Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Financiën | Staatsblad 2003, 488 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Financiën | Staatsblad 2003, 488 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op voordracht van Onze Minister van Financiën, mede namens Onze Minister van Justitie, van 22 oktober 2003 FM 2003-01476, Generale Thesaurie, Directie Financiële Markten, afdeling Integriteit;
Gelet op artikel 8, tweede lid, van de Wet melding ongebruikelijke transacties;
De Raad van State gehoord (advies van 6 november 2003 nr. W06.03.0447/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 19 november 2003, no. FM 2003-01639 M, uitgebracht mede namens Onze Minister van Justitie;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Financiën,
G. Zalm
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Uitgegeven de zevenentwintigste november 2003
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wet melding ongebruikelijke transacties (Wet MOT) kunnen voor de duur van ten hoogste zes maanden bij ministeriële regeling indicatoren worden vastgesteld aan de hand waarvan wordt beoordeeld of een transactie moet worden aangemerkt als een ongebruikelijke transactie. Deze indicatoren dienen, willen zij langer dan zes maanden hun geldigheid behouden, bij algemene maatregel van bestuur te worden goedgekeurd.
De ministeriële regeling van 11 maart 2003 voorziet in een wijziging van de regeling van de Minister van Financiën en de Minister van Justitie van 20 maart 2001, houdende vaststelling van de indicatorenlijst voor ongebruikelijke transacties (Stcrt. 63).
Onderhavig besluit strekt tot goedkeuring, conform artikel 8, tweede lid, van de Wet MOT, van deze wijziging, die een toevoeging van een aantal indicatoren inhoudt.
Met de inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 24 februari 2003 tot aanwijzing van instellingen en diensten in het kader van de Wet identificatie bij dienstverlening en de Wet melding ongebruikelijke transacties (Stb. 94; hierna AMvB inzake de meldingsplicht vrije beroepsgroepen) op 1 juni 2003 is de reikwijdte van de Wet melding ongebruikelijke transacties uitgebreid.
Deze uitbreiding is gebaseerd op richtlijn nr. 2001/97/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 4 december 2001 tot wijziging van Richtlijn 91/308/EEG tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld (PbEG L344). De wijziging brengt naast handelaren in goederen van grote waarde en casino's, ook diverse vrije beroepsgroepen onder de werking van de richtlijn. In de Nederlandse wetgeving is deze richtlijn gedeeltelijk geïmplementeerd bij wet van 13 december 20011. Bovengenoemde AMvB completeert de implementatie van de richtlijn, door het invoeren van de meldingsplicht voor de in de richtlijn genoemde vrije beroepsgroepen. Kortheidshalve wordt op deze plaats voor een nadere toelichting over de toepasselijkheid van deze AMvB verwezen naar de bijbehorende nota van toelichting (Stb. 2003, 94).
Op grond van artikel 8 van de Wet melding ongebruikelijke transacties stellen de Minister van Financiën en de Minister van Justitie gezamenlijk de indicatoren vast aan de hand waarvan wordt beoordeeld of een transactie door deze beroepsgroepen moet worden aangemerkt als een ongebruikelijke transactie.
Door middel van de door beide ministers vastgestelde regeling, die door het onderhavige besluit wordt goedgekeurd, zijn voor bovengenoemde beroepsgroepen twee objectieve en twee subjectieve indicatoren vastgesteld. Bij de objectieve indicatoren is de melding verplicht en bij de subjectieve indicatoren is de melding verplicht indien de beroepsbeoefenaar oordeelt dat een of meer van de beschreven situaties van toepassing zijn. De melding moet geschieden aan het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties (het Meldpunt), gevestigd in Zoetermeer.
Wat betreft de eerste objectieve indicator «Transacties boven € 15 000, betaald aan of betaald door tussenkomst van de beroepsbeoefenaar in contanten, met cheques aan toonder of soortgelijke betaalmiddelen» is aangesloten bij het bedrag dat wordt genoemd in de eerdergenoemde richtlijn. Alhoewel er in de richtlijn wordt gesproken van een bedrag van € 15 000 of meer (bijvoorbeeld voor transacties in goederen van grote waarde) is voor de objectieve indicatoren voor de vrije beroepsgroepen aangesloten bij de tekst van de objectieve indicatoren zoals deze reeds sinds 1994 gelden voor de financiële instellingen. Deze indicatoren spreken steeds van een meldplicht indien er een transactie plaats vindt bóven een bepaald bedrag. Gelet op het feit dat de richtlijn geen grens geeft voor de melding van transacties door de vrije beroepsgroepen is hier geen sprake van een discrepantie tussen de richtlijn en de indicatoren.
Overigens zullen transacties van exact € 15 000 gemeld dienen te worden op basis van de hieronder beschreven subjectieve indicatoren.
De tweede objectieve indicator schrijft voor dat transacties die in verband met witwassen aan politie of justitie worden gemeld, ook aan het Meldpunt gemeld worden.
Wat betreft de subjectieve indicatoren valt een tweetal situaties te onderscheiden.
De eerste subjectieve indicator verplicht een beroepsbeoefenaar een transactie als ongebruikelijk te melden indien er bij hem een vermoeden is ontstaan van witwassen. Het gaat dan om gevallen waarin de beroepsbeoefenaar, op basis van zijn ervaring, vermoedt dat er iets niet in orde is met betrekking tot de transactie. Als hulpmiddel bij deze indicator is een aantal richtlijnen opgesteld waarin situaties worden beschreven waarin de beroepsbeoefenaar alert dient te zijn op witwassen. Aan de hand van de op dat moment bekende feiten en omstandigheden dient de beroepsbeoefenaar te beoordelen, of er aanleiding is om te veronderstellen dat de (voorgenomen) transactie verband kan houden met witwassen en een melding gedaan dient te worden bij het meldpunt. Deze richtlijnen zijn niet uitputtend van karakter. In de praktijk kunnen zich ook andere situaties voordoen, waarin een vermoeden ontstaat dat een transactie te maken zou kunnen hebben met witwassen. De richtlijnen staan onder andere vermeld in de voorlichtingsfolder die het ministerie van Financiën over de AMvB inzake de meldingsplicht vrije beroepsgroepen heeft uitgegeven.
De tweede subjectieve indicator ziet op transacties waarbij het contante deel van de betaling € 15 000 of minder bedraagt, maar waarvan de beroepsbeoefenaar de indruk heeft dat de cliënt dit bewust doet teneinde onder deze meldgrens te blijven, het zogeheten smurfen. Hieronder valt tevens het verrichten van verschillende contante stortingen op eigen rekening van de beroepsbeoefenaar, door cliënt zelf of namens cliënt, die gezamenlijk een bedrag boven € 15 000 opleveren.
De meldplicht voor de beroepsgroepen (waarvoor dit besluit de indicatoren goedkeurt) is op 1 juni 2003 in werking getreden. In de toelichting bij het koninklijk besluit van 24 februari 2003 tot aanwijzing van diensten en instellingen in het kader van de Wet identificatie bij dienstverlening en de Wet melding ongebruikelijke transacties (Stb. 94) is ingegaan op de administratieve lasten die een melding voor deze beroepsgroepen met zich meebrengt. Het aantal instellingen waar dit besluit zich op richt wordt geschat op 23 000. De kosten van een melding zullen zeer uiteen kunnen lopen. De tijd die gepaard gaat met een melding is ca. 10 minuten, de kosten variëren van € 5,83 tot € 66,67 per uur, afhankelijk van het uurloon van degene die de melding uiteindelijk uitvoert. Uiteraard is het totaal van administratieve lasten mede afhankelijk van de indicatoren die voor de meldingen worden opgesteld. Om hieraan een bedrag te kunnen verbinden dient er een inschatting gemaakt te worden van het aantal transacties dat aan één van de indicatoren voldoet en tot een melding leidt. Gelet op de geringe periode dat de meldplicht en de indicatoren nu in werking zijn, lijkt het niet opportuun om aan de hand van de reeds binnengekomen meldingen een schatting te geven van de administratieve lasten. Dit zou niet tot een representatief beeld van de administratieve lasten leiden. De ervaring leert ons dat indien er een geheel nieuwe beroepsgroep als meldplichtig wordt aangewezen, het enige maanden duurt voordat de meldingen op gang komen. Gelet op het feit dat het hier een meldplicht betreft voor een geheel nieuwe groep van instellingen die qua dienstverlening significant afwijkt van de groep van financiële instellingen die reeds sinds 1993 de plicht hebben om ongebruikelijke transacties te melden is het tevens niet opportuun om gebruik te maken van de gegevens omtrent meldingen die van deze laatstgenoemde instellingen reeds (lange tijd) bekend zijn. Besloten is dan ook thans nog niet tot een dergelijke schatting over te gaan. Eind 2004 zal de regeling geëvalueerd worden aan de hand van de op dat moment beschikbare gegevens, hierbij zullen de administratieve lasten opnieuw bezien worden.
Teneinde de administratieve lasten voor meldingen in het algemeen te beperken zijn er door het Meldpunt ongebruikelijke transacties meldformulieren opgesteld, waarvan de instellingen gebruik kunnen maken bij het doen van een melding, tevens worden er elektronische faciliteiten aangeboden die het doen van een melding vergemakkelijken.
De Minister van Financiën,
G. Zalm
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.
Wet van 13 december 2001, houdende wijziging van de Wet melding ongebruikelijke transacties en de Wet identificatie bij financiële dienstverlening 1993 met het oog op het verplichtstellen van de identificatieplicht en van de meldingsplicht van ongebruikelijke transacties door handelaren in zaken van grote waarde (Stb. 665).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2003-488.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.