Besluit van 15 maart 2004, houdende de instelling van een productschap voor ondernemingen op het gebied van de veehouderij, de be- en verwerking van en de handel in vee en vlees, alsmede opheffing van het Bedrijfschap voor de Handel in Vee (Instellingsbesluit Productschap Vee en Vlees)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 20 november 2003, nr. AV/CAM/2003/88543, gedaan mede namens Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Gelet op artikel 67, 70, 70A, 73, tweede lid, 76, eerste lid, 88a, 102, tweede lid, en 126 derde lid, van de Wet op de Bedrijfsorganisatie;

De Raad van State gehoord (advies van 11 december 2003 nr. W12.03.0491/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 maart 2004, Directie Arbeidsverhoudingen, nr. AV/CAM/2003/95709, gedaan mede namens Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK I: INSTELLING PRODUCTSCHAP

§ 1 Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet op de bedrijfsorganisatie;

b. het productschap: het Productschap Vee en Vlees;

c. commissie: een orgaan als bedoeld in artikel 88a van de wet;

d. de raad: de Sociaal-Economische Raad;

e. vee: eenhoevige dieren, runderen, varkens, schapen en geiten;

f. vlees: vlees afkomstig van vee.

Artikel 2

  • 1. In dit besluit wordt onder veehouderij verstaan:

    a. het al dan niet voor eigen rekening en risico houden van vee;

    b. de productie van en aanwending van sperma, eicellen en embryo's van eenhoevige dieren, runderen en varkens;

    c. het fokken van vee.

  • 2. In dit besluit wordt onder handel verstaan:

    a. de handel van de in het eerste lid, onderdeel b en c, vermelde producten en dieren;

    b. de werkzaamheid van tussenpersonen;

    c. het wegen, verzamelen of sorteren van vee.

  • 3. In dit besluit wordt onder handel niet de doorvoer- en driehoekshandel verstaan.

§ 2 Het productschap en zijn organen

Artikel 3

  • 1. Er is een Productschap Vee en Vlees.

  • 2. Het productschap is ingesteld voor de ondernemingen waarin:

    a. de veehouderij wordt uitgeoefend;

    b. vee dan wel vlees, andere delen van vee of daaruit verkregen producten worden be- of verwerkt – tenzij dit be- en verwerken uitsluitend bestaat in het smelten en het verder bewerken en verwerken van vet – tot producten welke, al dan niet na verdere be- of verwerking, tot menselijk voedsel kunnen dienen;

    c. uitsluitend ten behoeve van de onder b bedoelde ondernemingen diensten worden geleverd op het terrein van be- of verwerking van vlees;

    d. darmen van vee worden verwerkt;

    e. de handel wordt uitgeoefend in sperma, eicellen en embryo's van eenhoevige dieren, runderen en varkens;

    f. de handel wordt uitgeoefend in vee dan wel in vlees, andere delen van vee of daaruit verkregen producten welke, al dan niet na verdere be- of verwerking, tot menselijk voedsel kunnen dienen, met uitzondering van gesmolten vet;

    g. de handel wordt uitgeoefend in darmen van vee of kunstdarmen.

  • 3. Het productschap is gevestigd te Zoetermeer.

Artikel 4

Het bestuur van het productschap bestaat uit 18 leden. Hiervan worden benoemd:

a. voor ondernemingen op het gebied van de veehouderij drie leden door organisaties van ondernemers en drie leden door organisaties van werknemers;

b. voor ondernemingen op het gebied van de vleeswaren- en vleesconservenindustrie twee leden door organisaties van ondernemers en twee leden door organisaties van werknemers;

c. voor ondernemingen op het gebied van de veehandel een lid door organisaties van ondernemers en een lid door organisaties van werknemers;

d. voor ondernemingen op het gebied van de groothandel in vlees, andere delen van vee of daaruit verkregen producten, alsmede met die handel verwante bedrijven een lid door organisaties van ondernemers en een lid door organisaties van werknemers; en

e. voor ondernemingen op het gebied van de slagerij en de detailhandel in vlees, vleeswaren en vleesconserven twee leden door organisaties van ondernemers en twee leden door organisaties van werknemers.

Artikel 5

  • 1. Het productschap heeft commissies voor aangelegenheden op het gebied van:

    a. de varkenshouderij, te weten de Commissie Varkenshouderij;

    b. de vleeswaren- en baconindustrie, te weten de Commissie Vleeswarenindustrie;

    c. de veehandel, te weten de Commissie Veehandel;

    d. de industriële verwerking van vlees, andere delen van vee of daaruit verkregen producten, alsmede met die handel verwante bedrijven, te weten de Commissie Vleesindustrie.

  • 2. De leden van de commissies worden benoemd door door de raad aan te wijzen organisaties van ondernemers en van werknemers. Voor aanwijzing komen slechts in aanmerking naar het oordeel van de raad representatieve organisaties van ondernemers en van werknemers.

  • 3. De organisaties van ondernemers en van werknemers die leden van de commissies benoemen, zijn bevoegd voor elk lid dat zij benoemen tevens een plaatsvervanger aan te wijzen.

  • 4. De voorzitter van het productschap is tevens voorzitter van de commissies.

  • 5. De zittingsperiode van de leden van de commissies valt samen met die van de leden van het bestuur van het productschap.

  • 6. De commissies dienen elk voor haar werkgebied het bestuur van advies, voeren de door het bestuur aan hen gedelegeerde taken uit en kunnen elk voor haar werkgebied voorstellen doen voor door het bestuur vast te stellen verordeningen.

Artikel 6

De Commissie Varkenshouderij bestaat uit negen leden. Daarvan worden zeven leden benoemd door organisaties van ondernemers en twee leden door organisaties van werknemers.

Artikel 7

De Commissie Vleeswarenindustrie bestaat uit zes leden. Daarvan worden drie leden benoemd door organisaties van ondernemers en drie leden door organisaties van werknemers.

Artikel 8

De Commissie Veehandel bestaat uit twaalf leden. Daarvan worden negen leden benoemd door organisaties van ondernemers en drie leden door organisaties van werknemers.

Artikel 9

De Commissie Vleesindustrie bestaat uit twaalf leden. Daarvan worden zes leden benoemd door organisaties van ondernemers en zes leden door organisaties van werknemers.

§ 3 Bevoegdheden

Artikel 10

Het productschap is bevoegd tot de regeling of nadere regeling van de in artikel 93, tweede lid, van de wet vermelde onderwerpen of onderdelen daarvan, met uitzondering van onderdeel d: de lonen en andere arbeidsvoorwaarden.

Artikel 11

Bij een op grond van artikel 93, tweede lid, van de wet vastgestelde verordening kan worden bepaald dat deze mede andere dan de in artikel 102, eerste lid, van de wet bedoelde natuurlijke en rechtspersonen bindt, voorzover deze handelingen verrichten die bedrijfsmatig in de ondernemingen waarvoor het productschap is ingesteld, plegen te worden verricht.

Artikel 12

  • 1. Het productschap legt een heffing als bedoeld in artikel 126, eerste lid, van de wet op gebaseerd op een grondslag welke het bestuur passend acht, met dien verstande dat het tarief voor verschillende in de heffingsverordening aangewezen groepen van ondernemingen verschillend kan zijn. Boven of in de plaats van zodanige heffing kan een bedrag worden geheven dat voor alle ondernemingen of groepen daarvan gelijk is.

  • 2. Heffingen, waarvan de opbrengst een bijzondere bestemming heeft, kunnen worden opgelegd naar een grondslag welke het bestuur van het productschap in verband met die bestemming passend acht.

HOOFDSTUK II: OPHEFFING BEDRIJFSCHAP

Artikel 13

In dit hoofdstuk wordt onder bedrijfschap verstaan: het Bedrijfschap voor de Handel in Vee.

Artikel 14

  • 1. Het bedrijfschap is opgeheven.

  • 2. Onverminderd het feit dat het bedrijfschap vanaf de inwerkingtreding van dit besluit is opgeheven, blijft de Verordening registratie en verstrekking van gegevens (PVV) 2003 van kracht tot de datum waarop de door het productschap vastgestelde verordening terzake in werking zal treden.

Artikel 15

  • 1. Vanaf de inwerkingtreding van dit besluit berust het beheer van het vermogen van het bedrijfschap bij het productschap.

  • 2. Rechtsvorderingen welke tot het vermogen van het bedrijfschap behorende rechten en verplichtingen tot onderwerp hebben, worden ingesteld door of tegen het productschap.

Artikel 16

  • 1. Het productschap is belast met de vereffening van het vermogen van het bedrijfschap. Het kan daartoe de tot het vermogen van het bedrijfschap behorende roerende en onroerende zaken vervreemden.

  • 2. Het productschap stelt met het oog op de vereffening een boedelbeschrijving op. Het stelt tevens de rekening van inkomsten en uitgaven van het bedrijfschap vast over het tijdvak, aanvangende op de eerste januari van het jaar volgende op het kalenderjaar waarover laatstelijk een rekening van inkomsten en uitgaven door het bestuur van het bedrijfschap is vastgesteld, en eindigend op de dag van inwerkingtreding van dit besluit.

  • 3. De boedelbeschrijving en de rekening van inkomsten en uitgaven, zoals bedoeld in het tweede lid, behoeven de instemming van de raad.

  • 4. De instemming van de raad met de rekening van inkomsten en uitgaven strekt tot décharge van het dagelijks bestuur van het bedrijfschap, behoudens in geval van later gebleken valsheid in bewijsstukken of andere onregelmatigheden.

Artikel 17

  • 1. Het productschap maakt het tijdstip van de aanvang van de vereffening bekend in de Staatscourant en in het Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie, alsmede in de daartoe naar zijn oordeel in aanmerking komende nieuwsbladen, onder vermelding van de afkondiging van dit besluit.

  • 2. In de bekendmaking worden degenen die een vordering op het bedrijfschap hebben, opgeroepen die vordering binnen een daarbij aangegeven termijn bij het productschap in te dienen. Deze termijn wordt niet korter gesteld dan zes maanden, te rekenen vanaf de dag van de bekendmaking.

Artikel 18

  • 1. De opheffing van het bedrijfschap tast de rechtskracht van de door dit lichaam wettig opgelegde heffingsaanslagen niet aan.

  • 2. Bij de inning van nog niet betaalde heffingsaanslagen van het bedrijfschap oefent de voorzitter van het productschap zo nodig de in artikel 127 van de wet toegekende bevoegdheden uit.

  • 3. Het productschap kan, voorzover dit voor de voldoening van schulden van het bedrijfschap noodzakelijk is, bij verordening aan de ondernemers in het betrokken deel van het bedrijfsleven een heffing opleggen volgens de bij de laatstelijk opgelegde algemene heffing van het bedrijfschap gehanteerde maatstaven.

  • 4. Ten aanzien van een heffingsverordening als in het derde lid bedoeld en de krachtens die verordening opgelegde aanslagen zijn de artikelen 126 en 127 van de wet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 19

  • 1. Het door het bedrijfschap gevormde fonds voor het verlenen van toeslagen op ingegane pensioenen en premievrije pensioenaanspraken blijft in stand. Uit dit fonds kunnen volgens door het dagelijks bestuur van het productschap, uitgaande van het door het dagelijks bestuur van het bedrijfschap gevoerde beleid, te stellen regelen toeslagen worden verleend op pensioenen en premievrije pensioenaanspraken van gewezen werknemers van het bedrijfschap of hun nabestaanden.

  • 2. Het productschap voldoet uit het in het eerste lid bedoelde fonds geen andere vorderingen dan die, welke strekken tot nakoming van de verplichtingen waarvoor dit fonds is ingesteld.

  • 3. De over de middelen van het fonds verkregen rente wordt aan het fonds toegevoegd.

  • 4. Het productschap verantwoordt het beheer van het fonds door middel van een bijzondere functie in zijn begroting.

Artikel 20

  • 1. Zo spoedig mogelijk nadat het productschap het vermogen van het bedrijfschap heeft vereffend, brengt het daarover aan de raad verslag uit. Het verslag gaat vergezeld van een door het productschap vastgestelde rekening van inkomsten en uitgaven.

  • 2. De vaststelling van het verslag en van de rekening van inkomsten en uitgaven betreffende de vereffening kan slechts plaatsvinden nadat de ontwerpen van deze stukken gedurende twee maanden op het kantoor van het productschap voor een ieder ter lezing zijn neergelegd en tegen betaling van de kosten algemeen verkrijgbaar zijn gesteld en indien binnen die termijn bij het productschap geen bezwaren zijn ingekomen.Van de neerlegging en de verkrijgbaarheid geschiedt openbare kennisgeving in de Staatscourant en in het Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie.

  • 3. Elk ingekomen bezwaar wordt door het productschap onderzocht. Indien het bezwaar gegrond wordt bevonden, zet het productschap de vereffening voort en maakt, zo nodig, een nieuw verslag en een nieuwe rekening op, waarin aan het bezwaar is tegemoet gekomen. Ten aanzien van laatstbedoeld verslag en laatstbedoelde rekening is het tweede lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het productschap nieuwe bezwaren, welke reeds tegen het eerste verslag en de eerste rekening hadden kunnen worden ingebracht, niet in overweging neemt. Wordt het bezwaar ongegrond bevonden, dan stelt het productschap het verslag en de rekening alsnog vast.

  • 4. De rekening behoeft instemming van de raad. De instemming strekt tot décharge van het productschap. Het productschap doet van het verlenen van de instemming zo spoedig mogelijk openbare kennisgeving op de wijze als is aangegeven in het tweede lid.

Artikel 21

Indien het fonds, zoals bedoeld in artikel 19, eerste lid, niet toereikend is, wordt hetgeen blijkens de rekening als bedoeld in artikel 20 aan vermogen van het bedrijfschap over is, door het productschap, voorzover noodzakelijk, aangewend ter dekking van het verwachte tekort.

Artikel 22

Hetgeen na afwikkeling van de verplichtingen jegens de gewezen werknemers van het bedrijfschap en hun nabestaanden van het in artikel 19, eerste lid, bedoelde fonds over is, wordt door het productschap, de betrokken organisaties van ondernemers en van werknemers gehoord, een bestemming gegeven, zoveel mogelijk ten nutte van het betrokken deel van het bedrijfsleven. Dit besluit behoeft de goedkeuring van de raad.

Artikel 23

Vermogen van het bedrijfschap dat blijkens de rekening, genoemd in artikel 20 over is, wordt door het productschap, de betrokken organisaties van ondernemers en werknemers gehoord, een bestemming gegeven, zoveel mogelijk ten nutte van het betrokken deel van het bedrijfsleven. Dit besluit behoeft de goedkeuring van de raad.

Artikel 24

  • 1. Bij de behandeling van bezwaren als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht of beroepen ingevolge de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie treedt het productschap in de plaats van het bedrijfschap.

  • 2. Rechterlijke uitspraken, gedaan tegen het bedrijfschap of, op grond van het eerste lid, tegen het productschap, worden door het productschap uitgevoerd, voorzover nodig ten laste van het vermogen van het opgeheven bedrijfschap.

Artikel 25

Het productschap draagt in de zin van de Archiefwet 1995 zorg voor de archiefbescheiden van het bedrijfschap.

HOOFDSTUK III: OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 26

  • 1. Het bij verordening van de Sociaal-Economische Raad van 15 januari 1999 ingestelde Productschap Vee en Vlees wordt opgeheven.

  • 2. Verordeningen en andere besluiten die zijn vastgesteld door het bij verordening van de Sociaal-Economische Raad van 15 januari 1999 ingestelde Productschap Vee en Vlees blijven van kracht tot de datum waarop de door het op grond van dit besluit ingestelde Productschap Vee en Vlees vastgestelde verordeningen en andere besluiten terzake in werking zullen treden.

  • 3. Het personeel, de rechten, de verplichtingen, de vermogensbestanddelen en de archiefbescheiden van het bij verordening van de Sociaal-Economische Raad van 15 januari 1999 ingestelde Productschap Vee en Vlees, gaan over naar het op grond van dit besluit ingestelde Productschap Vee en Vlees.

  • 4. Wettelijke procedures en rechtsgedingen, ingesteld door of tegen het bij verordening van de Sociaal-Economische Raad van 15 januari 1999 ingestelde Productschap Vee en Vlees worden geacht te zijn ingesteld door of tegen het op grond van dit besluit ingestelde Productschap Vee en Vlees.

Artikel 27

De bestuursleden en hun plaatsvervangers van wie de zittingsperiode ingaat op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, treden af op 1 januari 2006.

Artikel 28

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 29

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Productschap Vee en Vlees.

Lasten en bevelen dat dit besluit in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

's-Gravenhage, 15 maart 2004

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Uitgegeven de zesde april 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Ingevolge artikel 67 van de Wet op de bedrijfsorganisatie (Wbo) zoals gewijzigd bij Wet van 3 april 1999 (Stb. 1999, 253) moet de instelling van een bedrijfslichaam bij algemene maatregel van bestuur plaatsvinden. Met het onderhavige besluit wordt het Productschap Vee en Vlees, ingesteld bij verordening van de Sociaal-Economische Raad (hierna te noemen de raad) van 15 januari 1999, opnieuw ingesteld.

2. Hergroepering bedrijfslichamen: zelfstandig bestaansrecht voor het Productschap Vee en Vlees

In het kabinetsstandpunt over de toekomst van het PBO-stelsel van 28 oktober 1996 (Kamerstukken II 1996/97, 25 091, nr. 1) en het nader kabinetsstandpunt van 4 april 1997 (Kamerstukken II 1996/97, 25 091, nr. 2) werd aangegeven dat het kabinet uit een oogpunt van doelmatigheid van het openbaar bestuur door middel van hergroepering tot een aanzienlijke reductie van het aantal bedrijfslichamen wenste te komen. Het kabinet besloot dat de schappen in eerste instantie zelf verantwoordelijk zouden zijn voor de hergroepering. De raad is gevraagd een en ander te coördineren. De Bestuurskamer, een commissie van de raad, heeft op basis van een rapport van de door haar ingestelde adviesgroep haar standpunt bepaald en dit op 26 november 1997 uitgebracht aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid1. Het kabinet heeft met zijn brief van 24 februari 1998 aan de Bestuurskamer ingestemd met het zelfstandig voortbestaan van het Productschap Vee en Vlees.

In het advies van 30 januari 2003 heeft de Bestuurskamer met betrekking tot het onderhavige productschap geconstateerd dat dit productschap samen met het Productschap voor Pluimvee en Eieren het belangrijkste overlegplatform vormt voor de bedrijfsgenoten die opereren in de ketens rond vee, vlees en eieren. Deze twee productschappen treden naar buiten toe op als de Productschappen Vee, Vlees en Eieren en hebben een gemeenschappelijk secretariaat. Een verdergaande bestuurlijke integratie heeft zich echter niet voltrokken. Dit heeft vooral te maken met de eisen die de betrokken bedrijfsgenoten stellen aan de herkenbaarheid voor de eigen achterban en de profilering als zelfstandig openbaar lichaam ter ondersteuning van de eigen identiteit. Een constructie met één hoofdproductschap lijkt de Bestuurskamer niet wenselijk omdat de kans groot is dat dit tot bestuurlijke inefficiëntie zou leiden. Wel wordt erop aangedrongen de samenwerking tussen de productschappen verder te intensiveren.

In het advies wordt ingegaan op de integratie van het Bedrijfschap voor de Handel in Vee met het Productschap Vee en Vlees. Het Bedrijfschap voor de Handel in Vee heeft aangegeven als een commissie ex artikel 88a van de Wet bo binnen het Productschap Vee en Vlees verder te willen gaan. De voor de veehandelsbranche representatieve organisaties hebben daartoe bij de Bestuurskamer een verzoek ingediend. Naast de erkende werknemersorganisaties betreft het de Nederlandse Bond van Handelaren in Vee, alsmede de Centrale Bond van Paardenhandelaren in Nederland. Deze organisaties vertegenwoordigen 84 procent van het aantal ondernemingen in de branche. De Bestuurskamer acht bij de instelling van deze commissie het toenemende belang van verticale integratie in de betrokken sector doorslaggevend.

Het Bedrijfschap voor de Vleeswarenindustrie is al eerder opgeheven en is eveneens voortgegaan als commissie ex artikel 88a van de Wet bo. Daarnaast hebben werkgevers en werknemers in de vleesindustrie aangegeven op publiekrechtelijke basis een aantal zaken te willen regelen. Het gaat hierbij om de mogelijkheid betrokken ondernemers te registreren, gegevens op te vragen en heffingen op te leggen ten behoeve van collectieve sociaal-economische projecten zoals hygiënezaken, vleeskeuring en daarmee verbonden onderzoek.

De voor de vleesindustrie representatieve private organisaties hebben de Bestuurskamer verzocht de instelling van een commissie ex artikel 88a van de Wet bo te bewerkstelligen. Naast de erkende werknemersorganisaties betreft het de Vereniging Centrale Organisatie voor de Vleessector (COV), die 88 procent van de omzet in deze branche vertegenwoordigt. De Commissie Vleesindustrie heeft geen rechtsvoorganger in de vorm van een bedrijfschap.

3. Representativiteit

De Bestuurskamer hanteert bij de advisering over de instelling van bedrijfslichamen het SER-Besluit advisering representativiteit bedrijfslichamen.

Artikel 2 van dat besluit bepaalt dat de Bestuurskamer niet tot instelling van een bedrijfslichaam adviseert dan nadat haar is gebleken dat een voldoende representatieve organisatorische vertegenwoordiging van ondernemers en van werknemers daarmee instemt.

Het Productschap Vee en Vlees kent de volgende indeling naar geleding:

– de veehouderij;

– de veehandel;

– de vleeswaren- en vleesconservenindustrie;

– de groothandel in vlees;

– de slagerij en detailhandel in vlees, vleeswaren en vleesconserven.

Voor de beoordeling van de representativiteit aanondernemerszijde is in dit geval gebruik gemaakt van de maatstaven sbe1, omzet en ledenondernemingen. In bijlage A zijn de bevindingen aan de hand van bedoelde maatstaven nader in kaart gebracht.

Hieruit volgt dat de representativiteit van de organisaties die de instelling van het productschap steunen in de hiervoor opgesomde geledingen achtereenvolgens uitkomt op 91, 84, 67, 88 en 87 procent. Hiermee wordt per geleding voldaan aan de representativiteitseis die het besluit in artikel 3, onder a., aan ondernemerszijde stelt.

Het productschap kent voorts een viertal commissies op grond van artikel 88a van de Wet bo. Het betreft de Commissie Varkenshouderij, de Commissie Vleeswarenindustrie en een nieuw in te stellen Commissie Veehandel en Commissie Vleesindustrie.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de werkingssfeer van de Commissie Vleeswarenindustrie en van de Commissie Vleesindustrie correspondeert met de overeenkomstige geleding (de vleeswaren- en vleesconservenindustrie respectievelijk de groothandel in vlees) binnen de werkingssfeer van het productschap. De representativiteit van de commissies bedraagt achtereenvolgens 752, 67, 86 en 88 procent.

Op grond van artikel 4 van eerdergenoemd besluit wordt als voldoende representatieve vertegenwoordiging aan werknemerszijde aangemerkt een of meer werknemersorganisaties die ingevolge de verordening als representatief zijn te beschouwen. FNV Bondgenoten, CNV BedrijvenBond en De Unie, de in het bestuur van het productschap benoemingsgerechtigde werknemersorganisaties, steunen de herinstelling van het productschap en zijn voor de werkingssfeer van het productschap representatieve werknemersorganisaties.

4. SER-advies

De Bestuurskamer heeft in het advies van 30 januari 2003 geconstateerd dat voldaan wordt aan de representativiteitseisen die het Besluit advisering representativiteit bedrijfslichamen stelt. In lijn met deze bevindingen adviseert de Bestuurskamer tot het opnieuw instellen van het Productschap Vee en Vlees. Voorts adviseert de Bestuurskamer tot het opheffen van het Bedrijfschap voor de Handel in Vee. Alvorens dit advies vast te stellen zijn de in bijlage B opgenomen representatieve organisaties van ondernemers en van werknemers, conform het bepaalde in artikel 68, tweede lid, van de Wet bo hierover gehoord. De inhoud van dit advies heeft hun instemming.

5. Werkingssfeer

In de aanloop naar de totstandkoming van dit besluit heeft de ondernemersorganisatie Nederlandse Vereniging Diervoederindustrie (Nevedi), de brancheorganisatie van nagenoeg alle particuliere en coöperatieve industriële producenten van diervoeders voor landbouw- en huisdieren, de Bestuurskamer verzocht om te worden aangewezen als benoemingsgerechtigde organisatie in het bestuur van het productschap1.

Met betrekking tot het Productschap Vee en Vlees kan worden opgemerkt dat dit van meet af aan is ingesteld voor ondernemingen die werkzaam zijn in de vee- en vleessector, waarbij het dier geldt als uitgangspunt. Om het verzoek van Nevedi te kunnen inwilligen dient de werkingssfeer van het productschap te worden uitgebreid zodat deze zich mede gaat uitstrekken over ondernemingen die in de diervoederindustrie werkzaam zijn. Praktisch gezien zou deze uitbreiding kunnen worden geëffectueerd op het moment van de herinstelling.

De Bestuurskamer heeft het Nevedi-verzoek bij brief van 13 juni 2002 aan de bij het productschap betrokken organisaties voorgelegd met de vraag of zij dit steunen.

De Bestuurskamer heeft vervolgens kennis genomen van de onderling uiteenlopende standpunten van organisaties en is zich bewust van het bestaan van gemeenschappelijke vraagstukken die voor alle betrokken ondernemers, inclusief de leden van Nevedi, van belang zijn. De vraag is echter of een verdergaande samenwerking gestalte dient te krijgen door een bestuurlijke participatie van Nevedi in het productschap. Door sommige partijen is immers ook gewezen op de mogelijkheid van een gemeenschappelijk lichaam ex artikel 109 van de Wbo ter intensivering van de samenwerking. Hoe dit ook zij, de Bestuurskamer stelt vast dat een belangrijk deel van de dragende organisaties geen voorstander is van bestuurlijke participatie zoals door Nevedi verzocht en dat het noodzakelijke draagvlak daarvoor dus ontbreekt c.q. in onvoldoende mate aanwezig is. De Bestuurskamer is dan ook van mening dat alleen al hierom een uitbreiding van de werkingssfeer van het productschap niet aan de orde is, en het verzoek van Nevedi niet kan worden gehonoreerd.

6. Bevoegdheden

In artikel 93, tweede lid, van de Wbo is aangegeven dat het productschap bevoegd is tot de regeling of nadere regeling van een aantal onderwerpen of onderdelen daarvan. Het productschap is gerechtigd om een regeling te treffen met betrekking tot de genoemde onderwerpen, met uitzondering van onderdeel d (de lonen en andere arbeidsvoorwaarden). De onderwerpen waartoe de bevoegdheden zich wel uitstrekken zijn:

a. registratie van ondernemingen en daarin werkzaam personeel, en – voorzover noodzakelijk voor de vervulling van de taak van het bedrijfslichaam – verstrekking van gegevens en inzage in boeken en bescheiden en bezichtiging van de onderneming;

b. de voortbrenging, de afzet, de verdeling en de aanwending van goederen, waaronder mede begrepen de opslag en de be- en verwerking van goederen, en het verlenen van diensten;

c. bevordering van professionele bedrijfsvoering;

e. onderzoek op sociaal, economisch en technisch terrein;

f. arbeidsmarktvoorzieningen;

g. fondsen en andere instellingen in het belang van de bedrijfsgenoten.

Bevoegdheid als vermeld onder a

De bevoegdheid genoemd onder a is onmisbaar voor het functioneren van een bedrijfslichaam. Op grond hiervan zijn onder meer de Verordening registratie en verstrekking van gegevens (PVV) 2003, de Verordening Algemene Bepalingen (PVV) 2003, de Verordening functioneren (PVV) 2003 tot stand gekomen.

Bevoegdheid als vermeld onder b

Van de bevoegdheid onder b wordt gebruik gemaakt door regels te stellen op het gebied van diergezondheid en productveiligheid, al dan niet in onderlinge samenhang. De Verordening bestrijding Ziekte van Aujeszky (PVV) 2002 strekt tot bestrijding van een besmettelijke dierziekte en dient daarmee de afzet naar exportmarkten.

Bevoegdheid als vermeld onder c

De bevoegdheid onder c is nodig voor het treffen van regelingen of nadere regelingen op het gebied van het borgen van een professionele bedrijfsvoering in de vee en vleessector. Een voorbeeld van het treffen van nadere regelingen is de Verordening salmonella-monitoring varkenssector (PVV) 2003, waarbij, ter bevordering van bedrijfshygiëne en ter bestrijding van salmonella, eisen worden gesteld aan het bijhouden van de bemonsteringsverplichting en de administratie van monsteruitslagen.

Bevoegdheden als vermeld onder e en f

Het productschap treedt op als verzamelaar van algemene basisgegevens en kengetallen betreffende de sector. Daarbij behoort ook het doen van brancheonderzoeken en strategisch verkennende onderzoeken. De resultaten zijn voor bedrijfsgenoten vrij beschikbaar. Voorts beschikt de sector over een goed netwerk van vakopleidingen die scholing verzorgen. De sector, die in toenemende mate behoefte heeft aan goed opgeleide werknemers, heeft veel belang bij het in stand houden van een verantwoord scholingsaanbod. Daarnaast heeft de sector behoefte aan ondersteuning door het productschap bij activiteiten die te maken hebben met regulering van het flexibel arbeidsaanbod, activiteiten voor werving en behoud, aanboren van niet-traditionele doelgroepen, enzovoorts. Als voorbeeld voor de onderhavige bevoegdheden kunnen dienen de Verordening O&O-fonds vleesindustrie (PVV) 2003 en de Verordening fonds sociale aangelegenheden vleesindustrie (PVV) 2003.

Bevoegdheid als vermeld onder g

Het productschap kan fondsen vormen voor de hierboven weergegeven bevoegdheidsterreinen. Voorbeelden hiervan zijn de Verordening veeziektenfonds (PVV) 2000 en de Verordening runderfonds (PVV) 2003.

Subsidieverlening

De verordeningen vormen tevens een wettelijke basis voor subsidieverlening. Er worden subsidies verleend ten behoeve van onderzoek door instanties als TNO, het Praktijkonderzoek veehouderij en ID-Lelystad. De projecten die deze organisaties uitvoeren houden bijvoorbeeld verband met onderzoek naar gecombineerde natuurlijke en mechanische ventilatie in de varkenshouderij, reductie van de ammoniakemissie en onderzoek naar de invloed van het snijmaïsaandeel en het aflevermoment op de technische resultaten en kwaliteit van rosé vleeskalveren.

7. Rechtspositie medewerkers productschap

Het opnieuw instellen van het Productschap Vee en Vlees heeft, zoals kan worden afgeleid uit artikel 25 van het instellingsbesluit, geen gevolgen voor de betrokken medewerkers in arbeidsrechtelijke en rechtspositionele zin.

ARTIKELEN

Hoofdstuk I: Instelling productschap

Artikel 4

Het bestuur is paritair samengesteld en bestaat, evenals voorheen, uit achttien leden.

Artikel 5 tot en met artikel 9

Het productschap heeft vier commissies ex artikel 88a van de wet:

a. de Commissie Varkenshouderij;

b. de Commissie Vleeswarenindustrie;

c. de Commissie Veehandel; en

d. de Commissie Vleesindustrie.

In artikel 5 is de benoeming van de leden van de commissies geregeld. De voorzitter van het productschap treedt tevens op als voorzitter van de commissies.

Artikel 11

Dit artikel bevat bepalingen over derdenbinding. Een voorbeeld hiervan is de Verordening bestrijding Ziekte van Aujeszky 2002, waarbij ook niet-bedrijfsgenoten verplicht worden hun varkens in te enten tegen deze ziekte.

Artikel 12

Het productschap kan aan de ondernemingen die onder de werkingssfeer vallen een heffing opleggen. Het is mogelijk dat een deel van de op te leggen heffing bestaat uit een (basis)bedrag, dat voor alle ondernemingen gelijk is. Ter financiering van specifieke doeleinden kan een zogenoemde bestemmingsheffing worden vastgesteld.

Hoofdstuk II: Opheffing bedrijfschap

Artikel 13

De opheffing van het bedrijfschap tast de rechtskracht van de in het derde lid genoemde verordening niet aan.

Artikel 14 tot en met artikel 18

In het kader van de opheffing berust het beheer en de vereffening van het vermogen van het bedrijfschap bij het productschap.

Artikel 19

Het door het bedrijfschap gevormde fonds voor het verlenen van toeslagen op ingegane pensioenen en premievrije pensioenaanspraken blijft in stand. Voorzien is in de continuering van het tot nu toe gevoerde toekenningsbeleid door de nieuwe beheerder van het fonds.

Hoofdstuk III: Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 26

Op grond van dit artikel gaan het personeel, de rechten en plichten, waaronder die ten opzichte van het personeel, de vermogensbestanddelen, de archiefbescheiden en de afhandeling van procedures over naar het opnieuw ingestelde Productschap Vee en Vlees. Ook de door het «oude» productschap vastgestelde verordeningen en andere besluiten blijven van kracht. Bij de inwerkingtreding van dit besluit verliest de verordening van de raad waarbij het oude productschap werd ingesteld haar rechtskracht (Artikel XIV, tweede lid van de wet van 3 april 1999, Stb. 253).

Artikel 27

De zittingsperiode van het eerste bestuur eindigt op 1 januari 2006. Ook met betrekking tot de bestuursleden van diverse andere opnieuw in te stellen bedrijfslichamen van wie de zittingsperiode aanvangt op de datum van inwerkingtreding van het desbetreffende instellingsbesluit, is of zal worden bepaald dat deze zittingsperiode eindigt op 1 januari 2006. Artikel 76, eerste lid van de wet biedt de mogelijkheid om van de hoofdregel dat bestuursleden om de twee jaar aftreden, af te wijken. Door middel van deze afwijking wordt een zekere mate van synchronisatie van de zittingsduur van de bestuursleden van de opnieuw ingestelde bedrijfslichamen bereikt. Voor leden van de daaropvolgende besturen geldt weer de regel dat zij om de twee jaar aftreden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

BIJLAGE A

Representativiteit Productschap Vee en Vlees

Geleding totaal aantal ondernemingen ledenondernemingen organisatie-graad in %
veehouderij (in sbe, 1999) 10 125 851 9 228 068 91
veehandel (lidondernemingen, 2001) 2 5812 173 84
vleeswaren- en vleesconservenindustrie (omzet in €, 2000/2001)1,48 miljard 992 miljoen 67
groothandel in vlees (omzet in €, 2001) 4 miljard 3,5 miljard 88
slagerij en detailhandel in vlees, vleeswaren en vleesconserven (in verkooppunten, 2000) 8 7747 667 87

Representativiteit Commissies

commissie totaal aantal ondernemingen ledenondernemingen organisatie-graad in %
Commissie Varkenshouderij (in sbe, 1999) 1 962 6602 501 695 >75*
Commissie Vleeswarenindustrie (omzet in €, 2000/2001) 1,48 miljard 992 miljoen 67
Commissie Veehandel (omzet in €, 2001) 3 943 miljoen 3 402 miljoen86
Commissie Vleesindustrie (omzet in €, 2001) 4 miljard3,5 miljard 88

* Een onbekend aantal varkenshouders is aangesloten bij zowel LTO-Nederland als bij de Nederlandse Vakbond Varkenshouders. Dat is de reden dat de telling met betrekking tot de ledenondernemingen hoger uitkomt dan die van het totaal der ondernemingen. Hoewel de exacte organisatiegraad als gevolg van de dubbellidmaatschappen niet is aan te geven is de conclusie te rechtvaardigen dat het overgrote deel van de varkensboeren zich heeft georganiseerd.

Naast de varkenshouders zijn in de Commissie Varkenshouderij tevens de KI en Fokkerijorganisaties vertegenwoordigd. Deze organisaties nemen ongeveer 85% van de fokkerijactiviteiten en van de inseminaties bij varkens voor hun rekening.

BIJLAGE B ORGANISATIES VAN ONDERNEMERS

Centraal Bureau Levensmiddelenhandel

Centrale Bond van Paardenhandelaren in Nederland

Centrale Vereniging voor de Coöperatieve Handel

Koninklijke Nederlandse Slagersorganisatie

Land- en Tuinbouworganisatie Nederland

Nederlandse Bond van Handelaren in Vee

Nederlandse Vakbond Varkenshouders

Centrale Organisatie voor de Vleessector

Vereniging voor de Nederlandse Vleeswarenindustrie

Vereniging Nederlandse Baconfabrikanten

ORGANISATIES VAN WERKNEMERS

FNV Bondgenoten

CNV BedrijvenBond

De Unie


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 mei 2004, nr. 89.

XNoot
1

SER-rapport «Hergroepering binnen het PBO-stelsel, Standpunt over de hergroepering van de product- en bedrijfschappen» (Publicatie 97/11).

XNoot
1

De sbe is sinds 1968 een veelgebruikte maatstaf voor het op één noemer brengen van de economische betekenis van de verschillende land- en tuinbouwproductieactiviteiten. Het is een eenheid gestandaardiseerde netto toegevoegde waarde, berekend in een bepaalde periode per hectare gewas of per dier. De berekeningen zijn grotendeels gebaseerd op de gegevens uit het Bedrijven-Informatienet van het Landbouw-Economisch Instituut (LEI-DLO).

XNoot
2

Zie voor een nadere toelichting op deze geleding Bijlage A van dit advies.

XNoot
1

Nevedi heeft een soortgelijk verzoek gedaan voor participatie in het Productschap Pluimvee en Eieren en het Produktschap Zuivel.

Naar boven