Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport | Staatsblad 2004, 152 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport | Staatsblad 2004, 152 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 19 december 2003, kenmerk DWJZ-2440998, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Financiën;
Gelet op artikel 89 van de Grondwet en artikel 24, tweede lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens;
De Raad van State gehoord (advies van 2 februari 2004, Nr. W13.03.0544/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Financiën, van 23 maart 2004, kenmerk DWJZ-U-2464342;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder:
a. Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
b. belastingplichtige: een belastingplichtige als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet IB 2001;
c. buitengewone uitgaven: buitengewone uitgaven als bedoeld in afdeling 6.5 van de Wet IB 2001;
d. verzamelinkomen: het verzamelinkomen, bedoeld in artikel 2.18 van de Wet IB 2001;
e. gecombineerde inkomensheffing: het bedrag van de gecombineerde inkomensheffing, bedoeld in artikel 8.1, onderdeel b, van de Wet IB 2001;
f. gecombineerde heffingskorting: het bedrag van de gecombineerde heffingskorting, bedoeld in artikel 8.1, onderdeel d, van de Wet IB 2001, dat in aanmerking zou zijn genomen indien artikel 8.8 van die wet buiten toepassing zou zijn gebleven en verhoging op de voet van artikel 8.9 van die wet geen toepassing zou hebben gevonden.
1. De belastingplichtige bij wie bij de vaststelling van de aanslag inkomstenbelasting over het voorgaande kalenderjaar buitengewone uitgaven in aanmerking zijn genomen, heeft aanspraak op een financiële tegemoetkoming, indien de gecombineerde inkomensheffing over dat kalenderjaar lager is dan de gecombineerde heffingskorting. Het bedrag van de tegemoetkoming wordt berekend met toepassing van het derde lid.
2. Voor de berekening van de tegemoetkoming wordt verstaan onder:
a. A: de gecombineerde inkomensheffing over het voorgaande kalenderjaar;
b. B: de gecombineerde heffingskorting over het voorgaande kalenderjaar;
c. C: de gecombineerde inkomensheffing over het voorgaande kalenderjaar, indien bij de berekening daarvan de buitengewone uitgaven niet in aanmerking zouden zijn genomen.
3. Indien C kleiner is dan B, is de tegemoetkoming gelijk aan het verschil tussen C en A. In andere gevallen is de tegemoetkoming gelijk aan het verschil tussen B en A.
4. De tegemoetkoming wordt vastgesteld bij beschikking van de inspecteur. Indien binnen vijf jaren na het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, blijkt dat de beschikking ten onrechte of tot een onjuist bedrag is vastgesteld, kan de inspecteur de beschikking herzien.
5. De ontvanger is belast met het uitbetalen van de tegemoetkoming en met het invorderen van de geldschuld aan het Rijk die voortvloeit uit een herziening als bedoeld in het vierde lid.
6. Bij regeling van Onze Minister en Onze Minister van Financiën kunnen nadere regels inzake de uitbetaling en invordering worden gesteld.
7. Bij regeling van Onze Minister van Financiën worden de functionarissen van de rijksbelastingdienst aangewezen die voor de uitvoering van dit besluit als inspecteur en ontvanger fungeren.
1. De rijksbelastingdienst is belast met de uitvoering van dit besluit.
2. De tegemoetkomingen op grond van dit besluit komen ten laste van de begroting van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Aan artikel 4 van het Besluit gebruik sofi-nummer Wbp1 wordt, na vervanging van de punt aan het einde van onderdeel f door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
g. de inspecteur en de ontvanger, bedoeld in het Tijdelijk besluit tegemoetkoming buitengewone uitgaven.
1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.
2. Het besluit vervalt met ingang van 1 januari 2006, tenzij op dat tijdstip een voorstel van wet tot regeling van een met de regeling in dit besluit overeenkomende tegemoetkoming bij de Staten-Generaal is ingediend. Indien het voorstel wordt ingetrokken of indien een van beide kamers der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt het besluit ingetrokken met ingang van 1 januari daaropvolgend. Wordt het voorstel van wet tot wet verheven, dan wordt het besluit ingetrokken op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet.
3. Na het vervallen van dit besluit blijven de in dit besluit gestelde regels van toepassing ten aanzien van reeds verstreken kalenderjaren waarop de tegemoetkoming betrekking heeft.
4. Indien dit besluit met ingang van 1 januari 2006 vervalt, vervalt het ingevolge artikel 5 ingevoegde onderdeel g van artikel 4 van het Besluit gebruik sofi-nummer Wbp onder gelijktijdige vervanging van de puntkomma aan het eind van onderdeel f door een punt, met ingang van 1 januari 2012.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
J. F. Hoogervorst
De Staatssecretaris van Financiën,
J. G. Wijn
Uitgegeven de vijftiende april 2004
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Dit besluit regelt een tegemoetkoming voor burgers die in de fiscaliteit door de combinatie van de hoogte van hun inkomen en de totale hoogte van hun aftrekposten en heffingskortingen niet de volledige waarde van hun aftrek van buitengewone uitgaven kunnen effectueren. De tegemoetkoming is met name bedoeld voor personen in de lagere inkomenscategorieën die relatief hoge buitengewone uitgaven hebben.
Het gebruik van de buitengewone-uitgavenregeling in de belastingsfeer is de laatste jaren flink gegroeid in aantallen personen maar ook in het aftrekbare bedrag. Naar verwachting zal de groei de komende jaren doorzetten. De kostenstijgingen in de zorg zullen de komende jaren eveneens doorwerken naar de buitengewone-uitgavenregeling, waardoor ook het gemiddelde bedrag waarvoor van de regeling gebruik wordt gemaakt, naar verwachting zal toenemen. Daarbij speelt tevens een rol dat vooral door het ouderdomsforfait en het niveau van de drempel in relatie tot de standaard ziektekostenpremies (voornamelijk premies ingevolge de Ziekenfondswet) een grote groep 65-plussers met een laag of middeninkomen binnen het bereik van de regeling voor buitengewone uitgaven is gekomen. Inmiddels maakt circa 50% van de 65-plussers gebruik van de buitengewone uitgavenregeling, van wie een deel niet de volledige waarde van zijn aftrek voor buitengewone uitgaven kan effectueren.
Daarnaast is er een groep belastingplichtigen jonger dan 65 jaar, waaronder chronisch zieken en gehandicapten, die eveneens niet de volledige waarde van hun aftrek van buitengewone uitgaven kunnen effectueren.
De regeling voor buitengewone uitgaven in de Wet Inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) is een voortzetting van de buitengewone lastenregeling in de oude Wet op de inkomstenbelasting 1964. Als buitengewone uitgave zijn aftrekbaar bepaalde kosten1voor zover het totaal daarvan een drempel van 11,2% van het verzamelinkomen overtreft. Voor een verzamelinkomen van minder dan € 6643 geldt daarbij een drempel van € 744 (voor fiscale partners worden deze bedragen verdubbeld) en bij een verzamelinkomen van meer dan € 51 750 een drempel van € 5796 (cijfers 2003). Naast de werkelijke kosten kunnen, onder voorwaarden, ook vaste bedragen worden opgevoerd waaronder het zogenaamde arbeidsongeschiktheids- en chronisch ziekenforfait en het ouderdomsforfait. Verder is er een inkomensafhankelijke regeling die ertoe leidt dat de buitengewone uitgaven worden verhoogd (vermenigvuldigingsfactoren) voor bepaalde belastingplichtigen bij wie in voorgaande jaren ook buitengewone-uitgavenaftrek in aanmerking is genomen.
In 1998 werd door circa 580 000 belastingplichtigen € 800 mln. aan buitengewone uitgaven afgetrokken. Voor 2003 is de schatting dat er 1,1 mln. belastingplichtigen zijn die voor € 2 mld. aan buitengewone uitgaven aftrekken. Voor deze stijging zijn ook beleidsmaatregelen voor deze stijging verantwoordelijk, te weten onder meer: forse verhoging van het ouderdoms- en chronisch-ziekenforfait (2000), verlaging van de drempel (2001) en de introductie van vermenigvuldigingsfactoren voor lage inkomens (2002). Inmiddels hebben door de combinatie van het ouderdomsforfait, de premies van de ziektekostenverzekering en de hoogte van de drempel, ouderen al snel recht op de aftrek voor buitengewone uitgaven. De aftrek voor buitengewone uitgaven is uitgegroeid tot een belangrijke regeling voor belastingplichtigen met hoge (ziekte)kosten in relatie tot hun inkomen.
De verruiming van de regeling heeft evenwel als keerzijde dat belastingplichtigen in toenemende mate geconfronteerd worden met de omstandigheid dat de aftrek voor buitengewone uitgaven niet of niet geheel meer fiscaal verzilverd kan worden, doordat beneden een bepaald inkomensniveau geen belasting verschuldigd is. Dit hangt overigens mede samen met de verlaging van de belastingen door de belastingherziening en meer specifiek de introductie en de latere verhogingen van de heffingskortingen.
In het debat over de Regeringsverklaring heeft de heer Verhagen aandacht gevraagd voor deze zogenoemde verzilveringsproblematiek.1Voorts is naar aanleiding van de motie Van Vroonhoven – Kok c.s.2, onderzoek gedaan naar de buitengewone uitgaven3. Hieruit komt het volgende beeld naar voren.
De verzilveringsproblematiek is afhankelijk van individuele factoren welke jaarlijks kunnen wijzigen, zoals het inkomen, het totaal aan aftrekposten en het recht op en de hoogte van de heffingskortingen. Indicatieve berekeningen met voorlopige gegevens wijzen uit dat er naar schatting in 2002 circa 290 000 belastingplichtigen met buitengewone uitgaven waren die deze aftrek niet of niet geheel konden verzilveren. Dit aantal is onderverdeeld in 250 000 belastingplichtigen boven de 65 jaar (circa 40% van de groep ouderen die aftrek voor buitengewone uitgaven opvoert) en 40 000 belastingplichtigen onder de 65 jaar (8% van de desbetreffende groep). Geschat wordt dat circa 22% (± € 400 mln. in 2002) van de totale aftrek buitengewone uitgaven niet verzilverd kan worden.
Met het oog op deze uitkomst is besloten in 2004 een tegemoetkoming voor buitengewone uitgaven te introduceren, voor burgers die hun aftrek wegens buitengewone uitgaven niet of niet volledig kunnen verzilveren. Deze regeling draagt tevens bij aan invulling van de toezegging van de zijde van de regering aan de Tweede Kamer in het debat over de regeringsverklaring, dat in het kader van het inkomensbeleid bij de begroting de inkomenspositie van kwetsbare groepen zorgvuldig zal worden bezien.4De regeling komt ten laste van de begroting van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en zal, mede uit oogpunt van administratieve eenvoud en beheersing van kosten, worden uitgevoerd door de rijksbelastingdienst (verder te noemen: Belastingdienst).
Deze regeling heeft tot gevolg dat buitengewone uitgaven die wel langs fiscale weg in aanmerking zijn genomen, maar niet hebben geleid tot lagere inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, gedeeltelijk aan de betrokkenen worden vergoed. Daarbij wordt volledig aangesloten bij de fiscale systematiek. Dat betekent dus ook dat niet de werkelijke uitgaven worden vergoed, maar de fiscale waarde daarvan, of te wel de uitgaven verdisconteerd tegen het voor de betrokken belastingplichtige geldende IB/PH-tarief. Het aansluiten bij de fiscale systematiek heeft verder tot gevolg dat primair de fiscale regels worden toegepast. De hoogte van de tegemoetkoming die men op grond van deze regeling kan ontvangen, is gelet op deze systematiek maximaal de omvang van de gecombineerde heffingskorting van de belastingplichtige. In de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2 zijn de stappen beschreven die bij de berekening van de tegemoetkoming worden doorlopen.
In de als bijlage bij deze toelichting gevoegde tabel, die betrekking heeft op 2003, wordt voor standaardcategorieën ouderen de werking van de aftrek voor buitengewone uitgaven berekend. Daaruit blijkt dat voor hen alleen al door de aftrek van het ouderdomsforfait en de standaard ziektekosten (ziekenfondspremies en particuliere poliskosten) tot ver in het inkomensgebouw de mogelijkheid bestaat voor aftrek van buitengewone uitgaven. Door de vermenigvuldigingsfactoren wordt het voordeel hiervan voor lage inkomens versterkt.
De tegemoetkomingregeling geldt niet voor het gedeelte van de aftrek van buitengewone uitgaven dat ertoe leidt dat het inkomen negatief word (op grond van artikel 6.2 van de Wet IB 2001). Het gedeelte van de aftrek van buitengewone uitgaven dat niet in mindering kan worden gebracht als gevolg van het feit dat de belastingplichtige onvoldoende inkomen heeft, kan in beginsel namelijk in de volgende jaren, als persoonsgebonden aftrek worden afgetrokken (op grond van artikel 6.1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet IB 2001). Erkend zij dat dit latente recht op persoonsgebonden aftrek voor de betrokkenen niet dezelfde waarde heeft als een directe belastingvermindering. Nu bij de voorgestelde tegemoetkomingsregeling wordt aangesloten bij de fiscale systematiek, past het echter niet om hier afzonderlijk rekening mee te houden. Bovendien zou een verfijnde regeling die hier wel rekening mee zou houden, niet goed uitvoerbaar zijn.
Na de behandeling van de aangifte inkomstenbelasting (verder: IB) voor het kalenderjaar 2003 zal de Belastingdienst de met dit besluit geregelde tegemoetkomingsregeling voor het eerst toepassen. De tegemoetkoming voor het jaar 2004 is namelijk afhankelijk van de fiscale gegevens van het jaar 2003. De aangiften van belastingplichtigen waarin buitengewone uitgaven worden opgevoerd, zal de Belastingdienst met voorrang behandelen. In de zomer van 2004 zullen de belastingplichtigen doorgaans een definitieve aanslag IB 2003 ontvangen. Spoedig daarna ontvangen zij de beschikking waarbij de omvang van de tegemoetkoming is vastgesteld. De regeling is in beginsel als tijdelijk bedoeld, dat wil zeggen tot 1 januari 2006. Tenzij op dat moment een wetsvoorstel voor een definitieve regeling is aanhangig gemaakt, biedt dit besluit aanspraak op tegemoetkoming over de kalenderjaren 2004 (gekoppeld aan de fiscale gegevens van 2003) en 2005 (gekoppeld aan de fiscale gegevens van 2004). Indien het besluit langer van kracht blijft, geldt ook voor latere jaren dat steeds het bij de vaststelling van de aanslag inkomstenbelasting over het voorafgaande kalenderjaar in aanmerking genomen bedrag aan buitengewone uitgaven de basis is voor de tegemoetkoming. Voor de berekening van de tegemoetkoming in de jaren 2004 en 2005 gaat het dus om de aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2003 en 2004. De aanspraak op tegemoetkoming in 2004 en 2005 blijft bestaan ook als de aanslagen inkomstenbelasting 2003 en 2004 niet in die jaren maar pas later worden opgelegd.
De belastingplichtige hoeft zelf geen aanvraag in te dienen voor de tegemoetkoming. Bij de definitieve aanslag inkomstenbelasting zullen de aanslagen waarop geen belasting en premie is verschuldigd, en waarbij tevens buitengewone uitgaven opgevoerd zijn, eruit gelicht worden.
De Belastingdienst zal vervolgens de hoogte van de tegemoetkoming berekenen en de beschikking tot verstrekking van de tegemoetkoming aan de belastingplichtige toezenden. Het bedrag van de tegemoetkoming wordt in één termijn uitbetaald. Belastingplichtigen hoeven hiervoor dus geen actie te ondernemen anders dan het indienen van de aangifte IB. Doordat automatisch wordt aangesloten bij de aangifte/aanslagprocedure van de Belastingdienst, zullen alleen degenen die aangifte doen, in aanmerking komen voor een tegemoetkoming.
Er zal een voorlichtingscampagne gestart worden om de burgers te wijzen op de mogelijkheden van de buitengewone uitgaven in de IB-sfeer en de nieuwe tegemoetkomingsregeling. Hierbij zal aangegeven worden dat het opvoeren van buitengewone uitgaven, ook als er weinig of geen belasting verschuldigd is, voordelig kan zijn door de introductie van de tegemoetkomingsregeling.
Naar schatting zullen er circa 305 000 belastingplichtigen in aanmerking komen voor de tegemoetkoming. Hiervan zijn er circa 265 000 ouder dan 65 jaar; deze mensen zullen gemiddeld € 210 aan tegemoetkoming ontvangen. Daarnaast zijn er ruim 40 000 belastingplichtigen jonger dan 65 jaar, die gemiddeld € 715 aan tegemoetkoming zullen ontvangen. De totale kosten van de tegemoetkoming zullen circa € 85 mln. (in 2004) bedragen.
5. Keuze voor een zelfstandige algemene maatregel van bestuur
Hiervoor is aangegeven om welke redenen het noodzakelijk werd geacht een voorziening te treffen ter compensatie van de niet-verzilverde buitengewone uitgaven.
De in het besluit neergelegde regeling waarmee de belastingplichtigen in bepaalde gevallen een aanspraak op een tegemoetkoming wordt verstrekt, is te beschouwen als een naar buiten werkende algemene regel die een algemeen verbindend voorschift (avv) bevat. Naar de huidige rechtsopvatting behoort zeer terughoudend te worden omgegaan met het vaststellen van een avv bij zelfstandige algemene maatregel van bestuur (amvb), zelfs indien deze, zoals het onderhavige besluit, de rechten en vrijheden van betrokkenen niet beperkt en hen slechts financiële aanspraken toekent. De aard van de te treffen voorziening rechtvaardigt in beginsel ook alleszins regeling bij formele wet.
Desalniettemin is er, in overeenstemming met de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar 21) voor gekozen de materie vooralsnog te regelen bij zelfstandige algemene maatregel van bestuur, opdat de te treffen voorziening zo spoedig mogelijk kan worden gerealiseerd.
Het ligt in de bedoeling bij gelegenheid van de realisatie van de beoogde zorgverzekeringswet met ingang van 1 januari 2006 tevens een wettelijke regeling te treffen inzake een zorgtoeslag voor ingezetenen die een relatief hoge nominale premie verschuldigd zullen zijn. In de komende periode zal worden bezien of de introductie van een zorgtoeslag aanleiding geeft tot aanpassing van de tegemoetkomingsregeling. Daarna zal de amvb worden vervangen door een regeling bij formele wet.
Met het oog daarop is de werking van het besluit vooralsnog gelimiteerd tot de kalenderjaren 2004 en 2005 en daarmee tot de buitengewone uitgaven over de jaren 2003 en 2004. Indien voor de datum waarop het besluit komt te vervallen, een wetsvoorstel tot regeling van de onderhavige materie zal zijn ingediend, kan het besluit blijven voortbestaan totdat over dat wetsvoorstel zal zijn besloten.
Het besluit, dat door de Belastingdienst wordt uitgevoerd en burgers aanspraken geeft op een tegemoetkoming, heeft naar zijn aard geen effecten van administratieve of andere aard voor het bedrijfsleven. Het Adviescollege toetsing administratieve lasten heeft besloten dit besluit niet te selecteren voor een toets op de gevolgen voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven.
In dit artikel zijn enige begrippen gedefinieerd. Daarbij is, gelet op de nadrukkelijke koppeling bij de toepassing van de tegemoetkomingsregeling aan de uitvoering van de Wet IB 2001 aansluiting gezocht bij de definities in die wet.
Dit artikel is de kern van de getroffen regeling. Het gaat om een tegemoetkoming wegens buitengewone uitgaven als bedoeld in de Wet IB 2001. Dat wil zeggen uitgaven wegens:
a. ziekte, invaliditeit en bevalling van de belastingplichtige, zijn partner, zijn jonger dan 27-jarige kinderen en tot zijn huishouden behorende ernstig gehandicapte personen van 27 jaar of ouder;
b. overlijden van de belastingplichtige, zijn partner en zijn jonger dan 27-jarige kinderen;
c. arbeidsongeschiktheid of chronische ziekte van de belastingplichtige;
d. ouderdom van de belastingplichtige;
e. chronische ziekte van kinderen van de belastingplichtige;
f. adoptie door de belastingplichtige of zijn partner;
g. ziekte en invaliditeit van bij de belastingplichtige inwonende zorgafhankelijke ouders, broers of zusters.
Bij het vaststellen van de belastingsaanslag wordt door de Belastingdienst bezien of er in het kalenderjaar waarvoor de belastingaanslag wordt vastgesteld, sprake is van buitengewone uitgaven waarbij de verzilveringsproblematiek zich voordoet. Het bedrag van de buitengewone uitgaven wordt beoordeeld in het kader van de aangifte IB. Vervolgens zal de Belastingdienst – zonder dat enige daartoe strekkende nadere actie van de belastingplichtige zal zijn vereist – bezien op welke tegemoetkoming aanspraak bestaat. De Belastingdienst zendt de belastingplichtige een beschikking waarin het bedrag van de tegemoetkoming is aangegeven.
De tegemoetkoming betreft het niet verzilverbare deel van de buitengewone uitgaven. Dit wordt vastgesteld door het bruto-nettotraject van een belastingplichtige zowel met als zonder aftrek van buitengewone uitgaven te berekenen.
Bij de berekening van het bedrag van de tegemoetkoming wordt eerst vastgesteld wat de hoogte van de gecombineerde inkomensheffing is met inachtneming van de aftrek voor buitengewone uitgaven (A). De hoogte van de gecombineerde heffingskorting wordt vastgesteld, met terzijdestelling van artikel 8.8 van de Wet IB 2001 en correctie voor hetgeen door de toepassing van artikel 8.9 van die wet alsnog is uitbetaald (B). Indien het verschil tussen A en B negatief is, dan heeft de belanghebbende, indien hij buitengewone uitgaven in aanmerking heeft genomen, aanspraak op een tegemoetkoming. Er is dan sprake van een niet verzilverde aftrek van belasting voor de buitengewone uitgaven door de werking van de heffingskortingen.
Vervolgens wordt de hoogte van de gecombineerde inkomensheffing bepaald zonder rekening te houden met de aftrek voor buitengewone uitgaven (C).
Het bedrag van de tegemoetkoming is gelijk aan:
– het verschil tussen C en A, indien C kleiner is dan B of
– het verschil tussen B en A, indien C groter is dan of gelijk is aan B.
Belanghebbende, ouder dan 65 jaar, heeft een verzamelinkomen van € 4000 en buitengewone uitgaven van € 3000 en is (bij een tarief van (stel) 15%) € 600 gecombineerde inkomensheffing verschuldigd over zijn inkomen met inachtneming van de buitengewone uitgaven (factor A is derhalve € 600, te weten € 4000 * 15%).
De gecombineerde heffingskorting van belastingplichtige vóór toepassing van artikel 8.8 en 8.9 van de Wet IB 2001 is € 1500 (factor B is derhalve € 1500).
Zonder de buitengewone uitgaven zou belastingplichtige € 1050 verschuldigd zijn aan gecombineerde inkomensheffing (factor C is derhalve € 1050, te weten (€ 4000 + € 3000) * 15%).
Belanghebbende krijgt in dit voorbeeld een tegemoetkoming ten bedrage van het verschil tussen C (€ 1050) en A (€ 600) = € 450.
Belanghebbende in dit voorbeeld heeft hogere buitengewone uitgaven en een hoger loon waardoor de inkomensheffing zonder rekening te houden met de buitengewone uitgaven hoger is dan de heffingskortingen. Factor A en B zijn gelijk aan voorbeeld 1 dus respectievelijk € 600 en € 1500. Factor C bedraagt in dit voorbeeld € 1650 namelijk 15% van € 11 000.
De belanghebbende krijgt in dit voorbeeld een tegemoetkoming ten bedrage van het verschil tussen B (€ 1500) en A (€ 600) = € 900.
Voorbeelden Tegemoetkomingsregeling (stel belasting = 15%)
Voorbeeld 1 | Voorbeeld 2 | ||
---|---|---|---|
Verzamelinkomen exclusief buitengewone uitgaven | 7 000 | 11 000 | |
Hoogte buitengewone uitgaven | 3 000 | 7 000 | |
Verzamelinkomen inclusief buitengewone uitgaven | 4 000 | 4 000 | |
B | Totaal heffingskortingen | 1500 | 1500 |
A | Tabeltarief met aftrek buitengewone uitgaven (= tarief * verzamelinkomen) | 600 | 600 |
C | Tabeltarief zonder aftrek buitengewone uitgaven (= tarief * verzamelinkomen) | 1050 | 1650 |
1 | Te betalen belasting na aftrek heffingskorting | – 900 | – 900 |
2 | Idem maar dan zonder aftrek buitengewone uitgaven | – 450 | 150 |
Tegemoetkoming C – A, indien C is lager dan B | 4501 | ||
Tegemoetkoming B – A, indien C is hoger dan B | 9002 |
1 Dit is gelijk aan het verschil tussen 1 en 2. Het voordeel van de buitengewone uitgaven van 450 ( 3000 * 15%) wordt geheel via de Tegemoetkomingsregeling genoten.
2 Van het totale voordeel van aftrek buitengewone uitgaven van 1050 ( 7000 * 15%) kan 150 verzilverd worden via de fiscaliteit, het restant van 900 loopt via de Tegemoetkomingsregeling.
Anders dan ter zake van de belastingheffing gebruikelijk is, is er in dit geval voor gekozen geen ondergrens in te voeren voor de aanspraak op een tegemoetkoming; derhalve wordt ook in geval de tegemoetkoming slechts een relatief gering bedrag omvat, tot uitbetaling overgegaan. In beginsel staat ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tegen de beschikking houdende vaststelling van de tegemoetkoming bezwaar en vervolgens ingevolge artikel 8.1 van de Awb beroep bij de rechtbank open. Naar verwachting zal in de praktijk van de Awb-beroepsmogelijkheid echter geen gebruik behoeven te worden gemaakt. De hoogte van het als tegemoetkoming te verstrekken bedrag vloeit rechtstreeks voort uit de toepassing van de Wet IB 2001 en de vaststelling van de hoogte van de buitengewone uitgaven in het kader van het opleggen van de aanslag. Betwisting van het in aanmerking te nemen bedrag aan buitengewone uitgaven geschiedt derhalve in beginsel in het kader van bezwaar en beroep tegen de belastingaanslag. Ten einde zeker te stellen dat ook in het geval sprake is van een zogenoemde nihilaanslag, er een rechtsingang is om de hoogte van de in aanmerking te nemen buitengewone uitgaven ter discussie te stellen is in de Wet IB 2001 in het kader van het Belastingplan 2004 de mogelijkheid worden opgenomen om het bedrag van de buitengewone uitgaven door de inspecteur op aanvraag van belanghebbende bij voor bezwaar vatbare beschikking te laten vaststellen.
In dit besluit wordt de term tegemoetkoming gebruikt ter aanduiding van de financiële aanspraak. De aanspraak wordt niet verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de burger. Daarom is afgezien van de term «subsidie» die de Algemene wet bestuursrecht daarvoor reserveert.
In het vijfde lid is aangegeven dat – overeenkomstig de competentieverdeling zoals die wordt gehanteerd binnen de Belastingdienst als het gaat om de belastingen – de ontvanger de bevoegde functionaris is als het gaat om de uitbetaling en de invordering van verschuldigde bedragen. In de eerste plaats betreft het dan de uitbetaling van de tegemoetkoming die de inspecteur ten gunste van de belastingplichtige heeft vastgesteld. Daarnaast is de ontvanger belast met de zorg voor de invordering van een door de belastingplichtige eventueel terug te betalen bedrag aan tegemoetkoming. Die betalingsverplichting kan zich voordoen als de inspecteur aanleiding vindt een eerder genomen tegemoetkomingsbeschikking ten nadele van belastingplichtige te herzien. Nadere regels met betrekking tot de uitbetaling en invordering kunnen worden opgenomen in de ministeriële regeling, bedoeld in het zesde lid.
In theorie zou bij de bepaling van de omvang van de voor de belastingheffing in aanmerking te nemen buitengewone uitgaven rekening moeten worden gehouden met de aanspraak van de belastingplichtige op de tegemoetkoming ingevolge dit besluit. In zoverre «drukken« de uitgaven immers niet op hem. Gelet op de strekking van de regeling, zou het doel dan niet volledig worden bereikt. De tegemoetkoming zal dan ook niet in aanmerking worden genomen bij het bepalen van de hoogte van de buitengewone uitgaven in het kader van de aanslagregeling. Op dit punt zal wetgeving worden voorgesteld tot aanpassing van de Wet IB 2001. De wijziging zal worden meegenomen in het wetgevende traject van 2004. Omdat het besluit eerder in werking treedt dan de geplande aanpassing, zal de aanpassing – die in het voordeel van belastingplichtigen werkt – met terugwerkende kracht plaatsvinden.
De kosten van de tegemoetkomingen komen ten laste van de begroting van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS).
De Belastingdienst gebruikt voor zijn werkzaamheden inzake de belastingwetgeving het sofi-nummer. Het spreekt voor zich dat de Belastingdienst dat nummer ook zal gebruiken bij het verwerken van gegevens voor de uitvoering van de tegemoetkomingsregeling. Door de onderhavige wijziging van het op de Wet bescherming persoonsgegevens gebaseerde Besluit gebruik sofi-nummer Wbp is zeker gesteld dat dit gebruik berust op een wettelijke grondslag. Daarover is op grond van artikel 51 van de Wet bescherming persoonsgegevens advies gevraagd aan het College bescherming persoonsgegevens. Het College liet weten met deze bepaling te kunnen instemmen.
De inwerkingtreding van dit besluit in 2004 betekent dat voor het eerst aanspraak bestaat op de tegemoetkoming in 2004 op basis van fiscale gegevens over 2003.
In het algemeen deel is al toegelicht waarom het besluit een tijdelijke werkingsduur heeft, die onder omstandigheden wordt verlengd met de periode tot de datum van inwerkingtreding van een ter vervanging van het besluit strekkende formele wet.
In het derde lid is vastgelegd dat het besluit nadat het is vervallen, van kracht blijft met betrekking tot kalenderjaren die op dat moment reeds zijn verstreken. Bij vervallen van de regeling met ingang van 1 januari 2006 zullen betrokkenen derhalve in latere jaren nog gewoon een tegemoetkoming op grond van de regeling kunnen ontvangen over de tegemoetkomingsjaren 2004 en 2005 en kan die tegemoetkoming op grond van artikel 2, vierde lid, in voorkomend geval ook nog worden herzien. Bij intrekking van het besluit op een later tijdstip geldt m.m. hetzelfde.
In het vierde lid is, aansluitend bij de vastgestelde vervaldatum van het besluit, bepaald dat de bevoegdheid voor de Belastingdienst om het sofi-nummer voor de uitvoering van deze regeling te gebruiken pas vervalt per 1 januari 2012. Er wordt van uit gegaan dat op dat tijdstip de tegemoetkomingen over het jaar 2005 zullen zijn afgewikkeld. In geval het besluit in verband met de omstandigheden, genoemd in het tweede lid, op een later tijdstip moet worden ingetrokken, zal in het desbetreffende intrekkingsbesluit worden voorzien in het vervallen van bedoelde bevoegdheid.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
J. F. Hoogervorst
De Staatssecretaris van Financiën,
J. G. Wijn
Tabel Tegemoetkomingsregeling Buitengewone uitgaven
Ouderen gehuwd | Ouderen alleenstaand | |||||
---|---|---|---|---|---|---|
Alleen AOW | AOW + 1500 | AOW + 2500 | Alleen AOW | AOW + 2500 | ||
A | Gezamenlijk verzamelinkomen voor aftrek BU | 15778 | 17278 | 18278 | 11466 | 13966 |
B | Buitengewone uitgaven per huishouden | |||||
C | Ouderdomsforfait | 1514 | 1514 | 1514 | 757 | 757 |
D | + Huisapotheek | 46 | 46 | 46 | 23 | 23 |
E | + Ziektekostenpremies (ZFW of particulier) | 2045 | 2142 | 2206 | 1325 | 1486 |
F | sub totaal 1 | 3605 | 3702 | 3766 | 2105 | 2266 |
G | -/- Drempel (11,2% van gez. verzamelinkomen) | 1767 | 1935 | 2047 | 1284 | 1564 |
H | sub totaal 2 | 1838 | 1767 | 1719 | 821 | 702 |
I | + Vermenigvuldigingsfactor 50% | 919 | 883 | 860 | 410 | 351 |
J | Totaal aftrek Buitengewone uitgaven | 2757 | 2650 | 2579 | 1231 | 1053 |
K | Fiscaal te verzilveren BU bij minst verd. Partner | 293 | 293 | 293 | nvt | nvt |
L | In aftrek te nemen BU bij meest verd. Partner | 2464 | 2357 | 2286 | 1231 | 1053 |
M | Berekening Tegemoetkoming | |||||
N | Te berekenen (fictieve) belasting met BU | – 331 | – 86 | 77 | 160 | 569 |
O | Te berekenen (fictieve) belasting zonder BU | 45 | 273 | 426 | 348 | 729 |
P | Bedrag aan Tegemoetkoming | 331 | 86 | 0 | 0 | 0 |
Q | Samenvatting | |||||
R | Aftrek BU | 2757 | 2650 | 2579 | 1231 | 1053 |
S | Fiscaal voordeel BU (te verzilveren) | 90 | 318 | 393 | 188 | 161 |
T | Hoogte Tegemoetkoming | 331 | 86 | 0 | 0 | 0 |
U | Totaal netto voordeel BU (incl. Tegemoetkoming) | 421 | 404 | 393 | 188 | 161 |
• A tot en met J: de reguliere aftrek voor buitengewone uitgaven wordt berekend voor een huishouden; buitengewone uitgaven (BU) gelden namelijk per fiscaal huishouden .
• K: met behulp van microtax MEV 2004 berekend is hoeveel ruimte voor belastingaftrek de minst verdienende partner nog heeft. Deze ruimte is geheel verzilverbaar. In deze opstelling is het inkomen van de minst verdienende partner de AOW. Het netto fiscale voordeel van deze ruimte van € 293 is circa € 45.
• L: van de totale BU wordt K door de minst verdienende partner afgetrokken en het restant L door de meest verdienende partner.
• M tot en met P: hier wordt de formule voor de tegemoetkoming toegepast. Het te betalen «fictieve» belastingbedrag wordt tweemaal berekend, met en zonder BU-aftrek; een negatief bedrag aan belasting is hier mogelijk omdat is uitgeschakeld de regel van artikel 8.8 van de Wet IB 2001. Als N positief is, is er geen verzilveringsprobleem en is de tegemoetkoming dus 0. Als N negatief is, is er een verzilveringsprobleem. De hoogte van de tegemoetkoming is dan gelijk aan het negatieve bedrag, ontdaan van het minteken.
• Q tot en met U: hier wordt een en ander per huishouden samengevat. In de eerste kolom is zichtbaar dat het huishouden de BU-aftrek van € 2757 voor netto € 90 fiscaal kan verzilveren (ieder € 45) en voor € 331 via de tegemoetkoming. Op deze manier wordt de totale BU-aftrek verzilverd.
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 mei 2004, nr. 89.
Te denken valt aan kosten als gevolg of ten behoeve van ziekte, invaliditeit, bevalling, overlijden, arbeidsongeschiktheid, chronische ziekte, ouderdom en adoptie.
In de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 16 september 2003 (AFP 2003–00627) is de Tweede Kamer verslag gedaan van het gevraagde onderzoek.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2004-152.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.