Wet van 18 maart 2004 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van bevoegdheden tot het vorderen van gegevens van instellingen in de financiële sector, mede ter uitvoering van het op 16 oktober 2001 te Luxemburg tot stand gekomen Protocol bij de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Lid-Staten van de Europese Unie, door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (vorderen gegevens financiële sector)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het mede met het oog op de toepassing van het op 16 oktober 2001 te Luxemburg tot stand gekomen protocol bij de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Lid-Staten van de Europese Unie, door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, gewenst is bevoegdheden tot het vorderen van gegevens van een ieder die beroeps- of bedrijfsmatig een financiële dienst verleent op te nemen in het Wetboek van Strafvordering;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Het Wetboek van Strafvordering1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Na de Zevende afdeling van Titel IVa van het Eerste Boek wordt een afdeling ingevoegd, die luidt:

ACHTSTE AFDELING. VORDEREN VAN GEGEVENS VAN INSTELLINGEN IN DE FINANCIËLE SECTOR

Artikel 126nc
  • 1. In geval van verdenking van een misdrijf kan de opsporingsambtenaar in het belang van het onderzoek van een ieder die beroeps- of bedrijfsmatig een financiële dienst verleent vorderen bepaalde opgeslagen of vastgelegde identificerende gegevens van een persoon te verstrekken.

  • 2. Onder identificerende gegevens wordt verstaan:

    a. naam, adres, woonplaats en postadres;

    b. geboortedatum en geslacht;

    c. rekeningnummers en andere administratieve kenmerken;

    d. in geval van een rechtspersoon, in plaats van de gegevens, bedoeld in a en b: rechtsvorm en vestigingsplaats.

  • 3. Een vordering als bedoeld in het eerste lid kan niet worden gericht tot de verdachte. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Een vordering als bedoeld in het eerste lid is schriftelijk en vermeldt:

    a. een aanduiding van de persoon op wiens identificerende gegevens de vordering betrekking heeft;

    b. de identificerende gegevens die worden gevorderd;

    c. de termijn waarbinnen en de wijze waarop de gegevens dienen te worden verstrekt;

    d. de titel van de vordering.

  • 5. Bij dringende noodzaak kan een vordering als bedoeld in het eerste lid mondeling worden gegeven. De opsporingsambtenaar stelt de vordering in dat geval achteraf op schrift en verstrekt deze binnen drie dagen nadat de vordering is gedaan aan degene tot wie de vordering is gericht.

  • 6. Van de verstrekking van identificerende gegevens maakt de opsporingsambtenaar proces-verbaal op, waarin hij vermeldt:

    a. de gegevens, bedoeld in het vierde lid;

    b. de verstrekte gegevens;

    c. het misdrijf en indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de verdachte;

    d. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, zijn vervuld.

  • 7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de gegevens worden gevorderd en verstrekt.

Artikel 126nd
  • 1. In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek van een ieder die beroeps- of bedrijfsmatig een financiële dienst verleent en van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot bepaalde opgeslagen of vastgelegde gegevens, vorderen deze gegevens te verstrekken.

  • 2. De vordering, bedoeld in het eerste lid, kan niet worden gericht tot de verdachte. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing. De vordering kan geen betrekking hebben op persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven, of lidmaatschap van een vakvereniging.

  • 3. De vordering, bedoeld in het eerste lid, is schriftelijk en vermeldt:

    a. indien bekend, de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de persoon of de personen over wie gegevens worden gevorderd;

    b. een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de gegevens die worden gevorderd en de termijn waarbinnen, alsmede de wijze waarop deze dienen te worden verstrekt;

    c. de titel van de vordering.

  • 4. Bij dringende noodzaak kan de vordering mondeling worden gegeven. De officier van justitie stelt de vordering in dat geval achteraf op schrift en verstrekt deze binnen drie dagen nadat de vordering is gedaan aan degene tot wie de vordering is gericht.

  • 5. De officier van justitie doet van de verstrekking van gegevens proces-verbaal opmaken, waarin worden vermeld:

    a. de in het derde lid bedoelde gegevens;

    b. de verstrekte gegevens;

    c. het misdrijf en indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de verdachte;

    d. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, zijn vervuld;

    e. de reden waarom de gegevens in het belang van het onderzoek worden gevorderd.

  • 6. In geval van verdenking van een ander strafbaar feit dan bedoeld in het eerste lid, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek de in het eerste lid bedoelde vordering doen met voorafgaande schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris. De rechter-commissaris verleent de machtiging op vordering van de officier van justitie. Het tweede tot en met vijfde lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de gegevens worden gevorderd en verstrekt.

Artikel 126ne
  • 1. De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek bepalen dat de vordering, bedoeld in artikel 126nd, eerste lid, betrekking kan hebben op gegevens die eerst na het tijdstip van de vordering worden verwerkt. De periode waarover de vordering zich uitstrekt is maximaal vier weken. De officier van justitie vermeldt deze periode in de vordering. Artikel 126nd, tweede tot en met vijfde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. In een geval als bedoeld in het eerste lid bepaalt de officier van justitie dat de uitvoering van de vordering wordt beëindigd zodra niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 126nd, eerste lid. Van een wijziging, aanvulling, verlenging of beëindiging van de vordering maakt de officier van justitie proces-verbaal op.

  • 3. Indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, kan de officier van justitie in een geval als bedoeld in het eerste lid in de vordering bepalen dat degene tot wie de vordering is gericht de gegevens direct na de verwerking verstrekt, dan wel telkens binnen een bepaalde periode na de verwerking verstrekt. De officier van justitie behoeft hiervoor een voorafgaande schriftelijke machtiging, op zijn vordering te verlenen door de rechter-commissaris.

Artikel 126nf
  • 1. In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, kan de officier van justitie, indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, van een ieder die beroeps- of bedrijfsmatig een financiële dienst verleent en van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot de gegevens bedoeld in artikel 126nd, tweede lid, derde volzin, deze gegevens vorderen.

  • 2. De vordering, bedoeld in het eerste lid, kan niet worden gericht tot de verdachte. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De vordering, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden gedaan na voorafgaande schriftelijke machtiging, op vordering van de officier van justitie te verlenen door de rechter-commissaris.

  • 4. Artikel 126nd, derde, vierde, vijfde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

B

Na artikel 126ub worden vier artikelen ingevoegd, die luiden:

Artikel 126uc

  • 1. In een geval als bedoeld in artikel 126o, eerste lid, kan de opsporingsambtenaar in het belang van het onderzoek van een ieder die beroeps- of bedrijfsmatig een financiële dienst verleent vorderen bepaalde opgeslagen of vastgelegde identificerende gegevens van een persoon te verstrekken.

  • 2. Artikel 126nc, tweede tot en met vijfde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Van de verstrekking van identificerende gegevens maakt de opsporingsambtenaar proces-verbaal op, waarin hij vermeldt:

    a. de gegevens, bedoeld in artikel 126nc, vierde lid;

    b. de verstrekte gegevens;

    c. een omschrijving van het georganiseerd verband;

    d. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, zijn vervuld.

Artikel 126ud

  • 1. In een geval als bedoeld in artikel 126o, eerste lid, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek van een ieder die beroeps- of bedrijfsmatig een financiële dienst verleent en van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot bepaalde opgeslagen of vastgelegde gegevens, vorderen deze gegevens te verstrekken.

  • 2. Artikel 126nd, tweede tot en met vierde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De officier van justitie doet van de verstrekking van gegevens proces-verbaal opmaken, waarin worden vermeld:

    a. de gegevens, bedoeld in artikel 126nd, derde lid;

    b. de verstrekte gegevens;

    c. een omschrijving van het georganiseerd verband;

    d. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, zijn vervuld;

    e. de reden waarom de gegevens in het belang van het onderzoek worden gevorderd.

Artikel 126ue

  • 1. In een geval als bedoeld in artikel 126o, eerste lid, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek bepalen dat de vordering, bedoeld in artikel 126ud, eerste lid, betrekking kan hebben op gegevens die eerst na het tijdstip van de vordering worden verwerkt. De periode waarover de vordering zich uitstrekt is maximaal vier weken. De officier van justitie vermeldt deze periode in de vordering. Artikel 126ud, tweede en derde lid, is van toepassing.

  • 2. In een geval als bedoeld in het eerste lid bepaalt de officier van justitie dat de uitvoering van de vordering wordt beëindigd zodra niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 126ud, eerste lid. Van een wijziging, aanvulling, verlenging of beëindiging van de vordering maakt de officier van justitie proces-verbaal op.

  • 3. Indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, kan de officier van justitie in een geval als bedoeld in het eerste lid in de vordering bepalen dat degene tot wie de vordering is gericht de gegevens direct na de verwerking verstrekt, dan wel telkens binnen een bepaalde periode na de verwerking verstrekt. De officier van justitie behoeft hiervoor een voorafgaande schriftelijke machtiging, op zijn vordering te verlenen door de rechter-commissaris.

Artikel 126uf

  • 1. In een geval als bedoeld in artikel 126o, eerste lid, kan de officier van justitie indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, van een ieder die beroeps- of bedrijfsmatig een financiële dienst verleent en van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot de gegevens, bedoeld in artikel 126nd, tweede lid, derde volzin, deze gegevens vorderen.

  • 2. De vordering, bedoeld in het eerste lid, kan niet worden gericht tot de verdachte. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De vordering, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden gedaan na voorafgaande schriftelijke machtiging, op vordering van de officier van justitie te verlenen door de rechter-commissaris.

  • 4. Artikel 126nd, derde, vierde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 5. De officier van justitie doet van de verstrekking van gegevens proces-verbaal opmaken, waarin worden vermeld:

    a. de gegevens, bedoeld in artikel 126nd, derde lid;

    b. de verstrekte gegevens;

    c. een omschrijving van het georganiseerd verband;

    d. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, zijn vervuld;

    e. de reden waarom de gegevens in het belang van het onderzoek worden gevorderd.

C

Artikel 126bb wordt als volgt gewijzigd:

Er worden twee leden toegevoegd, die luiden:

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in de artikelen 126nc en 126uc.

  • 5. Degene tot wie een vordering als bedoeld in de artikelen 126nc tot en met 126nf en 126uc tot en met 126uf is gericht neemt in het belang van het onderzoek geheimhouding in acht omtrent al hetgeen hem terzake van de vordering bekend is.

D

Artikel 552a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid worden de woorden «alsmede over de kennisneming of het gebruik van gegevens, als bedoeld in de artikelen 100, 101, 114, 125i en 125j» vervangen door: alsmede over de kennisneming of het gebruik van gegevens, als bedoeld in de artikelen 100, 101, 114, 125i, 125j, 126nc tot en met 126nf en 126uc tot en met 126uf.

2. Onder vernummering van het tweede tot en met zesde lid tot derde tot en met zevende lid, wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, dat luidt:

  • 2. De belanghebbenden kunnen schriftelijk verzoeken om vernietiging van gegevens, vastgelegd tijdens een doorzoeking of op vordering verstrekt.

3. In het derde lid (nieuw) wordt na «Het klaagschrift» telkens ingevoegd: of het verzoek.

4. In het vierde en zesde lid (beide nieuw) wordt na «het klaagschrift» telkens ingevoegd: of het verzoek.

5. In het zevende lid wordt na «het beklag» ingevoegd: of het verzoek.

E

Aan het tweede lid van artikel 552m wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een komma, toegevoegd: dan wel op een verzoek door autoriteiten van een staat die partij is bij het op 16 oktober 2001 te Luxemburg tot stand gekomen Protocol bij de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Lid-Staten van de Europese Unie (Trb. 2001, 187).

F

In het eerste en vierde lid van artikel 552oa wordt «de artikelen 126l, 126m, 126s en 126t» vervangen door: de artikelen 126l, 126m, 126nd, zesde lid, 126ne, derde lid, 126nf, 126s, 126t, 126ue, derde lid, en 126uf.

G

Na de eerste volzin van het tweede lid van artikel 592 wordt een zin tussengevoegd, die luidt:

De kosten van het nakomen van een vordering van gegevens van de opsporingsambtenaar of de officier van justitie, gedaan krachtens de artikelen 126nc tot en met 126nf en 126uc tot en met 126uf, kunnen de betrokkene op de begroting van de officier van justitie uit 's Rijks kas worden vergoed.

ARTIKEL II

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 18 maart 2004

Beatrix

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de vijfentwintigste maart 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 18 maart 2004, Stb. 107.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 2001/2002, 28 353.

Handelingen II 2002/2003, blz. 1915.

Kamerstukken I 2002/2003, 28 353 (83, 83a, 83b); 2003/2004, 28 353 (A, B, C).

Handelingen I 2003/2004, zie vergadering d.d. 16 maart 2004.

Naar boven