Wet van 27 november 2003 tot wijziging van de regeling van de bevrijdende verjaring in het Burgerlijk Wetboek voor gevallen van verborgen schade door letsel of overlijden

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de regeling van de bevrijdende verjaring in artikel 310 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek te wijzigen met het oog op gevallen van verborgen schade door letsel of overlijden en van letselschade bij minderjarigheid;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek1 wordt als volgt gewijzigd:

Aan artikel 310 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 5. In afwijking van de leden 1 en 2 verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade door letsel of overlijden slechts door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden danwel rederlijkerwijs bekend had kunnen zijn. Indien de benadeelde minderjarig was op de dag waarop de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon bekend zijn geworden, verjaart de rechtsvordering slechts door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag volgende op die waarop de benadeelde meerderjarig is geworden.

ARTIKEL II

De Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek2 wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel 119a wordt een nieuw artikel 119b ingevoegd, luidende:

Artikel 119b

Artikel 310 lid 5 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing indien de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt voor inwerkingtreding van die bepaling heeft plaatsgevonden.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 27 november 2003

Beatrix

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de negende december 2003

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 9 oktober 2003, Stb. 376.

XNoot
2

Stb. 1969, 167, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 5 juni 2003, Stb. 238.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1999/2000, 2000/2001, 2001/2002, 26 824.

Handelingen II 2000/2001, blz. 2946–2954; 2956–2964; 2997.

Kamerstukken I 2000/2001, 26 824 (162, 162a); 2001/2002, 26 824 (128, 128a); 2002/2003, 26 824 (105, 105a, 105b, 105c); 2003/2004, 26 824 (A, B, C).

Handelingen I 2002/2003, blz. 651–671; 673–680; 693–701; 2003/2004, blz. 176–181; 187–197; zie vergadering dd. 25-11-2003.

Naar boven