Besluit van 19 maart 2004, houdende bepalingen inzake titels, predikaat en geslachtsnaam van Z.K.H. Prins Johan Friso Bernhard Christiaan David der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Jonkheer van Amsberg, met ingang van zijn huwelijk

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken, Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Justitie, d.d. 12 maart 2004, nr. 04M464281;

Gelezen het advies van de Hoge Raad van Adel van 2 maart 2004 en het advies van de Raad van State van 18 maart 2004, nr. W01.04 0113/I;

Gelet op artikel 9, derde en vierde lid, van de Wet lidmaatschap koninklijk huis en artikel 2, tweede lid, van de Wet op de adeldom;

Gezien het nader rapport van Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken, Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Justitie van 19 maart 2004, nr. 04M464759;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Johan Friso Bernhard Christiaan David der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Jonkheer van Amsberg de titel Prins van Oranje-Nassau te laten behouden als persoonlijke titel met het persoonlijke predikaat Koninklijke Hoogheid, hem de erfelijke titel graaf te verlenen en als zijn geslachtsnaam «van Oranje-Nassau van Amsberg» vast te stellen.

Hij zal met ingang van het tijdstip van de voltrekking van zijn voorgenomen huwelijk zijn: Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Johan Friso Bernhard Christiaan David van Oranje-Nassau, graaf van Oranje-Nassau, jonkheer van Amsberg.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking met ingang van het tijdstip van de voltrekking van zijn voorgenomen huwelijk.

Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 19 maart 2004

Beatrix

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

J. P. Balkenende

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de eenendertigste maart 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

De Wet lidmaatschap koninklijk huis van 2002 en de Wet op de adeldom van 1994, vormen de grondslag van het onderhavige koninklijk besluit.

Voor het aangaan van het voorgenomen huwelijk van Z.K.H. Prins Johan Friso wordt geen wetsvoorstel ingediend tot verlening van toestemming. Dit houdt in dat hij met ingang van het tijdstip van voltrekking van zijn huwelijk op grond van artikel 28, tweede lid, van de Grondwet van rechtswege niet langer behoort tot de kring van erfopvolgers van het koningschap. Voorts is hij krachtens de Wet lidmaatschap koninklijk huis dan ook geen lid meer van het koninklijk huis. Tot slot verliest hij daarmee tevens de aan het lidmaatschap van het koninklijk huis verbonden titel «Prins der Nederlanden». Kinderen die uit zijn huwelijk geboren mochten worden zijn uitgesloten van de erfopvolging.

Artikel 9, derde lid, van de Wet lidmaatschap koninklijk huis biedt evenwel de grondslag voor behoud van de titel «Prins van Oranje-Nassau» door voormalige leden van het koninklijk huis. In de memorie van toelichting bij de Wet lidmaatschap koninklijk huis (kamerstukken II 2001/02, 28 223, nr. 3) is uiteengezet dat de titel Prins van Oranje-Nassau, van oudsher een erfelijke titel, evenals de titel Prins der Nederlanden functioneel verbonden is aan het lidmaatschap van het koninklijk huis. De titel Prins der Nederlanden is echter een functionele titel zonder meer, terwijl de titel Prins van Oranje-Nassau naar zijn historische aard en betekenis tevens een familietitel is. In de Wet lidmaatschap koninklijk huis is daarom op grond van dit bijzondere familiekarakter bepaald dat de titel Prins van Oranje-Nassau na verlies van het lidmaatschap van het koninklijk huis behouden kan blijven, zij het uitsluitend voor de betrokkene zelf als persoonlijke titel. De titel kan dus niet overgaan op kinderen van het voormalige lid van het koninklijk huis.

Van de genoemde wettelijke mogelijkheid is in het koninklijk besluit gebruik gemaakt. Z.K.H. Prins Johan Friso heeft de titel Prins van Oranje-Nassau met het predikaat Koninklijke Hoogheid krachtens het koninklijk besluit van 16 februari 1966 (Stb. 70) vanaf zijn geboorte, toen de thans geldende regeling van prinselijke titels door de Wet lidmaatschap koninklijk huis nog niet bestond, erfelijk gedragen. Er is geen reden om verandering te brengen in het dragen van deze titel. Derhalve is besloten dat hij na het verlies van het lidmaatschap van het koninklijk huis de titel Prins van Oranje-Nassau als persoonlijke titel zal behouden met het persoonlijke predikaat Koninklijke Hoogheid. Ten overvloede wordt erop gewezen dat ook andere familieleden die geen lid (meer) zijn van het koninklijk huis, zoals H.K.H. Prinses Irene en H.K.H. Prinses Christina, de familietitel en hun predikaat hebben behouden.

Ingevolge artikel 9, vierde lid, van de Wet lidmaatschap koninklijk huis juncto artikel 2, tweede lid, van de Wet op de adeldom, is voor Prins Johan Friso de geslachtsnaam «van Oranje-Nassau van Amsberg» vastgesteld en hem de erfelijke titel graaf verleend. Hij blijft voorts jonkheer van Amsberg krachtens het koninklijk besluit van 16 februari 1966. Hij zal derhalve graaf van Oranje-Nassau, jonkheer van Amsberg zijn, met de geslachtsnaam «van Oranje-Nassau van Amsberg». Op deze wijze wordt het, met inachtneming van artikel 5 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, mogelijk gemaakt dat kinderen van Z.K.H. Prins Johan Friso dezelfde titels en namen dragen als, ingevolge het koninklijk besluit van 11 mei 2001 (Stb. 227), de kinderen van Z.K.H. Prins Constantijn. Daarmee wordt recht gedaan aan het feit dat zij tot de koninklijke familie behoren door de gezamenlijke afstamming van Hare Majesteit de Koningin en wijlen Z.K.H. Prins Claus en allen hun kleinkinderen zijn. Dit sluit aan bij de toelichting op het voornemen inzake het koninklijk besluit van 2001 ten aanzien van de kinderen van Z.K.H. Prins Constantijn, inhoudende dat de regering het op prijs stelt «om op deze wijze tot uitdrukking te brengen welke bijzondere betekenis wordt gehecht aan hun afkomst als kleinkinderen van Hare Majesteit Koningin Beatrix der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau en Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Claus der Nederlanden» (kamerstukken I/II 2000/01, 8 (R 1676), nr. 3).

In het maatschappelijk verkeer zal Z.K.H. Prins Johan Friso worden aangeduid met zijn hoogste titel en het bijbehorende persoonlijke predikaat als Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Johan Friso van Oranje-Nassau.

Kinderen die uit zijn huwelijk geboren mochten worden kunnen ingevolge artikel 5 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek graaf (gravin) van Oranje-Nassau, jonkheer (jonkvrouw) van Amsberg zijn, met de geslachtsnaam «van Oranje-Nassau van Amsberg». Zij zullen dan volgens het maatschappelijk gebruik met hun titel worden aangeduid als graaf (gravin).

Zijn echtgenote verkrijgt door haar huwelijk geen adeldom. Het gebruik inzake de aanduiding van echtgenotes van leden van de adel brengt met zich dat zij kan worden aangeduid met de titel en het predikaat van haar echtgenoot.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

J. P. Balkenende

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties a.i.,

Th. C. de Graaf

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Algemene Zaken.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 april 2004, nr. 70.

Naar boven