Besluit van 20 april 2004, houdende wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000, het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand en het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 30 december 2003, nr. 5261193/03/6;

Gelet op de artikelen 37, 39 en 41 van de Wet op de rechtsbijstand;

De Raad van State gehoord (advies van 22 januari 2004, nr. W03.04.0009/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 8 april 2004, nr. 5277417/04/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 20001 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 11 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Op een procedure inzake een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding is het tweede lid van overeenkomstige toepassing.

B

Aan artikel 15 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 5. In afwijking van het eerste lid wordt aan een strafzaak, die bij de Hoge Raad aanhangig is gemaakt en die in de Nederlandse Antillen of Aruba in eerste aanleg is behandeld door een enkelvoudige kamer tien punten toegekend, indien deze zaak in Nederland in eerste aanleg door de meervoudige kamer zou zijn behandeld.

C

Onder vernummering van het tweede tot derde lid van artikel 23 wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Indien rechtsbijstand wordt verleend aan personen die op grond van artikel 154a of 176a van de Gemeentewet tijdelijk worden opgehouden wordt voor de verlening van rechtsbijstand, met uitzondering van het doen van een verzoek om een voorlopige voorziening, aan alle personen gezamenlijk 1,5 punt toegekend.

D

Aan artikel 24 worden onder vernummering van het tweede tot vierde lid twee nieuwe leden ingevoegd, luidende:

  • 2. Voor het tijdverlet in verband met reizen van een rechtsbijstandverlener die met toestemming van een stichting in een onderzoeks- of opvangcentrum of op het kantoor van de stichting aan een vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 rechtsbijstand verleent gedurende een spreekuur is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Indien naar en in het buitenland wordt gereisd per vliegtuig wordt per volle gereisde 500 kilometer een halve punt toegekend.

ARTIKEL II

Het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand2 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 9, derde lid, komt onderdeel a te luiden:

a. de waarde, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet waardering onroerende zaken, van de eigen woning die de rechtzoekende bewoont of, in geval van opheffing van de gezamenlijke huishouding, bewoond heeft voorzover deze waarde, na aftrek van het nog niet afgeloste bedrag van de daarop gevestigde hypotheek of hypotheken, minder dan € 65 344 bedraagt;.

B

Aan artikel 11, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

d. personen die een vordering in kort geding instellen tegen een beslissing als bedoeld in artikel 38, vijfde lid, derde volzin, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen.

C

Na artikel 11a wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 11b

De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 35 van de wet, is gelijk aan het bedrag, genoemd in het derde lid, onder a, van dat artikel, mits het vermogen van betrokkene, waarbij rekening wordt gehouden met het inkomen en vermogen van de personen, bedoeld in artikel 34, derde lid van de wet, binnen de grenzen van artikel 34, tweede lid, van de wet blijft, indien rechtsbijstand wordt verleend:

a. in hoger beroep tegen de afwijzing van het verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling, bedoeld in artikel 292 van de Faillissementswet;

b. in de periode waarin de rechtzoekende in staat van faillissement verkeert;

c. in de periode waarin de schuldsaneringsregeling, bedoeld in Titel III van de Faillissementswet, van toepassing is;

d. in de periode gedurende welke een schriftelijk vastgelegd akkoord met betrekking tot een buitengerechtelijke schuldsanering, ondertekend door alle schuldeisers en de schuldenaar, overeenkomstig de daarin opgenomen verplichtingen wordt uitgevoerd en waarin in ieder geval zijn opgenomen:

1°. alle vorderingen van de schuldeisers alsmede een opgave van de inkomsten en het vermogen van de schuldenaar;

2°. een beschrijving van het saneringsplan;

3°. het bedrag dat buiten de boedel wordt gelaten en is berekend overeenkomstig het rekenmodel dat door de rechter-commissaris in het faillissement wordt gebruikt voor de berekening van het inkomen, bedoeld in artikel 295 van de Faillissementswet;

4°. de verplichting voor de schuldenaar om de schulden opgenomen in het saneringsplan binnen een zo kort mogelijke termijn te betalen;

5°. de termijn gedurende welke het saneringsplan van kracht is met een maximum van drie jaar, en

6°. dat, indien een organisatie de sanering begeleidt, deze telkens na verloop van zes maanden ten behoeve van de schuldeisers een verslag uitbrengt over de uitvoering van het saneringsplan alsmede een voorstel doet over de aanpassing van het bedrag dat buiten de boedel wordt gelaten.

ARTIKEL III

Aan artikel 3 van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria3 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

f. dat betrekking heeft op een tweede of volgende aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in welk kader redelijkerwijs buiten twijfel is dat de nieuwe feiten of omstandigheden vóór de onherroepelijke beslissing op de eerdere aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd naar voren hadden kunnen worden gebracht, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de bijzondere omstandigheden van het geval noodzaken tot het verlenen van rechtsbijstand.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 mei 2004.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 20 april 2004

Beatrix

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de zevenentwintigste april 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

De afgelopen tijd is door de raden voor rechtsbijstand een aantal knelpunten gesignaleerd op het terrein van de gesubsidieerde rechtsbijstand. In het onderhavige besluit worden daarvoor oplossingen aangedragen. Voorts wordt een aantal technische wijzigingen doorgevoerd.

Artikel I

In artikel I zijn de wijzigingen van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 neergelegd.

Bij de behandeling van gemeenschappelijke echtscheidingsverzoeken wordt ervan uitgegaan dat per partner één toevoeging kan zijn verleend. Behartigt de rechtsbijstandverlener de belangen van beide partners dan is het de bedoeling dat hij op basis van de regeling inzake samenhangende zaken een vergoeding ontvangt die is gebaseerd op 7 x 150% = 10,5 punten (zie blz. 27 van Besluit van 21 december 1999 tot vaststelling van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand, Stb. 580). In de praktijk is gebleken dat de regeling inzake de samenhangende zaken anders kan worden toegepast. Artikel 11 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 kan namelijk aldus worden uitgelegd dat bij een gemeenschappelijke echtscheidingsverzoek in de praktijk in de meeste gevallen geen zitting plaatsvindt met als gevolg dat artikel 11 niet van toepassing is. Het gevolg hiervan is dat aan een procedure inzake een gemeenschappelijke echtscheidingsverzoek twee maal de basisnorm van 7 punten, ofwel 14 punten, zou moeten worden toegekend. Dit zijn 3,5 punten meer dan oorspronkelijk de bedoeling was. Om geen misverstand te laten ontstaan over de wijze van berekening van het aantal punten is in een nieuw zesde lid van artikel 11 bepaald dat in een procedure inzake een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding de regeling inzake de samenhangende zaken moet worden toegepast.

Artikel 15 bevat een regeling inzake de puntentoedeling aan strafzaken die bij de Hoge Raad aanhangig zijn gemaakt en die in eerste aanleg door de meervoudige kamer zijn behandeld. Aan deze zaken wordt vanwege het gewicht van die zaken tien punten toegekend.

In de Nederlandse Antillen en Aruba worden strafzaken in eerste aanleg altijd enkelvoudig afgedaan. Dit geldt ook voor die strafzaken die in Nederland meervoudig zouden worden afgedaan. Wordt een dergelijke zaak in Nederland bij de Hoge Raad aanhangig gemaakt, dan ontvangt de rechtsbijstandverlener op grond van artikel 15 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 voor de behandeling daarvan zes punten. Indien deze zaak in Nederland in eerste aanleg zou zijn behandeld, zou de rechtsbijstandverlener in cassatie tien punten hebben ontvangen, omdat de zaak in eerste aanleg meervoudig zou zijn behandeld. Artikel 15 is zodanig aangepast dat aan een strafzaak, die bij de Hoge Raad aanhangig is gemaakt en die in de Nederlandse Antillen of Aruba in eerste aanleg is behandeld door een enkelvoudige kamer tien punten worden toegekend, indien deze zaak in Nederland in eerste aanleg door de meervoudige kamer zou zijn behandeld.

Bij de bestuurlijke ophouding kan de burgemeester door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangegeven plaats gedurende maximaal 12 uur doen ophouden. De bestuurlijke ophouding heeft tot doel de openbare orde te kunnen handhaven. Tegen de beslissing tot ophouding kan de rechtzoekende een verzoek om een voorlopige voorziening indienen. Het ligt dan voor de hand dat zowel voor de bestuurlijke ophouding als voor het vragen van een voorlopige voorziening rechtsbijstand wordt verleend. Gelet op de noodzaak om binnen zeer korte tijd te handelen kunnen de zaken betreffende de bestuurlijke ophouding als piket-zaak worden aangemerkt. Bij deze opzet sluit een puntentoedeling overeenkomstig de piket-regeling, bedoeld in artikel 23, aan. Dit houdt in dat in een nieuw tweede lid van artikel 23 wordt bepaald dat voor de verlening van rechtsbijstand aan de personen die deel uitmaken van de groep in het kader van een bestuurlijke ophouding aan de gehele groep, eenmaal 1,5 punt wordt toegekend. De puntentoekenning geschiedt voor de verlening van rechtsbijstand aan de gehele groep, aangezien alle betrokkenen hetzelfde rechtsprobleem hebben. Vervolgens zal de advocaat niet voor iedereen uit de groep personen een apart verzoek om een voorlopige voorziening indienen. Ieder persoon uit de groep verkeert immers in dezelfde situatie. De advocaat zal feitelijk eenmaal voor alle of een aantal deelnemers uit de groep een voorlopige voorziening vragen. Voor het vragen van een voorlopige voorziening moet een toevoeging worden aangevraagd. De honorering van de rechtsbijstand in dit kader geschiedt overeenkomstig artikel 21 inzake de regeling van samenhangende zaken.

Onder het oude recht kon op grond van artikel 24 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 geen vergoeding worden verkregen voor de tijd dat een rechtsbijstandverlener reisde naar een onderzoeks- of opvangcentrum om aldaar rechtsbijstand te verlenen aan asielzoekers. In de praktijk is gebleken dat dit belastend is voor de advocaat. Een advocaat die regelmatig naar een OC-centrum reist is daarmee veel tijd kwijt. Deze tijd kan niet in een zaak worden gestoken. Alhoewel de asielzoeker in het OC-centrum noch zijn vrijheid is ontnomen noch in zijn vrijheid is beperkt is de situatie voor de advocaat vergelijkbaar met een bezoek aan een gedetineerde. Het is redelijk om ook voor de reistijd naar een OC-centrum een vergoeding te geven. Tevens wordt een vergoeding gegeven indien de rechtsbijstandverlener bereid is om rechtsbijstand te verlenen aan een vreemdeling op het kantoor van de stichting rechtsbijstand. Het bovenstaande is bewerkstelligd door invoeging van een nieuw tweede lid in artikel 24 van het Besluit.

De vaststelling van de vergoeding voor het reistijdverlet in artikel 24 is gebaseerd op het reizen per auto naar een zitting in Nederland. Daarbij is ervan uitgegaan dat in een uur tijd gemiddeld 60 kilometer kan worden gereisd. Gelet op het uitgangspunt dat een punt ongeveer gelijk staat met een uur rechtsbijstand wordt een halve punt per volle gereisde 60 kilometer toegekend. Daarin is verdisconteerd dat het hier om een tegemoetkoming gaat en niet om een vergoeding voor verleende rechtsbijstand.

De opzet van de reistijdverletregeling is thans aangepast aan het reizen naar het buitenland per vliegtuig. Hierbij is ervan uitgegaan dat per vliegtuig veel meer kilometers per uur worden afgelegd. Met het oog op de beheersbaarheid van de regeling is ervoor gekozen om per volle gereisde 500 kilometer van vliegveld naar vliegveld een halve punt toe te kennen. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat in de praktijk de langere afstanden bijna altijd per vliegtuig worden afgelegd.

Artikel II

In het derde lid, onder a, van artikel 9 van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand werd geregeld dat als vermogen niet in aanmerking wordt genomen de waarde van de zelf bewoonde woning voorzover deze na aftrek van de hypothecaire schuld minder dan € 34 034 (f 75 000,–) bedraagt. Dit bedrag is sedert de invoering van de Wet op de rechtsbijstand niet gewijzigd. Het algemeen vrij te laten vermogen is daarentegen naar aanleiding van de evaluatie van de Wet op de rechtsbijstand recent aangepast. Daartoe is dit bedrag geïndexeerd.

Bij de bepaling van de waarde van de woning hanteren de raden voor rechtsbijstand de waardebepaling in de Wet waardering onroerende zaken. Deze waarden zullen na herwaardering van de huizen sterk toenemen met als gevolg dat de vermogens van de huizenbezitters zullen toenemen. Daardoor zal een aantal rechtzoekenden die voor de herwaardering binnen het stelsel van de gesubsidieerde rechtsbijstand zouden vallen in de toekomt daarbuiten gaan vallen. Het bereik van het rechtsbijstandstelsel zal daarmee inkrimpen. Dit is niet zonder meer te rechtvaardigen. Het vermogen dat in het eigen huis is opgesloten kan niet of niet zonder meer te gelde worden gemaakt.

Om te voorkomen dat het bereik van de rechtsbijstandvoorziening om voornoemde situatie vermindert, is de vrijstelling verhoogd naar € 65 344 (f 144 000,–). Dit bedrag is als volgt tot stand gekomen. € 6807 (f 15 000,–) vloeit voort uit het doorvoeren van de indexering vanaf 1994, het jaar waarin de Wet op de rechtsbijstand in werking trad. Met de resterende € 24 504 (f 54 000,–) wordt het negatieve effect van de herwaardering van de onroerende zaken ondervangen. Voor de berekening van dat bedrag is aansluiting gezocht bij de maatregel waartoe het toenmalige kabinet heeft besloten in verband met de bepaling van het eigenwoningforfait. Het eigenwoningforfait is verlaagd van 1,25% naar 0,8%, waardoor de belastingopbrengst gelijk blijft. De vermogensvrijstelling in het eigen huis is daarom vermenigvuldigd met een factor 1,25/0,8.

Tevens is in artikel 9 expliciet bepaald dat de waarde van de woning wordt gebaseerd op de waarde die op grond van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld.

Met de wijziging van artikel 11 wordt bewerkstelligd dat de rechtzoekende die een vordering in kort geding instelt tegen de beslissing tot dwangmedicatie geen eigen bijdrage hoeft te betalen. Deze bepaling vult de bestaande regeling aan.

Indien een patiënt niet instemt met dwangmedicatie kan een klacht worden ingediend op grond van artikel 41, eerste lid, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen. Dit artikel voorziet in het twaalfde lid in een ambtshalve toevoeging van een raadsman door de rechter. Op grond van artikel 43, tweede lid aanhef, onder f, van de Wet op de rechtsbijstand is in dat geval geen eigen bijdrage voor de verlening van rechtsbijstand verschuldigd.

In de praktijk is gebleken dat de klachtprocedure op grond van artikel 41 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen onvoldoende mogelijkheden biedt om binnen korte tijd een oordeel van de rechter te verkrijgen ten aanzien van de geoorloofdheid van de dwangmedicatie. Gelet op de ingrijpendheid van de beslissing tot dwangmedicatie staat in dat geval uitsluitend de weg van een kort geding open. Op grond van de huidige regelgeving kan dan echter geen ambtshalve toevoeging worden afgegeven. De rechtsbijstandverlener kan namens zijn cliënt wel een toevoeging aanvragen. De rechtzoekende is dan echter een eigen bijdrage verschuldigd. Dit is niet zonder meer redelijk. De situatie kan immers gelijk worden gesteld met de situatie waarin de rechtzoekende zijn vrijheid is ontnomen in welk kader doorgaans een ambtshalve toevoeging wordt verleend zonder oplegging van een eigen bijdrage. Met de wijziging van artikel 11 wordt bewerkstelligd dat ook voor een kort geding tegen dwangmedicatie geen eigen bijdrage verschuldigd is.

In de praktijk is gebleken dat de vaststelling van de draagkracht in het inkomen van de rechtzoekende ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard niet altijd leidt tot toepassing van de laagste eigen bijdrage. De reden hiervan is dat het maandinkomen alleen de uitgaven in mindering worden gebracht die een duurzaam karakter hebben. Met de incidentele schulden wordt geen rekening gehouden. Het gevolg kan zijn dat de rechtzoekende op wie de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard, en die om andere reden een beroep doet op de gesubsidieerde rechtsbijstand meer dan de laagste eigen bijdrage zou moeten betalen. Daarmee wordt geen bijdrage geleverd aan de uitvoering van de schuldsanering. In artikel 11a van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand wordt daarom bepaald dat degenen op wie de schuldsaneringsregeling van toepassing is, de laagste eigen bijdrage betalen, indien zij voor een andere zaak dan de schuldsaneringsregeling rechtsbijstand behoeven. Eenzelfde regeling is getroffen ingeval de rechtzoekende in staat van faillissement is.

Een vergelijkbare situatie kan zich voordoen bij degene die geen beroep heeft gedaan op de wettelijke schuldsaneringsregeling, maar die wel een minnelijke regeling met de schuldeisers heeft getroffen die vergelijkbaar is met de wettelijke schuldsanering.

Daarbij gaat het niet alleen om gevallen waarin voorafgaand aan het wettelijk traject de minnelijke weg wordt gevolgd, maar ook om buiten dit kader getroffen minnelijke regelingen. Het zou niet stroken met de doelstellingen van de wettelijke schuldsaneringsregeling, indien het minnelijke trajecten niet zou worden gestimuleerd. Om die reden is in het tweede lid, onder d, van artikel 11a van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand bepaald dat de laagste eigen bijdrage wordt betaald, indien een rechtzoekende rechtsbijstand behoeft in de periode waarin hij zijn schulden aflost in het kader van een minnelijk saneringstraject. Met het oog op de aansluiting bij de wettelijke schuldsanering komt de rechtzoekende alleen dan voor de laagste eigen bijdrage in aanmerking, indien het traject waarin de rechtzoekende zich bevindt vergelijkbaar is met die wettelijke regeling. Daarom zijn de volgende vereisten gesteld. Vereist wordt dat het minnelijk traject schriftelijk is vastgelegd en door alle schuldeisers en de schuldenaar is ondertekend. Voorts heeft het schriftelijk akkoord betrekking op alle schulden van de rechtzoekende. Evenals bij de wettelijke schuldsanering (artikel 285, tweede lid, onder a, van de Faillissementswet) wordt een beschrijving van het saneringsplan vereist. In navolging van de uitvoering van artikel 295 van de Faillissementswet moet het vrij te laten bedrag berekend zijn overeenkomstig de rekenmethode die de rechter commissarissen in faillissementszaken hanteren. Indien het minnelijk traject wordt begeleid door een organisatie moet op dezelfde wijze als is bepaald in artikel 318 van de Faillissementswet, elk half jaar een verslag worden uitgebracht over de uitvoering van het minnelijk traject. De duur van het minnelijk traject wordt overeenkomstig artikel 343, eerste lid, van de Faillissementswet gesteld op maximaal drie jaar.

Indien het verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling door de rechter wordt afgewezen kan de schuldenaar daartegen hoger beroep bij het gerechtshof instellen. Voor deze procedure is verplichte procesvertegenwoordiging voorgeschreven. Alhoewel door de afwijzing van het verzoek niet vaststaat dat de schuldenaar in de laagste inkomenscategorie van artikel 35 van de Wet op de rechtsbijstand valt, is het wel aannemelijk dat de draagkracht van de schuldenaar gering is. Om geen drempel voor het instellen van het hoger beroep op te werpen, is in artikel 11b, onder a, bepaald dat de eigen bijdrage van degene die hoger beroep instelt gelijk is aan het bedrag dat de laagste inkomenscategorie zou moeten betalen.

Artikel III

Met de wijziging van artikel 3 van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria wordt uitvoering gegeven aan de motie Kamp waarin werd verzocht om een vreemdeling niet meer in aanmerking te laten komen voor gratis rechtsbijstand voor het indienen van een tweede of volgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel, indien de rechtzoekende de feiten en omstandigheden waarop zijn herhaalde aanvraag is gebaseerd bij zijn eerste aanvraag naar voren had kunnen brengen. (Kamerstukken II 1999/2000, 26 732, nr. 79). In dit geval is de verlening van de rechtsbijstand van elke grond ontbloot.

Bij brief van 5 september 2003 heeft de Nederlandse orde van advocaten gewezen op de mogelijkheid dat de bijzondere omstandigheden van het geval kunnen noodzaken tot terzijdestelling van artikel 83 van de Vreemdelingenwet 2000. Daarbij verwees de Orde naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspaak van de Raad van State van 15 januari 2003 (Jv, 2003, 83). Bovendien merkt de Orde op dat de vraag of nieuwe feiten of omstandigheden niet in de eerste aanvraagprocedure naar voren hadden kunnen worden gebracht in concrete gevallen juist de inzet van de rechtsstrijd zal zijn.

Behalve de Orde hebben ook de Vereniging Asieladvocaten en -Juristen Nederland alsmede een advocaat eenzelfde bezwaar als de Orde bij brief van 2 respectievelijk 4 september 2003 kenbaar gemaakt.

Naar aanleiding van de brief van de Orde is de bepaling iets aangepast. Bepaald is nu dat de verlening van rechtsbijstand niet van elke grond is ontbloot, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de bijzondere omstandigheden van het geval noodzaken tot het verlenen van rechtsbijstand.

Bovendien is verduidelijkt dat de raden voor rechtsbijstand marginaal toetsen of sprake is van nieuwe feiten. Uit het geautomatiseerde systeem van de raden kan worden opgemaakt of sprake is van een tweede of volgende aanvraag om een toevoeging. Dit hoeft niet altijd eenzelfde rechtsbelang te zijn, maar kan bijvoorbeeld ook de toevoegingsaanvraag voor bezwaar of beroep zijn. Dit houdt in dat de raden genoodzaakt zijn om onderzoek te doen naar de aard van de aanvraag.

Daarbij dienen de raden te onderzoeken of redelijkerwijs buiten twijfel is dat de nieuwe feiten of omstandigheden vóór de onherroepelijke beslissing op de eerdere aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd naar voren hadden kunnen worden gebracht. Gelet op de in artikel 83 van de Vreemdelingenwet 2000 neergelegde ex nunc toetsing in beroep zal daarbij ook aan de orde zijn de vraag of de nieuwe feiten of omstandigheden in beroep naar voren hadden kunnen worden gebracht.

Het onderzoek door de raden wordt nauwgezet gedaan. Deze toetsing is echter niet meer dan marginaal, aangezien de raden met hun inhoudelijke toetsing niet vooruit kunnen lopen op de inhoudelijke toetsing door de bestuursrechter. In de tekst is deze marginale toetsing verduidelijkt.

Gelet op de aard van de toetsing zal het in de praktijk gaan om gevallen waarin er op grond van de stukken geen twijfel kan bestaan over de vraag of de nieuwe feiten of omstandigheden in de eerdere procedure naar voren konden worden gebracht. Dat zal bijvoorbeeld het geval zijn indien de verzoeker zich bij zijn tweede of volgende aanvraag beroept op het feit dat hij voor medische klachten onder behandeling is bij een arts, terwijl uit de stukken blijkt dat hij reeds ten tijde van de eerdere procedure voor die klachten bij die arts onder behandeling was. In dergelijke gevallen is het gerechtvaardigd dat voor het indienen van een tweede of volgende aanvraag geen rechtsbijstand wordt verleend. De aanvraag had immers eenvoudig kunnen worden voorkomen.

Het komt evenwel voor dat de vraag of de verzoeker de nieuwe feiten of omstandigheden in een eerdere procedure naar voren kon brengen lastig te beantwoorden is. Dat zal bijvoorbeeld het geval zijn indien uit de stukken niet aanstonds kan worden opgemaakt op welk moment de verzoeker in het bezit is gekomen van een arrestatiebevel dat bijvoorbeeld kort na zijn vertrek uit zijn land van herkomst is uitgevaardigd. In dat geval zal niet redelijkerwijs buiten twijfel zijn dat de verzoeker dat arrestatiebevel in de eerdere procedure naar voren kon brengen.

Aldus wordt met het criterium redelijkerwijs buiten twijfel voorkomen dat de raden genoodzaakt zouden zijn in het geschil te treden.

Eenzelfde marginale toetsing zal de raad verrichten ten aanzien van de vraag of de bijzondere omstandigheden van het geval noodzaken om in deze situatie niettemin rechtsbijstand te verlenen. Van zo een bijzondere omstandigheid zal in elk geval sprake kunnen zijn indien de verzoeker de feiten en omstandigheden buiten zijn schuld zeer laat in de beroepsprocedure heeft ingebracht, en die feiten of omstandigheden niet bij de beoordeling van het beroep zijn betrokken. Dat kan zich voordoen indien de rechter van mening is dat de goede procesorde zich daartegen verzet (artikel 83, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000).

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Stb. 1999, 580, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 16 januari 2004, Stb. 14.

XNoot
2

Stb. 1994, 33, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 15 april 2004, Stb. 166.

XNoot
3

Stb. 1994, 32, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 15 april 2004, Stb. 166.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven