Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 2004, 135 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 2004, 135 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 3 oktober 2003, nr. HDJZ/SCH/2003–1997, Hoofddirectie Juridische Zaken, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Gelet op de artikelen 1, derde lid, 5, eerste lid, 10, eerste lid, en 13, eerste lid, van de Binnenschepenwet;
De Raad van State gehoord (advies van 20 november 2003, nr. W09.03.0423/V);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 5 maart 2004, nr. HDJZ/SCH/2003–2800, Hoofddirectie Juridische Zaken, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Binnenschepenbesluit1 wordt als volgt gewijzigd:
Bijlage VI wordt als volgt gewijzigd:
1. Artikel 7.01 wordt als volgt gewijzigd:
a. Het eerste tot en met vijfde lid komen te luiden:
1. Rijksvaartuigen die geschikt zijn om ligplaats te nemen langszijde van schepen die een seinvoering met één blauw licht dan wel met één blauwe kegel of een seinvlag B dan wel een rood licht voeren, met uitzondering van tankschepen tijdens het laden, lossen en ontgassen tijdens stilliggen, of langszijde van schepen als bedoeld in artikel 1.01, vijfde lid, onder b, voldoen aan de voorschriften genoemd in 7.1.2.19.1, tweede volzin, van Bijlage 1 van de VBG, met uitzondering van de in 8.1.5.1 (voor zover dit betrekking heeft op het voorschrift betreffende de giftigheidsmeter), 8.1.5.3, 9.1.0.32.1, 9.1.0.52.2, 9.1.0.71 en 9.1.0.74 vermelde voorschriften en met dien verstande dat:
a. indien in een voorschrift van naar de laadruimen of de beschermde zone gerichte openingen wordt gesproken hiermede alle openingen van de dienstruimten, de accommodatie of het stuurhuis worden bedoeld;
b. indien in een voorschrift van beschermde zone wordt gesproken hiermede het buitendek van het schip wordt bedoeld;
c. indien in een voorschrift een afstand wordt vermeld, deze geldt horizontaal gemeten vanaf de scheepshuid;
d. bij een scheepsbreedte van minder dan 4,00 m de in 9.1.0.31.2, 9.1.0.34.1 en 9.1.0.41.1 genoemde openingen zich op het hart van het schip bevinden.
2. De schepen, bedoeld in het eerste lid, worden voorzien van een Certificaat van Goedkeuring als bedoeld in Bijlage 1 van de VBG, met de vermelding dat het certificaat is uitgereikt op grond van 7.1.2.19.1.
3. Rijksvaartuigen die geschikt zijn om ligplaats te nemen langszijde van tankschepen tijdens het laden, lossen en ontgassen tijdens stilliggen, die een seinvoering met één blauw licht dan wel met één blauwe kegel of een seinvlag B dan wel een rood licht voeren, of langszijde van schepen die een seinvoering met twee of drie blauwe lichten dan wel met twee of drie blauwe kegels of een seinvlag B dan wel een rood licht voeren, voldoen aan de voorschriften genoemd in 7.1.2.19.1, tweede volzin, van Bijlage 1 van de VBG, met uitzondering van de in 8.1.5.1 (voor zover dit betrekking heeft op het voorschrift betreffende de giftigheidsmeter), 8.1.5.3, 9.1.0.32.1, 9.1.0.52.2, 9.1.0.71 en 9.1.0.74 vermelde voorschriften en met dien verstande dat:
a. indien in een voorschrift van naar de laadruimen of de beschermde zone gerichte openingen wordt gesproken hiermede alle openingen van de dienstruimten, de accommodatie of het stuurhuis worden bedoeld;
b. indien in een voorschrift van beschermde zone wordt gesproken hiermede het buitendek van het schip wordt bedoeld;
c. indien in een voorschrift een afstand wordt vermeld, deze geldt horizontaal gemeten vanaf de scheepshuid;
d. bij een scheepsbreedte van minder dan 4,00 m de in 9.1.0.31.2, 9.1.0.34.1 en 9.1.0.41.1 genoemde openingen zich op het hart van het schip bevinden.
4. De schepen, bedoeld in het derde lid, voldoen tevens aan de voorschriften genoemd in:
9.3.3.0.3 d);
9.3.3.10.1 en 9.3.3.10.2;
9.3.3.12.6, met dien verstande dat de genoemde afstand geldt horizontaal gemeten vanaf de scheepshuid;
9.3.3.17.3;
9.3.3.31.4, met dien verstande dat met een maximum oppervlakte temperatuur van 300 °C wordt gerekend, en
9.3.3.31.5;
9.3.3.50.1 c) en 9.3.3.50.2;
9.3.3.51.1 en 9.3.3.51.2 en
9.3.3.51.3, met dien verstande dat het hier uitsluitend elektrische toestellen aan dek betreft welke moeten voldoen aan de «beperkt explosieveilige» uitvoering en een oppervlakte temperatuur van maximaal 300 °C bezitten;
9.3.3.52.3, met dien verstande dat de genoemde afstand geldt horizontaal gemeten vanaf de scheepshuid, en
9.3.3.52.4 en 9.3.3.52.5.
5. De schepen, bedoeld in het derde lid, worden voorzien van een Certificaat van Goedkeuring als bedoeld in Bijlage 1 van de VBG, met de vermelding dat het certificaat is uitgereikt op grond van 7.1.2.19.1 en dat het schip geschikt is om ligplaats te nemen langszijde van tankschepen tijdens het laden, lossen en ontgassen tijdens stilliggen, die een seinvoering met één blauw licht dan wel met één blauwe kegel of een seinvlag B dan wel een rood licht voeren, of langszijde van schepen die een seinvoering met twee of drie blauwe lichten dan wel met twee of drie blauwe kegels of een seinvlag B dan wel een rood licht voeren.
b. Het achtste lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. tijdens het ligplaats nemen langszijde van schepen als bedoeld in het derde lid tevens alle toegangen vanaf dek en alle openingen van ruimten naar de buitenlucht gesloten zijn, met uitzondering van:
1° aanzuigopeningen van in bedrijf zijnde motoren;
2° ventilatieopeningen van machinekamers, indien de motoren in bedrijf zijn;
3° ventilatieopeningen van een overdrukinstallatie als bedoeld in 9.3.3.52.3 b); en
4° ventilatieopeningen, welke zijn voorzien van een gasdetectie-installatie als bedoeld in 9.3.3.52.3 b);.
2. Artikel 8.03, derde lid, komt te luiden:
3. Rijksvaartuigen als bedoeld in het eerste lid worden voorzien van een Certificaat van Goedkeuring als bedoeld in de VBG, met de vermelding dat het certificaat is uitgereikt op grond van 7.1.2.19.1 en dat het schip geschikt is om ligplaats te nemen langszijde van tankschepen tijdens het laden, lossen en ontgassen tijdens stilliggen, die een seinvoering met één blauw licht dan wel met één blauwe kegel of een seinvlag B dan wel een rood licht moeten voeren, of langszijde van schepen die een seinvoering met twee of drie blauwe lichten dan wel met twee of drie blauwe kegels of een seinvlag B dan wel een rood licht voeren.
3. Artikel 8.04 wordt als volgt gewijzigd:
a. De aanhef komt te luiden:
Voor de toepassing van artikel 7.01 zijn op de voorschriften genoemd in de voorschriften van Bijlage 1 van de VBG, waarnaar wordt verwezen, de overgangsvoorschriften van Bijlage 1 van de VBG van toepassing, welke zijn opgenomen in 1.6.7.1 en 1.6.7.2, met dien verstande dat:.
b. Onderdeel f vervalt.
Bijlage VIII wordt als volgt gewijzigd:
1. Artikel 1.01 wordt als volgt gewijzigd:
a. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen a en b komen te luiden:
a. gasolie of dieselolie: de stof aangeduid in Deel 3, Tabellen A en C van Bijlage 1 van de VBG, als DIESELOLIE of GASOLIE of STOOKOLIE, LICHT, Klasse 3, UN 1202;
b. benzine: de stof aangeduid in Deel 3, Tabellen A en C van Bijlage 1 van de VBG, als BENZINE of MOTORBRANDSTOF, Klasse 3, UN 1203;
2. In onderdeel i wordt na «de kofferdammen,» ingevoegd: de pompkamer,.
3. In onderdeel j wordt na «eventuele opslagruimten aan dek voor gevaarlijke stoffen» ingevoegd: , het gebied dat gevormd wordt met een straal van 1,00 m rond de opstelling van pompen voor de afgifte van benzine.
b. De aanhef van het derde lid komt te luiden:
3. In deze Bijlage wordt onder de onderstaande begrippen verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in Deel 1, 1.2.1 van Bijlage 1 van de VBG:.
2. Artikel 1.02 wordt als volgt gewijzigd:
a. Het eerste lid komt te luiden:
1. Bunkerstations voldoen aan hoofdstuk 2 tot en met 10 van deze bijlage en aan bijlage IV van dit besluit.
b. Het derde lid vervalt.
3. Artikel 2.05 wordt als volgt gewijzigd:
a. Het vierde lid komt te luiden:
4. Van de veiligheidsinrichtingen, genoemd in het derde lid, van ladingtanks voor de opslag van benzine, is het onderdrukventiel voorzien van een vlamkerend rooster en is het overdrukventiel als vlamkerend snelafblaasventiel uitgevoerd. Het onderdrukventiel is afgesteld op 3 kPa onderdruk en het snelafblaasventiel op 4 kPa overdruk.
b. In het zesde lid wordt «6,00 m» vervangen door: 3,00 m.
c. Het achtste lid komt te luiden:
8. De ladingtanks, bestemd voor de opslag van benzine, zijn voorzien van een dampretourleiding om tijdens het vullen van de ladingtanks de gassen naar de tankwagen, die de benzine levert of het tankschip, dat de benzine levert, terug te voeren. Bij belading vanuit een tankwagen is het systeem zo ontworpen dat het ontstaan van drukstoten zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het aansluitpunt van het dampretoursysteem is voorzien van een veerbelaste klep die het systeem gesloten houdt, ook indien het bijbehorend afsluitdeksel niet is aangebracht.
4. Artikel 2.06 wordt als volgt gewijzigd:
a. Het zesde lid komt te luiden:
6. Onder de ladingpompen en de voor het laden of lossen gebruikte aansluitingen zijn voorzieningen aangebracht om eventuele lekvloeistof op de vangen.
b. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
12. Pompen voor de afgifte van gasolie bevinden zich aan dek of in een daarvoor bestemde dienstruimte.
13. Pompen en leidingen voor de afgifte van benzine bevinden zich aan dek of in een pompkamer. Indien de pomp zich aan dek bevindt, bedraagt de afstand tot de openingen van woningen en andere verblijven ten minste 6,00 m. De ruimte aan dek en de pompkamer worden tot de ladingzone gerekend.
5. Het vierde lid van artikel 2.19 komt te luiden:
4. Het binaire signaal kan aan de besturingsinrichting via intrinsiek veilige stroomkring met wandcontactdozen van een koppelingsinrichting als bedoeld in IEC-publicatie 309 voor gelijkstroom 40 tot 50 V, kleur wit, geleidingsnok 10 uur, worden overgebracht.
6. Artikel 4.08, derde lid, vervalt.
7. Aan hoofdstuk 5 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
1. Alle dienstruimten zijn voorzien van een doelmatige brandmeld installatie, waarmee de aanwezigheid van een brand, alsmede de plaats daarvan automatisch wordt gemeld.
2. De brandmeldinstallatie is te allen tijde in bedrijf.
3. De brandmeldinstallatie is eventueel voorzien van extra handbediende brandmelders, die echter niet in de plaats komen van de voorgeschreven automatische brandmelders.
4. De werking van de brandmeldinstallatie is gebaseerd op het ruststroom principe. Verstoring hiervan geeft een optisch en akoestisch alarmsignaal op elk controlepaneel ten gevolg.
5. De aanwezigheid van brand wordt centraal, op de normaal daarvoor voorziene plaats optisch en akoestisch gemeld.
6. De brandmeldinstallatie is op één van de volgende wijzen uitgevoerd:
a. de brandmelders zijn op afstand individueel geïdentificeerd, of
b. de brandmelders zijn in secties gegroepeerd.
7. Indien de brandmelders op afstand individueel zijn geïdentificeerd, ook genoemd het adresseerbare systeem, bevat het controlepaneel duidelijke informatie omtrent de ligging van elke gedetecteerde ruimte.
8. Indien de brandmelders zijn gegroepeerd in secties, ook genoemd het niet-adresseerbare systeem, geldt:
a. Het controlepaneel bevat duidelijke informatie omtrent de ligging van elke gemelde sectie;
b. een sectie mag zich niet over meer dan één dek uitstrekken. In het geval dat een gesloten trappenhuis zich over meer dekken uitstrekt, mag het trappenhuis als één sectie worden uitgevoerd;
c. voor elk der volgende ruimten geldt dat deze niet met andere ruimten tot één sectie mogen behoren:
– een ruimte waar een verbrandingsmotor staat opgesteld;
– een pompkamer;
– een omsloten trappenhuis indien het trappenhuis meer dan twee dekken met elkaar verbindt;
– een opslag van gevaarlijke stoffen;
– een winkel.
8. Artikel 6.01 wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel c komt te luiden:
c. een bijgewerkt exemplaar van Bijlage 1 van de VBG;
b. Onderdeel i komt te luiden:
i. een lijst of schema met de buiten de ladingzone aanwezige elektrische toestellen die ingeval van een calamiteit uitgeschakeld worden;.
9. Artikel 8.03, tweede lid, komt te luiden:
2. Niet beperkt explosieveilig uitgevoerde elektrische inrichtingen buiten de ladingzone worden ingeval van een calamiteit uitgeschakeld.
10. Artikel 8.04, tweede lid, komt te luiden:
2. Niet beperkt explosieveilig uitgevoerde elektrische inrichtingen buiten de ladingzone worden ingeval van een calamiteit uitgeschakeld.
11. In artikel 9.06, eerste lid, vervalt «colli met».
12. De tabel, behorende bij artikel 11.02, wordt gewijzigd als volgt:
a. Na | ||
«2.06, achtste lidwordt ingevoegd: | Koppeling laad- en losleiding EN 12 827 | 31 december 2002» |
2.06, dertiende lid | Plaats ladingpompen Afstand tot openingen | NVO. |
b. Na | ||
«5.02, tweede en derde lidwordt ingevoegd: | Vast ingebouwd brandblussysteem | NVO» |
5.03 | Brandmeldinstallatie | NVO. |
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Verkeer en Waterstaat,
K. M. H. Peijs
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
M. Rutte
Uitgegeven de zesde april 2004
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Een toename van administratieve lasten voor het bedrijfsleven wordt als gevolg van deze aanpassingen niet verwacht. Evenmin zal sprake zijn van een vermindering. Het totaal van de administratieve lasten voortvloeiende uit het Binnenschepenbesluit zal derhalve ongeveer € 5½ miljoen blijven bedragen. Het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) heeft medegedeeld, dat het onderhavige dossier niet zal worden geselecteerd voor een zg. Actaltoets.
b. Notificatie, voorhang en medeverantwoordelijkheid
Het ontwerp-besluit is op 19 maart 2003 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (notificatie nr. 2003/0112/NL), ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217). De Commissie heeft geen aanleiding gevonden tot het geven van commentaar.
WTO-notificatie is niet geschied, aangezien het ontwerp-besluit geen productvoorschriften bevat die significante handelsbelemmeringen opleveren.
Ter uitvoering van artikel 58, tweede lid, van de Binnenschepenwet werd een voorontwerp van het onderhavige besluit (met nota van toelichting) bekendgemaakt in de Staatscourant van 7 juli 2003, nr. 127. Van deze bekendmaking is mededeling gedaan aan de Staten-Generaal. Op deze bekendmaking (de zogenaamde voorhangprocedure) is geen reactie ingekomen. Wel is van de gelegenheid gebruik gemaakt enige ondergeschikte aanpassingen in het voorontwerp aan te brengen.
Deze wijziging van het Binnenschepenbesluit is tot stand gekomen onder medeverantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Deze toelichting is mede namens deze bewindspersoon vastgesteld.
Verzuimd is om in de wijziging van artikel 20 bij het besluit van 28 juli 2000, Stb. 345, de verwijzing in het tweede lid naar het vervallen vierde lid van dit artikel te schrappen. Dit verzuim wordt thans hersteld.
Het ADNR (het Reglement voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rijn) is met ingang van 1 januari 2003 geherstructureerd. Dat heeft gevolgen voor andere regelingen waarin naar het ADNR wordt verwezen. In het Binnenschepenbesluit, met name in Bijlage VI, moet derhalve een conversieslag gemaakt worden. Voor de duidelijkheid wordt ervoor gekozen de artikelleden waar de wijzigingen met betrekking tot het ADNR aan de orde zijn geheel te herformuleren.
Onderdeel f van artikel 8.04 is, gezien het tijdsverloop, geëxpireerd en kan vervallen.
In het tweede lid, onderdelen a en b, worden de definities aangepast naar aanleiding van de herstructurering van het ADNR. In de onderdelen i en j zijn de definities aangepast in verband met de gevaren die de aanwezigheid van benzine met zich mee kan brengen.
In het derde lid wordt de verwijzing naar de VBG (Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen) aangepast. Dit heeft ook te maken met de herstructurering van het ADNR.
Dit artikel wordt geherformuleerd in verband met een fout die is geslopen in de formulering van dit artikel bij het Besluit van 12 december 2001, houdende wijziging van het Binnenschepenbesluit (technische regelen voor bunkerstations) (Stb. 2002, 17).
In het vierde lid wordt de instelling van het overdrukventiel verlaagd van 6 naar 4 kPa. Deze wijziging betreft een aanpassing aan CPR 9–1 (zie voor de definitie: artikel 1.01, tweede lid, onderdeel k, van bijlage VIII), zodat er geen verschil van regime meer bestaat tussen deze richtlijn en onderhavige bijlage VIII.
De wijziging in het zesde lid is een aanpassing aan de afstand die reeds in het zevende lid voor benzine van toepassing is.
De wijziging in het achtste lid heeft, net als in het vierde lid, als basis de aanpassing aan CPR 9–1.
De aanvulling met de ladingpompen is een aanpassing aan de algemene voorschriften van het ADNR. De toevoeging van twee nieuwe leden (12 en 13) betreft de plaats van de ladingpompen voor gasolie en benzine. In relatie met de definities in artikel 1.01, tweede lid, is hierdoor de veiligheid meer gewaarborgd.
In het vierde lid wordt «de ontstekingsbeschermingssoort EEX (ia)» aangepast aan de meer algemene term «intrinsiekveilige stroomkring» waardoor er meer mogelijkheden worden geïntroduceerd. De wijziging heeft geen invloed op de veiligheid van de installatie.
Het derde lid vervalt, aangezien deze eis reeds in artikel 4.03, eerste lid, is vastgelegd.
De inhoud van dit nieuwe artikel betreft het aanbrengen van een brandmeldinstallatie. Het aanbrengen van een brandmeldinstallatie heeft ten doel vroegtijdig een eventuele brand in een dienstruimte te onderkennen. Het aanbrengen ervan is eveneens een wens van de gemeenten waar een bunkerstation is gelegen, aangezien zij in hun milieuvergunningen deze eis reeds hadden opgenomen. De gemeenten kunnen, ter voorkoming van dubbele normstelling, deze eis uit hun desbetreffende milieuvergunning schrappen. Omdat het hier een technische uitvoering van het bunkerstation betreft, is het noodzakelijk deze eis direct in bijlage VIII op te nemen. Voor de bestaande bunkerstations wordt een overgangsregeling opgenomen in artikel 11.02.
In onderdeel c wordt de tekst aangepast naar aanleiding van de herstructurering van het ADNR.
In onderdeel i wordt «gedurende het laden, lossen en ontgassen mogen worden gebruikt» gewijzigd in: ingeval van een calamiteit uitgeschakeld worden. Deze wijziging staat in verband met de wijziging in de artikelen 8.03 en 8.04. Indien de bestaande tekst gehandhaafd zou blijven, zou het onmogelijk zijn het bunkerstation op een normale wijze te exploiteren. Alle niet explosieveilige apparatuur, bijv. in de woning of het kantoor zou dan tijdens het bunkeren moeten zijn uitgeschakeld.
In het tweede lid wordt «Niet-explosieveilig uitgevoerde elektrische inrichtingen zijn tijdens het laden uitgeschakeld» gewijzigd in: Niet beperkt explosieveilig uitgevoerde elektrische inrichtingen buiten de ladingzone worden in geval van een calamiteit uitgeschakeld. Deze wijziging is noodzakelijk, omdat anders tijdens het bunkeren alle niet explosieveilige apparatuur, bijv. in de woning of het kantoor moet zijn uitgeschakeld.
In het tweede lid wordt «Niet-explosieveilig uitgevoerde elektrische inrichtingen zijn tijdens het laden uitgeschakeld» gewijzigd in: Niet beperkt explosieveilig uitgevoerde elektrische inrichtingen buiten de ladingzone worden in geval van een calamiteit uitgeschakeld. Deze wijziging is noodzakelijk, omdat anders tijdens het laden alle niet explosieveilige apparatuur, bijv. in de woning of het kantoor moet zijn uitgeschakeld.
In het eerste lid wordt «colli met» geschrapt. Dit geschiedt, omdat het anders mogelijk zou zijn andere gevaarlijke stoffen, welke niet in colli zijn verpakt, onbeperkt aan boord op te slaan. Door het schrappen is het niet meer mogelijk gevaarlijke stoffen zonder toestemming aan boord op te slaan. Deze wijziging sluit aan bij de wegens het veiligheidsaspect al bestaande praktijk.
In de tabel behorende bij dit overgangsartikel worden, gelet op het toevoegen van artikel 2.06, dertiende lid, en artikel 5.03, de overgangsbepalingen terzake opgenomen.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
K. M. H. Peijs
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2004-135.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.