Besluit van 22 maart 2004, houdende wijziging van het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 14 januari 2004, nr. AP/PSW/2003/63221 (B51), directie Arbeidsmarkt en Personeelsbeleid, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Gelet op artikel 33, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs; artikel 33, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra; artikel 38a, van de Wet op het voortgezet onderwijs; de artikelen 4.1.2, tweede lid, en 4.3.2, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

De Raad van State gehoord (advies van 2 februari 2004, nr. W05.04.0035/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 17 maart 2004, nr. AP/PSW/2004/8741 (B51) directie Arbeidsmarkt en Personeelsbeleid, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs1 wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel 15 wordt artikel 15a ingevoegd, luidend als volgt:

Artikel 15a. Aanvullende bepalingen loonsuppletie OALT-leraren

  • 1. Op de betrokkene die is aangesteld of benoemd voor het verzorgen van onderwijs in allochtone levende talen en die als gevolg van de aanpassing per 1 augustus 2002 van de eisen die gesteld worden aan leraren die taalondersteuning geven, werkloos dreigt te worden en die, om te voorkomen dat hij werkloos wordt, een betrekking aanvaardt met een lager maximum salaris dan waarop hij in zijn oude dienstbetrekking recht had, zijn de bepalingen in artikel 15 van overeenkomstige toepassing, tenzij in dit artikel anders is bepaald.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de betrokkene, die als gevolg van de aanpassing per 1 augustus 2002 van de eisen die gesteld worden aan leraren die taalondersteuning geven, werkloos is geworden.

  • 3. Indien aan de nieuwe dienstbetrekking geen maximum salaris is verbonden, wordt voor de toepassing van het eerste en tweede lid uitgegaan van het onverminderde loon in de nieuwe dienstbetrekking.

  • 4. In afwijking van het zevende en negende lid van artikel 15, is de loonsuppletie voor de betrokkene bedoeld in het eerste en het tweede lid gelijk aan het verschil tussen enerzijds het onverminderde loon in de nieuwe dienstbetrekking en anderzijds:

    a. in de eerste vijf jaar na het aanvaarden van een nieuwe dienstbetrekking: de ongemaximeerde berekeningsgrondslag;

    b. na die eerste vijf jaar en doorlopend tot de eerste dag van de maand waarin de betrokkene 65 jaar wordt: 90% van de ongemaximeerde berekeningsgrondslag, herleid tot het bedrag dat geldt over de berekeningsperiode.

  • 5. Het vierde lid vindt geen toepassing indien het negende lid van artikel 15 tot een voor de betrokkene gunstiger uitkomst leidt.

  • 6. In afwijking van het bepaalde in het veertiende lid onder b van artikel 15 wordt er van uitgegaan dat het loon voor de betrokkene bedoeld in het eerste en het tweede lid in een nieuwe dienstbetrekking niet lager is dan het maximum van schaal 4 van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel.

  • 7. In afwijking van het zesde lid wordt indien sprake is van passende arbeid op grond van de WW uitgegaan van het loon in de nieuwe dienstbetrekking.

ARTIKEL II

In artikel 15a, zesde lid, wordt «Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel» vervangen door: Rechtspositiebesluit WPO/WEC

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt voor wat betreft artikel I terug tot en met 1 augustus 2002 en voor wat betreft artikel II tot en met 18 juni 2003.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 22 maart 2004

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Uitgegeven de vijftiende april 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Als gevolg van een wijziging van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra (Stb. 2001, nr. 613) is met ingang van 1 augustus 2002 de beheersing van het Nederlands een wettelijke voorwaarde om taalondersteuning te mogen geven.

Dit betekent dat leraren die zijn aangesteld of benoemd voor het verzorgen van onderwijs in allochtone levende talen (zg. OALT-leraren) die niet in het bezit zijn van één van de in het Bevoegdhedenbesluit WPO (artikel 6b) aangewezen diploma's op het gebied van het Nederlands géén taalondersteuning (meer) mogen verzorgen.

Voor OALT-leraren voor wie het niet haalbaar is om ten minste het NT2-diploma te behalen, zal gezocht moeten worden naar een andersoortige functie binnen het onderwijs dan wel buiten het onderwijs.

In dat verband is op 31 maart 2003 een convenant gesloten tussen de minister van OCW, de vereniging van samenwerkende werkgeversorganisaties, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de centrales van overheidspersoneel ten behoeve van een sociaal plan OALT-leraren. Dit sociaal plan heeft geen betrekking op de personele gevolgen van de voorgenomen beëindiging van de bekostiging van OALT.

In het convenant wordt afgesproken hoe alle partijen binnen hun eigen verantwoordelijkheid de mogelijkheden benutten om OALT-leraren binnen of buiten het onderwijs aan het werk te houden. Concreet betekent dit scholing waar dit mogelijk is en een outplacementtraject waar dit wenselijk is. Gemeenten en schoolbesturen zullen zich inspannen voor de OALT-leraren die door genoemde wettelijke maatregel hun bevoegdheid verliezen, passend werk te vinden binnen of buiten het onderwijs, waarbij de OALT-leraren de garantie krijgen dat zij gedurende de eerste vijf jaar na het aanvaarden van de nieuwe dienstbetrekking in salaris niet achteruit zullen gaan. Door deze inspanningen van alle partijen moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat OALTleraren in een wachtgeldregeling stromen en deze inspanningen moeten ervoor zorgen dat OALT-leraren waar mogelijk voor het onderwijs behouden blijven.

De groep OALT-leraren die door de aanscherping wordt getroffen is relatief klein (naar schatting ca. 200 personen). Ten tijde van de werving en aanstelling van deze leraren golden beduidend lagere kwalificatie-eisen. Voor deze groep zal het in het algemeen niet mogelijk zijn om zelfstandig een betrekking te vinden die wat betreft salariëring ligt op het oude niveau van het OALT-leraarschap. Het gaat veelal om oudere OALT-leraren die langere tijd in het onderwijs hebben gewerkt en lange wachtgeldrechten hebben opgebouwd. De regeling loonsuppletie zoals afgesproken in het convenant, is er met name op gericht dat de functie van onderwijsassistent voor deze groep een reële optie is, waarmee instroom in het wachtgeld wordt voorkomen.

Deze regeling loonsuppletie vormt een aanvulling op de regeling loonsuppletie zoals opgenomen in het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs. Op basis van de afspraken die in het convenant zijn gemaakt wordt de duur van de loonsuppletie ontkoppeld van de duur van het bovenwettelijk recht. De loonsuppletie loopt door tot de eerste dag van de maand waarin de betrokkene 65 jaar wordt, uiteraard voor zolang de lager bezoldigde functie daadwerkelijk wordt uitgeoefend.

Met betrekking tot het bedrag van de loonsuppletie wordt bepaald dat de loonsuppletie in de eerste vijf jaar na het aanvaarden van een nieuwe dienstbetrekking gelijk is aan het verschil tussen enerzijds het loon in de nieuwe dienstbetrekking en anderzijds het loon zoals dat gegolden zou hebben als voor de OALT-leraar de oude dienstbetrekking nog van toepassing was. Na de eerste vijf jaar en doorlopend tot het moment van pensionering is de loonsuppletie gelijk aan 90% van het loon zoals dat gegolden zou hebben als voor de OALT-leraar de oude dienstbetrekking nog van toepassing was.

In artikel 15a, vijfde lid is opgenomen dat de afwijkende berekening van de loonsuppletie, zoals opgenomen in artikel 15a vierde lid, niet geldt indien de algemene bepaling omtrent de berekening van de loonsuppletie, zoals opgenomen in artikel 15, negende lid, tot een voor betrokkene gunstiger uitkomst leidt. Hierbij wordt er door het uitvoeringsorgaan van uitgegaan dat uitsluitend indien op basis van artikel 15, zevende lid, sprake is van een loonsuppletie tot in principe de 65-jarige leeftijd en de eerste helft van de uitkeringsduur van de bovenwettelijke uitkering langer is dan 5 jaar, sprake is van een voor betrokkene gunstiger uitkomst op grond van artikel 15, negende lid.

Verder is tussen partijen bij het convenant overeengekomen dat het loon in de nieuwe dienstbetrekking wordt geacht niet lager te zijn dan het maximum van schaal 4, dit in afwijking van de algemene loonsuppletieregeling op basis waarvan het loon in de nieuwe dienstbetrekking geacht wordt niet lager te zijn dan 70% van het dagloon waarop de WW-uitkering van de betrokkene was of zou zijn gebaseerd. Met deze afwijking wordt bereikt dat aanvaarding door de OALT-leraar van de functie van onderwijsassistent tot de reële mogelijkheden behoort.

De loonsuppletie is aan te merken als een uitkering of suppletie als bedoeld in het derde lid van artikel 138 van de Wet op het primair onderwijs en overeenkomstige bepalingen in andere onderwijswetgeving. Ingevolge die bepaling worden die uitkeringen en suppleties in mindering gebracht op de bekostiging van de personeelsuitgaven, tenzij het Participatiefonds ermee instemt dat zij voor rekening van het Fonds komen. In het met de betrokken partijen gesloten convenant is van de kant van de minister van OCW de inspanningsverplichting aangegaan om, in samenspraak met de centrales, ervoor te zorgen dat het Reglement van het Participatiefonds wordt aangepast. Deze aanpassing heeft inmiddels plaatsgevonden. Op 5 januari 2004 zijn de schoolbesturen op de hoogte gebracht van de aanvulling op het reglement PF in verband met deze wetswijziging.

Artikel III voorziet in terugwerkende kracht voor wat betreft artikel I tot en met 1 augustus 2002 en voor wat betreft artikel II tot en met 18 juni 2003. Dit hangt samen met de wijziging van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra op grond waarvan met ingang van 1 augustus 2002 de beheersing van het Nederlands een wettelijke voorwaarde is om taalondersteuning te mogen geven, respectievelijk de inwerkingtreding van het Rechtspositiebesluit WPO/WEC.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman


XNoot
1

Stb. 2001, 61, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 27 mei 2003, Stb. 262.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven