Besluit van 22 maart 2004, houdende wijziging van de Regeling ziektekostenvoorziening onderwijs en onderzoekpersoneel, het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs en het Rechtspositiebesluit WPO/WEC

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 15 januari 2004, nr. AP/PSW/2003/63294 (B50), directie Arbeidsmarkt en Personeelsbeleid, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Gelet op artikel 33, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs; artikel 33, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra; artikel 38a, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs; de artikelen 4.1.2, tweede lid, en 4.3.2, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

De Raad van State gehoord (advies van 12 februari 2004, No. W05.04.0033/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 17 maart 2004, nr. AP/PSW/2004/11.659 (B50) directie Arbeidsmarkt en Personeelsbeleid, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

De Regeling ziektekostenvoorziening onderwijs en onderzoekpersoneel1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 7 komt te luiden:

  • 1. Onder «te zijnen laste blijvende ziektekosten» wordt verstaan het bedrag van

    a. de betaalde premie van een ziektekostenverzekering, met dien verstande dat daarbij als maximum geldt:

    1e voor een (mede) betrokkene die verzekerd is volgens de standaardpakketpolis: de jaarpremie voor de standaardpakketpolis, verhoogd met de omslagbijdragen ingevolge artikel 5 van de Wet medefinanciering oververtegenwoordiging oudere ziekenfondsverzekerden en de omslagbijdragen ingevolge artikel 11 van de Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen 1998;

    2e voor overige (mede) betrokkenen: de jaarpremie voor een verzekering met een dekkingspakket conform de Ziekenfondswet, zoals deze door het Centraal Planbureau in het desbetreffende kalenderjaar wordt gehanteerd ten behoeve van het Centraal Economisch Plan, verhoogd met de omslagbijdragen ingevolge artikel 5 van de Wet medefinanciering oververtegenwoordiging oudere ziekenfondsverzekerden en de omslagbijdragen ingevolge artikel 11 van de Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen 1998;

    3e in afwijking van het bepaalde onder ten 1e en ten 2e voor een eigen kind, stiefkind, pleegkind of aangehuwd kind dat behoort tot het huishouden van betrokkene en dat verzekerd is volgens de standaardpakketpolis de helft van de jaarpremie voor de standaardpakketpolis, dan wel, indien het bedoelde kind niet verzekerd is volgens de standaardpakketpolis, de helft van de jaarpremie voor een verzekering met een dekkingspakket conform de Ziekenfondswet, zoals deze door het Centraal Planbureau in het desbetreffende kalenderjaar wordt gehanteerd ten behoeve van het Centraal Economisch Plan; in beide gevallen verhoogd met de voor hen geldende omslagbijdragen.

    b. de kosten van geneeskundige verzorging, voorzover deze voorkomen op een door Onze Minister vast te stellen vergoedingenlijst, met inachtneming van de daarbij aan te geven beperkingen, voor zover betrokkene deze kosten noodzakelijkerwijs heeft gemaakt voor zichzelf en voor zijn medebetrokkenen, en voorzover deze te zijnen laste blijven.

  • 2. Tot «te zijnen laste blijvende ziektekosten» worden niet gerekend de kosten van geneeskundige verzorging ter zake van met name genoemde ziekten of aandoeningen die bij een overeenkomst van de ziektekostenverzekering zijn uitgesloten, tenzij deze kosten zijn gemaakt tijdens een door de verzekeringsmaatschappij gestelde wachttijd.

  • 3. Indien de betrokkene voor zichzelf en zijn medebetrokkenen een ziektekostenverzekering heeft afgesloten waarvoor de premie bestaat uit een totaalbedrag voor alle verzekerden tezamen, waarbij de premie niet tot de individuele verzekerden herleid kan worden, worden de premies voor de betrokkene en diens medebetrokkenen bepaald door het totaalbedrag te vermenigvuldigen met een breuk.

  • 4. Bij de in het derde lid bedoelde breuk is de noemer gelijk aan het aantal verzekerden op de polis, met dien verstande dat een eigen kind, stiefkind, pleegkind of aangehuwd kind dat behoort tot het huishouden van betrokkene voor de helft meetellen.

  • 5. Bij de in het derde lid bedoelde breuk wordt bij de berekening van de teller een eigen kind, stiefkind, pleegkind of aangehuwd kind dat behoort tot het huishouden van betrokkene voor 0,5 meegeteld en de betrokkene en de overige leden van het huishouden van betrokkene voor 1.

  • 6. Op het bedrag dat voor tegemoetkoming in aanmerking kan worden gebracht wordt in mindering gebracht een door het Rijk of door derden toegekende of toe te kennen tegemoetkoming in ziektekosten.

B

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt een zin toegevoegd, luidend: De in artikel 7 bedoelde maxima gelden voor de in het desbetreffende kalenderjaar betaalde premies en bijdragen.

2. Het vierde lid komt te luiden als volgt:

  • 4. De aanvraag om toekenning van de tegemoetkoming geschiedt binnen drie maanden na het einde van het tijdvak waarop zij betrekking heeft. In geval van overlijden van de betrokkene geschiedt de aanvraag om toekenning van de tegemoetkoming binnen zes maanden na het einde van het tijdvak, waarop zij betrekking heeft, danwel binnen vijftien maanden na het einde van het voorgaande tijdvak.

ARTIKEL II

Artikel 45, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit WPO/WEC2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Ingevoegd wordt na «Burgerlijk Wetboek,» : dan wel als bedoeld in artikel 35 van de Ziektewet of artikel 3:16 van de Wet Arbeid en Zorg.

2. De zinsnede «eerstgenoemde uitkering» wordt vervangen door: genoemde uitkeringen.

ARTIKEL III

In artikel 19 van het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs3 wordt na het zevende lid een achtste lid toegevoegd, luidende:

  • 8. Dit artikel vindt geen toepassing ten aanzien van betrokkenen die zijn ontslagen of wier dienstverband is beëindigd.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de eerste kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 22 maart 2004

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Uitgegeven de vijftiende april 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

In de onderhavige wijziging van de Regeling ziektekostenvoorziening onderwijs en onderzoekpersoneel (ZVOO) is de in het arbeidsvoorwaardenoverleg voor het primair en het voortgezet onderwijs en het beroepsonderwijs en volwasseneneducatie gemaakte afspraak neergelegd dat voor vergoeding ingevolge de ZVOO de betaalde ziektekostenpremies uitsluitend in aanmerking komen voorzover deze niet uitgaan boven de premie voor de standaardpakketpolis (SPP) of de premie voor een verzekering met een dekkingspakket conform de Ziekenfondswet, zoals benaderd door de raming van het Centraal Planbureau (CPB) van de gemiddelde ziektekostenpremie, inclusief wettelijke bijdragen (omslagbijdragen ingevolge artikel 5 van de Wet medefinanciering oververtegenwoordiging oudere ziekenfondsverzekerden en de omslagbijdragen ingevolge artikel 11 van de Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen 1998). Daarmee wordt de ZVOO-vergoeding meer marktconform gemaakt. Tevens wordt hiermee een potentieel oneigenlijk gebruik van de regeling (het aanhouden van zeer dure polissen omdat deze toch wel in aanmerking komen voor vergoeding op grond van de ZVOO) voorkomen.

Daarnaast bevat de onderhavige wijziging van de Regeling ziektekostenvoorziening onderwijs en onderzoekpersoneel een aantal meer technische aanpassingen, neergelegd in de onderdelen A en B. Het betreft:

– Onderdeel A: een regel voor de toerekening van een totaalpremie aan de afzonderlijke verzekerden (artikel 7, leden 3 tot en met 5).

– Onderdeel B: een coulanceregeling indieningstermijn aanvraag uitkering bij overlijden (artikel 8, vierde lid).

ARTIKEL I

In het eerste lid van artikel 7 is neergelegd dat voor een (mede) betrokkene die verzekerd is volgens de SPP voor vergoeding ingevolge de ZVOO de ziektekostenpremies in aanmerking komen voorzover deze niet uitgaan boven de premie voor de SPP plus wettelijke bijdragen. Voor overige (mede) betrokkenen geldt als maximum de jaarpremie voor een verzekering met een dekkingspakket conform de Ziekenfondswet, zoals deze door het CPB wordt gehanteerd ten behoeve van het Centraal Economisch Plan, verhoogd met de wettelijke bijdragen. Voor kinderen die verzekerd zijn volgens de SPP geldt als maximum de helft van de jaarpremie voor de SPP dan wel de helft van de premie zoals benaderd door de CPB-raming van de gemiddelde ziektekostenpremie, in beide gevallen inclusief de voor hen geldende wettelijke bijdragen.

In het derde tot en met vijfde lid van artikel 7 is een vuistregel opgenomen voor de situatie dat door een verzekeringsmaatschappij een totaalpremie geheven wordt voor alle verzekerden op de polis. De premie wordt dan niet toegerekend aan de verzekerden afzonderlijk. Indien onder de polis verzekerden vallen die wel en niet meetellen voor de ZVOO, is niet duidelijk welk deel van de premie in aanmerking kan worden gebracht voor een tegemoetkoming in de zin van de ZVOO. Voor de uitvoeringsorganisatie KPMG is e.e.a. zeer arbeidsintensief. Daarom is in artikel 7 een vuistregel neergelegd, op grond waarvan het totaalbedrag van de premie voor alle verzekerden tezamen tot de individuele verzekerden kan worden herleid. Gebleken is dat deze vuistregel in de praktijk betrouwbaar is en gelijkwaardige uitkomsten oplevert ten opzichte van herleiding door de verzekeringsmaatschappij.

Bij overlijden van een ZVOO-betrokkene is het de uitvoeringsorganisatie KPMG gebleken dat de aanvraag voor een uitkering door de nagelaten betrekkingen soms te laat wordt ingediend. In verband daarmee is artikel 8 aangepast, waardoor in die situaties ruimte wordt geboden voor het indienen van een aanvraag.

ARTIKEL II

Indertijd is bij de totstandkoming van het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs (BZA) besloten de overlijdensuitkering niet op te nemen in het BZA. Terzake van de betrokkenen in de zin van het BZA geldt dat hun nabestaanden aanspraak hebben op een overlijdensuitkering ex. artikel 45 van het Rechtspositiebesluit WPO/WEC (RPB WPO/WEC). Sommige BZA-betrokkenen hebben met ingang van 1 januari 2001 eveneens recht op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) dan wel (m.i.v. 1 december 2001) recht op een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO). Die ZW- en WAZO-uitkering worden in mindering gebracht op de BZA-uitkering. Op grond van artikel 35 ZW wordt aan de nabestaanden van degene die recht op ziekengeld krachtens de ZW had, ook een overlijdensuitkering uitbetaald. Hetzelfde geldt voor nabestaanden van vrouwelijke betrokkenen die in verband met zwangerschapsverlof of bevallingsverlof recht hebben op een uitkering op grond van de WAZO; bij overlijden van die vrouwelijke betrokkene hebben zij recht op een overlijdensuitkering ingevolge artikel 3:16 WAZO (cf. artikel 35 ZW). Omdat de overlijdensuitkering in het RPB WPO/WEC is geregeld, bevat het BZA geen verrekeningsbepaling met een eventuele overlijdensuitkering op grond van de ZW of de WAZO. Deze verrekeningsbepaling wordt gezien het gekozen uitgangspunt bij de andere verrekeningsbepalingen in het RPB WPO/WEC opgenomen.

ARTIKEL III

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft in de sector onderwijs te maken met zieke werklozen en daaruit voortvloeiende ziekte-uitkeringen. Afhankelijk van het moment van ziek worden is op een dergelijke situatie het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs (BZA, art. 39) dan wel het Besluit werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel (BWOO, art. 39, lid 1) van toepassing. In art. 39 BWOO, zevende lid is vermeld dat de ziekte-uitkering wordt verleend «op de voet en voorwaarden» van het BZA.

In het BZA is geregeld (artikel 19) dat ingeval van een geschil over het wel of niet bestaan van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte, artikel 30, eerste lid, onderdeel e van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) voorziet in het instellen van een onderzoek en het geven van een oordeel.

Noch in het BWOO noch in het BZA is bepaald dat de second-opinion-procedure niet van toepassing is op post-actieven, terwijl uit de wet SUWI volgt dat deze procedure niet voor post actieven open staat. Om die reden wordt ter verduidelijking ook in artikel 19 BZA uitdrukkelijk opgenomen dat de second-opinion-procedure niet van toepassing is op post actieven. De arbeidsongeschikte BWOO-gerechtigde die bezwaar heeft tegen een hersteldverklaring, is derhalve aangewezen op de bezwaarprocedure ingevolge de Algemene wet bestuursrecht.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman


XNoot
1

Stb. 1997, 357, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 10 oktober 2003, Stb. 388.

XNoot
2

Stb. 2003, 231, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 16 augustus 2003, Stb. 337.

XNoot
3

Stb. 1995, 703, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 27 mei 2003, Stb. 262.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven