Besluit van 15 april 2004, houdende wijziging van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria en het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 24 februari 2004, nr. 5270736/04/6;

Gelet op de artikelen 12, 28, 25, 34 en 35 van de Wet op de rechtsbijstand;

De Raad van State gehoord (advies van 18 maart 2004, nr. W03.04.0089/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 5 april 2004, nr. 5277732/04/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2 wordt «het verzoek daartoe» vervangen door: de aanvraag daartoe.

B

In artikel 3 wordt in de aanhef «het verzoek» vervangen door: de aanvraag.

C

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «f 200,–» vervangen door: € 90,–.

2. In het tweede lid wordt «f 400,–» vervangen door: € 180,–.

3. In het derde lid wordt «f 800,–» vervangen door: € 360,–.

4. In het vierde lid wordt «f 500,–» vervangen door: € 250,–.

5. In het zevende lid wordt «kan rechtsbijstand worden verleend of een toevoeging worden verstrekt» vervangen door: kan rechtsbijstand of een toevoeging worden verleend.

D

In het tweede lid van artikel 5 wordt «een toevoeging worden verstrekt» vervangen door: een toevoeging worden verleend.

E

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt «geen toevoeging verstrekt» vervangen door: geen toevoeging verleend.

2. In onderdeel b wordt «indien het verzoek» vervangen door: indien de aanvraag.

3. In het tweede lid wordt «een toevoeging worden verstrekt» vervangen door: een toevoeging worden verleend.

F

In artikel 7 wordt «geen toevoeging verstrekt» vervangen door: geen toevoeging verleend.

G

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt in de aanhef «Geen toevoeging wordt verstrekt» vervangen door: Geen toevoeging wordt verleend.

2. In onderdeel c wordt «een naturalisatieverzoek» vervangen door: een aanvraag tot naturalisatie.

3. In onderdeel j wordt «een ander verzoek» vervangen door: een andere aanvraag.

ARTIKEL II

Het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand2 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, onder c, wordt «waarvoor een toevoeging wordt verzocht» vervangen door: waarvoor een toevoeging wordt aangevraagd.

B

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt het cijfer 1. geplaatst.

2. Er wordt een tweede lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Indien een voorwaardelijke toevoeging is verleend in een zaak betreffende een aanmerkelijk financieel belang, wordt bij de vaststelling van de financiële draagkracht het inkomen en vermogen in aanmerking genomen op het tijdstip van de aanvraag om verlening van een toevoeging, tenzij dit inkomen of vermogen ten gevolge van de definitieve afhandeling in de desbetreffende zaak is gewijzigd. In dat laatste geval worden de uitkomsten van de zaak betrokken bij de vaststelling van de financiële draagkracht.

C

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt «voorafgaand aan het tijdstip waarop het verzoek om rechtsbijstand werd gedaan» vervangen door: voorafgaand aan het tijdstip waarop de aanvraag om de verlening van rechtsbijstand is ingediend.

b. in onderdeel b wordt «voorafgaand aan het tijdstip waarop het verzoek om rechtsbijstand werd gedaan» vervangen door: voorafgaand aan het tijdstip waarop de aanvraag om de verlening van rechtsbijstand is ingediend.

2. In het vijfde lid wordt «het verzoek om rechtsbijstand werd gedaan» vervangen door: de aanvraag om de verlening van rechtsbijstand werd ingediend.

D

Artikel 7a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «f 175,–» vervangen door: € 80,–.

2. In het tweede lid wordt «f 105,–» vervangen door: € 48,–.

3. In het derde lid wordt «f 70,–» vervangen door: € 32,–.

E

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «het verzoek om rechtsbijstand wordt gedaan» vervangen door: de aanvraag om verlening van rechtsbijstand wordt ingediend.

2. In het tweede lid wordt «het verzoek» vervangen door: de aanvraag en wordt «het bureau» vervangen door: de raad.

F

In het eerste lid van artikel 9 wordt «het bureau» vervangen door: de raad.

G

In artikel 10, derde lid, wordt «het bureau» vervangen door: de raad.

H

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt in de aanhef «Het bureau» vervangen door: De raad.

2. In het tweede lid wordt «Het bureau» vervangen door: De raad.

3. In het derde lid wordt «het bureau» vervangen door: de raad.

I

Na artikel 11b wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 11c

De raad legt geen eigen bijdrage als bedoeld in artikel 35, eerste lid van de wet op aan de rechtzoekende die met het oog op de toepassing van artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering als benadeelde partij zijn schade wil vorderen.

J

In artikel 13, eerste lid, vervalt de zinsnede: waarvan het model wordt vastgesteld door Onze Minister.

K

Artikel 14 komt te luiden:

Artikel 14

Indien de rechtzoekende een rechtspersoon is, kan bij de indiening van de aanvraag om toevoeging worden volstaan met de overlegging van de meest recente jaarrekening aan de raad. Desgewenst kan de raad van de rechtspersoon verlangen andere bescheiden over te leggen.

L

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste volzin wordt «het verzoek» vervangen door: de aanvraag.

2. De tweede volzin komt te vervallen.

3. In de laatste volzin wordt «het bureau» vervangen door: de raad.

M

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde en vierde lid komen te luiden:

  • 3. Desgevraagd zendt de rechtsbijstandverlener een kopie van de verklaring aan de raad.

  • 4. De raad betrekt de verklaring bij de steekproef als bedoeld in artikel 17, alsmede, indien de rechtzoekende aansluitend een aanvraag om een toevoeging doet, bij de beoordeling van die aanvraag.

N

In artikel 17 wordt «Het bureau» vervangen door: De raad.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet van 4 december 2003 houdende wijziging van de Wet op de rechtsbijstand naar aanleiding van de evaluatie van de Wet op de rechtsbijstand alsmede aanpassing van de Wet op de rechtsbijstand aan de Algemene wet bestuursrecht (Stb. 502) in werking treedt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 15 april 2004

Beatrix

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de zevenentwintigste april 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Op 16 december 1998 heeft de Staatssecretaris van Justitie het evaluatierapport van de Wet op de rechtsbijstand gezonden aan de voorzitter van de Tweede Kamer. Deze rapportage vloeit voort uit artikel 65 van de Wet op de rechtsbijstand. In het evaluatierapport worden voorstellen gedaan om in de praktijk gesignaleerde knelpunten op te lossen. Sommige van deze voorstellen vereisen een wijziging van de regelgeving op het terrein van de rechtsbijstand. De Wet op de rechtsbijstand is daartoe aangepast in de Wet van 4 december 2003 tot wijziging van de Wet op de rechtsbijstand naar aanleiding van de evaluatie van de Wet op de rechtsbijstand alsmede aanpassing van de Wet op de rechtsbijstand aan de Algemene wet bestuursrecht (Stb. 502). In de onderhavige algemene maatregel van bestuur worden de voorstellen die leiden tot een technische wijziging van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria en het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand verwerkt. De inhoudelijke wijzigingen zijn reeds verwerkt in het Besluit van 21 september 2000, houdende wijziging van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria, het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand en het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Stb. 387).

De toevoeging van artikel 11c in het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand vloeit niet voort uit het evaluatierapport maar uit een advies van de Commissie Slachtofferzorg.

In eerste instantie worden de wijzigingen van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria toegelicht.

De wijzigingen van de artikelen 2 en 3 beogen een aanpassing aan de terminologie van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De wijzigingen van artikel 4 hebben betrekking op de omzetting van de guldenbedragen in euro's. De wijziging van het vierde lid is afgestemd op artikel 427, tweede lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering.

De wijzigingen van de artikelen 5, 6, 7 en 8 betreffen terminologische aanpassingen aan de Awb.

De wijzigingen van het Besluit draagkrachtcriteria zijn deels van technische en deels van inhoudelijke aard.

Artikel 2 is terminologisch aangepast aan de Awb.

In het eerste lid van artikel 31 van de Wet op de rechtsbijstand is bepaald dat de raad een voorwaardelijke toevoeging afgeeft, indien de aanvraag om de verlening van rechtsbijstand betrekking heeft op een aanmerkelijk financieel belang. In de Wet van 4 december 2003 tot wijziging van de Wet op de rechtsbijstand als hierboven bedoeld wordt dit criterium ook van toepassing verklaard op zaken betreffende echtscheiding of ontbinding van het geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 80c, onder d, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, aangezien ook in deze zaken vaak de uitkomst van de procedure invloed heeft op de inkomens- en vermogenspositie van de rechtzoekende. Van andere redenen om in deze zaken voorwaardelijk toe te voegen is in de praktijk niet gebleken.

Bij de afgifte van een definitieve toevoeging wordt de financiële draagkracht vastgesteld op basis van de inkomens- en vermogensgegevens die op het moment van de aanvraag om afgifte van een toevoeging bekend zijn. Een voorwaardelijke toevoeging wordt afgegeven, indien de aanvraag om de verlening van rechtsbijstand betrekking heeft op een aanmerkelijk financieel belang. Op het moment van de aanvraag om afgifte van een toevoeging is al duidelijk dat de financiële draagkracht wordt beïnvloed. De eigen bijdrage wordt ook voorwaardelijk vastgesteld. In voornoemde Wet tot wijziging van de Wet op de rechtsbijstand is in het tweede lid van artikel 31 bepaald dat geen definitieve toevoeging wordt afgegeven, indien na beëindiging van de zaak waarvoor rechtsbijstand is verleend blijkt dat de financiële draagkracht van de aanvrager zodanig is toegenomen dat deze de voor de rechtsbijstand gestelde inkomens- en vermogensgrenzen overschrijdt. In aansluiting op deze bepaling wordt in artikel 4 van het Besluit draagkrachtcriteria bepaald dat ook de financiële draagkracht op het moment van de beëindiging van deze zaak wordt vastgesteld. Daarmee wordt duidelijkheid geschapen over het moment waarop de financiële draagkracht moet worden berekend. In de praktijk bleek dat niet duidelijk was op welk moment precies werd gedoeld. Ook in de rechtspraak is geen duidelijke invulling van dit moment gegeven.

Artikel 4 bepaalt dat indien een voorwaardelijke toevoeging is verleend in een zaak betreffende een aanmerkelijk financieel belang, bij de vaststelling van de financiële draagkracht het inkomen en vermogen in aanmerking wordt genomen op het tijdstip van de aanvraag om verlening van een toevoeging, tenzij dit inkomen of vermogen ten gevolge van de definitieve afhandeling in de desbetreffende zaak is gewijzigd. In dat laatste geval worden de uitkomsten van de zaak betrokken bij de vaststelling van de financiële draagkracht. Duidelijk wordt dat uitsluitend rekening wordt gehouden met een toegenomen of afgenomen inkomens- en vermogenspositie die rechtstreeks voortvloeit uit de zaak waarin rechtsbijstand is verleend. Is de draagkracht van de rechtzoekende door andere omstandigheden toe- of afgenomen, dan wordt met deze gegevens geen rekening gehouden. Als voorbeeld kan genoemd worden een rechtzoekende van wie de financiële draagkracht niet alleen toeneemt ten gevolge van de toegekende alimentatie in zijn echtscheidingszaak maar ook door het verkrijgen van een erfenis. Eerstgenoemde financiële gevolgen worden wel betrokken bij de bepaling van de eigen bijdrage, de laatstgenoemde niet. Dit is redelijk. Er is immers een voorwaardelijke toevoeging verleend vanwege de mogelijke wijziging in de financiële draagkracht ten gevolge van de uitspraak in de zaak waarin rechtsbijstand is verleend. Het is niet redelijk om achteraf ook met inkomens- en vermogenswijzigingen die uit andere hoofde zijn verkregen rekening te houden.

De draagkracht wordt beoordeeld op het moment waarop de zaak is afgehandeld. Dit wil zeggen dat niet van belang is of de rechtsbijstand is beëindigd. Immers, in een dergelijke geval hoeft de zaak nog niet te zijn afgehandeld. Dit is bijvoorbeeld het geval als in hoger beroep of cassatie wordt gegaan. De zaak is dan pas afgehandeld indien het gerechtshof respectievelijk de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan. Het is dus mogelijk dat een rechtzoekende door de uitspraak in hoger beroep een lagere eigen bijdrage is verschuldigd dan hij op grond van de uitspraak in eerste aanleg verschuldigd zou zijn.

Behalve de afhandeling van de zaak in rechte kan een zaak ook zijn afgehandeld ten gevolge van een schikking. In dat geval zijn de financiële gevolgen die uit de schikking voortvloeien bepalend voor de berekening van de draagkracht.

Artikel 5 is terminologisch aangepast aan de Awb. In artikel 7a zijn de guldens omgezet in euro's.

Artikel 8 is ook terminologisch aangepast aan de Awb. Daarnaast is in het tweede lid van artikel 8 de gewijzigde organisatiestructuur, zoals die in de Wet tot wijziging van de Wet op de rechtsbijstand is opgenomen, in het onderhavige besluit doorgevoerd. Dit houdt in dat het bureau rechtsbijstandvoorziening niet langer een apart bestuursorgaan, maar een hiërarchisch ondergeschikte afdeling van de raad is.

In de artikelen 9, 10 en 11 is ook de gewijzigde positie van het bureau doorgevoerd.

In artikel 11c is bepaald dat de raad geen eigen bijdrage als bedoeld in artikel 35, eerste lid van de wet oplegt aan de rechtzoekende die met het oog op de toepassing van artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering als benadeelde partij zijn schade wil vorderen. In de Wet tot wijziging van de Wet op de rechtsbijstand wordt voorgesteld om in navolging van het voorstel van de Commissie Slachtofferzorg te bepalen dat de rechtsbijstand aan een rechtzoekende die als slachtoffer zijn schade gedurende een strafproces wil vorderen gedurende drie en een half uur kosteloos is. Daartoe is in artikel 19 bepaald dat voor het verlenen van rechtsbijstand gedurende het verlengde spreekuur geen onderzoek wordt gedaan naar de draagkracht van de rechtzoekende die als slachtoffer zijn schade gedurende een strafproces wil vorderen. In artikel 11c van het onderhavige besluit is geregeld dat in dat kader geen eigen bijdrage wordt opgelegd.

In de artikelen 13, 15 en 16 is vervallen de regel dat de Minister van Justitie een model vaststelt van de verklaring omtrent inkomen en vermogen. Het past bij de taken van de raad dat de raad een dergelijke bevoegdheid heeft. Deze bevoegdheid behoeft echter geen aparte wettelijke regeling. Op grond van artikel 4:4 Awb heeft de raad voor rechtsbijstand de bevoegdheid om voor het verstrekken van de verlangde gegevens een formulier vast te stellen.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Stb. 1994, 32, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 10 december 2001, Stb. 614.

XNoot
2

Stb. 1994, 33, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 16 januari 2004, Stb. 14.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven