Besluit van 8 december 2003, houdende de instelling van een bedrijfschap voor ondernemingen op het gebied van het hotel-, het pension-, het restaurant-, het café-, het cafétaria-, het lunchroom- en het cateringbedrijf (Instellingsbesluit Bedrijfschap Horeca en Catering)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 8 augustus 2003, nr. AV/CAM/2003/58530, gedaan mede namens Onze Minister van Economische Zaken;

Gelet op artikel 67, 70, 70A, 73, 76, eerste lid, 93, tweede lid, 102, tweede lid, en 126, derde lid, van de Wet op de Bedrijfsorganisatie;

De Raad van State gehoord (advies van 25 september 2003, nr. W 12.03.0335/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 27 november 2003, AV/CAM/2003/58530, uitgebracht mede namens Onze Minister van Economische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet op de bedrijfsorganisatie;

b. het bedrijfschap: het Bedrijfschap Horeca en Catering.

§ 2. Het bedrijfschap

Artikel 2

  • 1. Er is een Bedrijfschap Horeca en Catering.

  • 2. Het bedrijfschap is ingesteld voor:

    a. de ondernemingen, waarin het hotel-, het pension-, het restaurant-, het café-, het cafetaria-, het lunchroom- of het cateringbedrijf wordt uitgeoefend;

    b. de overige ondernemingen waarin de verstrekking van logies, gepaard gaande met dienstverlening of de verstrekking van maaltijden, spijzen of dranken voor verbruik ter plaatse, als bedrijf plaats heeft.

  • 3. Het bedrijfschap is gevestigd te Zoetermeer.

Artikel 3

Het bestuur van het bedrijfschap bestaat uit twaalf leden. Hiervan worden zes leden door organisaties van ondernemers en zes leden door organisaties van werknemers benoemd.

§ 3. Bevoegdheden

Artikel 4

Het bedrijfschap is bevoegd tot de regeling of nadere regeling van de in artikel 93, tweede lid, van de wet vermelde onderwerpen of onderdelen daarvan met uitzondering van:

d. de lonen en andere arbeidsvoorwaarden.

Artikel 5

  • 1. Het bestuur stelt verordeningen betreffende de aanduiding van ondernemingen waarvoor het bedrijfschap is ingesteld vast na advies van een door het bestuur in te stellen adviescommissie. Een in de vorige volzin bedoelde verordening die ter goedkeuring aan de Sociaal-Economische Raad wordt voorgelegd, gaat vergezeld van het advies van deze commissie.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde commissie bestaat uit leden afkomstig van de toeristen- en consumentenorganisaties.

Artikel 6

  • 1. Bij een op grond van artikel 5 vastgestelde verordening kan worden bepaald dat deze mede andere dan de in artikel 102, eerste lid, van de wet bedoelde natuurlijke en rechtspersonen bindt, voorzover deze handelingen verrichten die bedrijfsmatig in de ondernemingen waarvoor het bedrijfschap is ingesteld, plegen te worden verricht.

  • 2. Een bepaling als bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor ondernemingen waarvoor een bedrijfslichaam is ingesteld, indien dat bedrijfslichaam ten aanzien van het onderwerp of de onderwerpen waarop de in het eerste lid bedoelde verordening betrekking heeft, eveneens bindende regelen heeft gesteld.

Artikel 7

  • 1. Het bedrijfschap legt een heffing als bedoeld in artikel 126, eerste lid, van de wet op, gebaseerd op een van de volgende grondslagen:

    a. het aantal personen of categorieën van personen, werkzaam in de ondernemingen waarvoor het bedrijfschap is ingesteld;

    b. de in de ondernemingen waarvoor het bedrijfschap is ingesteld bereikte omzet of categorieën van omzet;

    c. het als loon aan te merken bedrag of categorieën van bedragen van de personen, werkzaam in de ondernemingen waarvoor het bedrijfschap is ingesteld.

  • 2. Heffingen kunnen, behoudens een met inachtneming van het eerste lid vastgesteld deel, voor het andere deel in afwijking van dat lid worden opgelegd tot een bedrag dat voor alle ondernemingen waarvoor het bedrijfschap is ingesteld gelijk is.

  • 3. Heffingen, waarvan de opbrengst een bijzondere bestemming heeft, kunnen worden opgelegd naar een grondslag welke het bestuur van het bedrijfschap in verband met die bestemming passend acht.

  • 4. Bij de heffingsverordening kan worden bepaald dat voor daarbij aan te wijzen groepen van ondernemingen, ten aanzien waarvan zich bijzondere omstandigheden voordoen, de heffing op andere wijze wordt berekend.

§ 4. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 8

  • 1. Het bij Koninklijk besluit van 22 december 1954 ingestelde Bedrijfschap Hotel-, Restaurant-, Café- en Pension- en Kamerverhuurbedrijf en Aanverwante bedrijven wordt opgeheven.

  • 2. Verordeningen en andere besluiten die zijn vastgesteld door het bij Koninklijk besluit van 22 december 1954 ingestelde Bedrijfschap Hotel-, Restaurant-, Café- en Pension- en Kamerverhuurbedrijf en Aanverwante bedrijven blijven van kracht tot de datum waarop de door het bedrijfschap vastgestelde verordeningen en andere besluiten terzake in werking zullen treden.

  • 3. Het personeel, de rechten, de verplichtingen, de vermogensbestanddelen en de archiefbescheiden van het bij Koninklijk besluit van 22 december 1954 ingestelde Bedrijfschap Hotel-, Restaurant-, Café- en Pension- en Kamerverhuurbedrijf en Aanverwante bedrijven, gaan over naar het bedrijfschap.

  • 4. Wettelijke procedures en rechtsgedingen, ingesteld door of tegen het bij Koninklijk besluit van 22 december 1954 ingestelde Bedrijfschap Hotel-, Restaurant-, Café- en Pension- en Kamerverhuurbedrijf en Aanverwante bedrijven worden geacht te zijn ingesteld door of tegen het bedrijfschap.

Artikel 9

De bestuursleden en hun plaatsvervangers van wie de zittingsperiode ingaat op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, treden af op 1 januari 2005.

Artikel 10

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 11

Dit besluit wordt aangehaald als Instellingsbesluit Bedrijfschap Horeca en Catering.

Lasten en bevelen dat dit besluit in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

's-Gravenhage, 8 december 2003

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst

Uitgegeven de dertigste december 2003

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Op grond van artikel 67 van de Wet op de bedrijfsorganisatie (Wbo), zoals gewijzigd bij de wet van 3 april 1999 (Stb.1999, 253), moet de instelling van een bedrijfslichaam bij algemene maatregel van bestuur (amvb) plaatsvinden. Op basis van artikel XIV, tweede lid van de wet van 3 april 1999 moet vervanging van de op 1 juli 1999 bestaande instellingsregelingen door instellings-amvb`s voor 1 juli 2003 plaatsvinden. Het Bedrijfschap voor het Hotel-, Restaurant-, Café- en Pension- en Kamerverhuurbedrijf en Aanverwante bedrijven is nog ingesteld bij amvb; instelling bij verordening van de SER op basis van de wijziging van de Wbo in 1992 heeft niet plaatsgevonden. Dit besluit vervangt dan ook het Besluit van 22 december 1954 (Stb. 605). Met dit besluit wordt dit bedrijfschap opnieuw ingesteld.

2. Hergroepering bedrijfslichamen: zelfstandig bestaansrecht voor het Bedrijfschap Horeca en Catering.

In het ter uitvoering van de motie Wiebenga d.d. 22 juni 19931aan de Tweede Kamer toegezonden Standpunt van het kabinet over de toekomst van het PBO-stelsel2en het Nader standpunt van het kabinet over de toekomst van het PBO-stelsel3werd aangegeven dat het kabinet uit een oogpunt van doelmatigheid van het openbaar bestuur door middel van hergroepering tot een aanzienlijke reductie van het aantal bedrijfslichamen wenste te komen. Het kabinet besloot dat de schappen in eerste instantie zelf verantwoordelijk zouden zijn voor de hergroepering. De raad is gevraagd een en ander te coördineren.

De Bestuurskamer heeft op basis van een rapport van de door haar ingestelde adviesgroep haar standpunt bepaald en dit op 26 november 1997 uitgebracht aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid4.

In het standpunt heeft de Bestuurskamer met betrekking tot het onderhavige bedrijfschap de conclusie getrokken dat dit als zelfstandig bedrijfslichaam in het nieuwe PBO-stelsel kan blijven functioneren. De aard van de problematiek waarvoor men zich gesteld ziet en het karakter en de doelgroep van bedrijven van dit bedrijfschap, rechtvaardigen een zelfstandige positie.

3. Representativiteit

De Bestuurskamer hanteert bij de advisering over de instelling van bedrijfslichamen het SER-Besluit advisering representativiteit bedrijfslichamen5(hierna: het besluit).

Artikel 2 van het besluit bepaalt dat de Bestuurskamer niet tot instelling van een bedrijfslichaam adviseert dan nadat haar is gebleken dat een voldoende representatieve organisatorische vertegenwoordiging van ondernemers en van werknemers daarmee instemt.

Als criterium voor de beoordeling van de representativiteit aan ondernemerszijde is in dit geval gekozen voor de in de bedrijfstak betaalde lonen. Dit criterium bepaalt in voldoende mate het sociaal-economisch gewicht van de organisatie in de bedrijfstak. Toepassing van dit criterium resulteert in een representativiteit van het Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca- en Aanverwante bedrijf (KHN) en de Vereniging Nederlandse Cateringorganisaties Veneca – de ondernemersorganisaties die de instelling van het bedrijfschap steunen – gezamenlijk uitkomt op ruim 72%. Daarmee is voldaan aan de representativiteitseis die het besluit aan ondernemerszijde stelt. In Bijlage A is de berekening van dit percentage uitgewerkt.

Volgens artikel 4 van het besluit wordt als voldoende representatieve vertegenwoordiging aan werknemerszijde aangemerkt een of meer werknemersorganisaties die op grond van de Verordening representativiteit organisaties1als representatief zijn te beschouwen.

De Horecabond FNV en de CNV BedrijvenBond, de in het bestuur van het bedrijfschap benoemingsgerechtigde werknemersorganisaties zijn beide voor de werkingssfeer van het bedrijfschap representatieve werknemersorganisaties.

4. SER-advies

De Bestuurskamer heeft geconstateerd dat voldaan wordt aan de representativiteitseisen die het Besluit advisering representativiteit bedrijfslichamen stelt. In lijn met deze bevindingen adviseert de Bestuurskamer tot hernieuwde instelling van het Bedrijfschap Horeca en Catering.

Alvorens dit advies vast te stellen zijn de in bijlage B opgenomen representatieve organisaties van ondernemers en van werknemers, conform het bepaalde in artikel 68, tweede lid, van de Wbo hierover gehoord. De inhoud van dit advies heeft hun instemming.

De Bestuurskamer adviseert in het instellingsbesluit een aantal wijzigingen aan te brengen ten opzichte van het instellingsbesluit van 22 december 1954. De wijzigingen worden met name ingegeven door de gewijzigde Wbo en liggen in de sfeer van de bevoegdheden, die thans voor een groot deel rechtstreeks aan de wet worden ontleend. Andere aangebrachte veranderingen hebben tot doel de terminologie te actualiseren. Daarnaast wordt in het instellingsbesluit niet langer een commissie als bedoeld in artikel 88a van de Wbo ingesteld. In het oude instellingsbesluit was een dergelijke commissie voor het cafébedrijf ingesteld, maar voor deze commissie, met de bevoegdheden die daaraan verbonden zijn, bestaat niet langer een noodzaak.

5. Werkingssfeer

Voor wat betreft de werkingssfeer van het bedrijfschap is aangesloten bij de werkingssfeer van het oude instellingsbesluit.

a. Bezwaar RECRON

De Vereniging van Recreatieondernemers Nederland RECRON heeft verzocht de recreatiebedrijven buiten de werkingssfeer van het bedrijfschap te laten. De Vereniging van Recreatieondernemers Nederland RECRON en haar rechtsvoorgangers participeren sedert jaar en dag in het bestuur van het onderhavige bedrijfschap.

Al in de voorbereidingsfase van het onderhavige instellingsbesluit heeft de RECRON de andere bij het bestuur van het bedrijfschap betrokken organisaties2verzocht ermee in te stemmen dat recreatiebedrijven óók voor hun horeca-activiteiten in het kader van de hernieuwde instelling buiten de werkingssfeer van het bedrijfschap worden gehouden. De RECRON is van mening dat recreatiebedrijven zich in het geheel op de recreatie richten en dat uitsluitend in de uitoefening van recreatieve activiteiten, als afgeleide component, dranken en voedsel aan bezoekers worden verstrekt. Horeca-activiteiten vormen aldus een noodzakelijk en onlosmakelijk onderdeel van de recreatieactiviteiten. Deze horeca-activiteiten behoren daarom volgens de RECRON niet tot het werkingsgebied van het bedrijfschap en zouden daarvan dan ook expliciet uitgesloten moeten worden.

In aansluiting op dit verzoek heeft de RECRON vervolgens de Bestuurskamer gevraagd te bevorderen dat haar hiervoor bedoelde verzoek wordt geëffectueerd in het aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uit te brengen advies over de hernieuwde instelling van het bedrijfschap. Het verzoek is door de Bestuurskamer voor commentaar voorgelegd aan de andere bij het bestuur van het bedrijfschap betrokken organisaties. Deze organisaties hebben in een reactie te kennen gegeven tegen inwilliging van het verzoek te zijn.

De Bestuurskamer heeft geconcludeerd dat het verzoek van de RECRON moet worden afgewezen. Onvoldoende is gebleken van een objectieve rechtvaardigingsgrond die aanleiding geeft horeca-activiteiten die worden verricht in een recreatieomgeving, per definitie van de werkingssfeer van het bedrijfschap uit te zonderen. Indien voor de recreatiebedrijven een uitzondering gemaakt zou worden zonder dat daarvoor een objectief criterium aanwezig is, ontstaat bovendien een situatie waarin elk verzoek van een representatieve ondernemersorganisatie waarvan de leden een andere hoofdactiviteit hebben zou moeten worden gehonoreerd. Daarmee wordt dan het karakter van het bedrijfschap, zijnde een sectorinstituut voor het geheel van horeca-activiteiten, ondermijnd, aldus de Bestuurskamer. Naar aanleiding van de conclusie van de Bestuurskamer is de RECRON op 26 maart 2002 opnieuw gehoord. Deze hoorzitting heeft niet geleid tot een ander oordeel van de Bestuurskamer.

b. Kabinetsreactie

Het kabinet is eveneens van oordeel dat er geen aanleiding is aan het verzoek van de RECRON tegemoet te komen.

De RECRON heeft bij brief van 17 september 2001 ook aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid rechtstreeks een verzoek gedaan de recreatiesector buiten de werkingssfeer van het opnieuw in te stellen Bedrijfschap Horeca & Catering te laten. Het verzoek is onder de aandacht gebracht van de Bestuurskamer met het verzoek dit mee te nemen bij de advisering over de instelling van het onderhavige bedrijfslichaam. De RECRON heeft gezien het advies van de Bestuurskamer zijn verzoek bij brief van 23 juli 2002 herhaald en afschriften daarvan gezonden aan de Minister van Economische Zaken en de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Tweede Kamer. De RECRON heeft bij brief van 10 oktober aanvullende opmerkingen gemaakt die geen nieuw licht op de kwestie werpen.

De argumenten van de RECRON afwegende is de conclusie dat de recreatiesector weliswaar belangrijke eigen maar ook aanzienlijke tussen de ondernemingen onderling verschillende kenmerken heeft, maar dat daarin onvoldoende grond kan worden gevonden voor een categorale uitzondering op de werkingssfeer van het bedrijfschap, zoals door de RECRON gewenst.

Een dergelijke uitzondering zou bovendien rechtsongelijkheid scheppen ten aanzien van andere onder de werkingssfeer van het bedrijfschap vallende gemengde ondernemingen. Ingeval van gemengde bedrijven, ook in de recreatiesector, wordt door het bedrijfschap per bedrijf beoordeeld of de horecafunctie als zelfstandige activiteit wordt gepresenteerd. Tegen de inschrijving door het bedrijfschap staat voor individuele ondernemingen uiteindelijk de weg open naar de rechter.

6. Bevoegdheden

In artikel 93, tweede lid, van de Wbo is aangegeven dat het bedrijfschap bevoegd is tot de regeling of nadere regeling van een aantal onderwerpen of onderdelen daarvan. Het bedrijfschap is gerechtigd om een regeling te treffen met betrekking tot al de genoemde onderwerpen, met uitzondering van onderdeel d (de lonen en andere arbeidsvoorwaarden). De onderwerpen waartoe de bevoegdheden zich uitstrekken zijn:

a. registratie van ondernemingen en daarin werkzaam personeel, en – voorzover noodzakelijk voor de vervulling van de taak van het bedrijfslichaam – verstrekking van gegevens en inzage in boeken en bescheiden en bezichtiging van de onderneming;

b. de voortbrenging, de afzet, de verdeling en de aanwending van goederen, waaronder mede begrepen de opslag en de be- en verwerking van goederen, en het verlenen van diensten;

c. bevordering van een professionele bedrijfsvoering;

e. onderzoek op sociaal, economisch en technisch terrein;

f. arbeidsmarktvoorzieningen;

g. fondsen en andere instellingen in het belang der bedrijfsgenoten.

Bevoegdheid als vermeld onder a

De bevoegdheid genoemd onder a is onmisbaar voor het functioneren van het bedrijfschap. Op grond van deze bevoegdheid is onder meer de Registratieverordening Bedrijfschap Horeca tot stand gekomen.

Bevoegdheden als vermeld onder b en c

De bevoegdheden onder b en c zijn onder meer nodig voor het treffen van regelingen of nadere regelingen op het gebied van (het bevorderen van) hygiëne en milieu, waaronder een juiste verwerking van afvalstoffen door ondernemingen binnen de bedrijfstak.

Van de bevoegdheid onder c wordt onder meer gebruik gemaakt met de Verordening aanduiding hotel. Deze verordening is tot stand gebracht om eenduidigheid te brengen in het gebruik van het begrip hotel. Deze eenduidigheid vergroot de inzichtelijkheid in het aanbod van logiesverstrekkende bedrijven naar de consument. Daarnaast is de bevoegdheid onder c ook van belang in verband met de Verordening bekendmaking prijzen. Deze verordening bevat de verplichting aan de ondernemer om de berekende prijzen van aangeboden dranken, spijzen, maaltijden en logies aan de consument kenbaar te maken. Aldus wordt de transparantie van de betreffende markt bevorderd.

Bevoegdheid als vermeld onder e

De bevoegdheid onder e heeft als functie het benutten van de mogelijkheid om bedrijfsgenoten te kunnen binden door in de bedrijfsuitoefening zodanige voorschriften te treffen als noodzakelijk zijn voor te organiseren of te verrichten onderzoek. Gedacht kan worden aan onderzoek van economische en sociale aard in het belang van de bedrijfstak als geheel. Deze onderzoeken zijn zowel in het gemeenschappelijke belang van de betrokken ondernemingen als in het algemeen belang.

Bevoegdheid als vermeld onder f

Deze bevoegdheid kan nodig zijn in het kader van bevordering van een soepele arbeidsmarkt binnen de werkingssfeer van het bedrijfschap voor zowel werkgevers als werknemers.

Subsidiebeleid

De verordeningen vormen tevens een wettelijke basis voor subsidieverlening. Subsidies zijn in het verleden onder meer verleend voor de bevordering van het toerisme, onderzoek op diverse terreinen in het belang van de bedrijfstak, de hygiëne in ondernemingen binnen de bedrijfstak, de scholing en vorming en voorlichting van werknemers ter verhoging van de kwalitatieve ontwikkeling van de bedrijfstak.

7. Rechtspositie medewerkers bedrijfschap

De hernieuwde instelling van het bedrijfschap heeft, zoals kan worden afgeleid uit artikel 8 van het ontwerpinstellingsbesluit, geen gevolgen voor de betrokken medewerkers in arbeidsrechtelijke en rechtspositionele zin. Het bedrijfschap heeft thans 42 werknemers in dienst.

8. Kabinetsstandpunt

Het kabinet heeft met zijn brief van 24 februari 1998 ingestemd met het zelfstandig voortbestaan van het Bedrijfschap Horeca en Catering.

Aan het bestaan van een bedrijfslichaam dient de behoefte daartoe van een voldoende representatieve vertegenwoordiging van de ondernemers en werknemers in de desbetreffende bedrijfssector ten grondslag te liggen. Aan het onderhavige besluit ligt naar het oordeel van het kabinet een zodanig draagvlak van een representatieve vertegenwoordiging van de ondernemers en werknemers in de desbetreffende bedrijfssectoren ten grondslag. Daarbij sluit het kabinet aan bij de criteria als neergelegd in de Verordening representativiteit organisaties als bedoeld in artikel 74, eerste lid, van de wet, alsmede het in vervolg daarop vastgesteld Besluit advisering representativiteit bedrijfslichamen.

Ten aanzien van de werkingssfeer van dit bedrijfslichaam volgt het kabinet de Bestuurskamer in haar advies, zoals onder punt 5 is uiteengezet.

Deze algemene maatregel van bestuur strekt overeenkomstig het advies tot het opnieuw instellen van het Bedrijfschap Horeca en Catering.

Artikelen

Artikel 2, tweede lid aanhef en onder a

In de redactie van dit artikel is de tweeledige opzet van het (oude) instellingsbesluit gehandhaafd. In vergelijking met het instellingsbesluit uit 1954 is de bepaling uitgebreid met het cafetaria-, het lunchroom- en het cateringbedrijf. De toevoeging met deze typen bedrijven is ingegeven door praktische motieven. Het betreft voor de horeca kenmerkende bedrijfstypen, waar omtrent de inhoud van de activiteiten in de praktijk geen misverstanden bestaan. Het cateringbedrijf omvat daarbij de beide in dit bedrijfstype voorkomende varianten, contractcatering en partycatering. Het kamerverhuurbedrijf – voor zover het daarbij om kortdurende kamerverhuur gaat – komt niet meer terug in dit onderdeel. Dit valt de facto onder het pensionbedrijf. Wat betreft het begrip pensionbedrijf wordt nog opgemerkt dat zogenaamde woonpensions, die veel overeenkomsten vertonen met het kamerverhuurbedrijf, voorzover beoogd wordt min of meer permanente woonruimte ter beschikking te stellen, niet onder de werkingssfeer vallen.

Artikel 2, tweede lid aanhef en onder b

Naast de in onderdeel a met name genoemde bedrijfstypen is er ook een groot aantal andere ondernemingen die horeca-activiteiten verrichten. Overeenkomstig het oude instellingsbesluit bepaalt onderdeel b dat het bedrijfschap ook is ingesteld voor al die overige ondernemingen, de zogenaamde aanverwante bedrijven. Horeca-activiteiten treft men onder aan meer aan in detailhandels en ambachtsbedrijven, alsmede in bijvoorbeeld de sportieve, recreatieve, sociale, culturele, levensbeschouwelijke, godsdienstige en educatieve sector.

De criteria «voor verbruik ter plaatse» en «gepaard gaande met dienstverlening» zijn in de omschrijving van de ondernemingen waarvoorhet bedrijfschap is ingesteld gehandhaafd. Beide begrippen zijn onlosmakelijk verbonden met de horeca en liggen in elkaars verlengde. Het kunnen «verbruiken ter plaatse» duidt op een zekere mate van dienstverlening, zoals bij voorbeeld de beschikbaarstelling van (sta)tafels of stoelen binnen het bedrijf of in de directe omgeving ervan, al dan niet in de open lucht.

Ondernemingen die zich uitsluitend bezighouden met bezorgen of afhalen van producten vallen derhalve niet onder de werkingssfeer van het bedrijfschap.

Bij logiesverstrekkende ondernemingen is dienstverlening uitdrukkelijk gekoppeld aan het verstrekken van logies. De dienstverlening bij logiesverstrekkers, zoals bij voorbeeld schoonmaken, ontbijt, receptieservice, moet plaatsvinden tijdens het verblijf en niet uitsluitend voorafgaand of aansluitend aan het logies. De verstrekking van logies op slaapzalen, zoals bijvoorbeeld in jeugdherbergen of andere vormen van groepsaccommodatie, valt eveneens onder deze categorie ondernemingen.

Kampeerbedrijven en bedrijven die uitsluitend huisjes of appartementen te huur aanbieden, zonder enige vorm van dienstverlening gedurende het verblijf, vallen derhalve in beginsel niet onder de werkingssfeer van het bedrijfschap.

Artikel 5

In het eerste lid van dit artikel is de bepaling uit het oude instellingsbesluit overgenomen dat een verordening betreffende de aanduiding van ondernemingen aan het publiek, voor advies moet worden voorgelegd aan een adviescommissie ad hoc waarin belangenorganisaties, niet behorend tot het bestuur van het bedrijfschap, zitting hebben. Voor goed begrip zij opgemerkt dat het hier gaat hier niet om een commissie ex artikel 88 of 88a Wbo. In het tweede lid is een bepaling omtrent de samenstelling van deze adviescommissie opgenomen.

Artikel 7

Het bedrijfschap kan aan de ondernemingen die onder de werkingssfeer vallen een heffing opleggen. Op grond van het oude instellingsbesluit kon de heffing slechts gebaseerd worden op het voor de premieheffing ingevolge de werkloosheidswet als loon van de werknemers in de betrokken onderneming aan te merken bedrag. Op grond van artikel 7 van het onderhavige besluit kan het bestuur besluiten de heffing te baseren op één van drie in het eerste lid genoemde grondslagen. Reden om niet uitsluitend het loon van de werknemers in de onderneming als grondslag te nemen maar ook de omzet of het aantal werkzame personen in de onderneming, is gelegen in ontwikkelingen die in de bedrijfstak gaande zijn. Als gevolg van bijvoorbeeld de voortschrijdende technologie, het meer gebruik maken van kant en klare producten en het meer overgaan tot zelfbediening, is het goed voorstelbaar dat in de komende jaren het loon van werknemers niet langer het enige criterium moet zijn. Uit de formulering van de drie mogelijke grondslagen blijkt dat de heffing in alle gevallen gerelateerd zal zijn aan de omvang van het bedrijf. De grondslag voor de heffing wordt nader uitgewerkt in de jaarlijkse heffingsverordening(en).

Artikel 8

Op grond van artikel 8 gaan het personeel, de rechten en plichten, waaronder die ten opzichte van het personeel, de vermogensbestanddelen, de archiefbescheiden en de afhandeling van procedures over naar het opnieuw ingestelde Bedrijfschap Horeca en Catering. Ook de door het «oude» bedrijfschap vastgestelde verordeningen en andere besluiten blijven van kracht. Bij de inwerkingtreding van dit besluit verliest het Koninklijk besluit van 22 december 1954 waarbij het oude bedrijfschap werd ingesteld zijn rechtskracht (Artikel XIV, tweede lid van de wet van 3 april 1999, Stb. 253)

Artikel 9

De zittingsperiode van het eerste bestuur eindigt op 1 januari 2005. Ook met betrekking tot de bestuursleden van diverse andere opnieuw in te stellen bedrijfslichamen van wie de zittingsperiode aanvangt op de datum van inwerkingtreding van het desbetreffende instellingsbesluit, is of zal worden bepaald dat deze zittingsperiode eindigt op 1 januari 2005. Artikel 76, eerste lid van de wet biedt de mogelijkheid om van de hoofdregel dat bestuursleden om de twee jaar aftreden, af te wijken. Door middel van deze afwijking wordt een zekere mate van synchronisatie van de zittingsduur van de bestuursleden van alle schappen bereikt. Voor leden van de daaropvolgende besturen geldt weer de regel dat zij om de twee jaar aftreden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst

BIJLAGE A

behorende bij de nota van toelichting op het Besluit van 8 december 2003, houdende de instelling van een bedrijfschap voor ondernemingen op het gebied van het hotel-, het pension-, het restaurant-, het café-, het cafétaria-, het lunchroom- en het cateringbedrijf (Instellingsbesluit Bedrijfschap Horeca en Catering)

Berekening representativiteit

Op grond van artikel 3 van het SER-Besluit advisering representativiteit bedrijfslichamen is van voldoende representatieve vertegenwoordiging aan ondernemerszijde sprake indien:

a. door een of meer ondernemersorganisaties ten minste 55% wordt vertegenwoordigd van alle ondernemers binnen de werkingssfeer van het bedrijfslichaam, berekend aan de hand van één van de maatstaven zoals genoemd in artikel 9 van de SER-Verordening representativiteit organisaties, zijnde:

– het aantal ondernemers dat lid is van de organisatie(s);

– de omzet van ondernemingen van de leden;

– het totale aantal werkzame personen in de ledenondernemingen;

– het aantal zelfstandige ondernemingen of vestigingspunten van de leden;

– de betaalde lonen;

– de door de leden verwerkte hoeveelheid grondstof, of

b. door een of meer ondernemersorganisaties ten minste 50% wordt vertegenwoordigd van alle ondernemers binnen de werkingssfeer van het bedrijfslichaam, berekend aan de hand van twee van de maatstaven zoals genoemd onder a.

Als criterium voor de beoordeling van de representativiteit aan ondernemerszijde is in dit geval gekozen voor de in de bedrijfstak betaalde lonen. Het bedrijfschap heeft zich in zijn keuze voor dit specifieke criterium laten leiden door de beschikbaarheid van cijfers en of dit criterium in voldoende mate het sociaal-economisch gewicht van de organisatie in de bedrijfstak bepaalt.

Toepassing van dit criterium levert het volgende beeld op:

Maatstaf: betaalde lonen in 1999** f 1 000 000
Loonsom leden Koninklijk Horeca Nederland3 300
Loonsom leden Veneca380
Loonsom totaal ondernemersorganisaties13 680
Loonsom bedrijfstak5 100
Representativiteit in procenten72,16%*

* bron: opgave loonsom in guldens aan het bedrijfschap in 1999

1 De loonsom van de leden van RECRON, voor de meting van de representativiteit buiten beschouwing gelaten, bedroeg in het peiljaar 96 miljoen gulden.

Uit de tabel komt naar voren dat de representativiteit van het KHN en de Veneca – de ondernemersorganisaties die de instelling van het bedrijfschap steunen – gezamenlijk uitkomt op ruim 72%. Daarmee is voldaan aan de representativiteitseis die het besluit aan ondernemerszijde stelt.

BIJLAGE B

behorende bij de nota van toelichting op het Besluit van 8 december 2003, houdende de instelling van een bedrijfschap voor ondernemingen op het gebied van het hotel-, het pension-, het restaurant-, het café-, het cafétaria-, het lunchroom- en het cateringbedrijf (Instellingsbesluit Bedrijfschap Horeca en Catering)

ORGANISATIES VAN ONDERNEMERS

– Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca- en Aanverwante bedrijf

– Vereniging van Recreatieondernemers Nederland

– Vereniging Nederlandse Cateringorganisaties

ORGANISATIES VAN WERKNEMERS

– FNV Horecabond

– CNV BedrijvenBond


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

XNoot
1

TK 1992–1993, 21 427, nr. 45.

XNoot
2

TK 1996–1997, 25 091, nr. 1.

XNoot
3

TK 1996–1997, 25 091, nr. 2.

XNoot
4

SER-rapport «Hergroepering binnen het PBO-stelsel, Standpunt over de hergroepering van de product- en bedrijfschappen» (Publicatie 97/11).

XNoot
5

Besluit van de Bestuurskamer van de Sociaal-Economische Raad van 19 december 2000 houdende richtsnoeren voor de advisering inzake de representativiteit van het organisatorisch draagvlak van bedrijfslichamen (Besluit advisering representativiteit bedrijfslichamen), (Verordeningenblad

Bedrijfsorganisatie 2001 nr.4).

XNoot
1

Verordening van de Sociaal-Economische Raad van 15 september 2000 houdende criteria ter bepaling van de representativiteit van organisaties van ondernemers en werknemers ten behoeve van de samenstelling van publiekrechtelijke colleges op centraal, bedrijfstak- en regionaal niveau, alsmede criteria voor de toewijzing van zetels in deze colleges aan representatieve organisaties van ondernemers en werknemers (Verordening representativiteit organisaties), (Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie 2001 nr. 4).

XNoot
2

FNV Horecabond, CNV BedrijvenBond, Vereniging Nederlandse Cateringorganisaties (Veneca) en Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca- en Aanverwante bedrijf (KHN).

Naar boven