Besluit van 4 december 2002, houdende regels met betrekking tot de bevoegdheid tot het geven van verkeersinformatie dan wel verkeersaanwijzingen en de daartoe aan de bevoegde personen te stellen eisen (Besluit verkeersinformatie en verkeersaanwijzingen scheepvaartverkeer)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 20 september 2001, nr. DGG/J-01/006295, Directoraat-Generaal Goederenvervoer, Stafafdeling Wetgeving, bestuurlijke en juridische zaken;

Gelet op artikel 9 van de Scheepvaartverkeerswet;

De Raad van State gehoord (advies van 9 november 2001, nr. W09.01.0492/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 27 november 2002, nr. HDJZ/SCH/2002–53, Hoofddirectie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

b. Onze Ministers: Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie;

c. bevoegd gezag: het gezag, bedoeld in artikel 2 van de Scheepvaartverkeerswet, met dien verstande dat:

1°. voor het zeegebied in de aanloop van de Maasmond, ten noorden begrensd door de lijn vanuit de positie 100 m oostelijk van het havenlicht op de kop van de Noorderdam (51°59'.7 NB, 04°03'.0 OL) via de Indusbank-N boei (52°03'.0 NB, 04°03'.8 OL) naar de positie 52°10'.0 NB, 04°05'.3 OL en vandaar in de richting 280°, ten westen door de territoriale grens en ten zuiden door een lijn vanaf de positie 51°57'.7 NB 04°00'.5 OL via lichteiland Goeree (51°55'.6 NB, 03°40'.2 OL) naar de territoriale grens; de Maasmond, het Beerkanaal, het Calandkanaal, het Hartelkanaal, de Nieuwe Waterweg, de Nieuwe Maas voor zover gelegen benedenstrooms kilometerraai 991,7, de Oude Maas voor zover gelegen benedenstrooms kilometerraai 998, en de aan deze scheepvaartwegen gelegen havens en verbindingen, voor zover die in beheer zijn bij het Rijk, burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam het bevoegd gezag zijn;

2°. voor het gedeelte van de territoriale zee met een straal van 12 zeemijlen vanuit de koppen van de havenhoofden te IJmuiden, de IJ-Geul, de buitenhaven van IJmuiden, het Noorder- en Zuiderbuitenkanaal, het verbindingskanaal daartussen en de buitentoeleidingskanalen naar de Noordzeesluizen te IJmuiden, alsmede het buitenspuikanaal, de Noordzeesluizen te IJmuiden, de binnentoeleidingskanalen naar de Noordzeesluizen te IJmuiden, de 1e, 2e en 3e rijksbinnenhaven, het binnenspuikanaal en de Staalhaven, alsmede het binnenspuikanaal te IJmuiden, zijkanaal A naar Beverwijk en zijkanaal G naar Zaandam tot aan de Dr. J.M. den Uyl brug, het Noordzeekanaal en het IJ, voor zover gelegen ten westen van kilometerraai 21.250 en de aan de genoemde scheepvaartwegen gelegen havenbekkens, voor zover die in beheer zijn bij het Rijk, de directeur Scheepvaart van het openbaar lichaam Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied het bevoegd gezag is;

3°. voor de scheepvaartwegen Schulpengat, Molengat, Rede van Den Helder, de Marinehaven Willemsoord en de Veerhaven van Den Helder, aan de westzijde begrensd door een lijn door de punten:

1°. 52°52'.9 NB, 04°42'.9 OL (lichtopstand «Grote Kaap»),

2°. 52°52'.9 NB, 04°38'.0 OL,

3°. 52°54'.7 NB, 04°34'.8 OL,

4°. 52°56'.8 NB, 04°33'.9 OL,

5°. 53°00'.3 NB, 04°35'.4 OL,

6°. 53°03'.6 NB, 04°39'.3 OL,

7°. 53°03'.8 NB, 04°43'.4 OL (paal 15, Texel), en aan de oostzijde begrensd door een lijn door de punten:

8°. 53°01'.4 NB, 04°48'.7 OL,

9°. 53°00'.7 NB, 04°50'.8 OL,

10°. 52°59'.7 NB, 04°52'.3 OL,

11°. 52°59'.3 NB, 04°52'.6 OL,

12°. 52°58'.2 NB, 04°50'.0 OL,

13°. 52°57'.9 NB, 04°48'.1 OL,

de Commandant der Maritieme Middelen van de Koninklijke Marine te Den Helder het bevoegd gezag is;

d. verkeersbegeleidend systeem: een systeem, ingesteld teneinde de veilige en vlotte afwikkeling van het scheepvaartverkeer en de bescherming van het mariene milieu te bevorderen en dat een of meer verkeerscentrales of verkeersposten omvat;

e. deelexamen: elk examen ter toetsing van de kennis en vaardigheden op de in artikel 16 en 17 genoemde vakgebieden;

f. regionale kwalificatie: de op grond van een regionaal examen vastgestelde geschiktheid om verkeersinformatie dan wel verkeersaanwijzingen te geven in een daarbij aangegeven verkeersbegeleidend systeem dan wel op een of meer verkeerscentrales of verkeersposten;

g. boekje «VTS-kwalificatie»: het boekje waarin de regionale kwalificatie wordt aangetekend en dat een integraal onderdeel uitmaakt van het basisdiploma;

h. verkeersdienstsimulator: een didactisch hulpmiddel dat in staat is als een integraal geheel de functionaliteit van een verkeersbegeleidend systeem op een enkelvoudige verkeerspost dan wel één of meer verkeerscentrales na te bootsen;

i. vaarbekwaamheidsbewijs politie: vaarbekwaamheidsbewijs voor het zijn van schipper van een klein politievaartuig op rivieren, kanalen en meren, of voor het zijn van schipper van een klein politievaartuig op alle binnenwateren, afgegeven door het Korps Landelijke Politiediensten, dan wel voor 1 april 1994 afgegeven door het Korps Rijkspolitie;

j. klein vaarbewijs: het klein vaarbewijs, bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de Binnenschepenwet, of een document dat daarvoor op grond van artikel 17, eerste lid, onderdelen e, f, g of h, van de Binnenschepenwet in de plaats treedt;

k. groot vaarbewijs: het groot vaarbewijs, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Binnenschepenwet, of een document dat daarvoor op grond van artikel 17, eerste lid, onderdelen e, f, g of h, van de Binnenschepenwet in de plaats treedt.

Artikel 2

  • 1. Het bevoegd gezag wijst personen aan die bevoegd zijn tot het geven van verkeersinformatie dan wel verkeersaanwijzingen. Aan een dergelijke aanwijzing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

  • 2. Van de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, en eventueel daaraan verbonden voorschriften en beperkingen wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 3

  • 1. De personen die verkeersinformatie dan wel verkeersaanwijzingen geven op een verkeerscentrale of op een verkeerspost in een verkeersbegeleidend systeem, worden slechts aangewezen indien zij met goed gevolg het landelijk examen en een regionaal examen hebben afgelegd.

  • 2. De personen, bedoeld in het eerste lid, worden slechts aangewezen voor een regio waarvoor zij over een regionale kwalificatie beschikken.

Artikel 4

De personen die verkeersinformatie dan wel verkeersaanwijzingen geven anders dan bedoeld in artikel 3, kunnen slechts worden aangewezen indien zij naar het oordeel van het bevoegd gezag beschikken over voldoende kundigheid of werkervaring, dan wel indien zij naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende opleiding hebben genoten.

Artikel 5

De ambtenaar van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die in het bezit is van een vaarbekwaamheidsbewijs politie alsmede van een groot vaarbewijs of van een groot patent, is bevoegd tot het geven van verkeersaanwijzingen anders dan bedoeld in artikel 3, aan de schipper van een schip dat zich bevindt op de scheepvaartwegen waarop het Binnenvaartpolitiereglement, het Scheepvaartreglement Eemsmonding, het Scheepvaartreglement Gemeenschappelijke Maas, het Scheepvaartreglement voor het Kanaal van Gent naar Terneuzen of het Rijnvaartpolitiereglement 1995 van toepassing is.

Artikel 6

De ambtenaar van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die in het bezit is van een vaarbekwaamheidsbewijs politie en niet van een groot vaarbewijs of van een groot patent, is op de in artikel 5 bedoelde scheepvaartwegen bevoegd tot het geven van verkeersaanwijzingen anders dan bedoeld in artikel 3, aan:

a. de schipper van een schip die gelet op artikel 16, tweede lid, van de Binnenschepenwet, in het bezit dient te zijn van een klein vaarbewijs, en niet van een groot vaarbewijs;

b. de schipper van een schip die gelet op artikel 1.03, eerste lid, in samenhang met artikel 1.04, eerste lid, van het Reglement Rijnpatenten 1998, in het bezit dient te zijn van een klein patent, een sportpatent of een overheidspatent, behoudens wanneer het de schipper betreft van een schip in beheer bij de Koninklijke Marine of het Ministerie van Defensie;

c. de schipper van een schip met een lengte van minder dan 15 meter, behoudens wanneer voor de schipper van dat schip een groot vaarbewijs is vereist, of wanneer het de schipper betreft van een schip als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdelen a of d, van de Binnenschepenwet.

Artikel 7

De ambtenaar van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die niet in het bezit is van een vaarbekwaamheidsbewijs politie en niet van een groot vaarbewijs of van een groot patent, is op de in artikel 5 bedoelde scheepvaartwegen bevoegd tot het geven van verkeersaanwijzingen anders dan bedoeld in artikel 3, aan:

a. de schipper van een schip met een lengte van minder dan 15 meter, behoudens wanneer voor de schipper van dat schip een klein vaarbewijs of een groot vaarbewijs is vereist, of wanneer het de schipper betreft van een schip als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdelen a, b of d, van de Binnenschepenwet;

b. de schipper van een schip, behoudens wanneer voor de schipper van dat schip ingevolge artikel 1.03, eerste lid, in samenhang met artikel 1.04, eerste lid, van het Reglement Rijnpatenten 1998, een patent is vereist, of wanneer het de schipper betreft van een schip in beheer bij de Koninklijke Marine of het Ministerie van Defensie dan wel van een schip bestemd tot het redden van drenkelingen.

Artikel 8

Onze Ministers kunnen voor de toepassing van de artikelen 5 tot en met 7 een ander bewijs van bekwaamheid met het vaarbekwaamheidsbewijs politie gelijkstellen.

Artikel 9

De registerloods die bevoegd is tot het loodsen op afstand, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van het Voorschriftenbesluit registerloodsen, is eveneens bevoegd tot het geven van verkeersinformatie voor zover dit verband houdt met het loodsen op afstand.

Artikel 10

De hoofdstukken 2 tot en met 4 zijn uitsluitend van toepassing op de personen, bedoeld in artikel 3.

HOOFDSTUK 2. DE EXAMENCOMMISSIES EN DE COMMISSIE VAN GECOMMITTEERDEN

Artikel 11

  • 1. Er is een landelijke examencommissie die verantwoordelijk is voor het afnemen van het landelijk examen en het afnemen van de herhalingstoets.

  • 2. Er zijn regionale examencommissies die verantwoordelijk zijn voor het afnemen van regionale examens.

  • 3. De leden van de examencommissies worden voor de tijd van ten hoogste vier jaren benoemd door Onze Minister en zijn terstond weer benoembaar. Uit de leden wijst Onze Minister de voorzitter, een of meer plaatsvervangende voorzitters, de secretaris en de plaatsvervangend secretaris van de desbetreffende examencommissie aan.

  • 4. De leden van de landelijke examencommissie ontvangen uit 's Rijks kas vergoeding van reis- en verblijfkosten overeenkomstig het Reisbesluit binnenland, alsmede vacatiegelden op grond van door Onze Minister vast te stellen regels.

  • 5. Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld met betrekking tot de taak en werkwijze van de examencommissies.

Artikel 12

  • 1. Onze Minister kan instellingen aanwijzen die bevoegd zijn tot het afnemen van een of meer deelexamens van het landelijk examen.

  • 2. Het afnemen van de deelexamens geschiedt in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens de artikelen 13, eerste lid, 18, 19 en 20.

Artikel 13

  • 1. Er is een commissie van gecommitteerden die toezicht houdt op het landelijk examen, de regionale examens, de deelexamens, alsmede op het afleggen van de herhalingstoetsen.

  • 2. De leden worden voor de tijd van ten hoogste vier jaren als gecommitteerde benoemd door Onze Minister en zijn terstond weer benoembaar. Uit de leden wijst Onze Minister de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter, de secretaris en de plaatsvervangend secretaris aan.

  • 3. De gecommitteerden ontvangen uit 's Rijks kas vergoeding van reis- en verblijfkosten overeenkomstig het Reisbesluit binnenland, alsmede vacatiegelden op grond van door Onze Minister vast te stellen regels.

Artikel 14

  • 1. Een lid van de landelijke examencommissie is niet tegelijkertijd lid van de commissie van gecommitteerden.

  • 2. Een lid van een regionale examencommissie dat tegelijkertijd lid is van de commissie van gecommitteerden treedt niet op als gecommitteerde bij een regionaal examen voor welk examen hij lid is van de regionale examencommissie.

HOOFDSTUK 3. DE EXAMENS

Artikel 15

Er wordt tenminste eenmaal per jaar de mogelijkheid geboden een landelijk examen, een regionaal examen, een herhalingstoets dan wel een of meerdere deelexamens af te leggen.

Artikel 16

Het landelijk examen bestaat uit deelexamens over de volgende vakgebieden:

a. algemene communicatie en communicatieprocedures;

b. nautische kennis;

c. verkeersdienstapparatuur;

d. relevante wet- en regelgeving;

e. topografie;

f. verkeersdienst;

g. verkeerszaken, en

h. praktijkvaardigheid verkeersdienstsimulator.

Artikel 17

Een regionaal examen bestaat uit deelexamens over de volgende vakgebieden:

a. regionale communicatieprocedures;

b. regionale nautische kennis;

c. regionale verkeersdienstapparatuur;

d. regionale scheepvaartverkeersreglementering;

e. regionale topografie;

f. regionale verkeersdienst;

g. regionale verkeerszaken, en

h. regionale praktijkvaardigheid.

Artikel 18

  • 1. Het landelijke examen en de regionale examens worden afgenomen met inachtneming van bij regeling van Onze Ministers vastgestelde regels.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde regeling bevat in ieder geval bepalingen met betrekking tot:

    a. het oproepen en aanmelden voor het examen;

    b. de wijze van examineren;

    c. de beoordeling, het slagen en afwijzen;

    d. uitsluiting van deelname aan het examen of een onderdeel daarvan;

    e. het toezicht, voorkomen van bedrog en de goede gang van zaken tijdens het examen;

    f. het gebruik van een verkeersdienstsimulator bij het praktisch gedeelte van het examen;

    g. de eisen waaraan een verkeersdienstsimulator moet voldoen.

Artikel 19

  • 1. Onze Ministers stellen voor het landelijk examen en de regionale examens het examenprogramma vast.

  • 2. In het examenprogramma is voor elk deelexamen aangegeven:

    a. uit welke modules het deelexamen bestaat;

    b. of het deelexamen mondeling, schriftelijk of praktisch wordt afgenomen, en

    c. de maximale tijdsduur waarbinnen het deelexamen wordt afgenomen.

Artikel 20

  • 1. Bij regeling van Onze Ministers worden de diploma's en getuigschriften aangeduid op grond waarvan een kandidaat vrijstelling verkrijgt voor het afleggen van een deelexamen of een module van een deelexamen.

  • 2. De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, wordt door de voorzitter van de desbetreffende examencommissie verleend.

Artikel 21

  • 1. Zo spoedig mogelijk na een examen stelt de desbetreffende examencommissie de uitslag vast en deelt deze mede aan de kandidaat.

  • 2. De kandidaat die is geslaagd voor het landelijk examen, ontvangt van de voorzitter van de landelijke examencommissie als bewijs daarvan het basisdiploma met het bijbehorende boekje «VTS-kwalificatie».

  • 3. Indien de kandidaat is geslaagd voor een regionaal examen, tekent de voorzitter van de regionale examencommissie als bewijs daarvan de desbetreffende regionale kwalificatie aan in het boekje «VTS-kwalificatie».

Artikel 22

Onze Minister stelt het model vast van deelcertificaten, het basisdiploma en het bijbehorende boekje «VTS-kwalificatie».

Artikel 23

Een duplicaat van een uitgereikt basisdiploma of het bijbehorende boekje «VTS-kwalificatie» wordt slechts afgegeven, indien de belanghebbende aannemelijk maakt dat het oorspronkelijke basisdiploma of het oorspronkelijke boekje «VTS-kwalificatie» verloren of in het ongerede is geraakt.

Artikel 24

Indien na het afleggen van een examen blijkt dat de kandidaat tijdens het examen bedrog heeft gepleegd of zich aan enige andere onregelmatigheid heeft schuldig gemaakt, kan de voorzitter van de desbetreffende examencommissie, na overleg met deze commissie, de kandidaat het basisdiploma met het bijbehorende boekje «VTS-kwalificatie» onthouden of het reeds uitgereikte diploma met het bijbehorende boekje «VTS-kwalificatie» intrekken.

Artikel 25

  • 1. De voorzitter van de desbetreffende examencommissie doet een ingevolge de regels gesteld krachtens artikel 18, tweede lid, onderdeel d, genomen beslissing tot uitsluiting van deelname of verdere deelname aan het examen of een examenonderdeel, dan wel een beslissing als bedoeld in artikel 24, zo spoedig mogelijk aan de betrokken kandidaat toekomen en zendt een afschrift van deze beslissing aan Onze Minister.

  • 2. Tegen een beslissing van de voorzitter als bedoeld in het eerste lid, kan de betrokken kandidaat beroep instellen bij Onze Minister.

Artikel 26

Indien zich tijdens een examen situaties voordoen waarin dit besluit dan wel de krachtens dit besluit vastgestelde regels niet voorzien, beslist de voorzitter van de desbetreffende examencommissie.

Artikel 27

  • 1. De personen, bedoeld in artikel 3, die op grond van dit besluit bevoegd zijn tot het geven van verkeersinformatie dan wel verkeersaanwijzingen, volgen tot instandhouding van die bevoegdheid eenmaal per drie jaar een herhalingscursus, die wordt afgesloten met een herhalingstoets.

  • 2. Indien de herhalingstoets met goed gevolg is afgelegd, wordt als bewijs daarvan in het boekje «VTS-kwalificatie» de datum aangetekend waarop deze herhalingstoets met goed gevolg is afgelegd. De bevoegdheid wordt daarmee verlengd tot het einde van het derde kalenderjaar, na het kalenderjaar waarin de herhalingstoets met goed gevolg is afgelegd.

  • 3. Bij regeling van Onze Ministers worden nadere regels gesteld met betrekking tot de herhalingstoets en het gebruik van een verkeersdienstsimulator bij het praktisch gedeelte van deze herhalingstoets.

Artikel 28

  • 1. Indien niet voor het einde van het vijfde kalenderjaar na het kalenderjaar waarin het basisdiploma is behaald, een regionale kwalificatie wordt behaald, verliest het basisdiploma zijn geldigheid.

  • 2. Indien niet met goed gevolg een herhalingstoets is afgelegd voor het einde van het derde kalenderjaar na het kalenderjaar waarin een regionale kwalificatie is behaald of een herhalingstoets met goed gevolg is afgelegd, verliest de regionale kwalificatie zijn geldigheid.

  • 3. Indien niet met goed gevolg een herhalingstoets is afgelegd voor het einde van het vijfde kalenderjaar na het kalenderjaar waarin een regionale kwalificatie is behaald of een herhalingstoets met goed gevolg is afgelegd, verliezen het basisdiploma en het bijbehorende boekje «VTS-kwalificatie» hun geldigheid.

HOOFDSTUK 4. BEPALING MET BETREKKING TOT DE EEMSMONDING

Artikel 29

Dit besluit is niet van toepassing indien verkeersinformatie wordt gegeven krachtens de op 9 december 1980 te Bonn tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake de gemeenschappelijke informatie en begeleiding van de scheepvaart in de Eemsmonding door middel van walradar- en hoogfrequent-radio-installaties, met bijlagen (Trb. 1981, 2).

HOOFDSTUK 5. OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 30

  • 1. Het basisdiploma en het bijbehorende boekje «VTS-kwalificatie» en, indien van toepassing, de daarin aangetekende regionale kwalificatie afgegeven op basis van het besluit van 15 april 1992, houdende regelen met betrekking tot de bevoegdheid tot het geven van verkeersinformatie dan wel verkeersaanwijzingen en de daartoe aan de bevoegde personen te stellen eisen (Stb. 234) worden gelijkgesteld met het basisdiploma en het bijbehorende boekje «VTS-kwalificatie» uitgereikt op grond van artikel 21, tweede lid, en, indien van toepassing, de daarin op grond van artikel 21, derde lid, aangetekende regionale kwalificatie.

  • 2. Op personen in het bezit van een basisdiploma en het bijbehorende boekje «VTS-kwalificatie» met de daarin aangetekende regionale kwalificatie als bedoeld in het eerste lid is artikel 27 van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Op personen in het bezit van een basisdiploma en het bijbehorende boekje «VTS-kwalificatie» als bedoeld in het eerste lid is artikel 28 van toepassing, met dien verstande dat de in artikel 28 genoemde termijnen ingaan op het moment dat dit besluit in werking treedt.

  • 4. Bij toepassing van artikel 21, derde lid of artikel 27, tweede lid, wordt het boekje «VTS-kwalificatie» afgegeven op basis van het besluit van 15 april 1992, houdende regelen met betrekking tot de bevoegdheid tot het geven van verkeersinformatie dan wel verkeersaanwijzingen en de daartoe aan de bevoegde personen te stellen eisen (Stb. 234), vervangen door het boekje «VTS-kwalificatie», bedoeld in artikel 22.

Artikel 31

  • 1. Personen dan wel categorieën van personen die op grond van artikel 2, eerste lid, van het besluit van 15 april 1992, houdende regelen met betrekking tot de bevoegdheid tot het geven van verkeersinformatie dan wel verkeersaanwijzingen en de daartoe aan de bevoegde personen te stellen eisen (Stb. 234) zijn aangewezen als zijnde bevoegd tot het geven van verkeersinformatie dan wel verkeersaanwijzingen als bedoeld in artikel 4 van dat besluit, worden na de inwerkingtreding van dit besluit geacht te zijn aangewezen op grond van artikel 2, eerste lid, van dit besluit als zijnde bevoegd tot het geven van verkeersinformatie dan wel verkeersaanwijzingen als bedoeld in artikel 3 van dit besluit.

  • 2. Personen dan wel categorieën van personen die op grond van artikel 2, eerste lid, van het besluit van 15 april 1992, houdende regelen met betrekking tot de bevoegdheid tot het geven van verkeersinformatie dan wel verkeersaanwijzingen en de daartoe aan de bevoegde personen te stellen eisen (Stb. 234) zijn aangewezen als zijnde bevoegd tot het geven van verkeersinformatie dan wel verkeersaanwijzingen als bedoeld in artikel 5 van dat besluit, worden na de inwerkingtreding van dit besluit geacht te zijn aangewezen op grond van artikel 2, eerste lid, van dit besluit als zijnde bevoegd tot het geven van verkeersinformatie dan wel verkeersaanwijzingen als bedoeld in artikel 4 van dit besluit.

HOOFDSTUK 6. SLOTBEPALINGEN

Artikel 32

Het besluit van 15 april 1992, houdende regelen met betrekking tot de bevoegdheid tot het geven van verkeersinformatie dan wel verkeersaanwijzingen en de daartoe aan de bevoegde personen te stellen eisen (Stb. 234) wordt ingetrokken.

Artikel 33

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit verkeersinformatie en verkeersaanwijzingen scheepvaartverkeer.

Artikel 34

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 4 december 2002

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

R. H. de Boer

Uitgegeven de negende januari 2003

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Achtergrond

Ter uitvoering van artikel 9 van de Scheepvaartverkeerswet is op 15 april 1992 het besluit houdende regelen met betrekking tot de bevoegdheid tot het geven van verkeersinformatie dan wel verkeersaanwijzingen en de daartoe aan de bevoegde personen te stellen eisen (Stb. 234), verder te noemen: het besluit van 15 april 1992, tot stand gekomen. Bij personen die verkeersinformatie dan wel verkeersaanwijzingen geven, valt te denken aan onder meer brugwachters, sluismeesters, verkeers-leiders aan boord, riviermeesters en kanaalmeesters, alsmede aan degene die verkeersinformatie dan wel verkeersaanwijzingen geeft vanaf een verkeerscentrale of een verkeerspost binnen een verkeersbegeleidend systeem (hierna te noemen: VTS-functionaris (Vessel Traffic Services)). Ook registerloodsen kunnen tijdens het loodsen op afstand verkeersinformatie geven. Dit besluit heeft met name betrekking op de opleiding voor VTS-functionarissen.

Na vijf jaar ervaring met het besluit van 15 april 1992, heeft bij een groot aantal betrokkenen een inventarisatie plaatsgevonden van de knelpunten die zich voordeden bij de toepassing en de praktische uitvoering van de bepalingen. Uit deze inventarisatie vloeide voort dat het besluit van 15 april 1992 op een zodanig aantal punten wijziging behoefde, dat het de voorkeur verdiende het besluit van 15 april 1992 te vervangen door het onderhavige Besluit verkeersinformatie en verkeersaanwijzingen scheepvaartverkeer. Een belangrijk knelpunt van het besluit van 15 april 1992 was, dat daarin een aantal zaken ten aanzien van de wijze van examinering zeer gedetailleerd en daarmee inflexibel geregeld werd (zie hoofdstuk 3 tot en met 6 van het besluit van 15 april 1992). Op basis van het onderhavige besluit kunnen dergelijke onderwerpen voortaan bij ministeriële regeling worden geregeld. Voorts bleek behoefte te bestaan aan een basis voor het vaststellen van een landelijk uniforme regeling voor het verlenen van vrijstellingen. Daarnaast is ook van de gelegenheid gebruik gemaakt de formulering van een aantal bepalingen te verhelderen.

De opleiding van VTS-functionarissen wordt verzorgd door de Nationale nautische verkeersdienstopleiding (NNVO). Dit is een samenwerkingsverband van de Directoraten-Generaal Rijkswaterstaat en Goederenvervoer van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, de gemeentelijke havenbedrijven van Rotterdam en Amsterdam, de havendienst van de gemeente Den Haag, het havenschap Delfzijl/Eemshaven, Zeeland Seaports en de Koninklijke Marine. Zoals in 1992 reeds is aangekondigd, wordt momenteel nagegaan of het mogelijk is de opleiding van personen die verkeersinformatie dan wel verkeersaanwijzingen geven door het reguliere onderwijs te laten verzorgen. De kwaliteit, de actualiteit en de uniformiteit van de opleidingen zal bij het verwezenlijken van deze doelstelling steeds voorop staan. Ongeacht deze ontwikkelingen blijft het examineren van VTS-functionarissen een publieke taak.

Bij het geven van verkeersinformatie en verkeersaanwijzingen wordt zoveel mogelijk naar uniformiteit gestreefd. De opleiding bestaat uit twee delen: een landelijk en een regionaal gedeelte. Het landelijk gedeelte heeft betrekking op procedures en kennis die voor elk verkeersbegeleidend systeem hetzelfde zijn. Indien het landelijk examen met goed gevolg is afgelegd, wordt het basisdiploma met het bijbehorende boekje «VTS-kwalificatie» uitgereikt. Echter, om op een bepaalde verkeerspost of verkeerscentrale verkeersinformatie dan wel verkeersaanwijzingen te kunnen geven, moet eerst nog een regionaal examen worden afgelegd. Een regionaal examen is toegespitst op de procedures en kennis die specifiek van toepassing zijn op de betreffende verkeerscentrale of verkeerspost. Indien het regionaal examen met goed gevolg is afgelegd, wordt de regionale kwalificatie in het boekje «VTS-kwalificatie» aangetekend. De regionale kwalificatie geeft aan voor welke verkeerspost of verkeerscentrale de bevoegdheid tot het geven van verkeersinformatie dan wel verkeersaanwijzingen geldt.

Na de definitiebepalingen in artikel 1, volgen in de artikelen 2 tot en met 9 van dit besluit bepalingen over de personen die bevoegd zijn tot het geven van verkeersinformatie of verkeersaanwijzingen. Artikel 2 betreft de aanwijzing van de (categorieën van) personen uit de artikelen 3 en 4. De artikelen 5 tot en met 9 hebben betrekking op personen die uit hoofde van een andere functie eveneens bevoegd zijn om verkeersinformatie of verkeersaanwijzingen te geven. De hoofdstukken 2 tot en met 4 zijn vervolgens alleen van toepassing op de eisen die worden gesteld aan personen, die op grond van artikel 3 kunnen worden aangewezen als zijnde bevoegd tot het geven van verkeersinformatie dan wel verkeersaanwijzingen op een verkeerscentrale of verkeerspost in een verkeersbegeleidend systeem.

Omdat de nummering van de artikelen in dit besluit niet overeenkomt met de nummering van het besluit van 15 april 1992, is bij deze nota van toelichting een transponeringstabel opgenomen.

2. Bestuurlijke lasten, administratieve lasten voor burgers, bedrijven en instellingen, handhavingsaspecten

Voor zover er in dit besluit sprake is van administratieve lasten voor burgers, bedrijven en instellingen (te denken valt aan administratieve procedures rond het afleggen van examens), verschillen zij niet van het oude besluit.

3. Voorhangprocedure

Ter uitvoering van artikel 52 van de Scheepvaartverkeerswet werd een voorontwerp van het onderhavige besluit bekendgemaakt in de Staatscourant van 12 april 2001, nr. 73, alsmede overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal. Naar aanleiding van deze voorhangprocedure zijn enkele reacties ontvangen, die hoofdzakelijk betrekking hadden op de artikelen 5 tot en met 7 van het besluit. Deze opmerkingen hebben geleid tot enkele kleine (redactionele) aanpassingen in genoemde artikelen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

De definities zijn nagenoeg ongewijzigd gebleven ten opzichte van het besluit van 15 april 1992. Een aantal definities is vervallen, omdat de betekenis van die begrippen al duidelijk uit de betreffende artikelen in het besluit naar voren komt. Er is een nieuwe definitie toegevoegd van de verkeersdienstsimulator waarop bepaalde onderdelen van het examen worden afgenomen.

Artikel 2

Het verstrekken van verkeersinformatie is in het algemeen voldoende om de scheepvaart veilig en vlot te laten verlopen. In bepaalde gevallen, zoals een dreigende congestie, een dreigend gevaar, of een calamiteit, kan het noodzakelijk zijn een schip of meerdere schepen verkeersaanwijzingen te geven om deze zo tot een bepaald gewenst resultaat in het verkeersgedrag te verplichten. Terughoudendheid in het gebruik van dit relatief «zware» instrument kan mede worden bereikt door aan de betreffende bevoegdheid voorschriften of beperkingen te verbinden. Dit staat ter beoordeling van het bevoegd gezag. Derhalve is in dit artikel bepaald dat de aanwijzing van personen die bevoegd zijn tot het geven van verkeersinformatie dan wel verkeersaanwijzingen en de eventueel daaraan verbonden voorschriften en beperkingen in de Staatscourant wordt gepubliceerd.

Artikel 3

Artikel 3 richt zich op de categorie personen die verkeersinformatie dan wel verkeersaanwijzingen geven op een verkeerscentrale of een verkeerspost in een verkeersbegeleidend systeem, de VTS-functionarissen. Voordat deze personen kunnen worden aangewezen als bevoegd tot het geven van verkeersinformatie dan wel verkeersaanwijzingen, moeten zij aan bepaalde opleidingseisen voldoen. Deze eisen zijn neergelegd in hoofdstuk 3 van dit besluit en de krachtens dit besluit vastgestelde ministeriële regelingen.

Het betreft hier dus opleidingseisen voor personen die verkeersinformatie dan wel verkeersaanwijzingen geven vanaf de wal.

Artikel 4

Naast de personen die verkeersinformatie dan wel verkeersaanwijzingen geven vanaf een verkeerscentrale of een verkeerspost, bestaat er, zoals in het algemeen deel van deze nota van toelichting al is aangegeven, ook een groep personen die uit hoofde van een andere functie verkeers-aanwijzingen geeft, zoals sluiswachters en brugwachters. Deze personen kunnen hiertoe worden aangewezen, indien zij naar het oordeel van het bevoegd gezag beschikken over voldoende kennis en vaardigheden.

Artikelen 5, 6 en 7

Ambtenaren die zijn aangesteld voor het uitvoeren van de politietaak beschikken naast het instrumentarium dat hun in het kader van de openbare orde en veiligheid ter beschikking staat, ook over de bevoegdheid tot het geven van verkeersaanwijzingen. Het is daarbij van belang dat afstemming plaatsvindt tussen de politiediensten en de vaarwegbeheerder en dat geopereerd wordt binnen het raamwerk van terzake tussen de vaarwegbeheerder en de politiediensten gemaakte samenwerkingsregelingen.

Om het gewenste opleidingsniveau van deze ambtenaren, ten aanzien van het geven van verkeersaanwijzingen als bedoeld, landelijk te waarborgen, zijn in het onderhavige besluit voor die ambtenaren bekwaamheidseisen opgenomen. Tijdens de opleiding voor het vaarbekwaamheidsbewijs politie, afgegeven door het Korps Landelijke Politiediensten, wordt aan het geven van verkeersaanwijzingen aan schippers de nodige aandacht besteed.

Een ambtenaar van politie die in het bezit is van een vaarbekwaamheidsbewijs politie alsmede van een groot vaarbewijs of een groot patent, heeft op grond van artikel 5 de bevoegdheid tot het geven van verkeersaanwijzingen op de in dat artikel bedoelde scheepvaartwegen. Op grond van artikel 1.03, derde lid, onder a, van het Reglement Rijnpatenten 1998 en artikel 16 van de Binnenschepenwet kan benedenstrooms van het Spijksche Veer (dat wil zeggen, op de scheepvaartwegen binnen Nederland) in plaats van met een groot patent ook worden gevaren met een groot vaarbewijs. Vandaar dat een ambtenaar van politie die in het bezit is van het groot vaarbewijs, ook verkeersaanwijzingen kan geven aan alle schepen die zich bevinden op een scheepvaartweg binnen Nederland waarop het Rijnvaartpolitiereglement 1995 van toepassing is en andersom.

Indien een ambtenaar van politie enkel in het bezit is van een vaarbekwaamheidsbewijs politie, kan hij alleen verkeersaanwijzingen geven aan bepaalde categorieën van schepen. Voor de in artikel 5 bedoelde scheepvaartwegen is in artikel 6 neergelegd welke schepen het betreft. Daarbij is aangesloten bij de onderverdeling die in de Binnenschepenwet wordt gemaakt voor de verschillende vaarbewijzen alsmede bij de onderverdeling die op grond van artikel 1.04 van het Reglement Rijnpatenten 1998 voor de verschillende patenten wordt gemaakt. Het komt er, behoudens de uitzondering genoemd in onderdeel c van artikel 6, op neer dat de genoemde ambtenaar van politie in dit geval verkeersaanwijzingen kan geven aan een schipper die in het bezit dient te zijn van een klein vaarbewijs dan wel een klein patent, een sportpatent of een overheidspatent.

Tenslotte worden in artikel 7 de schepen genoemd waaraan de ambtenaar van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, (behoudens aan bepaalde schepen) verkeersaanwijzingen mag geven, indien hij niet in het bezit is van een vaarbekwaamheidsbewijs politie. Dit zijn schepen waarop zonder vaarbewijs dan wel zonder patent gevaren kan worden. Voor het merendeel zijn dat pleziervaartuigen.

Artikel 9

Het Voorschriftenbesluit registerloodsen voorziet in een regeling voor het loodsen op afstand. In artikel 10 van dat besluit zijn de voorwaarden vastgelegd, waaronder door registerloodsen op afstand mag worden geloodst. Afhankelijk van de lokale situatie kan een en ander met zich mee brengen dat de betreffende registerloods tevens verkeersinformatie verstrekt aan andere schepen in het betreffende marifoon-blokgebied, en als zodanig optreedt als VTS-functionaris. In dergelijke gevallen dient verzekerd te zijn dat het opleidingsniveau van de betreffende registerloods overeenkomt met dat van reguliere VTS-functionarissen. Hiertoe zijn voorzieningen getroffen in krachtens de Loodsenwet vastgestelde regels inzake de opleiding en training van registerloodsen. De in deze regels gestelde eisen zijn voldoende om de in artikel 9 neergelegde bevoegdheid zonder aanvullende eisen te verlenen.

Artikel 11

De taak en de werkwijze van de examencommissies worden op grond van artikel 11, vijfde lid, vastgesteld bij ministeriële regeling. Het gaat hierbij om details als de verdeling van taken binnen de examencommissies en om voorschriften van administratieve aard, zoals bijvoorbeeld de wijze waarop het examenrooster bekend wordt gemaakt. Door deze zaken vast te leggen in een ministeriële regeling kan flexibeler worden gereageerd op wijzigingen in de organisatiestructuur die vanuit de praktijk wenselijk of noodzakelijk blijken te zijn.

Artikel 14

Ter handhaving van de onafhankelijkheid van de commissie van gecommitteerden, is in artikel 14 vastgelegd in hoeverre het lidmaatschap van deze commissie verenigbaar is met het lidmaatschap van een van de examencommissies. Door deze incompatibiliteitenregeling in het besluit op te nemen is een onafhankelijk toezicht bij de examens gewaarborgd.

Artikelen 16 en 17

De term «module» uit het besluit van 15 april 1992 is vervangen door de term «vakgebied». De terminologie is daarmee aangepast aan hetgeen in de praktijk bij het benoemen van de verschillende onderdelen van de lesstof al gebruikelijk was. Op grond van dit besluit bestaat een landelijk of een regionaal examen thans uit verschillende deelexamens, elk ter toetsing van de kennis en vaardigheden op een bepaald vakgebied. De lesstof die per vakgebied moet worden beheerst, kan vervolgens in het landelijk examenprogramma en in de verschillende regionale examenprogramma's worden onderverdeeld in modules. De terminologie is zo beter toegespitst op de structuur van de examenprogramma's en de te behandelen lesstof. Daarnaast is de nadere onderverdeling van de vakgebieden in modules ook geschikt om aan te duiden waarvoor vrijstelling kan worden verkregen. Het aantal modules per vakgebied varieert, maar ligt gemiddeld tussen de drie en vijf.

Het vakgebied topografie is in de plaats gekomen van de in het besluit van 15 april 1992 genoemde module topografie en geografie. Geografie is vervallen omdat het onderwerp geografie in de lesstof voor het landelijke examen en voor de regionale examens in feite niet aan bod komt. De vakgebieden verkeerszaken en regionale verkeerszaken zijn in dit besluit in de plaats gekomen van de in het besluit van 15 april 1992 genoemde modules organisatie en regionale organisatie van de verkeersafwikkeling. De reden hiervan is dat de lesstof in de praktijk meer omvatte dan kennis van de procedures met betrekking tot de verkeersafwikkeling, zoals bijvoorbeeld kennis van de bedrijven en organisaties die betrokken kunnen zijn bij de afwikkeling van het scheepvaartverkeer. De term verkeerszaken sluit daarom beter aan bij de lesstof die voor dit vakgebied beheerst dient te worden.

Het toetsen van de praktijkvaardigheden van de kandidaten vormt zowel binnen het landelijk examen als binnen de regionale examens een belangrijk onderdeel. De kandidaat toont door het met goed gevolg afleggen van deze deelexamens aan dat hij in staat is zijn kennis en vaardigheden van de andere in artikel 16 en 17 genoemde vakgebieden toe te passen in de dagelijkse praktijk. Voor de toetsing van de praktijkvaardigheden wordt bij het landelijk examen en de regionale examens gebruik gemaakt van een verkeersdienstsimulator. Ook de herhalingstoetsen worden afgenomen op een verkeersdienstsimulator, maar indien dat in een individueel geval noodzakelijk wordt geacht, kan een herhalingstoets ook worden afgenomen op één of meer verkeerscentrales of verkeersposten binnen de regio. Dit laatste wordt geregeld in een van de ministeriële regelingen die op grond van dit besluit tot stand zullen komen (de Regeling examens scheepvaartverkeersdienst). In het besluit van 15 april 1992 werd de toetsing van de praktijkvaardigheden overigens niet als afzonderlijk deelexamen genoemd, maar werd slechts onderscheid gemaakt tussen theoretische en praktische toetsing van de verschillende modules. Aangezien de toetsing van de praktijkvaardigheden een zeer belangrijk onderdeel van het totale examen vormt, is dit onderdeel in dit besluit als afzonderlijk deelexamen opgenomen. Op deze manier kan de vaardigheid van de kandidaat afzonderlijk beoordeeld worden en niet slechts als onderdeel van bepaalde modules.

Artikel 18

Artikel 18 geeft de grondslag voor delegatie aan de Minister van Verkeer en Waterstaat tot het, in overeenstemming met de Minister van Justitie, vaststellen van de regels voor het afnemen van het landelijk examen en de regionale examens. Het betreft details als de wijze van beoordeling van een deelexamen alsook voorschriften van administratieve aard, zoals het aanmelden voor de examens. Voorheen waren deze zaken geregeld in het besluit van 15 april 1992, maar door deze organisatorische regels vast te leggen bij ministeriële regeling kan flexibeler worden omgegaan met wijzigingen die vanuit de praktijk wenselijk blijken te zijn.

Nieuw is dat de eisen waaraan een verkeersdienstsimulator moet voldoen bij ministeriële regeling worden vastgesteld. De reden hiervoor is dat het uit het oogpunt van kwaliteit van de af te nemen examens wenselijk is dat alle daarbij gebruikte verkeersdienstsimulators aan dezelfde kwaliteitseisen voldoen.

Artikel 20

Het is mogelijk dat een kandidaat al een andere opleiding in de nautische sector heeft gevolgd en daarbij relevante kennis heeft opgedaan. Artikel 20 biedt daarom de basis om bij ministeriële regeling diploma's en getuigschriften aan te wijzen op grond waarvan een kandidaat vrijstelling kan verkrijgen van een deelexamen of van één of meer modules van het deelexamen. Op deze manier is aan de kandidaten beter kenbaar in welke gevallen ze voor een vrijstelling in aanmerking komen. Er zal worden voorkomen dat er tussen de regio's verschillen zullen gaan ontstaan in het toekennen van vrijstellingen.

Artikel 27

Op grond van artikel 3 kunnen alleen personen die met goed gevolg het landelijk examen en een regionaal examen hebben afgelegd worden aangewezen als VTS-functionaris. Dit betekent dat iemand alleen bevoegd kan zijn tot het geven van verkeersinformatie dan wel verkeersaanwijzingen op een verkeerscentrale of op een verkeerspost in een verkeersbegeleidend systeem, indien hij in het bezit is van zowel een basisdiploma als een regionale kwalificatie. Om de bevoegdheid tot het geven van verkeersinformatie dan wel verkeersaanwijzingen te behouden, volgt de VTS-functionaris elke drie jaar een herhalingscursus. Gezien het belang van het handhaven van de uniformiteit richting het scheepvaartverkeer, ligt daarbij de nadruk op de landelijk geldende procedures, waarbij vooral de communicatieprocedures aan bod komen. De cursus wordt afgesloten met een herhalingstoets, die op een verkeersdienstsimulator wordt afgenomen. De beslissing hoe vaak iemand de mogelijkheid krijgt opnieuw een herhalingstoets af te leggen, wordt genomen door het bevoegd gezag. De mogelijkheden voor herkansing worden begrensd door de in artikel 28, tweede en derde lid, genoemde termijnen waarbinnen de herhalingstoets met goed gevolg moet zijn afgelegd om niet de bevoegdheid tot het geven van verkeersinformatie dan wel verkeersaanwijzingen kwijt te raken.

Voor de herhalingstoets geldt net als bij de examens (zie de toelichting bij artikel 18), dat details en de organisatorische zaken worden vastgesteld bij ministeriële regeling.

Artikel 28

Om het niveau van de kennis en vaardigheden van de VTS-functionarissen te handhaven, is het, naast het regelmatig volgen van een herhalingscursus, noodzakelijk dat actief van de kennis en vaardigheden gebruik wordt gemaakt. In artikel 28 zijn daarom grenzen gesteld aan de geldigheid van het basisdiploma en het boekje «VTS-kwalificatie» waarin de regionale kwalificatie wordt aangetekend. Allereerst heeft een kandidaat die in het bezit is van het basisdiploma, maximaal vijf kalenderjaren de tijd om een regionale kwalificatie te behalen. Na deze termijn, die wordt gerekend vanaf het begin van het kalenderjaar na het kalenderjaar waarin het basisdiploma is behaald, verliest het basisdiploma zijn geldigheid. Eenzelfde systematiek wordt gehanteerd bij de termijnen waarbinnen telkens met goed gevolg een herhalingstoets moet zijn afgelegd. Hierbij kan worden gesproken van een «tweetrapsraket». Binnen drie kalenderjaren na het kalenderjaar waarin de regionale kwalificatie is behaald of een herhalingstoets met goed gevolg is afgelegd, dient (wederom) met goed gevolg een herhalingstoets te zijn afgelegd, op straffe van verlies van de geldigheid van de regionale kwalificatie. Uiterlijk nog eens twee jaar later vervalt ook de geldigheid van het basisdiploma indien nog niet met voldoende resultaat de herhalingstoets is afgelegd. Wordt in deze twee jaar de herhalingstoets alsnog met goed gevolg afgelegd, dan is de geldigheid van de regionale kwalificatie hersteld en daarmee dus ook de bevoegdheid tot het geven van verkeersinformatie dan wel verkeersaanwijzingen. Voor deze opzet in twee fasen is gekozen omdat het een te zware maatregel zou zijn om na drie jaar al de geldigheid aan het basisdiploma te ontnemen. Daarmee zou in een keer de bodem onder de bevoegdheid worden weggeslagen. Door eerst de regionale kwalificatie te laten vervallen, waarmee ingevolge artikel 3 de gehele bevoegdheid vervalt, bestaat nog twee jaar lang de mogelijkheid om de bevoegdheid weer te herstellen. Na vijf jaar valt dan definitief het doek en kan de bevoegdheid alleen worden herkregen als zowel het basisdiploma als de regionale kwalificatie opnieuw worden behaald.

De keuze om in afwijking van het besluit van 15 april 1992 in het tweede en derde lid uit te gaan van kalenderjaren komt voort uit de wens om de bevoegdheid van kandidaten, die niet slagen voor een herhalingstoets, niet direct te laten vervallen, maar ze de tijd te geven tot het einde van het betreffende kalenderjaar om alsnog voor de herhalingstoets te slagen. IJkpunt voor het tijdstip waarop na drie jaar weer een herhalingstoets moet worden afgelegd, blijft de datum waarop de regionale kwalificatie werd behaald.

In dit artikel wordt gesproken over het verliezen van de geldigheid van een diploma in plaats van te spreken over het vervallen van de bevoegdheid. De reden hiervoor is, dat het verliezen van de geldigheid van een diploma, niet in alle gevallen leidt tot het vervallen van de bevoegdheid. Immers, personen die wel hun basisdiploma hebben behaald, maar nog niet een regionale kwalificatie, zijn nog niet bevoegd en kunnen ook niet op grond van artikel 3 van dit besluit worden aangewezen. Voor de andere situaties, zoals beschreven in het tweede en derde lid, geldt, zoals uit het vorenstaande al blijkt, wel dat de bevoegdheid aan het eind van het betreffende kalenderjaar vervalt.

Artikel 29

In artikel 5, eerste lid, van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake de gemeenschappelijke informatie en begeleiding van de scheepvaart in de Eemsmonding door middel van walradar- en hoogfrequent-radio-installaties (Trb. 1981, 2) is overeengekomen dat verkeersinformatie in de Eems wordt gegeven door ambtenaren van de Bondsrepubliek Duitsland.

Artikelen 30 en 31

Met de inwerkingtreding van dit besluit wordt het besluit van 15 april 1992 ingetrokken. Dit zou, zonder nadere voorzieningen, betekenen dat de geldigheid van een op grond van het besluit van 15 april 1992 verkregen basisdiploma, boekje «VTS-kwalificatie» of een regionale kwalificatie verloren zou gaan. Om dit te voorkomen, worden in artikel 30, eerste lid, een basisdiploma en het bijbehorende boekje «VTS-kwalificatie» en, indien van toepassing, de daarin aangetekende regionale kwalificatie afgegeven op basis van het besluit van 15 april 1992 gelijkgesteld aan een basisdiploma en het bijbehorende boekje «VTS-kwalificatie» en, indien van toepassing, de daarin aangetekende regionale kwalificatie die hun grondslag vinden in artikel 21 van dit besluit.

Door in artikel 30, tweede lid, voor de eerste categorie van personen artikel 27 van dit besluit van overeenkomstige toepassing te verklaren, wordt bewerkstelligd dat ook deze personen eenmaal per drie jaar een herhalingscursus, met daarbij een herhalingstoets, moeten volgen.

In het derde lid wordt voor beide categorieën van personen artikel 28 van toepassing verklaard. Om te voorkomen dat iemand die bijvoorbeeld in 1995 een basisdiploma heeft gehaald met de inwerkingtreding van dit besluit plotseling zou worden geconfronteerd met de termijn gesteld in artikel 28, eerste lid, is daaraan toegevoegd dat de termijnen gesteld in artikel 28 worden berekend vanaf het begin van het kalenderjaar na het kalenderjaar waarin dit besluit in werking treedt, in plaats van vanaf het begin van het kalenderjaar na het kalenderjaar waarin het basisdiploma of de regionale kwalificatie is behaald.

Het vierde lid heeft tot doel de boekjes «VTS-kwalificatie» die op grond van het besluit van 15 april 1992 zijn uitgereikt, op het moment dat een regionale kwalificatie wordt behaald of een herhalingstoets met goed gevolg is afgelegd, te vervangen door een nieuw boekje «VTS-kwalificatie» volgens het model zoals vastgesteld op grond van artikel 22 van dit besluit.

Artikel 31 bepaalt vervolgens dat personen die door het bevoegd gezag daadwerkelijk zijn aangewezen als zijnde bevoegd tot het geven van verkeersinformatie en verkeersaanwijzingen op grond van artikel 2, eerste lid, van het besluit van 15 april 1992, na de inwerkingtreding van dit besluit worden geacht te zijn aangewezen op grond van artikel 2, eerste lid, van het onderhavige besluit. Op deze manier wordt de bevoegdheid van de reeds aangewezen personen tot het geven van verkeersinformatie dan wel verkeersaanwijzingen gecontinueerd.

Artikel 32

Door de wijziging in terminologie (zie hiervoor onder meer de toelichting op de artikelen 16 en 17), dienen zowel het landelijke examenprogramma als de regionale examenprogramma's zoals deze tot stand waren gekomen onder het besluit van 15 april 1992 inhoudelijk gewijzigd te worden. De examenprogramma's zullen daarom opnieuw worden vastgesteld op basis van dit besluit.

De volgende regelingen zijn met de inwerkingtreding van dit besluit van rechtswege vervallen: de regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 10 november 1992 (nr. S/J31873/92), houdende vaststelling van het landelijk examenprogramma, bedoeld in artikel 18 van het besluit van 15 april 1992, houdende regelen met betrekking tot de bevoegdheid tot het geven van verkeersinformatie dan wel verkeersaanwijzingen en de daartoe aan de bevoegde personen te stellen eisen (Stb. 234) (Stcrt. 227), de regeling van 10 november 1993 (nr. DGSM/J32197/93), houdende vaststelling van het regionaal examenprogramma directie Noord-Nederland i.o. van het Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat (Eemsmonding) (Stcrt. 231), de regeling van 10 november 1993 (nr. DGSM/J32198/93), houdende vaststelling van het regionaal examenprogramma directie Noord-Nederland i.o. van het Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat (Waddenzee) (Stcrt. 231), de regeling van 16 augustus 1993 (nr. RVR156062), houdende vaststelling van het regionaal examenprogramma van de Rijkswaterstaat (Stcrt. 166), de regeling van 31 oktober 1994 (nr. DGSM/J31976/94), houdende vaststelling van het regionaal examenprogramma Havenschap Delfzijl/Eemshaven (Stcrt. 216), de regeling van 28 oktober 1993 (nr. DGSM/J32123/93), houdende vaststelling van het regionaal examenprogramma Havenschap Vlissingen (Stcrt. 222), de regeling van 28 oktober 1993 (nr. DGSM/J32122/93), houdende vaststelling van het regionaal examenprogramma Rijkszeehavens Den Helder (Stcrt. 222), de regeling van 3 december 1993 (nr. DGSM/J32345/93), houdende vaststelling van het regionaal examenprogramma Rijkswaterstaat Directie Zeeland (Stcrt. 241), de regeling van 1 september 1993 (nr. S/J31 700/93), houdende vaststelling van het regionaal examenprogramma Havendienst Scheveningen (Stcrt. 174), de regeling van 21 juni 1994 (nr. DGSM/J30986/94), houdende vaststelling regionaal examenprogramma Nautische Sector van het Gemeentelijk Havenbedrijf Amsterdam (Stcrt. 123) en de regeling van 1 september 1993 (nr. S/J 31.679/93) houdende vaststelling regionaal examenprogramma van het Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam (Stcrt.174).

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

R. H. de Boer

BIJLAGE

Besluit verkeersinformatie en verkeersaanwijzingen scheepvaartverkeerbesluit van 15 april 1992 (Stb. 234)
Artikel 1Artikel 1 (zie ook Stb. 1996, 170 en Stb. 1997, 507)
Artikel 2Artikel 2
Artikel 3Artikel 4
Artikel 4Artikel 5
Artikel 5Artikel 5a (Stb. 1997, 507)
Artikel 6Artikel 5b (Stb. 1997, 507)
Artikel 7Artikel 5c (Stb. 1997, 507)
Artikel 8Artikel 5d (Stb. 1997, 507)
Artikel 9Artikel 3
Artikel 10Artikel 6
Artikel 11Artikel 7
Artikel 12Artikel 9
Artikel 13Artikel 10, 32, tweede lid, en 35, derde lid
Artikel 14
Artikel 15Artikel 11
Artikel 16Artikel 15
Artikel 17Artikel 16
Artikel 18
Artikel 19Artikel 18
Artikel 20Artikel 21
Artikel 21Artikel 26
Artikel 22Artikel 28
Artikel 23Artikel 29
Artikel 24Artikel 27
Artikel 25Artikel 30
Artikel 26
Artikel 27Artikel 32
Artikel 28
Artikel 29Artikel 33
Artikel 30
Artikel 31
Artikel 32
Artikel 33
Artikel 34Artikel 38

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 februari 2003, nr. 29.

Naar boven