Besluit van 28 oktober 2003, houdende bepalingen omtrent het vorderen van de beschikbaarstelling van spoorweginfrastructuur en spoorwegmaterieel in geval van buitengewone omstandigheden (Besluit vorderen beschikbaarstelling spoorweginfrastructuur en spoorwegmaterieel in buitengewone omstandigheden)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Defensie van 6 augustus 2003, nr. 2003002330, directie juridische zaken, afdeling wet- en regelgeving, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

Gelet op artikel 101, tweede lid, van de Spoorwegwet;

De Raad van State gehoord (advies van 23 september 2003, nr. W07.03 0332/II);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Defensie van 22 oktober 2003, nr. 2003003310, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Dit besluit is uitsluitend van toepassing indien bij koninklijk besluit artikel 101, eerste lid, van de Spoorwegwet in werking is gesteld.

Artikel 2

  • 1. In het belang van de uitvoering van de militaire taak kan Onze Minister van Defensie de beschikbaarstelling van spoorweginfrastructuur en spoorwegmaterieel vorderen.

  • 2. Van een vordering als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan aan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

Artikel 3

De leiding over de gevorderde spoorweginfrastructuur en over het gevorderde spoorwegmaterieel wordt opgedragen aan een door Onze Minister van Defensie aan te wijzen militaire autoriteit.

Artikel 4

De militaire autoriteit, bedoeld in artikel 3, kan het geheel of gedeeltelijk gebruik van spoorweginfrastructuur en van spoorwegmaterieel voor openbaar vervoer toestaan, voor zover dit verenigbaar is met het militair belang.

Artikel 5

  • 1. De uitvoering van de dienst op de gevorderde spoorweginfrastructuur blijft zoveel mogelijk overgelaten aan de spoorwegonderneming, onderscheidenlijk de spoorwegbeheerder.

  • 2. De spoorwegonderneming, onderscheidenlijk de spoorwegbeheerder, stelt dienst- en treinregelingen voor de gevorderde spoorweginfrastructuur op, waarbij aanwijzingen die door de militaire autoriteit, bedoeld in artikel 3, zijn verstrekt in acht worden genomen.

Artikel 6

De militaire autoriteit, bedoeld in artikel 3, kan beslissen dat spoorwegmaterieel binnen Nederland wordt gehouden.

Artikel 7

Het Reglement omtrent de aanwending van spoorwegen en spoorwegmaterieel in de gevallen, bedoeld in artikel 24 en de 2de alinea van artikel 50 der wet van 9 April 1875 (Staatsblad n°. 67), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 8 April 1893 (Staatsblad n°. 62), zoals vastgesteld bij koninklijk besluit van 17 september 1912 tot vaststelling van een reglement omtrent de aanwending van spoorwegen en spoorwegmaterieel in geval van oorlog of andere buitengewone omstandigheden (Stb. 295), wordt ingetrokken.

Artikel 8

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop artikel 101 van de Spoorwegwet in werking treedt.

Artikel 9

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit vorderen beschikbaarstelling spoorweginfrastructuur en spoorwegmaterieel in buitengewone omstandigheden.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 28 oktober 2003

Beatrix

De Staatssecretaris van Defensie,

C. van der Knaap

Uitgegeven de vierde december 2003

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Het onderhavige besluit vervangt het Reglement omtrent de aanwending van spoorwegen en spoorwegmaterieel in de gevallen, bedoeld in artikel 24 en de 2de alinea van artikel 50 der wet van 9 April 1875 (Staatsblad n°. 67), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 8 April 1893 (Staatsblad n°. 62), zoals vastgesteld bij koninklijk besluit van

17 september 1912 tot vaststelling van een reglement omtrent de aanwending van spoorwegen en spoorwegmaterieel in geval van oorlog of andere buitengewone omstandigheden (Stb. 295); hierna aangeduid als: het Reglement. De aanleiding voor deze vervanging is de totstandkoming van de wet houdende nieuwe algemene regels over de aanleg, het beheer, de toegankelijkheid en het gebruik van spoorwegen alsmede over het verkeer over spoorwegen (Spoorwegwet).

Artikelsgewijs

Artikel 1

Artikel 101, eerste lid, van de Spoorwegwet geeft aan Onze Minister wie het aangaat de bevoegdheid om, tegen schadeloosstelling, het gebruik van spoorwegmaterieel en spoorweginfrastructuur te vorderen. Artikel 101, eerste lid, van de Spoorwegwet is evenwel niet zonder meer van kracht; om deze bepaling werking te geven moet eerst een koninklijk besluit als bedoeld in artikel 98, eerste lid, van de wet, worden genomen.

Teneinde elk misverstand omtrent de werking van deze algemene maatregel van bestuur te voorkomen is in artikel 1 vastgelegd dat dit besluit uitsluitend van toepassing is indien bij koninklijk besluit artikel 101, eerste lid, van de Spoorwegwet in werking is gesteld.

Artikel 2

In het eerste lid is vastgelegd dat Onze Minister van Defensie in het belang van de uitvoering van de militaire taak de beschikbaarstelling van spoorweginfrastructuur en spoorwegmaterieel kan vorderen. Bedoeld is een vordering tot beschikbaarstelling, waarbij de spoorwegonderneming, onderscheidenlijk de spoorwegbeheerder, het vervoer uitvoert. Als voorbeeld kan worden gedacht aan het laten rijden van treinen ten behoeve van zieken- of materieelvervoer. Defensie beschikt zelf niet over personeel dat de spoorweginfrastructuur en het spoorwegmaterieel kan bedienen. Het is derhalve niet de bedoeling dat Defensie de exploitatie overneemt.

De zinsnede «in het belang van de uitvoering van de militaire taak» houdt verband met de formulering in artikel 101, eerste lid, van de Spoorwegwet. Ingevolge de laatstbedoelde bepaling komt de bevoegdheid tot vorderen van spoorweginfrastructuur en spoorwegmaterieel toe aan Onze Minister «wie het aangaat». Het is daarom niet uit te sluiten dat andere ministers dan Onze Minister van Defensie om hen moverende redenen tot vorderen van spoorweginfrastructuur en spoorwegmaterieel zullen overgaan.

Van een vordering als bedoeld in het eerste lid moet mededeling worden gedaan aan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, in verband met de primaire verantwoordelijkheid van deze minister voor het spoorvervoer.

Artikel 3

Ingevolge dit artikel moet de leiding over de gevorderde spoorweginfrastructuur en over het gevorderde spoorwegmaterieel worden opgedragen aan een door Onze Minister van Defensie aan te wijzen militaire autoriteit. Een vergelijkbare bepaling was voorheen te vinden in artikel 4 van het Reglement. Aangezien de aan te wijzen militaire autoriteit bovendien een (militair) ambtenaar van het Ministerie van Defensie zal zijn, is Onze Minister van Defensie bevoegd om aan hem aanwijzingen over de gevorderde spoorweginfrastructuur en van het gevorderde spoorwegmaterieel te geven. Ook is de militaire autoriteit aan Onze Minister van Defensie verantwoording verschuldigd.

Artikel 4

Artikel 4 is inhoudelijk geheel gelijk aan artikel 5 van het Reglement. De militaire autoriteit kan, zolang de beschikbaarstelling van spoorweginfrastructuur en spoorwegmaterieel is gevorderd het geheel of gedeeltelijk gebruik van de gevorderde spoorweginfrastructuur en van het gevorderde spoorwegmaterieel voor het openbaar vervoer toestaan, voor zover dit naar zijn oordeel verenigbaar is met het militair belang.

Artikel 5

De maatregel tot het vorderen dient niet verder te gaan dan nodig voor de uitvoering van de militaire taak. Om deze reden is in het eerste lid bepaald dat de uitvoering van de dienst op de gevorderde spoorweginfrastructuur zoveel mogelijk overgelaten blijft aan de spoorwegonderneming, onderscheidenlijk de spoorwegbeheerder.

Het tweede lid bepaalt dat de spoorwegonderneming, onderscheidenlijk de spoorwegbeheerder, dienst- en treinregelingen voor de gevorderde spoorweginfrastructuur opstelt, waarbij aanwijzigen die door de militaire autoriteit, bedoeld in artikel 3, zijn verstrekt in acht worden genomen. De functie van de spoorwegonderneming, onderscheidenlijk de spoorwegbeheerder, blijft overigens onaangetast.

Met artikel 5 vergelijkbare bepalingen waren voorheen opgenomen in artikel 7, eerste en tweede lid, van het Reglement.

Artikel 6

Artikel 6 sluit aan bij artikel 9 van het Reglement. Ingevolge artikel 6 kan de militaire autoriteit beslissen dat spoorwegmaterieel binnen Nederland moet worden gehouden. Uiteraard moet ook een zodanige beslissing nodig zijn voor de uitvoering van de militaire taak. De term «beslissen» omvat mede het mondelinge besluit van deze autoriteit.

Artikel 7

Aangezien de bepalingen van het Reglement, voor zover thans nog van belang, zijn overgeheveld naar dit besluit, wordt het Reglement ingetrokken.

De Staatssecretaris van Defensie,

C. van der Knaap


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Defensie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 januari 2004, nr. 7.

Naar boven