Wet van 20 november 2003, houdende wijziging van de Kostenwet invordering rijksbelastingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is meerdere in de Kostenwet invordering rijksbelastingen opgenomen tarieven te verhogen opdat de totale invorderingskosten gedekt kunnen worden door de totale opbrengst van de kosten die in rekening worden gebracht ter zake van de diverse vervolgingsmaatregelen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Kostenwet invordering rijksbelastingen1 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 2 wordt «€ 4» vervangen door: € 6. Voorts wordt «€ 9» vervangen door: € 13.

B. Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «€ 23» vervangen door: € 34. Voorts wordt «€ 2» vervangen door: € 3. Ten slotte wordt «€ 6807» vervangen door: € 9938.

2. In het tweede en derde lid wordt «€ 9» vervangen door: € 13.

3. In het vierde lid wordt «€ 2» vervangen door: € 3.

C. Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «€ 32» vervangen door: € 47. Voorts wordt «€ 41» vervangen door: € 60. Verder wordt «€ 9» vervangen door: € 13. Ten slotte wordt «€ 16» vervangen door: € 23.

2. In het tweede lid wordt «€ 9» vervangen door: € 13.

3. In het derde lid wordt «€ 3» vervangen door: € 4.

D. Na artikel 7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8

  • 1. Bij het begin van het kalenderjaar worden het eerste en het derde bedrag, genoemd in artikel 2, het eerste, het tweede en het vijfde bedrag, genoemd in artikel 3, eerste lid, de bedragen, genoemd in artikel 3, tweede tot en met vierde lid, en de bedragen, genoemd in artikel 4, bij ministeriële regeling vervangen door andere. Deze bedragen worden berekend door de te vervangen bedragen te vermenigvuldigen met de correctiefactor en vervolgens de nodig geachte afronding aan te brengen. Indien in het voorafgaande jaar een dergelijke afronding is toegepast, kan bij vervanging worden uitgegaan van het niet-afgeronde bedrag.

  • 2. De correctiefactor is de verhouding van het gemiddelde van de indexcijfers van de achttiende tot en met de zevende aan het kalenderjaar voorafgaande maand, tot het gemiddelde van de indexcijfers van de dertigste tot en met de negentiende aan het kalenderjaar voorafgaande maand.

  • 3. De indexcijfers zijn de cijfers uit de «CAO-lonen per uur inclusief bijzondere beloning, CAO-sector Overheid» van het Centraal Bureau voor de Statistiek. De gemiddelde indexcijfers worden berekend uit de indexcijfers vermeld in het nummer van het Statistisch bulletin, waarin het indexcijfer van de zevende respectievelijk negentiende aan het kalenderjaar voorafgaande maand voor het eerst, al dan niet voorlopig, wordt gepubliceerd.

  • 4. Indien de basis voor de indexcijfers wijzigt, wordt bij ministeriële regeling aangegeven op welke wijze wordt overgegaan op de nieuwe reeks indexcijfers.

ARTIKEL II

  • 1. De eerste keer dat artikel 8, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen toepassing vindt, wordt voor de vervanging van de bedragen van € 3, € 4, € 6, € 13, € 23, € 34, € 47, € 60 en € 9938 uitgegaan van de niet-afgeronde bedragen van respectievelijk € 2,92, € 4,38, € 5,84, € 13,14, € 23,36, € 33,58, € 46,72, € 59,86 en € 9938,22.

  • 2. Indien het moment van inwerkingtreding van deze wet niet samenvalt met het begin van een kalenderjaar, vindt direct na de inwerkingtreding artikel 8 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen overeenkomstige toepassing alsof de inwerkingtreding zou zijn samengevallen met het begin van het kalenderjaar waarin de inwerkingtreding valt.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de derde kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 20 november 2003

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn

Uitgegeven de zevenentwintigste november 2003

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Stb. 1969, 83, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 12 december 2001, Stb. 639.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 2002/2003, 28 917.

Handelingen II 2003/2004, blz. 863.

Kamerstukken I 2003/2004, 28 917 (A, B).

Handelingen I 2003/2004, zie vergadering d.d. 18 november 2003.

Naar boven