Besluit van 5 februari 2003 tot vaststelling van het Uitvoeringsbesluit BTW-compensatiefonds

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 27 november 2002, nr. PBTW 2002–68M, Directoraat-Generaal van de Rijksbegroting, Directie Financiën Publiekrechtelijke Lichamen;

Gelet op artikel 4, tweede lid, van de Wet op het BTW-compensatiefonds;

De Raad van State gehoord (advies van 12 december 2002, nr. W06.02.0540/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 21 januari 2003, nr. PBTW 2002–91M, Directoraat-Generaal van de Rijksbegroting, Directie Financiën Publiekrechtelijke Lichamen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

De uitsluiting van het recht op een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet op het BTW-compensatiefonds is niet van toepassing voorzover het goederen of diensten betreft:

a. die naar hun aard uitsluitend door het publiekrechtelijk lichaam of regionaal openbaar lichaam kunnen worden verstrekt, verleend of ter beschikking gesteld; of

b. die worden gebezigd voor het ten behoeve van het personeel van het publiekrechtelijk lichaam of regionaal openbaar lichaam verrichten van prestaties als bedoeld in en onder de voorwaarden genoemd in artikel 1, derde lid, van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968.

Artikel 2

Indien het totaal van de aanschaffings- of voortbrengingskosten dan wel de kostprijs, de omzetbelasting niet daaronder begrepen, van alle door het publiekrechtelijk lichaam of regionaal openbaar lichaam in een boekjaar ten behoeve van eenzelfde personeelslid verrichte prestaties als bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op het BTW-compensatiefonds, samen met het bedrag dat op grond van artikel 4, eerste lid, van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 buiten aanmerking is gebleven, niet meer bedraagt dan € 227, blijven die prestaties buiten aanmerking voor de toepassing van artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op het BTW-compensatiefonds.

Artikel 3

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 januari 2003.

  • 2. Dit besluit kan worden aangehaald als: Uitvoeringsbesluit BTW-compensatiefonds.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 5 februari 2003

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

S. R. A. van Eijck

Uitgegeven de vijfentwintigste februari 2003

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen deel

Deze algemene maatregel van bestuur is gebaseerd op artikel 4, tweede lid, van de Wet op het BTW-compensatiefonds en betreft aanwijzing van goederen en diensten waarvoor de uitsluiting van een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds niet geldt.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1, aanhef en onderdeel a

De uitsluiting van een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds geldt op grond van deze bepaling niet voorzover goederen en diensten naar hun aard uitsluitend door het publiekrechtelijk lichaam of regionaal openbaar lichaam kunnen worden verstrekt, verleend of ter beschikking gesteld. Hiermee wordt in het bijzonder gedoeld op de verstrekking van geldige paspoorten, Europese identiteitskaarten, uittreksels uit het bevolkingsregister en andere documenten waarvan de verstrekking aan de overheid is voorbehouden. Bij de verstrekking van dergelijke documenten treedt de compensatiegerechtigde niet op als intermediair tussen de leverancier en de gebruiker, zodat geen reden bestaat voor uitsluiting van een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds.

Artikel 1, aanhef en onderdeel b

Volgens artikel 1, derde lid, van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (hierna BUA) wordt onder in dat artikel genoemde voorwaarden een aantal prestaties aan het personeel van de ondernemer niet van aftrek uitgesloten. Daarbij gaat het kort weergegeven om het aan het personeel verstrekken van spijzen en dranken, besloten busvervoer en fietsen voor woon/werkverkeer en outplacement. Dergelijke prestaties kunnen dus (onder voorwaarden) vrij van BTW aan het personeel worden verstrekt.

Het is gewenst om verstrekkingen aan personeel dat werkt in het niet-ondernemersdeel van een provincie, gemeente of kaderwetgebied op dezelfde voet te behandelen als die aan het personeel in het ondernemersdeel. Daarom zal de uitsluiting van een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds niet gelden voorzover de goederen en diensten worden gebezigd voor het ten behoeve van het personeel van de compensatiegerechtigde verrichten van prestaties als bedoeld in en onder de voorwaarden genoemd in artikel 1, derde lid, van het BUA. Door in de bepaling te verwijzen naar het BUA werken eventuele toekomstige wijzigingen in dit onderdeel van het BUA rechtsreeks door naar het Uitvoeringsbesluit BTW-compensatiefonds.

Artikel 2

Volgens artikel 4 van het BUA worden, kort weergegeven, prestaties van een ondernemer aan eenzelfde belanghebbende tot een bedrag van € 227 niet van aftrek uitgesloten. Wordt deze grens overschreden, dan wordt aftrek volledig uitgesloten. Ook hierbij geldt dat het gewenst is personeel dat werkt in het niet-ondernemersdeel van een provincie, gemeente of kaderwetgebied op dezelfde voet te behandelen als het personeel in het ondernemersdeel. Daarom wordt in het Uitvoeringsbesluit BTW-compensatiefonds aangesloten bij de desbetreffende bepaling in het BUA.

Om te voorkomen dat voor personeelsleden die in enig jaar zowel voor het ondernemersdeel als voor het niet-ondernemersdeel van een provincie, gemeente of kaderwetgebied werken, twee keer de grens van € 227 zou gelden, wordt in deze bepaling tevens de samenloop met artikel 4, eerste lid, van het BUA geregeld. Hierdoor geldt per personeelslid in totaal een grens van € 227 per jaar.

Artikel 3

Deze algemene maatregel van bestuur treedt tegelijk met de Wet op het BTW-compensatiefonds in werking. De inwerkingtreding werkt derhalve terug tot en met 1 januari 2003.

De Staatssecretaris van Financiën,

S. R. A. van Eijck


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven