Besluit van 10 maart 2004, houdende wijziging van enkele besluiten in verband met de harmonisering van de financiële verantwoording van specifieke uitkeringen in de sociale pijler van het grotestedenbeleid

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 13 november 2003, kenmerk DSB/SCB-2424678;

Gelet op de artikelen 10 en 10a van de Welzijnswet 1994;

De Raad van State gehoord (advies van 18 december 2003, No.W.13.03.0474/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 4 maart 2004, kenmerk DSB/IN2455944;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid1 wordt gewijzigd als volgt:

A

Aan het derde lid van artikel 50 wordt een volzin toegevoegd, luidende: Onze Minister kan een protocol vaststellen voor de wijze waarop de verklaring wordt opgesteld.

B

Na artikel 50 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 50a

In afwijking van artikel 48 en artikel 50, eerste en derde lid, kan bij ministeriële regeling voor daarbij aan te wijzen gemeenten en voor daarbij aan te wijzen uitkeringen in het belang van het grotestedenbeleid worden bepaald dat:

a. de gemeente uiterlijk 15 juli van het jaar na afloop van het kalenderjaar waarvoor een uitkering is verstrekt of in geval van een meerjarige uitkering uiterlijk 15 juli van het jaar na afloop van het laatste kalenderjaar waarvoor een uitkering is verstrekt, voor die uitkering de verantwoording als bedoeld in artikel 50, eerste lid, en een schriftelijk verslag als bedoeld in artikel 48 overlegt tezamen met de verantwoording over de andere daartoe aangewezen uitkeringen;

b. indien de som van de uitkeringen, bedoeld in onderdeel a, meer bedraagt dan € 125 000, de verantwoording is voorzien van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Onze Minister kan een protocol vaststellen voor de wijze waarop de verklaring wordt opgesteld.

ARTIKEL II

Het Besluit specifieke uitkeringen maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingsbeleid2 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Onze Minister kan een protocol vaststellen voor de wijze waarop de verklaring van de accountant wordt opgesteld.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan bij ministeriële regeling voor de daarbij aan te wijzen gemeenten in het belang van het grotestedenbeleid worden bepaald dat:

    a. de gemeente uiterlijk 15 juli van het jaar na afloop van het kalenderjaar waarvoor een uitkering is verstrekt, de in het eerste lid bedoelde verantwoording overlegt tezamen met de verantwoording van de andere daartoe aangewezen uitkeringen;

    b. indien de som van de uitkeringen, bedoeld in onderdeel a, meer bedraagt dan € 125 000, de verantwoording is voorzien van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Onze Minister kan een protocol vaststellen voor de wijze waarop de verklaring wordt opgesteld.

B

Na artikel 9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 9a

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de inrichting en de wijze van indiening van de verantwoording en de verklaring van de accountant.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 10 maart 2004

Beatrix

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

C. I. J. M. Ross-van Dorp

Uitgegeven de dertigste maart 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN DEEL

Met het onderhavige besluit wordt een tweetal besluiten gewijzigd. De wijzigingen strekken ertoe om een begin te maken met de harmonisering van de financiële verantwoording van specifieke uitkeringen aan de grote steden in het kader van de sociale pijler van het grotestedenbeleid.

Met de grote steden worden convenanten afgesloten inzake meerjarige ontwikkelingsprogramma's. De convenanten en de meerjarige ontwikkelingsprogramma's kennen een looptijd van vier jaar. De huidige convenanten, die zijn afgesloten voor de periode 2000 tot en met 2003, worden verlengd tot en met 2004. Bij de uitvoering van die programma's spelen diverse specifieke uitkeringen in de sociale pijler een rol. Het is uiteindelijk de bedoeling om na afloop van elke convenantsperiode in één keer de financiële verantwoording van de betrokken uitkeringen af te handelen. Daartoe worden thans in het kader van de voorbereiding op de volgende convenantsperiode van 2005 tot en met 2008 ook de mogelijkheden bezien om die uitkeringen te integreren in een aantal thematische brede doeluitkeringen.

De harmonisatie is een middel om de fragmentatie binnen de sociale pijler tegen te gaan en het onderhavige besluit is een eerste stap op de weg naar de beoogde harmonisering. De wijzigingen maken het mogelijk de financiële verantwoordingen te bundelen. Ook de accountantscontrole zal aan de hand van een geïntegreerd protocol soepeler kunnen verlopen en in kortere tijd kunnen worden afgerond. De wijzigingen voorzien in een expliciete basis voor het vaststellen van zo'n protocol. Van elke bij ministeriële regeling aangewezen gemeente wordt voor de in die regeling daartoe aangewezen uitkeringen één gezamenlijke verantwoording verlangd. De verantwoording moet uiterlijk 15 juli worden ingediend. Het is mogelijk dat gemeenten de financiële verantwoordingsinformatie verstrekken met de gemeenterekening; artikel 50, vierde lid, van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid en artikel 8, tweede lid, van het Besluit specifieke uitkeringen maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingsbeleid voorzien daar reeds in.

Het is de bedoeling van de gelegenheid gebruik te maken om de financiële verantwoordingen te vereenvoudigen. Concreet zal de verlangde verantwoordingsinformatie worden teruggebracht tot de gegevens die strikt noodzakelijk zijn voor het vaststellen van de uitkering. Er komt één formulier met een daarbij behorend model accountantsverklaring. Daartoe biedt artikel 56 van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid reeds een grondslag; voor het Besluit specifieke uitkeringen maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingsbeleid wordt zo'n grondslag gecreëerd in artikel 9a. Een accountantsverklaring wordt verlangd indien het totale bedrag van de uitkeringen waarover verantwoording wordt afgelegd hoger is dan € 125 000.

De gemeenten en de specifieke uitkeringen waarop de eerste stap van de harmonisatie betrekking heeft, worden bij ministeriële regeling aangewezen. In eerste instantie gaan de gedachten uit naar de 25 grote steden en naar de uitkeringen die onder de sociale pijler vallen. Deze uitkeringen liggen op het terrein van de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Justitie en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Voorbeelden van dergelijke uitkeringen zijn de uitkeringen ten behoeve van maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingsbeleid van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, voor het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, in het kader van het fonds Sociale Integratie en Veiligheid van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, ten behoeve van het CRIEM-beleid van Justitie en ter stimulering van de kinderopvang door Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De verantwoording wordt toegezonden aan één minister (en op termijn aan één virtueel loket). Voor de uitkeringen waarop het onderhavige besluit betrekking heeft, zal dit geregeld worden op grond van artikel 56 van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid en artikel 9a van het Besluit specifieke uitkeringen maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingsbeleid. Het is thans de bedoeling dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport als coördinerend minister zal optreden voor de sociale pijler. Deze coördinerende minister zal de (onderdelen van de) verantwoording doorzenden naar de beleidsinhoudelijk verantwoordelijke ministers, die vervolgens op basis van de verantwoording de uitkeringen zullen vaststellen.

De beoogde wijzigingen leiden voor de grote steden tot vermindering van beheerslasten en tot minder fragmentatie van de binnen de sociale pijler van het grotestedenbeleid figurerende specifieke uitkeringen.

Overigens kunnen op grond van artikel 11a van de Welzijnswet 1994 en artikel 49 van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid ook ambtenaren van andere departementen worden aangewezen als ambtenaren waaraan op verzoek informatie dient te worden verstrekt die van belang is voor het verstrekken van de uitkering.

Het beleid ter harmonisering van de financiële verantwoording van specifieke uitkeringen binnen de sociale pijler van het grotestedenbeleid – waarvan het onderhavige besluit een uitvloeisel vormt – is tot stand gekomen in goed overleg met de G4 en de G21.

Het ontwerp van het besluit is conform artikel 10a, zesde lid, van de Welzijnswet 1994 aan de beide kamers der Staten-Generaal toegezonden en ingevolge artikel 10, derde lid, van die wet in de Staatscourant1geplaatst. Dat heeft geen aanleiding gegeven tot reacties op het ontwerpbesluit.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

ARTIKEL I

A

Op dezelfde voet als voor de subsidies is geregeld in artikel 36, tweede lid, kan de minister een protocol vaststellen die de accountant dient te volgen bij het afgeven van zijn verklaring.

B

Het ingevoegde artikel 50a van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid biedt de mogelijkheid in afwijking van dat besluit voor bepaalde gemeenten en bepaalde uitkeringen de indieningsdatum voor één gezamenlijke verantwoording en één gezamenlijk verslag te verschuiven naar 15 juli van het jaar na afloop van de uitkering en een gesommeerde ondergrens voor één gezamenlijke accountantsverklaring in te voeren. De desbetreffende gemeenten en uitkeringen worden aangewezen bij ministeriële regeling. Van de bevoegdheid een ministeriële regeling met die strekking vast te stellen, kan slechts gebruik worden gemaakt ten behoeve van het grotestedenbeleid. Voor de gemeenten die niet aangewezen worden, blijft het huidige regime gelden, zoals neergelegd in de artikelen 48 en 50, eerste en derde lid.

De afwijkende verantwoordingssystematiek laat onverlet de eventuele bestedingsverantwoording (artikel 50, tweede lid) en de mogelijkheid gebruik te maken van de gemeentelijke jaarrekening (artikel 50, vierde lid). De gemeentelijke jaarrekening kan benut worden voor één of meerdere van de aangewezen uitkeringen en niet pas indien alle aangewezen uitkeringen met behulp van de jaarrekening kan worden verantwoord.

Een accountantsverklaring is vereist, indien de som van alle uitkeringen waarvoor met inachtneming van de ministeriële regeling tegelijk een verantwoording wordt ingediend meer bedraagt dan € 125 000.

ARTIKEL II

Ingevolge het toegevoegde derde lid van artikel 8 van het Besluit specifieke uitkeringen maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingsbeleid kan de minister de onder dat besluit vallende uitkeringen ook aanwijzen als uitkeringen waarop de harmonisatie in het kader van de sociale pijler van toepassing is.

Op basis van het huidige besluit behoeft geen verslag te worden ingediend. Dat blijft zo voor gemeenten die onder de verantwoording in het kader van de sociale pijler worden gebracht.

Verder wordt naar analogie van artikel 56 van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid een basis gecreëerd om regels te stellen omtrent de inrichting en de wijze van indiening van onder meer het verantwoordingsformulier en de daarbij behorende accountantsverklaring.

ARTIKEL III

De datum van inwerkingtreding brengt mee dat de eerste geharmoniseerde verantwoording over 2003 wordt ingediend. De desbetreffende gemeenten zijn daarvan reeds eerder door de Minister voor Grotesteden- en Integratiebeleid (brief van 17 mei 2002, kenmerk GSIB/GSB 2002700992) en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (brief van 16 september 2002, kenmerk PO/OO/02/34006) en meer recentelijk met mijn circulaire van 10 juli 2003 (kenmerk DSB/SCB-2395532) op de hoogte gesteld.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

C. I. J. M. Ross-van Dorp


XNoot
1

Stb. 1994, 909; laatstelijk gewijzigd bij besluit van 6 september 2002 (Stb. 473).

XNoot
2

Stb. 1998, 614; laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 september 2001 (Stb. 415).

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

XNoot
1

Stcrt. 2003, 119.

Naar boven