Wet van 14 november 2002 tot wijziging van de Wet toezicht beleggingsinstellingen, de Wet toezicht effectenverkeer 1995, de Wet toezicht kredietwezen 1992, de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf en de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 met het oog op het opheffen van enige verschillen tussen deze wetten en het in die wetten expliciteren van integriteit als onderwerp van toezicht, alsmede in verband met enige noodzakelijke technische aanpassingen (Wet actualisering en harmonisatie financiële toezichtswetten)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet toezicht beleggingsinstellingen, de Wet toezicht effectenverkeer 1995, de Wet toezicht kredietwezen 1992, de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf en de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 te wijzigen met het oog op het opheffen van enige verschillen tussen deze wetten en het in die wetten expliciteren van integriteit als onderwerp van toezicht, alsmede in verband met enige noodzakelijke technische aanpassingen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet toezicht beleggingsinstellingen1 wordt als volgt gewijzigd:

A

«Onze minister» wordt vervangen door «Onze Minister» in:

a. het opschrift van Hoofdstuk VIIA;

b. de artikelen 1, onderdeel h, 5, derde lid, 7, onderdeel c, 10, 13, 14, eerste lid, 15, 16, eerste, vierde, zevende en achtste lid, 18, eerste, vierde en zesde lid, 21, 22, 23, 26, 26a, eerste en tweede lid, 27a, eerste, tweede en derde lid, 28, 29, eerste, vijfde en zesde lid, 30, 31, 32, 33a en 40, tweede lid.

B

Artikel 5, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Onze Minister verleent een beleggingsinstelling, op verzoek en met inachtneming van artikel 6, een vergunning indien de aanvrager aantoont dat de beleggingsinstelling en de bewaarder, indien aan de beleggingsinstelling verbonden, voldoen aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen met betrekking tot:

    a. deskundigheid en betrouwbaarheid;

    b. financiële waarborgen;

    c. bedrijfsvoering, waaronder maatregelen gericht op het bevorderen en handhaven van een integere bedrijfsvoering;

    d. aan Onze Minister, aan de deelnemers in de beleggingsinstelling en aan het publiek te verstrekken informatie; en

    e. waarborgen voor een adequaat toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze wet gestelde regels.

C

Artikel 12 komt te luiden:

Artikel 12

  • 1. Een beleggingsinstelling waaraan een vergunning is verleend en de bewaarder, indien aan de instelling verbonden, houden zich aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels ten aanzien van:

    a. deskundigheid en betrouwbaarheid;

    b. financiële waarborgen;

    c. bedrijfsvoering, waaronder maatregelen gericht op het bevorderen en handhaven van een integere bedrijfsvoering;

    d. aan Onze Minister, aan de deelnemers in de beleggingsinstelling en aan het publiek te verstrekken informatie; en

    e. waarborgen voor een adequaat toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze wet gestelde regels.

  • 2. Degenen, die middellijk of onmiddellijk bevoegd zijn bestuurders van een beleggingsinstelling respectievelijk van de bewaarder, indien aan de instelling verbonden, te benoemen of te ontslaan, houden zich aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels ten aanzien van betrouwbaarheid. Onder bestuurder wordt begrepen een ieder die de beleggingsinstelling of bewaarder krachtens wet, statuten of reglementen vertegenwoordigt dan wel binnen de beleggingsinstelling respectievelijk binnen de bewaarder het beleid bepaalt.

  • 3. Een beleggingsinstelling waaraan op grond van artikel 6 een vergunning is verleend en de bewaarder, indien aan de instelling verbonden, houden zich bovendien aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen aanvullende regels met betrekking tot financiële waarborgen, het beleggen en informatieverschaffing.

  • 4. Onze Minister kan op verzoek van de beleggingsinstelling bepalen, dat zij of de bewaarder, indien aan de instelling verbonden, niet behoeft te voldoen aan alle in het eerste, tweede of derde lid bedoelde regels indien zij aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet volledig kan worden voldaan en dat de doeleinden die deze wet beoogt te bereiken anderszins voldoende bereikt zijn. Onze Minister kan een beschikking als hiervoor bedoeld wijzigen of intrekken indien naar zijn oordeel de omstandigheden waaronder de beschikking is gegeven zodanig zijn gewijzigd dat de doeleinden die deze wet beoogt te bereiken niet langer worden bereikt.

  • 5. De accountant, bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, die op grond van de regels, bedoeld in het eerste of tweede lid, de jaarrekening van een beleggingsinstelling van een verklaring moet voorzien, meldt Onze Minister zo spoedig mogelijk elke omstandigheid waarvan hij bij de uitvoering van zijn desbetreffende werkzaamheden kennis heeft gekregen en die:

    a. in strijd is met de eisen die voor het verkrijgen van de vergunning zijn gesteld;

    b. in strijd is met de bij of krachtens deze wet opgelegde verplichtingen;

    c. het voortbestaan van de beleggingsinstelling bedreigt; of

    d. leidt tot weigering van het afgeven van een verklaring omtrent de getrouwheid of tot het maken van voorbehouden.

  • 6. Op de accountant, bedoeld in het vijfde lid, die naast zijn werkzaamheden voor de beleggingsinstelling ook werkzaamheden uitvoert voor een andere onderneming of instelling, is de meldingsplicht, bedoeld in het vijfde lid, van overeenkomstige toepassing indien de beleggingsinstelling dochtermaatschappij is van de andere onderneming of instelling, dan wel indien de andere onderneming of instelling dochtermaatschappij is van de beleggingsinstelling. Voor de toepassing van de eerste volzin wordt onder dochtermaatschappij verstaan een dochtermaatschappij als bedoeld in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met dien verstande dat een beleggingsinstelling tevens dochtermaatschappij kan zijn van een natuurlijk persoon of vennootschap.

  • 7. Onverminderd het bepaalde in het vijfde en het zesde lid verstrekt de accountant, bedoeld in het vijfde lid, aan Onze Minister zo spoedig mogelijk alle inlichtingen die redelijkerwijs nodig zijn ten behoeve van het toezicht op de naleving van deze wet met betrekking tot bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen onderwerpen.

  • 8. De accountant die op grond van het vijfde of zesde lid tot een melding of op grond van het zevende lid tot het geven van inlichtingen aan Onze Minister is overgegaan, is niet aansprakelijk voor schade die een derde dientengevolge lijdt, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat, gelet op alle feiten en omstandigheden, in redelijkheid niet tot melding of tot het geven van inlichtingen had mogen worden overgegaan.

D

Artikel 19 komt te luiden:

Artikel 19

  • 1. Onze Minister kan bij:

    a. een aanvrager van een vergunning;

    b. een beleggingsinstelling;

    c. een bewaarder;

    d. degene op wie een vrijstelling als bedoeld in artikel 14 van toepassing is;

    e. degene die deel uitmaakt van een groep waartoe een beleggingsinstelling behoort;

    f. een onderneming of instelling waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat deze handelt in strijd met de bij of krachtens deze wet gestelde regels,

    alle inlichtingen inwinnen of doen inwinnen, die redelijkerwijs nodig zijn voor de uitoefening van de taken en bevoegdheden die Onze Minister op grond van deze wet heeft en teneinde na te gaan of de bij of krachtens deze wet gestelde bepalingen worden nageleefd.

  • 2. Degene van wie de inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, worden verlangd, verstrekt deze binnen de door Onze Minister te stellen termijn.

  • 3. Ten aanzien van de personen die door Onze Minister zijn belast met het inwinnen van inlichtingen of met de uitoefening van andere taken en bevoegdheden die Onze Minister heeft op grond van het bij of krachtens deze wet bepaalde, zijn de artikelen 5:12, 5:13, 5:15, 5:16, 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien een onderzoek als bedoeld in artikel 27b, eerste lid, wordt ingesteld, degene bij wie het onderzoek wordt ingesteld en die niet ingevolge deze wet onder toezicht staat, slechts is gehouden tot het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden.

E

Na artikel 22 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 22a

  • 1. Indien tot de personen, die middellijk of onmiddellijk bevoegd zijn bestuurders van een beleggingsinstelling respectievelijk van de bewaarder, indien aan de instelling verbonden, te benoemen of te ontslaan, iemand behoort, die niet voldoet aan de op grond van artikel 12, tweede lid, gestelde regels met betrekking tot zijn betrouwbaarheid, kan Onze Minister die personen de aanwijzing geven dat degene, wiens betrouwbaarheid niet aan deze regels voldoet, deze bevoegdheid niet meer mag uitoefenen.

  • 2. De personen tot wie de aanwijzing is gericht, volgen deze binnen een door Onze Minister te stellen termijn op.

  • 3. De personen tot wie de aanwijzing is gericht, informeren Onze Minister binnen de gestelde termijn over de maatregelen die zijn getroffen om aan de aanwijzing gevolg te geven.

  • 4. De beleggingsinstelling of de bewaarder geeft geen gevolg aan algemene of bijzondere instructies van degene, op wie een aanwijzing van Onze Minister als bedoeld in het eerste lid betrekking heeft.

F

Artikel 24 komt te luiden:

Artikel 24

  • 1. Gegevens en inlichtingen die ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde omtrent afzonderlijke ondernemingen, instellingen en bewaarders zijn verstrekt of zijn verkregen en gegevens en inlichtingen die van een instantie als bedoeld in de artikelen 26a, eerste lid, of 27, eerste lid, zijn ontvangen, worden niet gepubliceerd en zijn geheim.

  • 2. Het is aan een ieder die uit hoofde van de toepassing van deze wet of van krachtens deze wet genomen besluiten enige taak vervult, verboden van gegevens of inlichtingen, ingevolge deze wet verstrekt of van een instantie als bedoeld in artikel 26a, eerste lid, of artikel 27, eerste lid, ontvangen, of van gegevens of inlichtingen, bij het onderzoek van zakelijke gegevens en bescheiden verkregen, verder of anders gebruik te maken of daaraan verder of anders bekendheid te geven dan voor de uitoefening van zijn taak of door deze wet wordt geëist.

  • 3. Het eerste en tweede lid laten, ten aanzien van degene op wie het tweede lid van toepassing is, onverlet de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering.

  • 4. Het eerste en tweede lid laten evenzo, ten aanzien van degene op wie het tweede lid van toepassing is, onverlet de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en van artikel 66 van de Faillissementswet die betrekking hebben op het als getuige of als partij in een comparitie van partijen dan wel als deskundige in burgerlijke zaken afleggen van een verklaring omtrent gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van zijn ingevolge deze wet opgedragen taak, voor zover het gaat om gegevens of inlichtingen omtrent een beleggingsinstelling die in staat van faillissement is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak is ontbonden. De vorige volzin is niet van toepassing op gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op ondernemingen of instellingen die betrokken zijn of zijn geweest bij een poging de desbetreffende beleggingsinstelling in staat te stellen haar bedrijf voort te zetten.

  • 5. In afwijking van het eerste en tweede lid kan Onze Minister met gebruikmaking van gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van de hem ingevolge deze wet opgedragen taak, mededelingen doen mits deze niet kunnen worden herleid tot afzonderlijke ondernemingen of instellingen.

G

Artikel 25 vervalt.

H

Artikel 26a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikel 19, vijfde lid en artikel 24, eerste lid» vervangen door: artikel 24, eerste en tweede lid.

2. In het derde lid wordt «artikel 19, vijfde lid en artikel 24, eerste tot en met derde lid» vervangen door: artikel 24, eerste tot en met vierde lid.

I

In artikel 27, eerste lid, wordt «artikel 19, vijfde lid, en artikel 24» vervangen door: artikel 24, eerste en tweede lid.

J

Artikel 27b, derde lid, vervalt.

K

Artikel 27c, tweede lid, komt als volgt te luiden:

  • 2. Degene bij wie een onderzoek als bedoeld in artikel 27b, eerste lid, wordt ingesteld, verleent aan de in het eerste lid bedoelde functionaris alle medewerking die nodig is voor een goede uitvoering van dat onderzoek, met dien verstande dat degene bij wie het onderzoek wordt ingesteld en die niet ingevolge deze wet onder toezicht staat, slechts is gehouden tot het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden.

L

Artikel 33a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «de artikelen 19, vijfde lid, of 24,» vervangen door: artikel 24.

2. In het vijfde lid wordt «De artikelen 19, vijfde lid, en 24 zijn» vervangen door: Artikel 24 is.

M

In artikel 33b, eerste lid, wordt «12, eerste en tweede lid» vervangen door «12, eerste, tweede en derde lid», wordt «19, tweede tot en met vierde lid» vervangen door «19, tweede en derde lid, voor zover het betreft het voorschrift van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en het voorschrift inzage te verlenen in zakelijke gegevens en bescheiden», wordt na «22, tweede lid,» ingevoegd «22a, tweede tot en met het vierde lid,», en wordt «27b, tweede en derde lid» vervangen door «27b, tweede lid».

N

In artikel 33c, eerste lid, wordt «12, eerste, tweede, vierde en vijfde lid» vervangen door «12, eerste, tweede, derde, vijfde, zesde en zevende lid», wordt «19, tweede tot en met vierde lid» vervangen door «19, tweede en derde lid, voor zover het betreft het voorschrift van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en het voorschrift inzage te verlenen in zakelijke gegevens en bescheiden», wordt na «22, tweede lid,» ingevoegd «22a, tweede tot en met het vierde lid,», en wordt «27b, tweede en derde lid», vervangen door «27b, tweede lid».

O

In artikel 33d, eerste lid, wordt «12, eerste en tweede lid» vervangen door: 12, eerste, tweede, derde en zevende lid.

P

In artikel 33i, derde lid, tweede volzin, wordt «derde lid» vervangen door: vierde lid.

Q

Na Hoofdstuk VIIB wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK VIIC. OPENBAARMAKING VAN OVERTREDINGEN

Artikel 33n

Onze Minister kan, in afwijking van artikel 24, teneinde de naleving van deze wet te bevorderen ter openbare kennis brengen:

a. het feit dat aan een beleggingsinstelling waarop naar zijn oordeel het verbod, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van toepassing is, een aangevraagde vergunning is geweigerd, wanneer deze weigering niet meer in beroep kan worden getroffen en de aanvrager handelt als was hem de vergunning verleend;

b. het feit dat een beleggingsinstelling waarop naar zijn oordeel het verbod, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van toepassing is, niet over een vergunning beschikt dan wel geen mededeling heeft gedaan als bedoeld in artikel 17, eerste lid;

c. het feit dat degene op wie een vrijstelling als bedoeld in artikel 14 van toepassing is, zich niet houdt aan de voorschriften die aan die vrijstelling zijn verbonden;

d. zijn bekendmaking, bedoeld in artikel 17, vierde lid, wanneer deze bekendmaking niet meer in beroep kan worden getroffen en de beleggingsinstelling haar rechten van deelneming in Nederland ondanks deze bekendmaking buiten een besloten kring heeft aangeboden.

Artikel 33o

Degene jegens wie door Onze Minister een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat Onze Minister zijn handelen of nalaten op grond van artikel 33n ter openbare kennis zal brengen, is niet verplicht ter zake daarvan enige verklaring af te leggen. Hij wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

Artikel 33p
  • 1. Onze Minister geeft, indien hij voornemens is op grond van artikel 33n een feit ter openbare kennis te brengen, de betrokkene daarvan kennis onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust.

  • 2. In aanvulling op artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht is Onze Minister niet gehouden de betrokkene in de gelegenheid te stellen om zijn zienswijze naar voren te brengen, indien van de betrokkene geen adres bekend is en het adres ook niet met een redelijke inspanning kan worden verkregen.

Artikel 33q

De beschikking om op grond van artikel 33n een feit ter openbare kennis te brengen vermeldt in ieder geval:

a. het feit dat ter openbare kennis wordt gebracht;

b. de wijze waarop het feit ter openbare kennis wordt gebracht; en

c. de termijn waarna het feit ter openbare kennis wordt gebracht.

Artikel 33r

Tenzij de bevordering van de naleving van deze wet geen uitstel toelaat, wordt de werking van de beschikking om op grond van artikel 33n een feit ter openbare kennis te brengen opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

Artikel 33s

In afwijking van artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht treedt de beschikking in werking op de dag waarop het feit ter openbare kennis is gebracht zonder dat de werking voor de duur van de beroepstermijn of, indien beroep is ingesteld, van het beroep wordt opgeschort, indien van de betrokkene geen adres bekend is en het adres ook niet met een redelijke inspanning kan worden verkregen.

Artikel 33t
  • 1. De bevoegdheid om op grond van artikel 33n een feit ter openbare kennis te brengen vervalt indien ter zake van het feit een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2. Het recht tot strafvervolging met betrekking tot een feit als bedoeld in artikel 33n vervalt, indien Onze Minister het feit reeds ter openbare kennis heeft gebracht.

Artikel 33u
  • 1. De bevoegdheid om op grond van artikel 33n een feit ter openbare kennis te brengen vervalt drie jaren na de dag waarop het feit heeft plaats gehad.

  • 2. De termijn bedoeld in het eerste lid wordt gestuit door de bekendmaking van de beschikking waarbij het feit ter openbare kennis wordt gebracht.

Artikel 33v

De werkzaamheden in verband met het op grond van artikel 33n ter openbare kennis brengen van een feit worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij het vaststellen van het feit en het daaraan voorafgaande onderzoek.

R

De bijlage, bedoeld in artikel 33d, eerste lid, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen wordt als volgt gewijzigd:

1. In tabel 1 wordt na «22, tweede lid» en het daarbij behorende tariefnummer «4» ingevoegd «22a, tweede lid» met het daarbij behorende tariefnummer «3», «22a, derde lid» met het daarbij behorende tariefnummer «3» en «22a, vierde lid» met het daarbij behorende tariefnummer «3».

2. In tabel 2 wordt «19, derde lid» onder handhaving van het tariefnummer vervangen door «19, derde lid, voor zover het betreft het voorschrift van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en het voorschrift inzage te verlenen in zakelijke gegevens en bescheiden», vervalt «19, vierde lid» en het daarbij behorende tariefnummer «3», wordt na «20» en het daarbij behorende tariefnummer «3» ingevoegd «22a, tweede lid» met het daarbij behorende tariefnummer «3», «22a, derde lid» met het daarbij behorende tariefnummer «3» en «22a, vierde lid» met het daarbij behorende tariefnummer «3», en vervalt «27b, derde lid» en het daarbij behorende tariefnummer «3».

ARTIKEL II

De Wet toezicht effectenverkeer 19952 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid komt als volgt te luiden:

  • 4. Onze Minister verleent, op verzoek, een vergunning als bedoeld in het eerste lid indien de aanvrager aantoont dat wordt voldaan aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels ten aanzien van:

    a. deskundigheid en betrouwbaarheid;

    b. financiële waarborgen, al dan niet tevens op geconsolideerde basis;

    c. bedrijfsvoering, waaronder maatregelen gericht op het bevorderen en handhaven van een integere bedrijfsvoering, en vestiging van het hoofdkantoor;

    d. aan Onze Minister en aan het publiek te verstrekken informatie; en

    e. waarborgen voor een adequaat toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze wet gestelde regels.

    Is de aanvrager een bijkantoor in Nederland van een effecteninstelling die niet in een lid-staat is gevestigd, dan toont hij tevens aan dat de instelling in de staat waar zij is gevestigd bevoegd is tot het als effectenbemiddelaar of vermogensbeheerder aanbieden of verrichten van diensten en bevoegd is een bijkantoor in Nederland te openen.

2. Het zesde lid komt te luiden:

  • 6. Indien de aanvrager redelijkerwijs niet kan voldoen aan de op grond van het vierde lid gestelde regels kan Onze Minister op verzoek een vergunning als bedoeld in het eerste lid verlenen indien de aanvrager aantoont dat de doeleinden die deze wet beoogt te bereiken anderszins voldoende zijn bereikt.

B

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c van het eerste lid komt te luiden:

c. bedrijfsvoering, waaronder maatregelen gericht op het bevorderen en handhaven van een integere bedrijfsvoering, en vestiging van het hoofdkantoor;.

2. Onder vernummering van het tweede tot en met het vierde lid tot het derde tot en met het vijfde lid wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Degenen, die rechtstreeks of middellijk bevoegd zijn de personen te benoemen of te ontslaan die een effecteninstelling krachtens wet, statuten of reglementen vertegenwoordigen dan wel het dagelijks beleid van een effecteninstelling bepalen, houden zich aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels ten aanzien van betrouwbaarheid.

3. In het nieuwe vijfde lid wordt «het eerste en het derde lid» vervangen door: het eerste, tweede en vierde lid.

C

Artikel 11a wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot zesde en zevende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 5. Onverminderd het bepaalde in het derde en vierde lid verstrekt de accountant, bedoeld in het tweede lid, aan Onze Minister zo spoedig mogelijk alle inlichtingen die redelijkerwijs nodig zijn ten behoeve van het toezicht op de naleving van deze wet met betrekking tot bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen onderwerpen.

2. In het zesde lid (nieuw) wordt na «tot een melding» een zinsnede ingevoegd, luidende: of op grond van het vijfde lid tot het geven van inlichtingen.

3. In het zevende lid (nieuw) wordt «vijfde lid» vervangen door: zesde lid.

D

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vijfde lid komt de zinsnede «of van de gegevens omtrent de toepasselijkheid van een garantieregeling, bedoeld in het derde lid,» te vervallen.

2. Onder vernummering van het zesde tot en met het achtste lid tot zevende tot en met het negende lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 6. Indien zich een wijziging voordoet van de in het derde lid bedoelde gegevens omtrent de toepasselijkheid van een garantieregeling, stelt de effecteninstelling Onze Minister daarvan, ten minste een maand voor de wijziging ingaat, schriftelijk in kennis. Onze Minister stelt de toezichthoudende autoriteiten van de lid-staat waar het bijkantoor is gevestigd in kennis van de voorgenomen wijziging.

E

Na artikel 15 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 15a

  • 1. Een effecteninstelling waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 7 is verleend en die voornemens is als effectenbemiddelaar of vermogensbeheerder diensten aan te bieden of te verrichten door middel van een bijkantoor in een staat, die niet een lid-staat is, geeft, alvorens daartoe over te gaan, Onze Minister van haar voornemen schriftelijk kennis. Het is de effecteninstelling verboden om aan haar voornemen gevolg te geven zolang Onze Minister daarmee niet uitdrukkelijk heeft ingestemd.

  • 2. De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, geschiedt onder opgave van:

    a. de staat waarin de effecteninstelling voornemens is het bijkantoor te vestigen;

    b. een programma van werkzaamheden waarin de voorgenomen werkzaamheden van het bijkantoor en de voorziene administratieve organisatie – met inbegrip van de financiële administratie en de interne controle – ten behoeve van het bijkantoor zijn vermeld;

    c. de maatregelen, gericht op het bevorderen en handhaven van een integere bedrijfsvoering;

    d. het adres van het bijkantoor; en

    e. de identiteit van de personen, die het dagelijks beleid van het bijkantoor zullen bepalen.

  • 3. De effecteninstelling doet de in het tweede lid bedoelde gegevens vergezeld gaan van een vertaling voor zover Onze Minister zulks verlangt.

  • 4. Indien er naar het oordeel van Onze Minister aanwijzingen bestaan dat de effecteninstelling, gezien de werkzaamheden die zij vanuit het bijkantoor voornemens is te verrichten, niet zal kunnen voldoen aan de bij of krachtens de artikel 11 gestelde regels, geeft Onze Minister geen toestemming voor de opening van het bijkantoor.

  • 5. Onze Minister beslist binnen 6 weken na ontvangst van de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, op het verzoek tot instemming.

Artikel 15b

  • 1. Een effecteninstelling meldt een wijziging van de gegevens, bedoeld in artikel 15a, tweede lid, onderdelen b tot en met e, ten minste een maand tevoren schriftelijk aan Onze Minister.

  • 2. De effecteninstelling doet de in het eerste lid bedoelde gegevens vergezeld gaan van een vertaling voor zover Onze Minister zulks verlangt.

  • 3. Indien de effecteninstelling voldoet aan de bij of krachtens artikel 11 gestelde regels en Onze Minister geen bedenkingen heeft tegen de wijziging maakt hij dit aan de effecteninstelling bekend.

  • 4. Indien het voornemen bestaat om de bedrijfsuitoefening vanuit het bijkantoor te staken, stelt de effecteninstelling Onze Minister daarvan ten minste een maand tevoren schriftelijk in kennis. Zodra de effecteninstelling haar voornemen uitvoert, meldt zij dit onverwijld aan Onze Minister.

F

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt een zin toegevoegd, luidende:

Bij het bepalen van het aantal stemrechten, dat iemand in een onderneming of instelling heeft, worden tot diens stemrechten mede gerekend:

– de stemrechten die voor zijn rekening op hun eigen naam worden gehouden door andere personen, rechtspersonen of vennootschappen;

– de stemrechten die worden gehouden door ondernemingen die door hem worden gecontroleerd;

– de stemrechten die een of meer derden houden, met wie hij een schriftelijke overeenkomst heeft gesloten die hen verplicht om, door een onderling afgestemde uitoefening van hun stemrechten, een duurzaam gemeenschappelijk beleid inzake het beheer van de betrokken onderneming of instelling te voeren;

– de stemrechten die een derde houdt uit hoofde van een schriftelijke overeenkomst die met hem is gesloten of met een van de ondernemingen die door hem worden gecontroleerd en waarin een tijdelijke en betaalde overdracht van deze stemrechten is geregeld;

– de stemrechten die verbonden zijn aan door hem gehouden aandelen die als waarborg in bewaring zijn gegeven, tenzij de bewaarnemer de stemrechten houdt en zijn voornemen kenbaar maakt om deze uit te oefenen; in dat geval worden ze gelijkgesteld met de stemrechten die de bewaarnemer bezit;

– de stemrechten verbonden aan aandelen waarvan hij het vruchtgebruik heeft;

– de stemrechten die hij dan wel een van de boven genoemde personen, rechtspersonen of vennootschappen op eigen initiatief, uit hoofde van een overeenkomst mag verwerven;

– de stemrechten die verbonden zijn aan bij hem in bewaring gegeven aandelen en die hij naar eigen goeddunken kan uitoefenen bij gebreke van specifieke instructies van de houders.

2. In het vierde lid wordt de zinsnede «gezonde of prudente bedrijfsvoering» vervangen door: gezonde, prudente of integere bedrijfsvoering.

3. Het elfde lid komt te luiden:

  • 11. Iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon wiens gekwalificeerde deelneming zodanig wijzigt, dat de omvang van deze deelneming onder de 5, 10, 20, 33 of 50 procent daalt of, dat de effecteninstelling ophoudt een dochtermaatschappij te zijn, stelt Onze Minister daarvan vooraf in kennis.

G

In artikel 19, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

f. indien de houder niet of niet genoegzaam uitvoering heeft gegeven aan een aanwijzing of een aanzegging door Onze Minister op grond van deze wet gegeven..

H

Na artikel 28b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 28c

  • 1. Indien tot de personen, die rechtstreeks of middellijk bevoegd zijn de personen te benoemen of te ontslaan die het beleid van de effecteninstelling bepalen of medebepalen, iemand behoort, die niet voldoet aan de op grond van artikel 11, tweede lid, gestelde regels met betrekking tot zijn betrouwbaarheid, kan Onze Minister die personen, voor zover zij niet behoren tot de instelling, de aanwijzing geven dat degene, wiens betrouwbaarheid niet aan deze regels voldoet, deze bevoegdheid niet meer mag uitoefenen.

  • 2. De personen tot wie de aanwijzing is gericht, volgen deze binnen een door Onze Minister te stellen termijn op.

  • 3. De personen tot wie de aanwijzing is gericht, informeren Onze Minister binnen de gestelde termijn over de maatregelen die zijn getroffen om aan de aanwijzing gevolg te geven.

  • 4. De effecteninstelling geeft geen gevolg aan algemene of bijzondere instructies van degene, op wie een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid betrekking heeft.

I

Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Onze Minister kan bij:

    a. instellingen te wier laste buiten een besloten kring effecten zijn uitgegeven;

    b. aanvragers van een ontheffing als bedoeld in artikel 4, eerste lid;

    c. aanvragers van een ontheffing als bedoeld in artikel 5, tweede lid;

    d. effecteninstellingen;

    e. aanvragers van een vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid;

    f. de bewaarder van zakelijke gegevens en bescheiden van een organisatie waarvan de leden toegang hadden tot een effectenbeurs waarvan de houder een erkenning had als bedoeld in artikel 22;

    g. degenen die deel uitmaken van een groep waartoe een effecteninstelling behoort;

    h. houders van een gekwalificeerde deelneming;

    i. aanvragers van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 16, eerste lid;

    j. degenen op wie een vrijstelling als bedoeld in artikel 18 van toepassing is;

    k. houders van een effectenbeurs;

    l. aanvragers van een erkenning als bedoeld in artikel 22;

    m. aanvragers van een ontheffing als bedoeld in artikel 25, eerste lid;

    n. aanbieders;

    o. iedere onderneming of instelling ten aanzien waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat deze handelt in strijd met de bij of krachtens deze wet gestelde regels,

    alle inlichtingen inwinnen of doen inwinnen, die redelijkerwijs nodig zijn voor de uitoefening van de taken en bevoegdheden die hij op grond van deze wet heeft en teneinde na te gaan of de bij of krachtens deze wet gestelde bepalingen worden nageleefd.

2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Degene van wie de inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, worden verlangd, verstrekt deze binnen de door Onze Minister te stellen termijn.

  • 3. In het derde lid (nieuw) wordt «bij en krachtens» vervangen door «bij of krachtens» en aan dit lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een komma, toegevoegd: met dien verstande dat indien een onderzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid, wordt ingesteld, degene bij wie het onderzoek wordt ingesteld en die niet ingevolge deze wet onder toezicht staat, slechts is gehouden tot het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden..

J

Na artikel 29 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 29a

Onze Minister is bevoegd de personen die het dagelijks beleid van de effecteninstelling bepalen of medebepalen en de personen, bedoeld in artikel 11, tweede lid, op te roepen. Deze personen zijn verplicht op die oproeping te verschijnen. De oproeping geschiedt op een door Onze Minister te bepalen wijze. De personen zijn verplicht alle gevraagde inlichtingen te verschaffen.

K

Artikel 31, derde lid, komt als volgt te luiden:

  • 3. Het eerste en tweede lid laten, ten aanzien van degene op wie het tweede lid van toepassing is, onverlet de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering.

L

Artikel 32 vervalt.

M

Artikel 36, derde lid, vervalt.

N

Artikel 37, tweede lid, komt als volgt te luiden:

  • 2. Degene bij wie een onderzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid, wordt ingesteld, verleent aan de in het eerste lid bedoelde functionaris alle medewerking die nodig is voor een goede uitvoering van dat onderzoek, met dien verstande dat degene bij wie het onderzoek wordt ingesteld en die niet ingevolge deze wet onder toezicht staat, slechts is gehouden tot het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden.

O

Aan artikel 39 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Degene bij wie de juistheid van inlichtingen wordt geverifieerd als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, verleent aan de in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde toezichthoudende autoriteit en diens functionarissen alle medewerking die nodig is voor een goede uitvoering van die verificatie. Onze Minister kan aan die verificatie deelnemen of door personen, door haar bij uitdrukkelijke en bijzondere machtiging aangewezen, doen deelnemen.

P

Artikel 40, eerste lid, komt als volgt te luiden:

  • 1. Taken en bevoegdheden die Onze Minister op grond van deze wet heeft, kunnen, met uitzondering van de taken en bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 8, 10, 18, 22, 25, 26, 26a, 27, 28a, vierde lid, 41, 42, 45, 46b, derde lid, onder c, en vijfde lid, 46d, 48a, 48b, derde lid, 48c, derde lid, en 48m, tweede lid, en met uitzondering van het verlenen van een vrijstelling als bedoeld in de artikelen 4, 5 en 6c, bij algemene maatregel van bestuur worden overgedragen aan een of meer rechtspersonen. Alsdan gelden de verplichtingen op grond van deze wet jegens Onze Minister als verplichtingen jegens de desbetreffende rechtspersoon of rechtspersonen.

Q

In artikel 48b, eerste lid, wordt «11, eerste lid» vervangen door «11, eerste en tweede lid», wordt «13, vijfde, zesde en achtste lid» vervangen door «13, eerste lid, tweede volzin, vijfde, zesde, zevende en negende lid», wordt na «28, derde lid en zesde lid, onder a,» ingevoegd «28c, tweede, derde en vierde lid,», wordt «29, vijfde lid» vervangen door «29, tweede en derde lid, voor zover het betreft het voorschrift van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en het voorschrift inzage te verlenen in zakelijke gegevens en bescheiden, 29a, tweede en vierde volzin», wordt «36, tweede en derde lid» vervangen door «36, tweede lid» en wordt «en 37, tweede lid» vervangen door «37, tweede lid, 39, derde lid, voor zover het betreft het voorschrift op grond van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht inzage te verlenen in zakelijke gegevens en bescheiden, en 46c, vierde lid».

R

In artikel 48c, eerste lid, wordt «11, eerste lid» vervangen door «11, eerste en tweede lid», wordt «11a, eerste tot en met vierde lid» vervangen door «11a, eerste tot en met vijfde lid», wordt «13, eerste, vijfde, zesde en achtste lid» vervangen door «13, eerste lid, tweede volzin, vijfde lid, zesde lid, eerste volzin, zevende en negende lid», wordt na «15, tweede lid,» ingevoegd «15a, eerste, tweede en derde lid, 15b, eerste en tweede lid,», wordt «22, eerste en derde lid» vervangen door «22, eerste, derde en vijfde lid», wordt na «28, derde en zesde lid, onder a,» ingevoegd «28c, tweede, derde en vierde lid,», wordt «29, vijfde lid» vervangen door: «29, tweede en derde lid, voor zover het betreft het voorschrift van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en het voorschrift inzage te verlenen in zakelijke gegevens en bescheiden, 29a, tweede en vierde volzin», wordt «36, tweede en derde lid» vervangen door «36, tweede lid», wordt na «37, tweede lid,» ingevoegd «39, derde lid, voor zover het betreft het voorschrift op grond van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht inzage te verlenen in zakelijke gegevens en bescheiden,», en wordt na «46b, eerste, derde en vijfde lid,» ingevoegd «46c, vierde lid,».

S

Artikel 48d, vijfde lid, komt te luiden:

  • 5. Voor overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur op grond van de artikelen 3, tweede lid, onder b en c, 5, eerste lid, tweede volzin, 6a, derde lid, 7, vierde lid, 11, eerste lid en tweede lid, 11a, vijfde lid, of 17, eerste lid, wordt het bedrag van de boete bepaald op de wijze als voorzien in die algemene maatregel van bestuur. Het eerste tot en met vierde lid is van overeenkomstige toepassing.

T

Na Hoofdstuk XIIB wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK XIIC. OPENBAARMAKING VAN OVERTREDINGEN

Artikel 48n
  • 1. Onze Minister kan, in afwijking van artikel 31, teneinde de naleving van deze wet te bevorderen ter openbare kennis brengen:

    a. zijn weigering om een aangevraagde vergunning, ontheffing of verklaring van geen bezwaar te verlenen, wanneer deze weigering niet meer in beroep kan worden getroffen en de aanvrager handelt als was hem de vergunning, ontheffing of verklaring van geen bezwaar verleend;

    b. het feit dat degene die bij uitgifte effecten aanbiedt en op wie naar zijn oordeel het verbod, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van toepassing is, in strijd handelt met dat verbod;

    c. het feit dat een effecteninstelling waarop naar zijn oordeel het verbod, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van toepassing is, niet over een vergunning beschikt;

    d. het feit dat degene waarop een vrijstelling als bedoeld in artikel 10 van toepassing is, zich niet houdt aan de voorschriften die aan die vrijstelling zijn verbonden;

    e. het feit dat de houder van een effectenbeurs waarop naar zijn oordeel het verbod, bedoeld in artikel 22, eerste lid, van toepassing is, niet over een erkenning of ontheffing beschikt; of

    f. het feit dat de houder van een effectenbeurs waarop een vrijstelling als bedoeld in artikel 25 van toepassing is, zich niet houdt aan de voorschriften die aan die vrijstelling zijn verbonden;

    g. zijn aanwijzing als bedoeld in artikel 28, tweede lid, terzake van het niet naleven van de regels gesteld bij of krachtens de artikelen 6a, tweede en derde lid, en 6b.

Artikel 48o

Degene jegens wie door Onze Minister een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat Onze Minister zijn handelen of nalaten op grond van artikel 48n ter openbare kennis zal brengen, is niet verplicht ter zake daarvan enige verklaring af te leggen. Hij wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

Artikel 48p
  • 1. Onze Minister geeft, indien hij voornemens is op grond van artikel 48n een feit ter openbare kennis te brengen, de betrokkene daarvan kennis onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust.

  • 2. In aanvulling op artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht, is Onze Minister niet gehouden de betrokkene in de gelegenheid te stellen om zijn zienswijze naar voren te brengen, indien van de betrokkene geen adres bekend is en het adres ook niet met een redelijke inspanning kan worden verkregen.

Artikel 48q

De beschikking om op grond van artikel 48n een feit ter openbare kennis te brengen vermeldt in ieder geval:

a. het feit dat ter openbare kennis wordt gebracht;

b. de wijze waarop het feit ter openbare kennis wordt gebracht; en

c. de termijn waarna het feit ter openbare kennis wordt gebracht.

Artikel 48r

Tenzij de bevordering van de naleving van deze wet geen uitstel toelaat, wordt de werking van de beschikking om op grond van artikel 48n een feit ter openbare kennis te brengen opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

Artikel 48s

In afwijking van artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht treedt de beschikking in werking op de dag waarop het feit ter openbare kennisis gebracht zonder dat de werking voor de duur van de beroepstermijn of, indien beroep is ingesteld, van het beroep wordt opgeschort, indien van de betrokkene geen adres bekend is en het adres ook niet met een redelijke inspanning kan worden verkregen.

Artikel 48t
  • 1. De bevoegdheid om op grond van artikel 48n een feit ter openbare kennis te brengen vervalt indien ter zake van het feit een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2. Het recht tot strafvervolging met betrekking tot een feit als bedoeld in artikel 48m vervalt, indien Onze Minister het feit reeds ter openbare kennis heeft gebracht.

Artikel 48u
  • 1. De bevoegdheid om op grond van artikel 48n een feit ter openbare kennis te brengen vervalt drie jaren na de dag waarop het feit heeft plaats gehad.

  • 2. De termijn bedoeld in het eerste lid wordt gestuit door de bekendmaking van de beschikking waarbij het feit ter openbare kennis wordt gebracht.

Artikel 48v

De werkzaamheden in verband met het op grond van artikel 48n ter openbare kennis brengen van een feit worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij het vaststellen van het feit en het daaraan voorafgaande onderzoek.

U

De tabellen in de bijlage, bedoeld in artikel 48d, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 komen te luiden als volgt:

Tabel 1 
Overtreding van voorschriften, gesteldTariefnummer:
bij artikel: 
  
6, tweede lid3
7, derde lid 4
7, zevende lid3
11a, eerste lid1
11a, tweede lid1
12, tweede lid4
12, vierde lid4
13, eerste lid, tweede volzin1
13, vijfde lid1
13, zesde lid, eerste volzin1
13, zevende lid4
13, negende lid1
14, eerste lid1
14, vierde lid4
15, tweede lid2
15a, eerste lid1
15a, tweede lid1
15b, eerste lid1
15b, tweede lid1
15b, vierde lid1
16, twaalfde lid2
19, derde lid3
21, zesde lid1
22, derde lid3
233
24, eerste lid3
24, derde lid3
28, derde lid4
28a, tweede lid4
28a, vierde lid4
28c, vierde lid3
29, tweede lid3
29, derde lid, voor zover het betreft het voorschrift van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht3
36, tweede lid3
37, tweede lid3
39, derde lid3
46b, eerste lid4
46d2a
Tabel 2 
Overtreding van voorschriften, gesteldTariefnummer:
bij artikel:  
  
3, eerste lid5
4, tweede lid3
5, eerste lid, eerste volzin4
5, derde lid 3
6a, eerste lid5
6b5
6c, tweede lid4
7, eerste lid5
10, tweede lid3
11a, derde lid3
11a, vierde lid3
11a, vijfde lid3
16, eerste lid3
16, derde lid1
16, zevende lid3
16, achtste lid3
16, tiende lid3
16, elfde lid3
18, tweede lid3
22, eerste lid4
22, vijfde lid3
26a, eerste lid3
26a, vijfde lid3
26a, zesde lid3
26a, negende lid3
28, zesde lid, onder a3
28c, tweede lid3
28c, derde lid3
29, tweede lid3
29, derde lid, voor zover het betreft het voorschrift van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en het voorschrift inzage te verlenen in zakelijke gegevens en bescheiden3
29a, tweede en vierde volzin3
36, tweede lid3
37, tweede lid3
46, eerste lid5
46a, eerste lid5
46b, derde lid4
46b, vijfde lid3
46c, vierde lid3
475

ARTIKEL III

De Wet toezicht kredietwezen 19923 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 8, tweede lid, worden de onderdelen i en j geletterd j en k, en wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

i. de voorgenomen maatregelen, gericht op het bevorderen en handhaven van een integere bedrijfsvoering;.

B

Artikel 9, eerste lid, onderdeel h, komt te luiden:

h. de Bank op grond van gegevens als omschreven in artikel 8, tweede lid, onder f, g, h of i, van oordeel is dat de onderneming of instelling niet in staat zal zijn om haar voornemens ten uitvoer te leggen dan wel om aan de aan haar uit hoofde van het toezicht te stellen eisen te voldoen..

C

In artikel 12, eerste lid, komt onderdeel b te luiden:

b. de centrale kredietinstelling erop toeziet dat de aangesloten kredietinstelling de regels als bedoeld in de artikelen 20, 21, 22 en 22a naleeft;.

D

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het zesde lid komt te luiden:

  • 6. Indien een kredietinstelling tot een groep behoort en de deskundigheid of betrouwbaarheid van de in artikel 8, tweede lid, onder c en d, bedoelde personen naar het oordeel van de Bank niet langer buiten twijfel staat, kan de Bank aan de personen of instellingen die via een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur het beleid bepalen van de groep waartoe de kredietinstelling behoort, de aanwijzing geven dat de eerstgenoemde personen het beleid of het dagelijks beleid van die kredietinstelling niet meer kunnen mede bepalen.

2. Na het zesde lid worden drie leden toegevoegd, luidende:

  • 7. De personen en instellingen tot wie de aanwijzing is gericht, volgen deze binnen de door de Bank gestelde termijn op.

  • 8. De personen en instellingen tot wie de aanwijzing is gericht, informeren de Bank binnen de door de haar gestelde termijn over de maatregelen die zijn getroffen om aan de aanwijzing gevolg te geven.

  • 9. De kredietinstelling geeft geen gevolg aan algemene of bijzondere instructies van personen op wie een aanwijzing van de Bank als bedoeld in het tweede lid betrekking heeft.

E

Artikel 15, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. De Bank kan een vergunning intrekken, indien:

    a. de kredietinstelling daarom verzoekt;

    b. de onderneming of instelling, aan welke de vergunning is verleend, opgehouden heeft kredietinstelling te zijn;

    c. de kredietinstelling niet voldoet aan het bij of krachtens de artikelen 7a, 10, 11 of 30 bepaalde;

    d. zich bij de kredietinstelling een omstandigheid als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b, c, d, e of f, derde, vierde of vijfde lid, voordoet;

    e. de verklaring, bedoeld in artikel 30, tweede lid, een verklaring is die een andere inhoud heeft dan dat de jaarrekening als bedoeld in artikel 30, eerste lid, een getrouw beeld geeft van de grootte en de samenstelling van het vermogen van de kredietinstelling en van het resultaat over het desbetreffende boekjaar;

    f. de kredietinstelling niet voldoet aan het bij of krachtens de artikelen 20, 21, 22 of 22a dan wel de artikelen 30b, 30c of 30ca bepaalde;

    g. de gegevens of bescheiden die zijn verstrekt ter verkrijging van de vergunning dan wel zijn verkregen in het kader van artikel 2, tweede lid, zodanig onjuist of onvolledig blijken dat op het verzoek om verlening van een vergunning een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling van het verzoek de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;

    h. de kredietinstelling, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, niet voldoet aan het bepaalde in de regeling bedoeld in artikel 84, tweede tot en met vierde lid, of aan het bepaalde in de regeling bedoeld in artikel 28a, tweede tot en met vierde lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995; of

    i. indien de kredietinstelling dan wel het orgaan, aan wie de aanwijzing is gegeven of de aanzegging is gedaan, niet of niet genoegzaam uitvoering heeft gegeven aan een aanwijzing of een aanzegging op grond van deze wet gegeven onderscheidenlijk gedaan.

F

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid worden de onderdelen c en d geletterd d en e en wordt een nieuw onderdeel c ingevoegd, luidende:

c. de maatregelen, gericht op het bevorderen en handhaven van een integere bedrijfsvoering;.

2. In het vierde lid en het zesde lid wordt «de richtlijnen als bedoeld in de artikelen 20, 21 en 22» vervangen door: de regels, bedoeld in de artikelen 20, 21, 22 en 22a.

G

Artikel 16a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid worden de onderdelen c en d geletterd d en e en wordt een nieuw onderdeel c ingevoegd, luidende:

c. de maatregelen, gericht op het bevorderen en handhaven van een integere bedrijfsvoering;.

2. In het vierde en het zesde lid wordt «de richtlijnen, bedoeld in de artikelen 30b en 30c» vervangen door: de regels, bedoeld in de artikelen 30b, 30c en 30ca.

H

Artikel 16b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid worden de onderdelen c en d geletterd d en e en wordt een nieuw onderdeel c ingevoegd, luidende:

c. de maatregelen, gericht op het bevorderen en handhaven van een integere bedrijfsvoering;.

2. Onder vernummering van het derde lid tot het vijfde lid worden twee nieuwe leden ingevoegd, luidende:

  • 3. De kredietinstelling doet de in het tweede lid bedoelde gegevens vergezeld gaan van een vertaling voor zover de Bank zulks verlangt.

  • 4. Indien de Bank van oordeel is dat de kredietinstelling, gezien de werkzaamheden die zij door middel van het bijkantoor, bedoeld in het eerste lid, voornemens is te verrichten, redelijkerwijs niet zal kunnen voldoen aan de regels, bedoeld in de artikelen 20, 21, 22 en 22a, onderscheidenlijk de artikelen 30b, 30c en 30ca, onthoudt de Bank haar instemming met de opening van het bijkantoor.

I

Na artikel 16b wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 16c

  • 1. Een kredietinstelling meldt een wijziging van de gegevens, bedoeld in artikel 16b, tweede lid, onderdelen b tot en met e, ten minste een maand tevoren schriftelijk aan de Bank.

  • 2. De kredietinstelling doet de in het eerste lid bedoelde gegevens vergezeld gaan van een vertaling voor zover de Bank zulks verlangt.

  • 3. Indien de kredietinstelling voldoet aan het krachtens artikel 20 onderscheidenlijk 30b gestelde en de Bank geen bedenkingen heeft tegen de wijziging maakt zij dit aan de kredietinstelling bekend.

  • 4. Indien het voornemen bestaat om de bedrijfsuitoefening vanuit het bijkantoor te staken, stelt de kredietinstelling de Bank daarvan ten minste een maand tevoren schriftelijk in kennis. Zodra de kredietinstelling haar voornemen uitvoert, meldt zij dit onverwijld aan de Bank.

J

In artikel 18 wordt «artikelen 19 tot en met 30» vervangen door: artikelen 20 tot en met 30.

K

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De Bank kan aan de kredietinstellingen regels stellen, al dan niet tevens op geconsolideerde basis, in het belang van hun solvabiliteit.

2. In het tweede, derde, vierde en vijfde lid wordt «richtlijnen» telkens vervangen door: regels.

L

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De Bank kan aan de kredietinstellingen regels stellen in het belang van hun liquiditeit.

2. In het tweede, derde, vierde en vijfde lid wordt «richtlijnen» telkens vervangen door: regels.

M

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De Bank kan aan de kredietinstellingen regels stellen met betrekking tot de administratieve organisatie – met inbegrip van de financiële administratie – en de interne controle.

2. In het tweede lid wordt «aanbevelingen en algemene richtlijnen» telkens vervangen door: regels.

3. In het derde lid wordt «algemene richtlijnen» vervangen door: regels.

4. In het vierde lid wordt «aanbevelingen en algemene richtlijnen» telkens vervangen door: regels.

5. Het vijfde lid vervalt.

N

In Hoofdstuk II wordt na artikel 22 een paragraaf ingevoegd, luidende:

Paragraaf 5a. Toezicht op de bedrijfsvoering met het oog op de integriteit van die bedrijfsvoering

Artikel 22a

Met het oog op een integere bedrijfsvoering worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan de kredietinstellingen regels gesteld ter zake van:

a. het tegengaan van verstrengeling van tegenstrijdige belangen;

b. het voorkomen van betrokkenheid van de kredietinstelling en van haar werknemers bij strafbare feiten die het vertrouwen in de kredietinstelling of in de financiële markten in het algemeen schaden;

c. het voorkomen van betrokkenheid van de kredietinstelling en van haar werknemers bij handelingen die anderszins in het maatschappelijk verkeer zodanig onaanvaardbaar zijn, dat deze het vertrouwen in de kredietinstelling of in de financiële markten in het algemeen schaden;

d. het vaststellen van de identiteit, de aard en de achtergrond van de cliënten van de kredietinstelling;

e. andere bij algemene maatregel van bestuur te noemen onderwerpen.

O

Artikel 23, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt «richtlijnen» vervangen door: regels.

2. Aan het slot van de onderdelen a, b en c wordt «; of» telkens vervangen door een puntkomma.

3. Onderdeel d wordt geletterd e, waarna een onderdeel wordt ingevoegd, luidende:

d. de Bank van oordeel is dat de naleving van de in artikel 22a bedoelde regels onvoldoende is gewaarborgd; of.

P

In artikel 24, tweede lid, vervalt aan het slot van onderdeel c «of», wordt onderdeel d geletterd e en wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

d. de Bank van oordeel is dat de naleving van de in artikel 22a bedoelde regels onvoldoende is gewaarborgd; of.

Q

In artikel 26, zevende lid, wordt onderdeel c geletterd d en wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

c. naar het oordeel van de Bank ertoe leiden of zouden kunnen leiden dat de naleving van de in artikel 22a bedoelde regels onvoldoende is gewaarborgd; of.

R

In artikel 27, eerste lid, wordt «stelt de Bank daarvan in kennis» vervangen door: stelt de Bank daarvan vooraf in kennis.

S

Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Indien de Bank constateert dat een kredietinstelling de regels, bedoeld in de artikelen 20, 21, 22 of 22a, niet naleeft, of indien de Bank andere tekenen ontwaart van een ontwikkeling die naar haar oordeel de solvabiliteit of de liquiditeit van de kredietinstelling, de integere bedrijfsvoering van de kredietinstelling dan wel de belangen van de crediteuren of toekomstige crediteuren van de kredietinstelling anderszins in gevaar brengt of zou kunnen brengen, vestigt zij daarop de aandacht van die kredietinstelling.

2. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Indien de Bank bij een kredietinstelling tekenen ontwaart van een ontwikkeling die naar haar oordeel onverwijld ingrijpen noodzakelijk maakt met het oog op de solvabiliteit of de liquiditeit van de kredietinstelling, met het oog op de integere bedrijfsvoering van de kredietinstelling, dan wel met het oog op andere belangen van de crediteuren of toekomstige crediteuren van de kredietinstelling, kan zij zonder toepassing van de eerste twee leden onmiddellijk uitvoering geven aan de onderdelen a en c van het derde lid.

3. Het vijfde lid, onderdeel f, komt te luiden:

f. zodra de Bank van oordeel is dat de solvabiliteit of de liquiditeit van de kredietinstelling, de integere bedrijfsvoering van de kredietinstelling of andere belangen van de crediteuren of toekomstige crediteuren van de kredietinstelling niet langer gevaar lopen, trekt zij de aanwijzing, bedoeld in het tweede lid, onderscheidenlijk de aanzegging, bedoeld in het derde lid, onder a, in..

T

Artikel 30b wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De Bank kan aan de kredietinstellingen regels stellen, al dan niet tevens op geconsolideerde basis, in het belang van hun solvabiliteit en liquiditeit.

2. In het tweede, derde, vierde en vijfde lid wordt «richtlijnen» telkens vervangen door: regels.

U

Artikel 30c wordt als volgt gewijzigd:

1. De Bank kan aan de kredietinstellingen regels stellen met betrekking tot de administratieve organisatie – met inbegrip van de financiële administratie – en de interne controle.

2. In het tweede lid wordt «aanbevelingen en algemene richtlijnen» telkens vervangen door: regels.

3. In het derde lid wordt «algemene richtlijnen» vervangen door: regels.

4. In het vierde lid wordt «aanbevelingen en algemene richtlijnen» telkens vervangen door: regels.

5. Het vijfde lid vervalt.

V

Na artikel 30c wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 30ca

Met het oog op een integere bedrijfsvoering worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan de kredietinstellingen regels gesteld ter zake van:

a. het tegengaan van verstrengeling van tegenstrijdige belangen;

b. het voorkomen van betrokkenheid van de kredietinstelling en van haar werknemers bij strafbare feiten die het vertrouwen in de kredietinstelling of in de financiële markten in het algemeen schaden;

c. het voorkomen van betrokkenheid van de kredietinstelling en van haar werknemers bij handelingen die anderszins in het maatschappelijk verkeer zodanig onaanvaardbaar zijn, dat deze het vertrouwen in de kredietinstelling of in de financiële markten in het algemeen schaden;

d. het vaststellen van de identiteit, de aard en de achtergrond van de cliënten van de kredietinstelling;

e. andere bij algemene maatregel van bestuur te noemen onderwerpen.

W

In artikel 30d, derde lid, wordt na «in strijd is met een gezond bankbeleid» ingevoegd: , dan wel indien de Bank van oordeel is dat het voornemen bedoeld in het eerste lid niet ertoe leidt of zou kunnen leiden dat de naleving van de in artikel 30ca bedoelde regels onvoldoende is gewaarborgd,.

X

In artikel 30e, eerste lid, wordt «de richtlijnen, bedoeld in de artikelen 30b en 30c» vervangen door: de regels, bedoeld in de artikelen 30b, 30c en 30ca.

Y

In artikel 34 wordt «De artikelen 19 en 21 zijn» vervangen door: Artikel 21 is.

Z

In artikel 35, eerste lid, wordt «richtlijnen» vervangen door: regels.

AA

In artikel 39 wordt de zinsnede «8, eerste lid, tweede lid, onder a, b, e, f, g, h en j,» vervangen door: 8, eerste lid, tweede lid, onder a, b, e, f, g, h, i en k,.

BB

In artikel 41, tweede lid, wordt «artikelen 30b en 30c» vervangen door: artikelen 30b tot en met 30ca.

CC

Artikel 45 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikelen 11, 20, 22, 24, 26 en 27» vervangen door: artikelen 11, 20, 22, 22a, 24, 26 en 27.

2. In het tweede lid vervalt «en» aan het slot van onderdeel b, wordt de punt aan het slot van onderdeel c vervangen door «en» en wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

d. de voorgenomen maatregelen, gericht op het bevorderen en handhaven van een integere bedrijfsvoering..

DD

In artikel 47, onderdeel e, wordt «artikelen 11, 20, 22, en 27, tweede lid» vervangen door: artikelen 11, 20, 22, 22a en 27, tweede lid.

EE

Artikel 48 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Indien de Bank van oordeel is dat de financiële instelling, gezien de werkzaamheden die zij door middel van het bijkantoor, bedoeld in het eerste lid, verricht dan wel voornemens is te verrichten, redelijkerwijs niet zal kunnen voldoen aan de regels, bedoeld in de artikelen 20, 22 en 22a, doet zij, in afwijking van het derde lid, geen mededeling aan de toezichthoudende autoriteit van de Lid-Staat, bedoeld in het tweede lid, onder a. De Bank stelt de financiële instelling hiervan, binnen dertien weken na ontvangst van de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid en de gegevens, bedoeld in het tweede lid, in kennis.

2. Het zesde lid komt te luiden:

  • 6. Indien de Bank, op grond van de gegevens waarvan zij ingevolge het vijfde lid kennis heeft genomen, van oordeel is dat de financiële instelling, gezien de werkzaamheden die zij door middel van het bijkantoor als bedoeld in het eerste lid verricht, redelijkerwijs niet langer zal kunnen voldoen aan de regels als bedoeld in de artikelen 20, 22 en 22a, trekt zij de mededeling, bedoeld in het derde lid, in. De Bank stelt de toezichthoudende autoriteit van de andere Lid-Staat en de financiële instelling schriftelijk van het intrekken van de mededeling in kennis.

FF

Artikel 53 komt te luiden:

Artikel 53

De Bank kan bij iedere onderneming of instelling ten aanzien waarvan kan worden vermoed dat deze handelt in strijd met de bij of krachtens deze wet gestelde regels, alle inlichtingen inwinnen of doen inwinnen die redelijkerwijs nodig zijn om dit te beoordelen.

GG

Artikel 54 komt te luiden:

Artikel 54

  • 1. De Bank kan bij:

    a. iedere kredietinstelling die ingevolge artikel 52, tweede lid, onder a, b, of c, is geregistreerd;

    b. iedere onderneming of instelling die, overeenkomstig het bepaalde ingevolge artikel 20, derde lid, onder d, dan wel overeenkomstig het bepaalde ingevolge artikel 25, tweede lid, onder c, binnen de reikwijdte van de consolidatie valt;

    c. iedere onderneming of instelling die met een onder a genoemde kredietinstelling in een groep is verbonden;

    d. iedere onderneming of instelling die een gekwalificeerde deelneming houdt als bedoeld in artikel 24, eerste lid, en artikel 30d, eerste lid,

    alle inlichtingen inwinnen of doen inwinnen, die redelijkerwijs nodig zijn voor de uitoefening van de taken en bevoegdheden die zij op grond van deze wet heeft en teneinde na te gaan of de bij of krachtens deze wet gestelde bepalingen worden nageleefd.

  • 2. Ten aanzien van personen die door de Bank zijn belast met het inwinnen van inlichtingen of met de uitoefening van andere taken en bevoegdheden die de Bank heeft op grond van het bij of krachtens deze wet bepaalde, zijn de artikelen 5:12, 5:13, 5:15, 5:16, 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien een onderzoek als bedoeld in artikel 66, eerste lid, wordt ingesteld, degene bij wie het onderzoek wordt ingesteld en die niet ingevolge deze wet onder toezicht staat, slechts is gehouden tot het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden.

HH

Artikel 56 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «de richtlijnen als bedoeld in de artikelen 20, 21 of 22» vervangen door: de regels, bedoeld in de artikelen 20, 21, 22 of 22a.

2. In het tweede lid wordt «de richtlijnen als bedoeld in artikel 21» vervangen door: de regels, bedoeld in artikel 21.

3. In het derde lid wordt «de richtlijnen als bedoeld in de artikelen 30b of 30c» vervangen door: de regels, bedoeld in de artikelen 30b, 30c of 30ca.

II

Artikel 57 komt te luiden:

Artikel 57

Bij of krachtens de in de artikelen 22a en 30ca bedoelde algemene maatregel van bestuur kan worden voorgeschreven dat kredietinstellingen bepaalde gegevens aan de Bank melden.

JJ

In artikel 58, eerste lid, wordt «artikel 57, onder a of d» vervangen door «artikel 54, eerste lid, onder b» en wordt «als bedoeld in artikel 57» vervangen door «, bedoeld in artikel 54,».

KK

In artikel 60, eerste lid, wordt «artikel 57» vervangen door: artikel 54, eerste lid,.

LL

Aan artikel 61 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Degene bij wie de juistheid van inlichtingen wordt geverifieerd als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, verleent aan de in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde toezichthoudende autoriteit en diens functionarissen alle medewerking die nodig is voor een goede uitvoering van die verificatie, met dien verstande dat degene bij wie het onderzoek wordt ingesteld en die niet ingevolge deze wet onder toezicht staat, slechts is gehouden tot het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden. De Bank kan aan die verificatie deelnemen of door personen, door haar bij uitdrukkelijke en bijzondere machtiging aangewezen, doen deelnemen.

MM

Artikel 62 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De onderneming of instelling waar bij of namens de Bank op grond van de artikelen 53 of 54, eerste lid, inlichtingen worden ingewonnen, verstrekt deze binnen de door de Bank te stellen termijn.

2. In het tweede lid vervalt «, of degene die in opdracht van de Bank inlichtingen als bedoeld in het eerste lid bij haar inwint,».

NN

Artikel 64, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Het eerste en tweede lid laten, ten aanzien van degene op wie het tweede lid van toepassing is, onverlet de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering.

OO

Artikel 66, derde lid, vervalt.

PP

Artikel 66a, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Degene bij wie een onderzoek als bedoeld in artikel 66, eerste lid, wordt ingesteld, verleent aan de in het eerste lid bedoelde functionaris alle medewerking die nodig is voor een goede uitvoering van dat onderzoek, met dien verstande dat degene bij wie het onderzoek wordt ingesteld en die niet ingevolge deze wet onder toezicht staat, slechts is gehouden tot het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden.

QQ

In artikel 79 wordt «artikel 75, vierde of zevende lid, artikel 77, onder c, of artikel 78» vervangen door: artikel 75, vierde lid, indien deze bekendmaking betrekking had op alle verbintenissen van de kredietinstelling, artikel 75, zevende lid, artikel 77, onder c, of artikel 78.

RR

Artikel 82 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid komt de tweede volzin als volgt te luiden:

Een ontheffing kan onder meer worden geweigerd, indien naar het oordeel van Onze Minister de betrouwbaarheid niet buiten twijfel staat van de aanvrager dan wel, indien het een rechtspersoon betreft, van één of meer personen die het beleid van de betrokken onderneming of instelling bepalen of mede bepalen, of die het beleid bepalen of mede bepalen van de groep waartoe de betrokken onderneming of instelling behoort en tevens uit dien hoofde het beleid van de onderneming of instelling mede bepalen.

2. Onder vernummering van het vierde lid tot zevende lid worden drie leden ingevoegd, luidende:

  • 4. De onderneming of instelling die een ontheffing als bedoeld in het derde lid heeft verkregen, meldt iedere wijziging van de gegevens betreffende het aantal of de identiteit van de in dat lid genoemde personen, vooraf aan Onze Minister.

  • 5. Een wijziging als bedoeld in het vierde lid wordt niet doorgevoerd, indien Onze Minister binnen 6 weken na ontvangst van de melding, of, indien Onze Minister om nadere gegevens of inlichtingen heeft verzocht, binnen 6 weken na de ontvangst van die gegevens of inlichtingen, aan de onderneming of instelling bekend heeft gemaakt niet met het voornemen in te stemmen.

  • 6. De onderneming of instelling die beschikt over een ontheffing als bedoeld in het derde lid stelt Onze Minister onverwijld schriftelijk in kennis van iedere wijziging in de antecedenten van de in het derde lid bedoelde personen.

SS

In artikel 90b, eerste lid, wordt «14, eerste, tweede en zesde lid» vervangen door «14, eerste, tweede, zevende, achtste en negende lid», wordt «19, eerste lid, derde lid, tweede volzin, en vijfde lid, tweede volzin,» vervangen door «20, eerste lid, tweede lid, vierde volzin, en vierde lid, tweede volzin, 21, eerste en tweede lid, vierde volzin, 22, eerste en tweede lid, vierde volzin, 22a,»,wordt «30, eerste lid en tweede lid, eerste volzin» vervangen door «30, eerste en tweede lid, 30b, eerste lid, 30c, eerste lid, 30ca, eerste lid,», wordt na «51,» ingevoegd «54, tweede lid, voor zover het betreft het voorschrift van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en het voorschrift inzage te verlenen in zakelijke gegevens en bescheiden,», wordt na «56a,» ingevoegd «57,», wordt na «58, eerste en tweede lid,» ingevoegd «61, derde lid, eerste volzin,», wordt «66, tweede en derde lid» vervangen door «66, tweede lid» en wordt «82, eerste en vierde lid» vervangen door «82, eerste en zevende lid».

TT

In artikel 90c, eerste lid, wordt «14, eerste, tweede en zesde lid» vervangen door «14, eerste, tweede, zevende, achtste en negende lid», wordt «16b, eerste lid» vervangen door «16b, eerste, tweede en derde lid, 16c, eerste, tweede en vierde lid», wordt «19, eerste lid, derde lid, tweede volzin, en vijfde lid, tweede volzin,» vervangen door «20, eerste lid, tweede lid, vierde volzin, en vierde lid, tweede volzin, 21, eerste en tweede lid, vierde volzin, 22, eerste en tweede lid, vierde volzin, 22a,», wordt «30, eerste lid, tweede lid, eerste volzin, vierde en vijfde lid» vervangen door «30, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, 30b, eerste lid, 30c, eerste lid, 30ca, eerste lid», wordt na «51,» ingevoegd «54, tweede lid, voor zover het betreft het voorschrift van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en het voorschrift inzage te verlenen in zakelijke gegevens en bescheiden,», wordt na «56a,» ingevoegd «57,», wordt na «58, eerste en tweede lid,» ingevoegd «61, derde lid, eerste volzin,», wordt «66, tweede en derde lid» vervangen door «66, tweede lid» en wordt «82, eerste en vierde lid» vervangen door «82, eerste, vierde, vijfde, zesde en zevende lid».

Artikel 90c, vierde lid, laatste volzin, komt te luiden: Het vijfde en zesde lid van artikel 90b zijn van overeenkomstige toepassing.

UU

In artikel 90d, vijfde lid, wordt «85a en 85b» vervangen door: 22a, 30ca, 57, 85a en 85b.

VV

In artikel 90i, derde lid, tweede volzin, wordt «derde lid» vervangen door: vierde lid.

WW

Aan artikel 90m wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur kan de bevoegdheid van Onze minister tot het ter openbare kennis brengen worden overgedragen aan een of meer rechtspersonen. Het vijfde en zesde lid van artikel 90b zijn van overeenkomstige toepassing.

XX

Na Hoofdstuk XIIIB wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK XIIIC. OPENBAARMAKING VAN OVERTREDINGEN

Artikel 90n
  • 1. De Bank kan, in afwijking van artikel 64, teneinde de naleving van deze wet te bevorderen ter openbare kennis brengen:

    a. haar weigering om een aangevraagde vergunning, ontheffing of verklaring van geen bezwaar te verlenen, wanneer deze weigering niet meer in beroep kan worden getroffen en de aanvrager handelt als was hem de vergunning, ontheffing of verklaring van geen bezwaar verleend;

    b. het feit dat een onderneming of instelling waarop naar haar oordeel het verbod, bedoeld in artikel 6 of artikel 38 van toepassing is, niet over een vergunning beschikt;

    c. het feit dat een in een andere Lid-Staat gevestigde onderneming of instelling in strijd met artikel 31 door middel van een bijkantoor in Nederland het bedrijf van kredietinstelling uitoefent;

    d. het feit dat een in een andere Lid-Staat gevestigde onderneming of instelling die het bedrijf van kredietinstelling uitoefent in strijd met artikel 32 onderscheidenlijk artikel 32a door middel van het verrichten van diensten in Nederland al dan niet op termijn opvorderbare gelden van het publiek ter beschikking verkrijgt dan wel gelden ter beschikking krijgt in ruil waarvoor elektronisch geld wordt uitgegeven;

    e. het feit dat een onderneming of instelling handelt in strijd met artikel 38a;

    f. het feit dat een onderneming of instelling handelt in strijd met artikel 82;

    g. het feit dat het woord «bank» of vertalingen of vormen daarvan worden gebezigd in strijd met artikel 83.

Artikel 90o

Degene jegens wie door de Bank een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat de Bank zijn handelen of nalaten op grond van artikel 90n ter openbare kennis zal brengen, is niet verplicht ter zake daarvan enige verklaring af te leggen. Hij wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

Artikel 90p
  • 1. De Bank geeft, indien zij voornemens is op grond van artikel 90n een feit ter openbare kennis te brengen, de betrokkene daarvan kennis onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust.

  • 2. In aanvulling op artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht, is de Bank niet gehouden de betrokkene in de gelegenheid te stellen om zijn zienswijze naar voren te brengen, indien van de betrokkene geen adres bekend is en het adres ook niet met een redelijke inspanning kan worden verkregen.

Artikel 90q

De beschikking om op grond van artikel 90n een feit ter openbare kennis te brengen vermeldt in ieder geval:

a. het feit dat ter openbare kennis wordt gebracht;

b. de wijze waarop het feit ter openbare kennis wordt gebracht; en

c. de termijn waarna het feit ter openbare kennis wordt gebracht.

Artikel 90r

Tenzij de bevordering van de naleving van deze wet geen uitstel toelaat, wordt de werking van de beschikking om op grond van artikel 90n een feit ter openbare kennis te brengen opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

Artikel 90s

In afwijking van artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht treedt de beschikking in werking op de dag waarop het feit ter openbare kennis is gebracht zonder dat de werking voor de duur van de beroepstermijn of, indien beroep is ingesteld, van het beroep wordt opgeschort, indien van de betrokkene geen adres bekend is en het adres ook niet met een redelijke inspanning kan worden verkregen.

Artikel 90t
  • 1. De bevoegdheid om op grond van artikel 90n een feit ter openbare kennis te brengen vervalt indien ter zake van het feit een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2. Het recht tot strafvervolging met betrekking tot een feit als bedoeld in artikel 90n vervalt, indien de Bank het feit reeds ter openbare kennis heeft gebracht.

Artikel 90u
  • 1. De bevoegdheid om op grond van artikel 90n een feit ter openbare kennis te brengen vervalt drie jaren na de dag waarop het feit heeft plaats gehad.

  • 2. De termijn bedoeld in het eerste lid wordt gestuit door de bekendmaking van de beschikking waarbij het feit ter openbare kennis wordt gebracht.

Artikel 90v

De werkzaamheden in verband met het op grond van artikel 90n ter openbare kennis brengen van een feit worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij het vaststellen van het feit en het daaraan voorafgaande onderzoek.

YY

Artikel 112b wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Indien een Lid-Staat richtlijn nr. 2000/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 september 2000 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het bedrijfseconomische toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld (PbEG L 275) en richtlijn nr. 2000/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 september 2000 tot wijziging van richtlijn nr. 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (PbEG L 275) niet of onvolledig heeft uitgevoerd, kan Onze minister, de Bank gehoord, bepalen dat voor in die Lid-Staat gevestigde ondernemingen of instellingen het tweede en derde lid gelden.

2. In het derde lid wordt «artikel 82a» vervangen door: artikel 38a.

3. In het vijfde lid wordt «artikel 82a, tweede lid» telkens vervangen door: artikel 38a, derde lid.

ZZ

De bijlage, bedoeld in artikel 90d, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 wordt als volgt gewijzigd:

1. In tabel 1 wordt na «14, eerste lid», en het daarbij behorende tariefnummer «4» ingevoegd «14, negende lid» met het daarbij behorende tariefnummer «3», wordt na «16b, eerste lid» en het daarbij behorende tariefnummer «1» ingevoegd «artikel 16b, tweede lid» met het daarbij behorende tariefnummer «1», «16b, derde lid», met het daarbij behorende tariefnummer «1», «16c, eerste lid» met het daarbij behorende tariefnummer «1», «16c, tweede lid» met het daarbij behorende tariefnummer «1» en «16c, vierde lid» met het daarbij behorende tariefnummer «1», vervalt «19, eerste lid» en het daarbij behorende tariefnummer «3», «19, derde lid, tweede volzin» en het daarbij behorende tariefnummer «3» en «19, vijfde lid, tweede volzin» met het daarbij behorende tariefnummer «3», wordt na «17, tweede lid» en het daarbij behorende tariefnummer «1» ingevoegd «20, eerste lid» met het daarbij behorende tariefnummer «4», «20, tweede lid, vierde volzin» met het daarbij behorende tariefnummer «4», «20, vierde lid» met het daarbij behorende tariefnummer «3», «21, eerste lid» met het daarbij behorende tariefnummer «4», «21, tweede lid, vierde volzin» met het daarbij behorende tariefnummer «4», «22, eerste lid» met het daarbij behorende tariefnummer «4» en «22, tweede lid, vierde volzin» met het daarbij behorende tariefnummer«4», wordt onder handhaving van het daarbij behorende tariefnummer«30, tweede lid, eerste volzin» vervangen door «30, tweede lid», wordt na dit artikel en het daarbij behorende tariefnummer ingevoegd«30b, eerste lid» met het daarbij behorende tariefnummer «4» en«30c, eerste lid» met het daarbij behorend tariefnummer «4», wordt na «51» en het daarbij behorende tariefnummer ingevoegd «54, tweede lid, voor zover het betreft het voorschrift van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht» met het daarbij behorende tariefnummer«3» en wordt na «56, tweede lid» en het daarbij behorende tariefnummer ingevoegd «62, eerste lid» en het daarbij behorende tariefnummer «3».

2. In tabel 2 wordt «14, zesde lid» met het daarbij behorende tariefnummer vervangen door «14, zevende lid» met het daarbij behorende tariefnummer «3» en «14, achtste lid» met het daarbij behorende tariefnummer «3», wordt na «38a, derde lid» en het daarbij behorende tariefnummer ingevoegd «54, tweede lid, voor zover het betreft het voorschrift van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en het voorschrift inzage te verlenen in zakelijke gegevens en bescheiden» met het daarbij behorende tariefnummer «3», wordt na «58, tweede lid» en het daarbij behorende tariefnummer «3» ingevoegd «61, derde lid, eerste volzin» met het daarbij behorende tariefnummer «3», vervalt «66, derde lid» en het daarbij behorende tariefnummer «3», wordt na «82, vierde lid» en het daarbij behorende tariefnummer ingevoegd «82, vijfde lid» met het daarbij behorende tariefnummer «2», «82, zesde lid» met het daarbij behorende tariefnummer «2» en «82, zevende lid» met het daarbij behorende tariefnummer «2».

ARTIKEL IV

De Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf4 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 6, vierde lid, wordt «de handelingen en antecedenten» vervangen door: de voornemens, de handelingen en de antecedenten.

B

In artikel 12, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door «; en», een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. de voorgenomen maatregelen, gericht op het bevorderen en handhaven van een integere bedrijfsvoering.

C

In artikel 19 wordt de zinsnede «een gezonde en prudente bedrijfsvoering» vervangen door: een gezonde, prudente en integere bedrijfsvoering.

D

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid komt onderdeel b te luiden:

b. in de staat van zijn zetel bevoegd te zijn tot uitoefening van het natura-uitvaartverzekeringsbedrijf, dit bedrijf vanuit een vestiging in die staat daadwerkelijk uit te oefenen en bevoegd te zijn een bijkantoor in Nederland te openen;.

2. Aan het eerste lid worden, onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van onderdeel f, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

g. zowel in zijn bijkantoor als in de staat van zijn zetel te beschikken over een goede administratieve organisatie en adequate interne controleprocedures; en

h. zowel in zijn bijkantoor als in de staat van zijn zetel te beschikken over adequate maatregelen, gericht op het bevorderen en handhaven van een integere bedrijfsvoering.

E

In artikel 27a, derde lid, wordt «binnen de door de haar gestelde termijn» vervangen door: binnen de door haar gestelde termijn.

F

Artikel 28 komt te luiden:

Artikel 28

  • 1. De Pensioen- & Verzekeringskamer kan bij:

    a. verzekeraars;

    b. vertegenwoordigers;

    c. ondernemingen of instellingen die met een verzekeraar met zetel in Nederland in een groep zijn verbonden;

    d. ondernemingen of instellingen die een gekwalificeerde deelneming houden in een verzekeraar met zetel in Nederland;

    e. ondernemingen of instellingen waarop onderdeel c niet van toepassing is en waarin door een verzekeraar met zetel in Nederland of door een lid of meer leden te zamen van een in onderdeel c bedoelde groep voor meer dan vijftig procent rechtstreeks of middellijk wordt deelgenomen;

    f. pools waarin verzekeraars ter egalisering van risico's samenwerken en daarmee vergelijkbare vormen van samenwerking tussen verzekeraars op verzekeringstechnisch gebied;

    g. een ieder die zich naar het oordeel van de Pensioen- & Verzekeringskamer voordoet als verzekeraar,

    alle inlichtingen inwinnen of doen inwinnen, die redelijkerwijs nodig zijn voor de uitoefening van de taken en bevoegdheden die zij op grond van deze wet heeft en teneinde na te gaan of de bij of krachtens deze wet gestelde bepalingen worden nageleefd.

  • 2. Degene van wie de inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, worden verlangd, verstrekt deze binnen de door de Pensioen- & Verzekeringskamer te stellen termijn.

  • 3. Ten aanzien van personen die door de Pensioen- & Verzekeringskamer zijn belast met het inwinnen van inlichtingen of met de uitoefening van andere taken en bevoegdheden die de Pensioen- & Verzekeringskamer heeft op grond van het bij of krachtens deze wet bepaalde, zijn de artikelen 5:12, 5:13, 5:15, 5:16, 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien een onderzoek als bedoeld in artikel 89, eerste lid, wordt ingesteld, degene bij wie het onderzoek wordt ingesteld en die niet ingevolge deze wet onder toezicht staat, slechts is gehouden tot het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden.

G

In artikel 29, eerste lid, wordt «artikel 28, tweede lid» vervangen door: artikel 28, eerste lid.

H

Artikel 30 komt te luiden:

Artikel 30

Indien bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan verzekeraars regels worden gesteld met het oog op een integere bedrijfsvoering, kan daarbij worden voorgeschreven dat verzekeraars bepaalde gegevens op door de Pensioen- & Verzekeringskamer te bepalen wijze en binnen door de Pensioen- & Verzekeringskamer te bepalen termijnen aan de Pensioen- & Verzekeringskamer melden.

I

Artikel 31, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De Pensioen- & Verzekeringskamer kan aan verzekeraars regels stellen voor hun bedrijfsvoering met betrekking tot de administratieve organisatie – met inbegrip van de financiële administratie – en de interne controle.

J

Na artikel 31 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 31a

  • 1. Een verzekeraar draagt zorg voor adequate maatregelen, gericht op het bevorderen en handhaven van een integere bedrijfsvoering.

  • 2. Met het oog op een integere bedrijfsvoering worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan verzekeraars regels gesteld ter zake van:

    a. het tegengaan van verstrengeling van tegenstrijdige belangen;

    b. het voorkomen van betrokkenheid van de verzekeraar en van zijn werknemers bij strafbare feiten die het vertrouwen in de verzekeraar of in de financiële markten in het algemeen schaden;

    c. het voorkomen van betrokkenheid van de verzekeraar en van zijn werknemers bij handelingen die anderszins in het maatschappelijk verkeer zodanig onaanvaardbaar zijn, dat deze het vertrouwen in de verzekeraar of in de financiële markten in het algemeen schaden;

    d. het vaststellen van de identiteit, de aard en de achtergrond van de cliënten van de verzekeraar;

    e. andere bij algemene maatregel van bestuur te noemen onderwerpen.

K

Na artikel 40 worden in § 2 van hoofdstuk 3 drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 40a

  • 1. Een verzekeraar die voornemens is een bijkantoor te openen buiten Nederland, stelt de Pensioen- & Verzekeringskamer daarvan schriftelijk in kennis.

  • 2. De kennisgeving geschiedt onder opgave van:

    a. de staat waarin de verzekeraar voornemens is het bijkantoor te openen;

    b. een programma van werkzaamheden, met betrekking waartoe bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld en waarin met name de aard van de overeenkomsten van natura-uitvaartverzekering die door het bijkantoor zullen worden gesloten en de voorziene organisatiestructuur – met inbegrip van de financiële administratie en de interne controle – ten behoeve van het bijkantoor zijn vermeld;

    c. het adres van het bijkantoor; en

    d. de naam en het adres van de vertegenwoordiger en, zo de vertegenwoordiger rechtspersoon is, de naam en het adres van de natuurlijke persoon, bedoeld in artikel 40c, tweede lid.

  • 3. De verzekeraar doet de in het tweede lid bedoelde gegevens vergezeld gaan van een vertaling voor zover de Pensioen- & Verzekeringskamer zulks verlangt.

  • 4. Indien de verzekeraar, gezien de werkzaamheden die hij vanuit het bijkantoor voornemens is te verrichten, niet voldoet of naar het oordeel van de Pensioen- & Verzekeringskamer niet zal kunnen voldoen aan de bij of krachtens deze wet gestelde eisen ten aanzien van:

    a. de deskundigheid, de voornemens, de handelingen of de antecedenten van de personen die het dagelijks beleid van de verzekeraar bepalen of van de vertegenwoordiger en, zo de vertegenwoordiger rechtspersoon is, de deskundigheid, de voornemens, de handelingen of de antecedenten van de natuurlijke persoon, bedoeld in artikel 40c, tweede lid;

    b. de technische voorzieningen;

    c. de solvabiliteitsmarge;

    d. de administratieve organisatie; en

    e. de maatregelen, gericht op het bevorderen en handhaven van een integere bedrijfsvoering,

    geeft de Pensioen- & Verzekeringskamer geen toestemming voor opening van het bijkantoor.

  • 5. De Pensioen- & Verzekeringskamer maakt binnen zes weken na ontvangst van de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, haar beslissing over het verlenen van toestemming voor het openen van het bijkantoor bekend aan de verzekeraar.

Artikel 40b

  • 1. Een verzekeraar meldt een wijziging van de gegevens, bedoeld in artikel 40a, tweede lid, onderdelen b tot en met d, ten minste een maand tevoren schriftelijk aan de Pensioen- & Verzekeringskamer.

  • 2. De verzekeraar doet de in het eerste lid bedoelde gegevens vergezeld gaan van een vertaling voor zover de Pensioen- & Verzekeringskamer zulks verlangt.

  • 3. Indien de verzekeraar beschikt over de ingevolge artikel 40 vereiste solvabiliteitsmarge en de Pensioen- & Verzekeringskamer geen bedenkingen heeft tegen de wijziging maakt zij dit aan de verzekeraar bekend.

  • 4. Indien het voornemen bestaat om de bedrijfsuitoefening vanuit het bijkantoor te staken, stelt de verzekeraar de Pensioen- & Verzekeringskamer daarvan ten minste een maand tevoren schriftelijk in kennis. Zodra de verzekeraar zijn voornemen uitvoert, meldt hij dit onverwijld aan de Pensioen- & Verzekeringskamer.

Artikel 40c

  • 1. De vertegenwoordiger, bedoeld in artikel 40a, heeft ten aanzien van de uitoefening van het verzekeringsbedrijf vanuit het bijkantoor van rechtswege alle bevoegdheden die de verzekeraar bezit, tenzij het recht van de staat waar het bijkantoor is gevestigd zich daartegen verzet. Hij maakt daarvan gebruik voor zover de Pensioen- & Verzekeringskamer zulks verlangt.

  • 2. Is de vertegenwoordiger een rechtspersoon, dan wijst hij op zijn beurt een natuurlijk persoon aan die hem bij uitsluiting van ieder ander vertegenwoordigt bij de uitoefening van zijn bevoegdheden en bij de nakoming van zijn verplichtingen.

  • 3. Artikel 18, eerste en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op de natuurlijke persoon die als vertegenwoordiger is aangesteld en op de natuurlijke persoon, bedoeld in het tweede lid.

L

Artikel 66, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Wanneer het belang der gezamenlijke schuldeisers bij de afwikkeling van het bedrijf van een verzekeraar een bijzondere voorziening vordert, kan de rechtbank binnen welker rechtsgebied de verzekeraar zijn woonplaats heeft, op verzoek van de Pensioen- & Verzekeringskamer de noodregeling uitspreken, ongeacht of de verzekeraar over een vergunning beschikt of heeft beschikt.

M

Artikel 68 komt te luiden:

Artikel 68

Op verzoek van de bewindvoerders benoemt de rechtbank een van haar leden tot rechter-commissaris die toezicht houdt op de vereffening welke plaats heeft ingevolge artikel 72a. Met betrekking tot de beschikkingen van de rechter-commissaris, gegeven ter uitvoering van het in de eerste volzin bepaalde, zijn de artikelen 66 en 67, eerste lid, van de Faillissementswet van overeenkomstige toepassing. Het tweede lid van artikel 67 van die wet is van overeenkomstige toepassing voor zover de daarin opgesomde artikelen in artikel 72a van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Hetgeen in de genoemde artikelen is bepaald met betrekking tot de curator onderscheidenlijk de gefailleerde is van toepassing op de bewindvoerders onderscheidenlijk de verzekeraar dan wel het bijkantoor.

N

Artikel 72, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 72a, geldt het in het eerste lid bepaalde niet voor:

    a. vorderingen die door pand of hypotheek op goederen van de verzekeraar zijn gedekt;

    b. termijnen van huurkoop.

O

Na artikel 72 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 72a

  • 1. De bewindvoerders kunnen uitkeringen doen op vorderingen die niet voortvloeien uit handelingen met de verzekeraar na het uitspreken van de noodregeling verricht, voor zover dit gelet op de liquiditeitspositie van de verzekeraar verantwoord is te achten en indien is voldaan aan de volgende leden.

  • 2. De bewindvoerders maken een staat op waaruit blijken de aard en het bedrag van de baten en schulden van de verzekeraar, de namen en woonplaatsen van de schuldeisers alsmede het bedrag der vorderingen van iedere schuldeiser. Een door de bewindvoerders gewaarmerkt afschrift van deze staat wordt ter kosteloze inzage van een ieder ter griffie van de rechtbank neergelegd.

  • 3. Op verzoek van de bewindvoerders bepaalt de rechter-commissaris de dag waarop uiterlijk de vorderingen moeten worden ingediend, en voorts dag, uur en plaats, waarop de verificatievergadering zal worden gehouden. De bewindvoerders geven van deze beschikkingen onmiddellijk aan alle bekende schuldeisers schriftelijk kennis en doen daarvan aankondiging in een of meer door de rechter-commissaris aan te wijzen dagbladen. De artikelen 110 tot en met 113 van de Faillissementswet zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat hetgeen is bepaald met betrekking tot de curator onderscheidenlijk de gefailleerde van toepassing is op de bewindvoerders onderscheidenlijk de verzekeraar dan wel het bijkantoor. Artikel 78, vierde lid, onderdeel e, is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Een afschrift van de lijst van voorlopig erkende schuldvorderingen en van de lijst van betwiste vorderingen wordt door de bewindvoerders ter griffie van de rechtbank neergelegd om aldaar gedurende veertien dagen voorafgaande aan de verificatievergadering kosteloos voor een ieder ter inzage te liggen. De bewindvoerders geven alle bekende schuldeisers voor het begin van deze periode schriftelijk van de nederlegging bericht waarbij zij een nadere oproeping tot de verificatievergadering voegen. Voorts doen de bewindvoerders van de nederlegging mededeling in een of meer door de rechter-commissaris aan te wijzen dagbladen.

  • 5. Met betrekking tot de verificatie zijn de artikelen 59, 119 tot en met 122, 123 tot en met 127, 129, 132 tot en met 137, 260, eerste lid, 261 en 262, eerste en derde lid, van de Faillissementswet van overeenkomstige toepassing. Daarbij zijn de bepalingen met betrekking tot de curator onderscheidenlijk de gefailleerde van toepassing op de bewindvoerders onderscheidenlijk de verzekeraar. In afwijking van de in artikel 127, eerste lid, van de Faillissementswet genoemde termijn geldt de termijn die ingevolge het derde lid van dit artikel voor de indiening van vorderingen is bepaald. De vorderingen welke opeisbaar worden op of na de datum van de beschikking, bedoeld in artikel 66, eerste lid, worden geverifieerd voor de waarde welke zij hebben op het tijdstip waarop deze vorderingen opeisbaar worden, met dien verstande dat dit ten aanzien van vorderingen welke vallen onder de werking van artikel 74, eerste lid, slechts geldt voor zover deze bepaling niet reeds op deze vorderingen is toegepast.

  • 6. De bestuurders van de verzekeraar dan wel de vertegenwoordigers van het bijkantoor wonen de verificatievergadering bij teneinde aldaar alle inlichtingen over de oorzaken van de in artikel 66, eerste lid, bedoelde toestand en de staat van de boedel te geven die hen door de rechter-commissaris worden gevraagd. De schuldeisers kunnen de rechter-commissaris verzoeken omtrent bepaalde door hen op te geven punten inlichtingen aan de bestuurders dan wel aan de vertegenwoordigers van het bijkantoor te vragen. De vragen aan de bestuurders dan wel aan de vertegenwoordigers van het bijkantoor gesteld en de door hen gegeven antwoorden worden in het proces-verbaal opgetekend. In afwijking van het bepaalde in artikel 121, vierde lid, van de Faillissementswet levert het proces-verbaal van de verificatievergadering ten aanzien van de verbintenissen van de verzekeraar welke ingevolge artikel 74, eerste lid, worden overgedragen slechts kracht van gewijsde op voor zover de desbetreffende bedingen niet worden gewijzigd.

  • 7. Na de verificatie van de schuldvorderingen maken de bewindvoerders een uitdelingslijst op. Zij onderwerpen die aan de goedkeuring van de rechter-commissaris. De lijst houdt in een staat van ontvangsten en uitgaven, daaronder begrepen het loon van de bewindvoerders, de namen van de schuldeisers, en voorts het geverifieerde bedrag van ieders vordering en de daarop te ontvangen uitkering. De artikelen 180, tweede lid, 181 en 182, eerste lid, van de Faillissementswet zijn van overeenkomstige toepassing. Onverminderd het bepaalde in het tiende lid is artikel 233 van die wet eveneens van overeenkomstige toepassing.

  • 8. Bij het opmaken van de uitdelingslijst wordt met betrekking tot de vorderingen die zijn betwist of waarvan de voorrang is betwist of die voorwaardelijk zijn toegelaten een bedrag aan liquide middelen afgezonderd tot tenminste het beloop van het totaal van de bedragen die bij de toepassing van dit artikel op deze vorderingen zullen kunnen worden uitgekeerd, dan wel wordt deze uitkering op andere wijze zeker gesteld.

  • 9. De door de rechter-commissaris goedgekeurde uitdelingslijst wordt door de bewindvoerders ter griffie van de rechtbank neergelegd om aldaar gedurende veertien dagen kosteloos voor de schuldeisers ter inzage te liggen. De bewindvoerders doen van de nederlegging mededeling in een of meer door de rechter-commissaris aan te wijzen dagbladen. Voorts geven de bewindvoerders aan ieder der erkende en voorwaardelijk toegelaten schuldeisers schriftelijk van de nederlegging kennis, onder vermelding van het voor hem uitgetrokken bedrag. De artikelen 184 tot en met 186, 187, eerste, tweede en derde lid, 189 en 191 van de Faillissementswet zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat hetgeen daarin is bepaald met betrekking tot de curator van toepassing is op de bewindvoerders en dat in afwijking van de in artikel 184 van de Faillissementswet bedoelde termijn geldt de in de eerste zin van dit lid genoemde termijn. Indien ten gevolge van het krachtens artikel 184 dan wel artikel 186 van de Faillissementswet gedane verzet een verificatiegeschil ontstaat, wordt ten aanzien van de vorderingen waarop dit verzet betrekking heeft, het achtste lid van dit artikel overeenkomstig toegepast, en kan vervolgens, nadat voor zoveel nodig tevens dienovereenkomstig wijziging van de overige in de ter inzage neergelegde lijst opgenomen uitkeringsbedragen heeft plaats gehad, met inachtneming van het overigens in dit artikel bepaalde, tot uitkering worden overgegaan. Indien het gedane verzet niet tot een verificatiegeschil leidt, kan met inachtneming van het bij de beschikking op het verzet bepaalde tot uitkering worden overgegaan zodra die beschikking in kracht van gewijsde is gegaan.

  • 10. In afwijking van de laatste zin van het zevende lid kan op geverifieerde vorderingen welke opeisbaar worden op of na de datum van de beschikking als bedoeld in artikel 66, eerste lid, voor zover artikel 74, eerste lid, niet reeds op deze vorderingen werd toegepast, een uitkering eerst worden gedaan zodra deze vorderingen opeisbaar zijn geworden. Tot dat tijdstip wordt een bedrag aan liquide middelen afgezonderd tot ten minste het beloop van het totaal van de bedragen die bij de toepassing van dit artikel op deze vorderingen zullen kunnen worden uitgekeerd, dan wel wordt deze uitkering op andere wijze zeker gesteld.

P

Aan artikel 74 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Wijzigingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, laten onverlet de uitkeringen die overeenkomstig artikel 72a zijn gedaan voor de dag van de indiening van het verzoek om de machtiging als bedoeld in het eerste lid.

Q

Aan artikel 78, vierde lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. overigens is, voor zover niet reeds ingevolge artikel 72a tot volledige uitvoering gekomen, het bepaalde in titel I van de Faillissementswet van toepassing.

R

In artikel 81, vierde lid, vervalt aan het slot van onderdeel b «of», wordt onderdeel c geletterd d en wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. de Pensioen- & Verzekeringskamer van oordeel is dat een integere bedrijfsvoering onvoldoende is gewaarborgd; of.

S

In artikel 82, tweede lid, vervalt aan het slot van onderdeel c «of», wordt onderdeel d geletterd e en wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

d. de Pensioen- & Verzekeringskamer van oordeel is dat een integere bedrijfsvoering onvoldoende is gewaarborgd; of.

T

In artikel 84, zevende lid, vervalt aan het slot van onderdeel b «of», wordt onderdeel c geletterd d en wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

c. naar het oordeel van de Pensioen- & Verzekeringskamer ertoe leiden of zouden kunnen leiden dat een integere bedrijfsvoering onvoldoende is gewaarborgd; of.

U

In artikel 85, eerste lid, wordt «stelt de Pensioen- & Verzekeringskamer daarvan in kennis» vervangen door: stelt de Pensioen- & Verzekeringskamer daarvan vooraf in kennis.

V

Artikel 87, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Het eerste en tweede lid laten, ten aanzien van degene op wie het tweede lid van toepassing is, onverlet de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering.

W

Artikel 89, derde lid, vervalt.

X

Artikel 90, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Degene bij wie een onderzoek als bedoeld in artikel 89, eerste lid, wordt ingesteld, verleent aan de in het eerste lid bedoelde functionaris alle medewerking die nodig is voor een goede uitvoering van dat onderzoek, met dien verstande dat degene bij wie het onderzoek wordt ingesteld en die niet ingevolge deze wet onder toezicht staat, slechts is gehouden tot het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden.

Y

In artikel 93b, eerste lid, wordt «28, eerste en tweede lid» vervangen door «28, tweede en derde lid, voor zover het betreft het voorschrift van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en het voorschrift inzage te verlenen in zakelijke gegevens en bescheiden», wordt «30, tweede en derde lid» vervangen door «30», wordt «31, eerste lid» vervangen door «31, eerste en tweede lid, 31a, eerste en tweede lid», wordt na «40, eerste, derde en vierde lid,» ingevoegd «40c, eerste lid, laatste volzin, 40c, tweede lid,» en wordt «89, tweede en derde lid,» vervangen door «89, tweede lid,».

Z

In artikel 93c, eerste lid, wordt «28, eerste en tweede lid», vervangen door «28, tweede en derde lid, voor zover het betreft het voorschrift van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en het voorschrift inzage te verlenen in zakelijke gegevens en bescheiden», wordt «30, tweede en derde lid» vervangen door «30», wordt «31, eerste lid» vervangen door «31, eerste en tweede lid, 31a, eerste en tweede lid» wordt na «40, eerste en derde tot en met vijfde lid,» ingevoegd «40a, eerste tot en met derde lid, 40b, eerste, tweede en vierde lid, 40c, eerste lid, laatste volzin, 40c, tweede lid,» en wordt «89, tweede en derde lid,» vervangen door «89, tweede lid,».

AA

In artikel 93d, vijfde lid, eerste volzin, wordt na «25, eerste lid,» ingevoegd «31a, tweede lid,».

BB

In artikel 93i, derde lid, tweede volzin, wordt «derde lid» vervangen door: vierde lid.

CC

Na Hoofdstuk 10B wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 10C. OPENBAARMAKING VAN OVERTREDINGEN

Artikel 93n
  • 1. De Pensioen- & Verzekeringskamer kan, in afwijking van artikel 87, teneinde de naleving van deze wet te bevorderen ter openbare kennis brengen:

    a. haar weigering om een aangevraagde vergunning, ontheffing of verklaring van geen bezwaar te verlenen, wanneer deze weigering niet meer in beroep kan worden getroffen en de aanvrager handelt als was hem de vergunning, ontheffing of verklaring van geen bezwaar verleend;

    b. het feit dat een verzekeraar het natura-uitvaartverzekeringsbedrijf uitoefent zonder in het bezit te zijn van de ingevolge artikel 11 vereiste vergunning;

    c. het feit dat een verzekeraar diensten verricht naar Nederland zonder te hebben voldaan aan de procedure die ingevolge artikel 49 is vereist voor verzekeraars met zetel buiten Nederland.

Artikel 93o

Degene jegens wie door de Pensioen- & Verzekeringskamer een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat de Pensioen- & Verzekeringskamer zijn handelen of nalaten op grond van artikel 93n ter openbare kennis zal brengen, is niet verplicht ter zake daarvan enige verklaring af te leggen. Hij wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

Artikel 93p
  • 1. De Pensioen- & Verzekeringskamer geeft, indien zij voornemens is op grond van artikel 93n een feit ter openbare kennis te brengen, de betrokkene daarvan kennis onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust.

  • 2. In aanvulling op artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht, is de Pensioen- & Verzekeringskamer niet gehouden de betrokkene in de gelegenheid te stellen om zijn zienswijze naar voren te brengen, indien van de betrokkene geen adres bekend is en het adres ook niet met een redelijke inspanning kan worden verkregen.

Artikel 93q

De beschikking om op grond van artikel 93n een feit ter openbare kennis te brengen vermeldt in ieder geval:

a. het feit dat ter openbare kennis wordt gebracht;

b. de wijze waarop het feit ter openbare kennis wordt gebracht; en

c. de termijn waarna het feit ter openbare kennis wordt gebracht.

Artikel 93r

Tenzij de bevordering van de naleving van deze wet geen uitstel toelaat, wordt de werking van de beschikking om op grond van artikel 93n een feit ter openbare kennis te brengen opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

Artikel 93s

In afwijking van artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht treedt de beschikking in werking op de dag waarop het feit ter openbare kennis is gebracht zonder dat de werking voor de duur van de beroepstermijn of, indien beroep is ingesteld, van het beroep wordt opgeschort, indien van de betrokkene geen adres bekend is en het adres ook niet met een redelijke inspanning kan worden verkregen.

Artikel 93t
  • 1. De bevoegdheid om op grond van artikel 93n een feit ter openbare kennis te brengen vervalt indien ter zake van het feit een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2. Het recht tot strafvervolging met betrekking tot een feit als bedoeld in artikel 93n vervalt, indien de Pensioen- & Verzekeringskamer het feit reeds ter openbare kennis heeft gebracht.

Artikel 93u
  • 1. De bevoegdheid om op grond van artikel 93n een feit ter openbare kennis te brengen vervalt drie jaren na de dag waarop het feit heeft plaats gehad.

  • 2. De termijn bedoeld in het eerste lid wordt gestuit door de bekendmaking van de beschikking waarbij het feit ter openbare kennis wordt gebracht.

Artikel 93v

De werkzaamheden in verband met het op grond van artikel 93n ter openbare kennis brengen van een feit worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij het vaststellen van het feit en het daaraan voorafgaande onderzoek.

DD

De bijlage, bedoeld in artikel 93d, eerste lid, van de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf wordt als volgt gewijzigd:

1. In tabel 1 vervalt «28, eerste lid» en het daarbij behorende tariefnummer «3», wordt na «27a, vierde lid» en het daarbij behorende tariefnummer «3» ingevoegd «28, tweede lid» met het daarbij behorende tariefnummer «3» en «28, derde lid, voor zover het betreft het voorschrift van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht» met het daarbij behorende tariefnummer «3», vervalt «30, tweede lid» en het daarbij behorende tariefnummer «3», wordt na «31, eerste lid» en het daarbij behorende tariefnummer ingevoegd «31a, eerste lid» met het daarbij behorende tariefnummer «3», wordt na «40, vijfde lid» en het daarbij behorende tariefnummer ingevoegd «40a, eerste lid» met het daarbij behorende tariefnummer «1», «40a, tweede lid» met het daarbij behorende tariefnummer «1», «40a, derde lid» met het daarbij behorende tariefnummer «1», «40b, eerste lid» met het daarbij behorende tariefnummer «1», «40b, tweede lid» met het daarbij behorende tariefnummer «1», «40b, vierde lid» met het daarbij behorende tariefnummer «1».

2. In tabel 2 wordt na «28, tweede lid» en het daarbij behorende tariefnummer «3» ingevoegd «28, derde lid, voor zover het betreft het voorschrift van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en het voorschrift inzage te verlenen in zakelijke gegevens en bescheiden» met het daarbij behorende tariefnummer «3», vervallen «30, tweede lid», «30, derde lid» en de daarbij behorende tariefnummers, wordt na «35, eerste lid, onderdeel a, laatste volzin» en het daarbij behorende tariefnummer ingevoegd «40c, eerste lid, laatste volzin» met het daarbij behorende tariefnummer «3», «40c, tweede lid» met het daarbij behorende tariefnummer «3» en vervalt «89, derde lid» met het daarbij behorende tariefnummer.

ARTIKEL V

De Wet toezicht verzekeringsbedrijf 19935 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 11, vierde lid, wordt «de handelingen en antecedenten» vervangen door: de voornemens, de handelingen en de antecedenten.

B

In artikel 20 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. verzekeraars met zetel in Nederland die zich beperken tot het sluiten en afwikkelen van overeenkomsten van exportkredietverzekering voor rekening of met garantie van de staat..

C

In artikel 26, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door «; en», een onderdeel toegevoegd, luidende:

f. de voorgenomen maatregelen, gericht op het bevorderen en handhaven van een integere bedrijfsvoering..

D

In artikel 30 wordt de zinsnede «een gezonde en prudente bedrijfsvoering» vervangen door: een gezonde, prudente en integere bedrijfsvoering.

E

Aan artikel 40, eerste lid, worden, onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van onderdeel b, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

c. gegevens waaruit blijkt dat de verzekeraar zowel in zijn bijkantoor als in de staat van zijn zetel beschikt over een goede administratieve organisatie en adequate interne controleprocedures; en

d. gegevens waaruit blijkt dat de verzekeraar zowel in zijn bijkantoor als in de staat van zijn zetel beschikt over adequate maatregelen, gericht op het bevorderen en handhaven van een integere bedrijfsvoering..

F

Artikel 42, eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. in de staat van zijn zetel bevoegd te zijn tot uitoefening van het betrokken directe verzekeringsbedrijf, dit bedrijf vanuit een vestiging in die staat daadwerkelijk uit te oefenen en bevoegd te zijn een bijkantoor in Nederland te openen;.

G

In artikel 54a, derde lid, wordt «binnen de door de haar gestelde termijn» vervangen door: binnen de door haar gestelde termijn.

H

Artikel 55 komt als volgt te luiden:

Artikel 55

  • 1. De Pensioen- & Verzekeringskamer kan bij:

    a. een verzekeraar;

    b. een vertegenwoordiger;

    c. ondernemingen of instellingen die met een verzekeraar met zetel in Nederland in een groep zijn verbonden;

    d. ondernemingen of instellingen die een gekwalificeerde deelneming houden in een verzekeraar met zetel in Nederland;

    e. ondernemingen of instellingen waarop onderdeel c niet van toepassing is en waarin door een verzekeraar met zetel in Nederland of door een lid of meer leden tezamen van een in onderdeel c bedoelde groep voor meer dan vijftig procent rechtstreeks of middellijk wordt deelgenomen;

    f. pools waarin verzekeraars ter egalisering van risico's samenwerken en daarmee vergelijkbare vormen van samenwerking tussen verzekeraars op verzekeringstechnisch gebied;

    g. een ieder die zich naar het oordeel van de Pensioen- & Verzekeringskamer voordoet als verzekeraar,

    alle inlichtingen inwinnen of doen inwinnen, die redelijkerwijs nodig zijn voor de uitoefening van de taken en bevoegdheden die zij op grond van deze wet heeft en teneinde na te gaan of de bij of krachtens deze wet gestelde bepalingen worden nageleefd.

  • 2. Degene van wie de inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, worden verlangd, verstrekt deze binnen de door de Pensioen- & Verzekeringskamer te stellen termijn.

  • 3. Ten aanzien van personen die door de Pensioen- & Verzekeringskamer zijn belast met het inwinnen van inlichtingen of met de uitoefening van andere taken en bevoegdheden die de Pensioen- & Verzekeringskamer heeft op grond van het bij of krachtens deze wet bepaalde, zijn de artikelen 5:12, 5:13, 5:15, 5:16, 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien een onderzoek als bedoeld in artikel 184, eerste lid, wordt ingesteld, de persoon bij wie het onderzoek wordt ingesteld en die niet ingevolge deze wet onder toezicht staat, slechts is gehouden tot het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden.

I

Na artikel 55 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 55a

Bij of krachtens de in de artikelen 70a en 98a bedoelde algemene maatregel van bestuur kan worden voorgeschreven dat verzekeraars bepaalde gegevens ter zake van de integere bedrijfsvoering aan de Pensioen- & Verzekeringskamer melden.

J

In artikel 56, eerste lid, wordt «artikel 55, tweede lid» vervangen door: artikel 55, eerste lid.

K

Artikel 57 komt als volgt te luiden:

Artikel 57

De toezichthoudende autoriteit van een andere lid-staat stelt de Pensioen- & Verzekeringskamer van haar voornemen in kennis ten behoeve van het financiële toezicht op een in Nederland gelegen bijkantoor van een verzekeraar met zetel in die lid-staat gegevens te verifiëren. Degene bij wie gegevens worden geverifieerd verleent aan de toezichthoudende autoriteit en diens functionarissen alle medewerking die nodig is voor een goede uitvoering van die verificatie. De Pensioen-& Verzekeringskamer kan aan die verificatie deelnemen of door personen, door haar bij uitdrukkelijke en bijzondere machtiging aangewezen, doen deelnemen.

L

Artikel 69g, tweede lid, aanhef, komt als volgt te luiden:

De Pensioen- & Verzekeringskamer kan de in het eerste lid bedoelde informatie verifiëren bij:.

M

In Hoofdstuk III, afdeling 2, komt het opschrift van § 4 te luiden:

§ 4. Administratieve organisatie, bedrijfsvoering en verslaglegging

N

Artikel 70, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De Pensioen- & Verzekeringskamer kan aan verzekeraars regels stellen voor hun bedrijfsvoering met betrekking tot de administratieve organisatie – met inbegrip van de financiële administratie – en de interne controle.

O

Na artikel 70 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 70a

  • 1. Een verzekeraar draagt zorg voor adequate maatregelen, gericht op het bevorderen en handhaven van een integere bedrijfsvoering.

  • 2. Met het oog op een integere bedrijfsvoering worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan verzekeraars regels gesteld ter zake van:

    a. het tegengaan van verstrengeling van tegenstrijdige belangen;

    b. het voorkomen van betrokkenheid van de verzekeraar en van zijn werknemers bij strafbare feiten die het vertrouwen in de verzekeraar of in de financiële markten in het algemeen schaden;

    c. het voorkomen van betrokkenheid van de verzekeraar en van zijn werknemers bij handelingen die anderszins in het maatschappelijk verkeer zodanig onaanvaardbaar zijn, dat deze het vertrouwen in de verzekeraar of in de financiële markten in het algemeen schaden;

    d. het vaststellen van de identiteit, de aard en de achtergrond van de cliënten van de verzekeraar;

    e. andere bij algemene maatregel van bestuur te noemen onderwerpen.

P

In artikel 73, tweede lid, wordt «vijfde lid» vervangen door: zesde lid.

Q

Artikel 80 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «en de voorziene organisatiestructuur zijn vermeld» vervangen door: en de voorziene organisatiestructuur – met inbegrip van de financiële administratie en de interne controle – ten behoeve van het bijkantoor zijn vermeld.

2. In het vijfde lid, onderdeel a, wordt «en de handelingen en antecedenten» telkens vervangen door: , de voornemens, de handelingen of de antecedenten.

3. In het vijfde lid wordt onder vervanging van de komma aan het slot van onderdeel d door «; en», een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. de maatregelen, gericht op het bevorderen en handhaven van een integere bedrijfsvoering,.

R

Na artikel 83 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 9. Bijkantoren buiten de Unie

Artikel 83a
  • 1. Een verzekeraar met zetel in Nederland die voornemens is een bijkantoor te openen in een staat buiten de Unie, stelt de Pensioen- & Verzekeringskamer daarvan schriftelijk in kennis.

  • 2. Deze kennisgeving geschiedt onder opgave van:

    a. de staat waarin de verzekeraar voornemens is het bijkantoor te openen;

    b. een programma van werkzaamheden, met betrekking waartoe bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld en waarin met name de aard van de risico's van schadeverzekering dan wel de aard van de overeenkomsten van levensverzekering die door het bijkantoor zullen worden gedekt onderscheidenlijk gesloten en de voorziene organisatiestructuur – met inbegrip van de financiële administratie en de interne controle – ten behoeve van het bijkantoor zijn vermeld;

    c. het adres van het bijkantoor; en

    d. de naam en het adres van de vertegenwoordiger en, zo de vertegenwoordiger rechtspersoon is, de naam en het adres van de natuurlijke persoon, bedoeld in artikel 83c, tweede lid.

  • 3. De verzekeraar doet de in het tweede lid bedoelde gegevens vergezeld gaan van een vertaling voor zover de Pensioen- & Verzekeringskamer zulks verlangt.

  • 4. Indien de verzekeraar, gezien de werkzaamheden die hij vanuit het bijkantoor voornemens is te verrichten, niet voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde eisen ten aanzien van:

    a. de deskundigheid, de voornemens, de handelingen of de antecedenten van de personen die het dagelijks beleid van de verzekeraar bepalen of van de vertegenwoordiger en, zo de vertegenwoordiger rechtspersoon is, de deskundigheid, de voornemens, de handelingen of de antecedenten van de natuurlijke persoon, bedoeld in artikel 83c, tweede lid;

    b. de technische voorzieningen;

    c. de solvabiliteitsmarge;

    d. de administratieve organisatie;

    e. de maatregelen, gericht op het bevorderen en handhaven van een integere bedrijfsvoering,

    dan wel indien naar het oordeel van de Pensioen- & Verzekeringskamer aanwijzingen bestaan dat de verzekeraar niet aan deze eisen zal kunnen voldoen, geeft de Pensioen- & Verzekeringskamer geen toestemming voor opening van het bijkantoor.

  • 5. De Pensioen- & Verzekeringskamer maakt binnen zes weken na ontvangst van de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, haar beslissing over het verlenen van toestemming voor het openen van het bijkantoor bekend aan de verzekeraar.

Artikel 83b
  • 1. Een verzekeraar meldt een wijziging van de gegevens, bedoeld in artikel 83a, tweede lid, onderdelen b tot en met d, ten minste een maand tevoren schriftelijk aan de Pensioen- & Verzekeringskamer.

  • 2. De verzekeraar doet de in het tweede lid bedoelde gegevens vergezeld gaan van een vertaling voor zover de Pensioen- & Verzekeringskamer zulks verlangt.

  • 3. Indien de verzekeraar beschikt over de ingevolge artikel 68 vereiste solvabiliteitsmarge en de Pensioen- & Verzekeringskamer geen bedenkingen heeft tegen de wijziging maakt zij dit aan de verzekeraar bekend.

  • 4. Indien het voornemen bestaat om de bedrijfsuitoefening vanuit het bijkantoor te staken, stelt de verzekeraar de Pensioen- & Verzekeringskamer daarvan ten minste een maand tevoren schriftelijk in kennis. Zodra de verzekeraar zijn voornemen uitvoert, meldt hij dit onverwijld aan de Pensioen- & Verzekeringskamer.

Artikel 83c
  • 1. Met inachtneming van het recht van een derde land heeft de vertegenwoordiger ten aanzien van de uitoefening van het verzekeringsbedrijf vanuit de bijkantoren in de betrokken staten van rechtswege alle bevoegdheden die de verzekeraar bezit. Hij maakt daarvan gebruik voor zover de Pensioen- & Verzekeringskamer zulks verlangt.

  • 2. Is de vertegenwoordiger rechtspersoon, dan wijst hij op zijn beurt een natuurlijk persoon aan die hem bij uitsluiting van ieder ander vertegenwoordigt bij de uitoefening van zijn bevoegdheden en bij de nakoming van zijn verplichtingen.

  • 3. Artikel 29, eerste en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op de natuurlijke persoon die als vertegenwoordiger is aangesteld en op de natuurlijke persoon, bedoeld in het tweede lid.

S

In Hoofdstuk III, afdeling 4, komt het opschrift van § 5 te luiden:

§ 5. Administratieve organisatie, bedrijfsvoering en verslaglegging

T

Artikel 98, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De Pensioen- & Verzekeringskamer kan aan verzekeraars regels stellen voor hun bedrijfsvoering met betrekking tot de administratieve organisatie – met inbegrip van de financiële administratie – en de interne controle.

U

Na artikel 98 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 98a

  • 1. Een verzekeraar draagt zorg voor adequate maatregelen, gericht op het bevorderen en handhaven van een integere bedrijfsvoering.

  • 2. Met het oog op een integere bedrijfsvoering worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan verzekeraars regels gesteld ter zake van:

    a. het tegengaan van verstrengeling van tegenstrijdige belangen;

    b. het voorkomen van betrokkenheid van de verzekeraar en van zijn werknemers bij strafbare feiten die het vertrouwen in de verzekeraar of in de financiële markten in het algemeen schaden;

    c. het voorkomen van betrokkenheid van de verzekeraar en van zijn werknemers bij handelingen die anderszins in het maatschappelijk verkeer zodanig onaanvaardbaar zijn, dat deze het vertrouwen in de verzekeraar of in de financiële markten in het algemeen schaden;

    d. het vaststellen van de identiteit, de aard en de achtergrond van de cliënten van de verzekeraar;

    e. andere bij algemene maatregel van bestuur te noemen onderwerpen.

V

Aan artikel 156, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. de verzekeraar die nimmer in het bezit is geweest van een door de Pensioen- & Verzekeringskamer verleende vergunning dan wel, indien hij zijn zetel in een andere lid-staat heeft, van een daarmee overeenkomende, door de toezichthoudende autoriteit van die lid-staat verleende vergunning..

W

Artikel 158 komt te luiden:

Artikel 158

Op verzoek van de bewindvoerders benoemt de rechtbank een van haar leden tot rechter-commissaris die toezicht houdt op de vereffening welke plaats heeft ingevolge artikel 163a. Met betrekking tot de beschikkingen van de rechter-commissaris, gegeven ter uitvoering van het in de eerste volzin bepaalde, zijn de artikelen 66 en 67, eerste lid, van de Faillissementswet van overeenkomstige toepassing. Het tweede lid van artikel 67 van die wet is van overeenkomstige toepassing voor zover de daarin opgesomde artikelen in artikel 163a van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Hetgeen in de genoemde artikelen is bepaald met betrekking tot de curator onderscheidenlijk de gefailleerde is van toepassing op de bewindvoerders onderscheidenlijk de verzekeraar dan wel het bijkantoor.

X

Artikel 163, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 163a, geldt het in het eerste lid bepaalde niet voor:

    a. vorderingen die door pand of hypotheek op goederen van de verzekeraar zijn gedekt;

    b. termijnen van huurkoop.

Y

Na artikel 163 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 163a

  • 1. De bewindvoerders kunnen uitkeringen doen op vorderingen die niet voortvloeien uit handelingen met de verzekeraar na het uitspreken van de noodregeling verricht, voor zover dit gelet op de liquiditeitspositie van de verzekeraar verantwoord is te achten en mits is voldaan aan de volgende leden.

  • 2. De bewindvoerders maken een staat op waaruit blijken de aard en het bedrag van de baten en schulden van de verzekeraar, de namen en woonplaatsen van de schuldeisers alsmede het bedrag der vorderingen van iedere schuldeiser. Een door de bewindvoerders gewaarmerkt afschrift van deze staat wordt ter kosteloze inzage van een ieder ter griffie van de rechtbank neergelegd.

  • 3. Op verzoek van de bewindvoerders bepaalt de rechter-commissaris de dag waarop uiterlijk de vorderingen moeten worden ingediend, en voorts dag, uur en plaats, waarop de verificatievergadering zal worden gehouden. De bewindvoerders geven van deze beschikkingen onmiddellijk aan alle bekende schuldeisers schriftelijk kennis en doen daarvan aankondiging in een of meer door de rechter-commissaris aan te wijzen dagbladen. De artikelen 110 tot en met 113 van de Faillissementswet zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat hetgeen is bepaald met betrekking tot de curator onderscheidenlijk de gefailleerde van toepassing is op de bewindvoerders onderscheidenlijk de verzekeraar dan wel het bijkantoor. Artikel 169, vijfde lid, onderdeel e, is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Een afschrift van de lijst van voorlopig erkende schuldvorderingen en van de lijst van betwiste vorderingen wordt door de bewindvoerders ter griffie van de rechtbank neergelegd om aldaar gedurende veertien dagen voorafgaande aan de verificatievergadering kosteloos voor een ieder ter inzage te liggen. De bewindvoerders geven alle bekende schuldeisers voor het begin van deze periode schriftelijk van de nederlegging bericht waarbij zij een nadere oproeping tot de verificatievergadering voegen. Voorts doen de bewindvoerders van de nederlegging mededeling in een of meer door de rechter-commissaris aan te wijzen dagbladen.

  • 5. Met betrekking tot de verificatie zijn de artikelen 59, 119 tot en met 122, 123 tot en met 127, 129, 132 tot en met 137, 260, eerste lid, 261 en 262, eerste en derde lid, van de Faillissementswet van overeenkomstige toepassing. Daarbij zijn de bepalingen met betrekking tot de curator onderscheidenlijk de gefailleerde van toepassing op de bewindvoerders onderscheidenlijk de verzekeraar. In afwijking van de in artikel 127, eerste lid, van de Faillissementswet genoemde termijn geldt de termijn die ingevolge het derde lid van dit artikel voor de indiening van vorderingen is bepaald. De vorderingen welke opeisbaar worden op of na de datum van de beschikking, bedoeld in artikel 156, eerste lid, worden geverifieerd voor de waarde welke zij hebben op het tijdstip waarop deze vorderingen opeisbaar worden, met dien verstande dat dit ten aanzien van vorderingen welke vallen onder de werking van artikel 165, eerste lid, slechts geldt voor zover deze bepaling niet reeds op deze vorderingen is toegepast.

  • 6. De bestuurders van de verzekeraar dan wel de vertegenwoordigers van het bijkantoor wonen de verificatievergadering bij teneinde aldaar alle inlichtingen over de oorzaken van de in artikel 156, eerste lid, bedoelde toestand en de staat van de boedel te geven die hen door de rechter-commissaris worden gevraagd. De schuldeisers kunnen de rechter-commissaris verzoeken omtrent bepaalde door hen op te geven punten inlichtingen aan de bestuurders dan wel aan de vertegenwoordigers van het bijkantoor te vragen. De vragen aan de bestuurders dan wel aan de vertegenwoordigers van het bijkantoor gesteld en de door hen gegeven antwoorden worden in het proces-verbaal opgetekend. In afwijking van het bepaalde in artikel 121, vierde lid, van de Faillissementswet levert het proces-verbaal van de verificatievergadering ten aanzien van de verbintenissen van de verzekeraar welke ingevolge artikel 165, eerste lid, worden overgedragen slechts kracht van gewijsde op voor zover de desbetreffende bedingen niet worden gewijzigd.

  • 7. Na de verificatie van de schuldvorderingen maken de bewindvoerders een uitdelingslijst op. Zij onderwerpen die aan de goedkeuring van de rechter-commissaris. De lijst houdt in een staat van ontvangsten en uitgaven, daaronder begrepen het loon van de bewindvoerders, de namen van de schuldeisers, en voorts het geverifieerde bedrag van ieders vordering en de daarop te ontvangen uitkering. De artikelen 180, tweede lid, 181 en 182, eerste lid, van de Faillissementswet zijn van overeenkomstige toepassing. Onverminderd het bepaalde in het tiende lid is artikel 233 van die wet eveneens van overeenkomstige toepassing.

  • 8. Bij het opmaken van de uitdelingslijst wordt met betrekking tot de vorderingen die zijn betwist of waarvan de voorrang is betwist of die voorwaardelijk zijn toegelaten een bedrag aan liquide middelen afgezonderd tot tenminste het beloop van het totaal van de bedragen die bij de toepassing van dit artikel op deze vorderingen zullen kunnen worden uitgekeerd, dan wel wordt deze uitkering op andere wijze zeker gesteld.

  • 9. De door de rechter-commissaris goedgekeurde uitdelingslijst wordt door de bewindvoerders ter griffie van de rechtbank neergelegd om aldaar gedurende veertien dagen kosteloos voor de schuldeisers ter inzage te liggen. De bewindvoerders doen van de nederlegging mededeling in een of meer door de rechter-commissaris aan te wijzen dagbladen. Voorts geven de bewindvoerders aan ieder der erkende en voorwaardelijk toegelaten schuldeisers schriftelijk van de nederlegging kennis, onder vermelding van het voor hem uitgetrokken bedrag. De artikelen 184 tot en met 186, 187, eerste, tweede en derde lid, 189 en 191 van de Faillissementswet zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat hetgeen daarin is bepaald met betrekking tot de curator van toepassing is op de bewindvoerders en dat in afwijking van de in artikel 184 van de Faillissementswet bedoelde termijn geldt de in de eerste zin van dit lid genoemde termijn. Indien ten gevolge van het krachtens artikel 184 dan wel artikel 186 van de Faillissementswet gedane verzet een verificatiegeschil ontstaat, wordt ten aanzien van de vorderingen waarop dit verzet betrekking heeft, het achtste lid van dit artikel overeenkomstig toegepast, en kan vervolgens, nadat voor zoveel nodig tevens dienovereenkomstig wijziging van de overige in de ter inzage neergelegde lijst opgenomen uitkeringsbedragen heeft plaats gehad, met inachtneming van het overigens in dit artikel bepaalde, tot uitkering worden overgegaan. Indien het gedane verzet niet tot een verificatiegeschil leidt, kan met inachtneming van het bij de beschikking op het verzet bepaalde tot uitkering worden overgegaan zodra die beschikking in kracht van gewijsde is gegaan.

  • 10. In afwijking van de laatste zin van het zevende lid kan op geverifieerde vorderingen welke opeisbaar worden op of na de datum van de beschikking als bedoeld in artikel 156, eerste lid, voor zover artikel 165, eerste lid, niet reeds op deze vorderingen werd toegepast, een uitkering eerst worden gedaan zodra deze vorderingen opeisbaar zijn geworden. Tot dat tijdstip wordt een bedrag aan liquide middelen afgezonderd tot ten minste het beloop van het totaal van de bedragen die bij de toepassing van dit artikel op deze vorderingen zullen kunnen worden uitgekeerd, dan wel wordt deze uitkering op andere wijze zeker gesteld.

Z

Aan artikel 165 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. Wijzigingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, laten onverlet de uitkeringen die overeenkomstig artikel 163a zijn gedaan voor de dag van de indiening van het verzoek om de machtiging als bedoeld in het eerste lid.

AA

Aan artikel 169, vijfde lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

f. overigens is, voor zover niet reeds ingevolge artikel 163a tot volledige uitvoering gekomen, het bepaalde in titel I van de Faillissementswet van toepassing..

BB

In artikel 174, vierde lid, vervalt aan het slot van onderdeel b «of», wordt onderdeel c geletterd d en wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

c. de Pensioen- & Verzekeringskamer van oordeel is dat een integere bedrijfsvoering onvoldoende is gewaarborgd; of.

CC

In artikel 175, tweede lid, vervalt aan het slot van onderdeel c «of», wordt onderdeel d geletterd e en wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

d. de Pensioen- & Verzekeringskamer van oordeel is dat een integere bedrijfsvoering onvoldoende is gewaarborgd; of.

DD

In artikel 176, zevende lid, vervalt aan het slot van onderdeel b «of», wordt onderdeel c geletterd d en wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

c. naar het oordeel van de Pensioen- & Verzekeringskamer ertoe leiden of zouden kunnen leiden dat een integere bedrijfsvoering onvoldoende is gewaarborgd; of.

EE

In artikel 177, eerste lid, wordt «stelt de Pensioen- & Verzekeringskamer daarvan in kennis» vervangen door: stelt de Pensioen- & Verzekeringskamer daarvan vooraf in kennis.

FF

Artikel 182, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Het eerste en tweede lid laten, ten aanzien van degene op wie het tweede lid van toepassing is, onverlet de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering.

GG

Artikel 184, derde lid, vervalt.

HH

Artikel 185, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Degene bij wie een onderzoek als bedoeld in artikel 184, eerste lid, wordt ingesteld, verleent aan de in het eerste lid bedoelde functionaris alle medewerking die nodig is voor een goede uitvoering van dat onderzoek, met dien verstande dat degene bij wie het onderzoek wordt ingesteld en die niet ingevolge deze wet onder toezicht staat, slechts is gehouden tot het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden.

II

In artikel 188b, eerste lid, wordt «20, onderdelen a en b» vervangen door «20», wordt «55, eerste en tweede lid» vervangen door «55, tweede en derde lid, voor zover het betreft het voorschrift van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en het voorschrift inzage te verlenen in zakelijke gegevens en bescheiden, 55a», wordt «57, derde en vierde lid» vervangen door «57, tweede volzin», wordt «70, eerste lid» vervangen door «70, eerste en tweede lid, 70a, eerste en tweede lid» wordt na «82, tweede lid,» ingevoegd «83c, eerste lid, laatste volzin, 83c, tweede lid,», wordt «98, eerste lid» vervangen door«98, eerste en tweede lid, 98a, eerste en tweede lid» en vervalt«184, derde lid,».

JJ

In artikel 188c, eerste lid, wordt «20, onderdelen a en b» vervangen door «20», wordt «55, eerste en tweede lid» vervangen door «55, tweede en derde lid, voor zover het betreft het voorschrift van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en het voorschrift inzage te verlenen in zakelijke gegevens en bescheiden, 55a», wordt «57, derde en vierde lid» vervangen door «57, tweede volzin», wordt «70, eerste lid» vervangen door «70, eerste en tweede lid, 70a, eerste en tweede lid» wordt na «82, tweede lid,» ingevoegd «83a, eerste tot en met derde lid, 83b, eerste, tweede en vierde lid, 83c, eerste lid, laatste volzin, 83c, tweede lid,», wordt «98, eerste lid» vervangen door «98, eerste en tweede lid, 98a, eerste en tweede lid» en wordt «184, tweede en derde lid» vervangen door «184, tweede lid».

KK

In artikel 188d, vijfde lid, eerste volzin, wordt na «51, eerste lid,» ingevoegd «55a,», wordt na «68, eerste, tweede en vierde lid, eerste volzin,» ingevoegd «70a, tweede lid,», wordt na «72, vijfde lid,» ingevoegd «98a, tweede lid» en wordt in de laatste volzin «25, tweede lid, 51 en 147k, negende lid» vervangen door «25, tweede lid, en 147k, negende lid».

LL

In artikel 188i, derde lid, tweede volzin, wordt «derde lid» vervangen door: vierde lid.

MM

Na Hoofdstuk XI B. wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK XI C. OPENBAARMAKING VAN OVERTREDINGEN

Artikel 188n

De Pensioen- & Verzekeringskamer kan, in afwijking van artikel 182, teneinde de naleving van deze wet te bevorderen ter openbare kennis brengen:

a. haar weigering om een aangevraagde vergunning, ontheffing of verklaring van geen bezwaar te verlenen, wanneer deze weigering niet meer in beroep kan worden getroffen en de aanvrager handelt als was hem de vergunning, ontheffing of verklaring van geen bezwaar verleend;

b. het feit dat een verzekeraar het directe verzekeringsbedrijf uitoefent zonder in het bezit te zijn van de ingevolge artikel 24, eerste lid, vereiste vergunning;

c. het feit dat een verzekeraar met zetel in een andere lid-staat dan Nederland een bijkantoor in Nederland heeft zonder te hebben voldaan aan de procedure, bedoeld in artikel 37;

d. het feit dat een verzekeraar met zetel in een andere lid-staat dan Nederland diensten verricht naar Nederland zonder te hebben voldaan aan de procedure, bedoeld in artikel 111 onderscheidenlijk 113;

e. het feit dat een verzekeraar met zetel buiten de Unie diensten verricht naar Nederland zonder voldaan te hebben aan de procedure, bedoeld in artikel 116 onderscheidenlijk 118;

f. het feit dat een schadeverzekeraar diensten naar Nederland verricht in de branche Aansprakelijkheid motorrijtuigen zonder te hebben voldaan aan de vereisten, bedoeld in artikel 109;

g. het feit dat een verzekeraar zich niet houdt aan de voorschriften of het verbod, bedoeld in artikel 141, tweede lid, of artikel 147, tweede lid.

Artikel 188o

Degene jegens wie door de Pensioen- & Verzekeringskamer een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat de Pensioen- & Verzekeringskamer zijn handelen of nalaten op grond van artikel 188n ter openbare kennis zal brengen, is niet verplicht ter zake daarvan enige verklaring af te leggen. Hij wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

Artikel 188p
  • 1. De Pensioen- & Verzekeringskamer geeft, indien zij voornemens is op grond van artikel 188n een feit ter openbare kennis te brengen, de betrokkene daarvan kennis onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust.

  • 2. In aanvulling op artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht, is de Pensioen- & Verzekeringskamer niet gehouden de betrokkene in de gelegenheid te stellen om zijn zienswijze naar voren te brengen, indien van de betrokkene geen adres bekend is en het adres ook niet met een redelijke inspanning kan worden verkregen.

Artikel 188q

De beschikking om op grond van artikel 188n een feit ter openbare kennis te brengen vermeldt in ieder geval:

a. het feit dat ter openbare kennis wordt gebracht;

b. de wijze waarop het feit ter openbare kennis wordt gebracht; en

c. de termijn waarna het feit ter openbare kennis wordt gebracht.

Artikel 188r

Tenzij de bevordering van de naleving van deze wet geen uitstel toelaat, wordt de werking van de beschikking om op grond van artikel 188n een feit ter openbare kennis te brengen opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

Artikel 188s

In afwijking van artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht treedt de beschikking in werking op de dag waarop het feit ter openbare kennis is gebracht zonder dat de werking voor de duur van de beroepstermijn of, indien beroep is ingesteld, van het beroep wordt opgeschort, indien van de betrokkene geen adres bekend is en het adres ook niet met een redelijke inspanning kan worden verkregen.

Artikel 188t
  • 1. De bevoegdheid om op grond van artikel 188n een feit ter openbare kennis te brengen vervalt indien ter zake van het feit een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2. Het recht tot strafvervolging met betrekking tot een feit als bedoeld in artikel 188n vervalt, indien de Pensioen- & Verzekeringskamer het feit reeds ter openbare kennis heeft gebracht.

Artikel 188u
  • 1. De bevoegdheid om op grond van artikel 188n een feit ter openbare kennis te brengen vervalt drie jaren na de dag waarop het feit heeft plaats gehad.

  • 2. De termijn bedoeld in het eerste lid wordt gestuit door de bekendmaking van de beschikking waarbij het feit ter openbare kennis wordt gebracht.

Artikel 188v

De werkzaamheden in verband met het op grond van artikel 188n ter openbare kennis brengen van een feit worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij het vaststellen van het feit en het daaraan voorafgaande onderzoek.

NN

De bijlage, bedoeld in artikel 188d, eerste lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 wordt als volgt gewijzigd:

1. In tabel 1 vervalt «55, eerste lid» en het daarbij behorende tariefnummer «3», wordt na «54a, vierde lid» en het daarbij behorende tariefnummer «3» ingevoegd «55, tweede lid» met het bijbehorende tariefnummer «3», «55, derde lid, voor zover het betreft het voorschrift van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en het voorschrift inzage te verlenen in zakelijke gegevens en bescheiden» met het daarbij behorende tariefnummer «3», wordt «57, derde lid» onder handhaving van het daarbij behorende tariefnummer «3» vervangen door «57, tweede volzin», wordt na «70, eerste lid» en het daarbij behorende tariefnummer ingevoegd «70a, eerste lid» met het daarbij behorende tariefnummer «3», wordt na «81, zesde lid» en het daarbij behorende tariefnummer ingevoegd «83a, eerste lid» met het daarbij behorende tariefnummer «1», «83a, tweede lid» met het daarbij behorende tariefnummer «1», «83a, derde lid» met het daarbij behorende tariefnummer «1», «83b, eerste lid» met het daarbij behorende tariefnummer «1», «83b, tweede lid» met het daarbij behorende tariefnummer «1» en «83b, vierde lid» met het daarbij behorende tariefnummer «1», wordt na «98, eerste lid» en het daarbij behorende tariefnummer «3» ingevoegd «98a, eerste lid» met het daarbij behorende tariefnummer «3».

2. In tabel 2 vervalt «55, tweede lid» en het daarbij behorende tariefnummer «3», wordt na «54a, vierde lid» en het daarbij behorende tariefnummer «3» ingevoegd «55, tweede lid» met het bijbehorende tariefnummer «3», «55, derde lid, voor zover het betreft het voorschrift van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en het voorschrift inzage te verlenen in zakelijke gegevens en bescheiden» met het daarbij behorende tariefnummer «3», wordt «57, derde lid» onder handhaving van het daarbij behorende tariefnummer «3» vervangen door «57, tweede volzin», vervalt «57, vierde lid» en het daarbij behorende tariefnummer «3», wordt na «82, tweede lid» en het daarbij behorende tariefnummer «3» ingevoegd «83c, eerste lid, laatste volzin» met het daarbij behorende tariefnummer «3», «83c, tweede lid» met het daarbij behorende tariefnummer «3» en vervalt «184, derde lid» met het daarbij behorende tariefnummer «3».

ARTIKEL VI

In artikel 13h, derde lid, tweede volzin, van de Wet melding zeggenschap 19966 wordt «derde lid» vervangen door: vierde lid.

ARTIKEL VII

In artikel 9h, derde lid, tweede volzin, van de Wet financiële betrekkingen buitenland 19947 wordt «derde lid» vervangen door: vierde lid.

ARTIKEL VIII

In artikel 1, onder 2°, van de Wet op de economische delicten8:

1. wordt in de zinsnede met betrekking tot de Wet toezicht beleggingsinstellingen «12, eerste, tweede, vierde en vijfde lid» vervangen door «12, eerste, tweede, derde, vijfde en zesde lid», wordt «19, tweede tot en met vierde lid» vervangen door «19, tweede en derde lid, voor zover het betreft het voorschrift van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en het voorschrift inzage te verlenen in zakelijke gegevens en bescheiden» en wordt «27b, tweede en derde lid» vervangen door «27b, tweede lid»;

2. wordt in de zinsnede met betrekking tot de Wet toezicht effectenverkeer 1995 «11, eerste en vijfde lid» vervangen door «11, eerste lid», wordt «11a, derde, vierde en zesde lid» vervangen door «11a, derde, vierde en zevende lid», wordt «13, zesde en achtste lid» vervangen door «13, zevende en negende lid», wordt «16, eerste, achtste, negende, elfde, twaalfde en dertiende lid» vervangen door «16, eerste, achtste, elfde en twaalfde lid», wordt «29, vijfde lid» vervangen door «29, tweede en derde lid, voor zover het betreft het voorschrift van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en het voorschrift inzage te verlenen in zakelijke gegevens en bescheiden» en wordt «36, tweede en derde lid» vervangen door «36, tweede lid»;

3. wordt in de zinsnede met betrekking tot de Wet toezicht kredietwezen 1992 «14» vervangen door «14, eerste, derde, vierde en vijfde lid», vervalt «19, eerste lid,», wordt na «43,» ingevoegd «54, tweede lid, voor zover het betreft het voorschrift van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en het voorschrift inzage te verlenen in zakelijke gegevens en bescheiden,», wordt «66, tweede en derde lid» vervangen door «66, tweede lid» en wordt «82, eerste en vierde lid» vervangen door «82, eerste en zevende lid»;

4. vervalt in de zinsnede met betrekking tot de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf «28, eerste lid,», wordt na «28, tweede lid,» ingevoegd «28, derde lid, voor zover het betreft het voorschrift van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en het voorschrift inzage te verlenen in zakelijke gegevens en bescheiden,» en vervallen «30, tweede lid, 30, derde lid,» en «89, derde lid,»;

5. vervalt in de zinsnede met betrekking tot de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 «55, eerste lid,», wordt na «55, tweede lid,» ingevoegd «55, derde lid, voor zover het betreft het voorschrift van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en het voorschrift inzage te verlenen in zakelijke gegevens en bescheiden,», wordt «57, derde lid» vervangen door «57, tweede volzin, voor zover het betreft het voorschrift op grond van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht inzage te verlenen in zakelijke gegevens en bescheiden» en vervalt«57, vierde lid,» en «184, derde lid,».

ARTIKEL IX

Artikel 15 van de Wet tot invoering van een leeftijdsgrens voor het notarisambt en oprichting van een notarieel pensioenfonds9 komt als volgt te luiden:

Artikel 15

De artikelen 55, eerste lid, aanhef, onderdelen a en b, en slot, tweede en derde lid, 56 en 57 van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 zijn van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL X

Ingeval voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet:

a. de in artikel 66, eerste lid, van de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf bedoelde noodregeling is uitgesproken; of

b. de in artikel 156, eerste lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 bedoelde noodregeling is uitgesproken,

blijven op de noodregeling de bepalingen van de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf onderscheidenlijk Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 van toepassing die voor dat tijdstip golden.

ARTIKEL XI

A

Indien het bij koninklijke boodschap van 22 juli 2000 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Faillissementswet in verband met het bevorderen van de effectiviteit van surséance van betaling en faillissement (Kamerstukken II 1999/2000, 27 244) tot wet wordt verheven en in werking treedt, komt artikel IV, onderdeel P van deze wet te luiden:

P

Na artikel 72 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 72a
  • 1. De bewindvoerders kunnen uitkeringen doen op vorderingen die niet voortvloeien uit handelingen met de verzekeraar na het uitspreken van de noodregeling verricht, voor zover dit gelet op de liquiditeitspositie van de verzekeraar verantwoord is te achten en indien is voldaan aan de volgende leden.

  • 2. De bewindvoerders maken een staat op waaruit blijken de aard en het bedrag van de baten en schulden van de verzekeraar, de namen en woonplaatsen van de schuldeisers alsmede het bedrag der vorderingen van iedere schuldeiser. Een door de bewindvoerders gewaarmerkt afschrift van deze staat wordt ter kosteloze inzage van een ieder ter griffie van de rechtbank neergelegd.

  • 3. Op verzoek van de bewindvoerders bepaalt de rechter-commissaris de dag waarop uiterlijk de vorderingen moeten worden ingediend, en voorts dag, uur en plaats, waarop de verificatievergadering zal worden gehouden. De bewindvoerders geven van deze beschikkingen onmiddellijk aan alle bekende schuldeisers schriftelijk kennis en doen daarvan aankondiging in een of meer door de rechter-commissaris aan te wijzen dagbladen. De artikelen 110 tot en met 113 van de Faillissementswet zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat hetgeen is bepaald met betrekking tot de curator onderscheidenlijk de gefailleerde van toepassing is op de bewindvoerders onderscheidenlijk de verzekeraar dan wel het bijkantoor. Artikel 78, vierde lid, onderdeel e, is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Een afschrift van de lijst van voorlopig erkende schuldvorderingen en van de lijst van betwiste vorderingen wordt door de bewindvoerders ter griffie van de rechtbank neergelegd om aldaar gedurende veertien dagen voorafgaande aan de verificatievergadering kosteloos voor een ieder ter inzage te liggen. De bewindvoerders geven alle bekende schuldeisers voor het begin van deze periode schriftelijk van de nederlegging bericht waarbij zij een nadere oproeping tot de verificatievergadering voegen. Voorts doen de bewindvoerders van de nederlegging mededeling in een of meer door de rechter-commissaris aan te wijzen dagbladen.

  • 5. Met betrekking tot de verificatie zijn de artikelen 119 tot en met 122, 123 tot en met 127, 129, 132 tot en met 137, 260, eerste lid, 261 en 262, eerste en derde lid, van de Faillissementswet van overeenkomstige toepassing. Daarbij zijn de bepalingen met betrekking tot de curator onderscheidenlijk de gefailleerde van toepassing op de bewindvoerders onderscheidenlijk de verzekeraar. Artikel 59 van de Faillissementswet is van overeenkomstige toepassing met uitzondering van het aldaar bepaalde ten aanzien van de vergoeding bedoeld in artikel 63a, derde lid, en de vergoeding voor het gebruik, bedoeld in artikel 63b, vierde lid, van de Faillissementswet. In afwijking van de in artikel 127, eerste lid, van de Faillissementswet genoemde termijn geldt de termijn die ingevolge het derde lid van dit artikel voor de indiening van vorderingen is bepaald. De vorderingen welke opeisbaar worden op of na de datum van de beschikking, bedoeld in artikel 66, eerste lid, worden geverifieerd voor de waarde welke zij hebben op het tijdstip waarop deze vorderingen opeisbaar worden, met dien verstande dat dit ten aanzien van vorderingen welke vallen onder de werking van artikel 74, eerste lid, slechts geldt voor zover deze bepaling niet reeds op deze vorderingen is toegepast.

  • 6. De bestuurders van de verzekeraar dan wel de vertegenwoordigers van het bijkantoor wonen de verificatievergadering bij teneinde aldaar alle inlichtingen over de oorzaken van de in artikel 66, eerste lid, bedoelde toestand en de staat van de boedel te geven die hen door de rechter-commissaris worden gevraagd. De schuldeisers kunnen de rechter-commissaris verzoeken omtrent bepaalde door hen op te geven punten inlichtingen aan de bestuurders dan wel aan de vertegenwoordigers van het bijkantoor te vragen. De vragen aan de bestuurders dan wel aan de vertegenwoordigers van het bijkantoor gesteld en de door hen gegeven antwoorden worden in het proces-verbaal opgetekend. In afwijking van het bepaalde in artikel 121, vierde lid, van de Faillissementswet levert het proces-verbaal van de verificatievergadering ten aanzien van de verbintenissen van de verzekeraar welke ingevolge artikel 74, eerste lid, worden overgedragen slechts kracht van gewijsde op voor zover de desbetreffende bedingen niet worden gewijzigd.

  • 7. Na de verificatie van de schuldvorderingen maken de bewindvoerders een uitdelingslijst op. Zij onderwerpen die aan de goedkeuring van de rechter-commissaris. De lijst houdt in een staat van ontvangsten en uitgaven, daaronder begrepen het loon van de bewindvoerders, de namen van de schuldeisers, en voorts het geverifieerde bedrag van ieders vordering en de daarop te ontvangen uitkering. De artikelen 180, tweedelid, 181 en 182, eerste lid, van de Faillissementswet zijn van overeenkomstige toepassing. Onverminderd het bepaalde in het tiende lid is artikel 233 van die wet eveneens van overeenkomstige toepassing.

  • 8. Bij het opmaken van de uitdelingslijst wordt met betrekking tot de vorderingen die zijn betwist of waarvan de voorrang is betwist of die voorwaardelijk zijn toegelaten een bedrag aan liquide middelen afgezonderd tot tenminste het beloop van het totaal van de bedragen die bij de toepassing van dit artikel op deze vorderingen zullen kunnen worden uitgekeerd, dan wel wordt deze uitkering op andere wijze zeker gesteld.

  • 9. De door de rechter-commissaris goedgekeurde uitdelingslijst wordt door de bewindvoerders ter griffie van de rechtbank neergelegd om aldaar gedurende veertien dagen kosteloos voor de schuldeisers ter inzage te liggen. De bewindvoerders doen van de nederlegging mededeling in een of meer door de rechter-commissaris aan te wijzen dagbladen. Voorts geven de bewindvoerders aan ieder der erkende en voorwaardelijk toegelaten schuldeisers schriftelijk van de nederlegging kennis, onder vermelding van het voor hem uitgetrokken bedrag. De artikelen 184 tot en met 186, 187, eerste, tweede en derde lid, 189 en 191 van de Faillissementswet zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat hetgeen daarin is bepaald met betrekking tot de curator van toepassing is op de bewindvoerders en dat in afwijking van de in artikel 184 van de Faillissementswet bedoelde termijn geldt de in de eerste zin van dit lid genoemde termijn. Indien ten gevolge van het krachtens artikel 184 dan wel artikel 186 van de Faillissementswet gedane verzet een verificatiegeschil ontstaat, wordt ten aanzien van de vorderingen waarop dit verzet betrekking heeft, het achtste lid van dit artikel overeenkomstig toegepast, en kan vervolgens, nadat voor zoveel nodig tevens dienovereenkomstig wijziging van de overige in de ter inzage neergelegde lijst opgenomen uitkeringsbedragen heeft plaats gehad, met inachtneming van het overigens in dit artikel bepaalde, tot uitkering worden overgegaan. Indien het gedane verzet niet tot een verificatiegeschil leidt, kan met inachtneming van het bij de beschikking op het verzet bepaalde tot uitkering worden overgegaan zodra die beschikking in kracht van gewijsde is gegaan.

  • 10. In afwijking van de laatste zin van het zevende lid kan op geverifieerde vorderingen welke opeisbaar worden op of na de datum van de beschikking als bedoeld in artikel 66, eerste lid, voor zover artikel 74, eerste lid, niet reeds op deze vorderingen werd toegepast, een uitkering eerst worden gedaan zodra deze vorderingen opeisbaar zijn geworden. Tot dat tijdstip wordt een bedrag aan liquide middelen afgezonderd tot ten minste het beloop van het totaal van de bedragen die bij de toepassing van dit artikel op deze vorderingen zullen kunnen worden uitgekeerd, dan wel wordt deze uitkering op andere wijze zeker gesteld.

B

Indien het bij koninklijke boodschap van 22 juli 2000 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Faillissementswet in verband met het bevorderen van de effectiviteit van surséance van betaling en faillissement (Kamerstukken II 1999/2000, 27 244) tot wet wordt verheven en in werking treedt, komt artikel V, onderdeel Z van deze wet te luiden:

Z

Na artikel 163 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 163a
  • 1. De bewindvoerders kunnen uitkeringen doen op vorderingen die niet voortvloeien uit handelingen met de verzekeraar na het uitspreken van de noodregeling verricht, voor zover dit gelet op de liquiditeitspositie van de verzekeraar verantwoord is te achten en mits is voldaan aan de volgende leden.

  • 2. De bewindvoerders maken een staat op waaruit blijken de aard en het bedrag van de baten en schulden van de verzekeraar, de namen en woonplaatsen van de schuldeisers alsmede het bedrag der vorderingen van iedere schuldeiser. Een door de bewindvoerders gewaarmerkt afschrift van deze staat wordt ter kosteloze inzage van een ieder ter griffie van de rechtbank neergelegd.

  • 3. Op verzoek van de bewindvoerders bepaalt de rechter-commissaris de dag waarop uiterlijk de vorderingen moeten worden ingediend, en voorts dag, uur en plaats, waarop de verificatievergadering zal worden gehouden. De bewindvoerders geven van deze beschikkingen onmiddellijk aan alle bekende schuldeisers schriftelijk kennis en doen daarvan aankondiging in een of meer door de rechter-commissaris aan te wijzen dagbladen. De artikelen 110 tot en met 113 van de Faillissementswet zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat hetgeen is bepaald met betrekking tot de curator onderscheidenlijk de gefailleerde van toepassing is op de bewindvoerders onderscheidenlijk de verzekeraar dan wel het bijkantoor. Artikel 169, vijfde lid, onderdeel e, is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Een afschrift van de lijst van voorlopig erkende schuldvorderingen en van de lijst van betwiste vorderingen wordt door de bewindvoerders ter griffie van de rechtbank neergelegd om aldaar gedurende veertien dagen voorafgaande aan de verificatievergadering kosteloos voor een ieder ter inzage te liggen. De bewindvoerders geven alle bekende schuldeisers voor het begin van deze periode schriftelijk van de nederlegging bericht waarbij zij een nadere oproeping tot de verificatievergadering voegen. Voorts doen de bewindvoerders van de nederlegging mededeling in een of meer door de rechter-commissaris aan te wijzen dagbladen.

  • 5. Met betrekking tot de verificatie zijn de artikelen 119 tot en met 122, 123 tot en met 127, 129, 132 tot en met 137, 260, eerste lid, 261 en 262, eerste en derde lid, van de Faillissementswet van overeenkomstige toepassing. Daarbij zijn de bepalingen met betrekking tot de curator onderscheidenlijk de gefailleerde van toepassing op de bewindvoerders onderscheidenlijk de verzekeraar. Artikel 59 van de Faillissementswet is van overeenkomstige toepassing met uitzondering van het aldaar bepaalde ten aanzien van de vergoeding bedoeld in artikel 63a, derde lid, en de vergoeding voor het gebruik, bedoeld in artikel 63b, vierde lid, van de Faillissementswet. In afwijking van de in artikel 127, eerste lid, van de Faillissementswet genoemde termijn geldt de termijn die ingevolge het derde lid van dit artikel voor de indiening van vorderingen is bepaald. De vorderingen welke opeisbaar worden op of na de datum van de beschikking, bedoeld in artikel 156, eerste lid, worden geverifieerd voor de waarde welke zij hebben op het tijdstip waarop deze vorderingen opeisbaar worden, met dien verstande dat dit ten aanzien van vorderingen welke vallen onder de werking van artikel 165, eerste lid, slechts geldt voor zover deze bepaling niet reeds op deze vorderingen is toegepast.

  • 6. De bestuurders van de verzekeraar dan wel de vertegenwoordigers van het bijkantoor wonen de verificatievergadering bij teneinde aldaar alle inlichtingen over de oorzaken van de in artikel 156, eerste lid, bedoelde toestand en de staat van de boedel te geven die hen door de rechter-commissaris worden gevraagd. De schuldeisers kunnen de rechter-commissaris verzoeken omtrent bepaalde door hen op te geven punten inlichtingen aan de bestuurders dan wel de aan vertegenwoordigers van het bijkantoor te vragen. De vragen aan de bestuurders dan wel aan de vertegenwoordigers van het bijkantoor gesteld en de door hen gegeven antwoorden worden in het proces-verbaal opgetekend. In afwijking van het bepaalde in artikel 121, vierde lid, van de Faillissementswet levert het proces-verbaal van de verificatievergadering ten aanzien van de verbintenissen van de verzekeraar welke ingevolge artikel 165, eerste lid, worden overgedragen slechts kracht van gewijsde op voor zover de desbetreffende bedingen niet worden gewijzigd.

  • 7. Na de verificatie van de schuldvorderingen maken de bewindvoerders een uitdelingslijst op. Zij onderwerpen die aan de goedkeuring van de rechter-commissaris. De lijst houdt in een staat van ontvangsten en uitgaven, daaronder begrepen het loon van de bewindvoerders, de namen van de schuldeisers, en voorts het geverifieerde bedrag van ieders vordering en de daarop te ontvangen uitkering. De artikelen 180, tweede lid, 181 en 182, eerste lid, van de Faillissementswet zijn van overeenkomstige toepassing. Onverminderd het bepaalde in het tiende lid is artikel 233 van die wet eveneens van overeenkomstige toepassing.

  • 8. Bij het opmaken van de uitdelingslijst wordt met betrekking tot de vorderingen die zijn betwist of waarvan de voorrang is betwist of die voorwaardelijk zijn toegelaten een bedrag aan liquide middelen afgezonderd tot tenminste het beloop van het totaal van de bedragen die bij de toepassing van dit artikel op deze vorderingen zullen kunnen worden uitgekeerd, dan wel wordt deze uitkering op andere wijze zeker gesteld.

  • 9. De door de rechter-commissaris goedgekeurde uitdelingslijst wordt door de bewindvoerders ter griffie van de rechtbank neergelegd om aldaar gedurende veertien dagen kosteloos voor de schuldeisers ter inzage te liggen. De bewindvoerders doen van de nederlegging mededeling in een of meer door de rechter-commissaris aan te wijzen dagbladen. Voorts geven de bewindvoerders aan ieder der erkende en voorwaardelijk toegelaten schuldeisers schriftelijk van de nederlegging kennis, onder vermelding van het voor hem uitgetrokken bedrag. De artikelen 184 tot en met 186, 187, eerste, tweede en derde lid, 189 en 191 van de Faillissementswet zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat hetgeen daarin is bepaald met betrekking tot de curator van toepassing is op de bewindvoerders en dat in afwijking van de in artikel 184 van de Faillissementswet bedoelde termijn geldt de in de eerste zin van dit lid genoemde termijn. Indien ten gevolge van het krachtens artikel 184 dan wel artikel 186 van de Faillissementswet gedane verzet een verificatiegeschil ontstaat, wordt ten aanzien van de vorderingen waarop dit verzet betrekking heeft, het achtste lid van dit artikel overeenkomstig toegepast, en kan vervolgens, nadat voor zoveel nodig tevens dienovereenkomstig wijziging van de overige in de ter inzage neergelegde lijst opgenomen uitkeringsbedragen heeft plaats gehad, met inachtneming van het overigens in dit artikel bepaalde, tot uitkering worden overgegaan. Indien het gedane verzet niet tot een verificatiegeschil leidt, kan met inachtneming van het bij de beschikking op het verzet bepaalde tot uitkering worden overgegaan zodra die beschikking in kracht van gewijsde is gegaan.

  • 10. In afwijking van de laatste zin van het zevende lid kan op geverifieerde vorderingen welke opeisbaar worden op of na de datum van de beschikking als bedoeld in artikel 156, eerste lid, voor zover artikel 165, eerste lid, niet reeds op deze vorderingen werd toegepast, een uitkering eerst worden gedaan zodra deze vorderingen opeisbaar zijn geworden. Tot dat tijdstip wordt een bedrag aan liquide middelen afgezonderd tot ten minste het beloop van het totaal van de bedragen die bij de toepassing van dit artikel op deze vorderingen zullen kunnen worden uitgekeerd, dan wel wordt deze uitkering op andere wijze zeker gesteld.

ARTIKEL XII

Artikel 3 van de Kaderwet financiële verstrekkingen Financiën10 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt «verzekeringsbedrijf» vervangen door: verzekeraar.

b. In het tweede lid wordt «verzekeringsbedrijf» vervangen door: verzekeraar.

c. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Een verzekeraar als bedoeld in het eerste en tweede lid, beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 24 van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 en voldoet overigens aan nader door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken te stellen regels. Een verzekeraar als bedoeld in artikel 20, aanhef en onder c, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 wordt gelijkgesteld aan een verzekeraar die beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 24 van die wet.

ARTIKEL XIII

Artikel 75, tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering11 komt te luiden:

  • 2. Onder een kredietinstelling als bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan een op grond van artikel 52, tweede lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 geregistreerde kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van die wet.

ARTIKEL XIV

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL XV

Deze wet wordt aangehaald als: Wet actualisering en harmonisatie financiële toezichtswetten.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 14 november 2002

Beatrix

De Minister van Financiën,

J. F. Hoogervorst

Uitgegeven de twintigste februari 2003

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Stb. 1990, 380, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 11 december 2002, Stb. 654.

XNoot
2

Stb. 1995, 574, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 11 december 2002, Stb. 654.

XNoot
3

Stb. 1992, 722, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 11 december 2002, Stb. 654.

XNoot
4

Stb. 1995, 368, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 11 december 2002, Stb. 654.

XNoot
5

Stb. 1994, 252, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 11 december 2002, Stb. 654.

XNoot
6

Stb. 1996, 629, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 2 augustus 2002, Stb. 447.

XNoot
7

Stb. 1994, 258, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 september 2001, Stb. 481.

XNoot
8

Stb. 1950, K 258, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 31 oktober 2002, Stb. 542.

XNoot
9

Stb. 1954, 407, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 6 december 2001, Stb. 584.

XNoot
10

Stb. 1996, 98, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 20 juni 2002, Stb. 330.

XNoot
11

Stb. 1999, 23, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 12 december 2002, Stb. 647.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 2001/2002, 28 373.

Handelingen II 2002/2003, blz. 309.

Kamerstukken I 2002/2003, 28 373 (17, 17a).

Handelingen I 2002/2003, blz. 138.

Naar boven