Besluit van 20 oktober 2003, houdende wijziging van het Aanwijzingsbesluit verzekerden Zfw in verband met afstel van het tijdstip van aanvang van fase 3 van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen voor bepaalde groepen (gewezen) overheidswerknemers

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 6 juni 2003, kenmerk Z/VV-2383743, gedaan na overleg met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, onder d, en negende lid van de Ziekenfondswet;

De Raad van State gehoord (advies van 15 augustus 2003, nummer No. W13.03.0211/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 8 oktober 2003, kenmerk Z/VV-2415031, uitgebracht na overleg met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Aanwijzingsbesluit verzekerden Zfw1 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Een nieuw onderdeel d wordt ingevoegd, luidende:

d. degene, die zijn woonplaats hier te lande heeft en die op grond van een uitkeringsregeling wegens werkloosheid of ontslag, ter zake waarvan hij verzekerd was ingevolge onderdeel f, een uitkering wegens ziekte, zwangerschap of bevalling ontvangt;.

2. In onderdeel e wordt «artikel 1, onderdeel h, van de Ziektewet» vervangen door: artikel 1, onderdeel e, van de Ziektewet.

3. Na onderdeel e wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

f. degene, die zijn woonplaats hier te lande heeft en anders dan krachtens of anders dan in aanvulling op de Werkloosheidswet of de Toeslagenwet dan wel de voorzieningen en regelingen, bedoeld onder g, x en aa, een uitkering of wachtgeld ter zake van werkloosheid of ontslag ontvangt op grond van de arbeidsvoorwaarden, verbonden aan de dienstbetrekking ter zake waarvan hij verzekerd was als overheidswerknemer in de zin van artikel 1, onder l, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen dan wel in die hoedanigheid uitsluitend in verband met overschrijding van de voor de verplichte ziekenfondsverzekering geldende loongrens niet verzekerd was. Met een uitkering als bedoeld in de vorige alinea wordt gelijkgesteld een overbruggingsuitkering, welke aan een gewezen werknemer van de steenkolenmijn-industrie is toegekend op grond van de regeling inzake aanvullende voorzieningen in het kader van artikel 4 van de beschikking nr. 3–65 van de Hoge Autoriteit van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal van 17 februari 1965, welke op 19 april 1967 door de vereniging «De Gezamenlijke Steenkolenmijnen in Limburg» is vastgesteld;.

B

Aan artikel 2 wordt een nieuw tweede lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Het bepaalde in artikel 1, onder f, is niet van toepassing, indien het overeengekomen vaste loon in geld, waarnaar de uitkering of het wachtgeld is berekend, dan wel – zodra gedurende 26 weken uitkering werd ontvangen – indien het bruto ongekorte uitkeringsbedrag, herleid op jaarbasis, meer bedraagt dan het in artikel 3, eerste lid, onder a, van de Ziekenfondswet genoemde bedrag. Tot het bruto ongekorte uitkeringsbedrag wordt mede gerekend de toeslag ingevolge artikel 9 van de Wet van 20 december 1984, houdende aanpassing van uitkeringspercentages van ontslaguitkerings- en arbeidsongeschiktheidsregelingen voor overheidspersoneel, onderwijspersoneel en daarmee gelijk te stellen personeel (Stb. 657).

C

In artikel 3b wordt «artikel 4» vervangen door: artikel 3, vijfde lid, van de Ziekenfondswet.

D

Na artikel 4 wordt een nieuw artikel 4a ingevoegd, luidende:

Artikel 4a

  • 1. Voor de verzekering van degenen, bedoeld in artikel 1, onder d, wordt over de uitkering een premie geheven tot het krachtens artikel 15, eerste lid, van de Ziekenfondswet vastgestelde percentage.

  • 2. Artikel 9, tweede lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel is het bepaalde krachtens artikel 15, tweede lid, van de Ziekenfondswet alsmede het bepaalde in het derde, vierde en vijfde lid van dat artikel van overeenkomstige toepassing, waarbij de uitkering, bedoeld in het eerste lid, als loon wordt aangemerkt en het orgaan dat de uitkering doet als werkgever wordt beschouwd.

  • 4. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven met betrekking tot de vaststelling, de invordering, de afdracht en de verantwoording van de premie.

E

In artikel 5, eerste lid, wordt «bedoeld in artikel 15e» vervangen door: bedoeld in artikel 1, onder f.

F

In artikel 11b, derde lid, wordt «zijn» vervangen door: is.

G

In artikel 14, vierde lid, onder a, vervalt «dan wel, indien uitbetaling van de in het tweede lid bedoelde uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet met toepassing van artikel 19, vijfde lid, van die wet plaatsvindt door een pensioeninstelling, die pensioeninstelling,» en wordt «welke organen de premie storten» vervangen door: welk orgaan de premie stort.

H

Artikel 15a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt de laatste volzin.

2. In het tweede lid vervalt de laatste volzin.

3. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. a. Voor de verzekering van de verzekerden, bedoeld in het eerste lid, onder a, en het tweede lid wordt een premie geheven tot het krachtens het eerste lid van artikel 15 van de Ziekenfondswet vastgestelde percentage van de uit te betalen WAO-uitkering, die in het tijdvak, waarover de betaling loopt, door de verzekerden is genoten. Het bepaalde krachtens artikel 15, tweede lid, alsmede de artikelen 15, derde tot en met vijfde lid, en 16 van de Ziekenfondswet is van overeenkomstige toepassing.

    b. Met betrekking tot de vaststelling, de invordering en de afdracht van de premie voor de verzekering van verzekerden, bedoeld in het eerste lid, onder b, is artikel 11b van overeenkomstige toepassing.

I

Artikel 15e vervalt.

J

In artikel 16a, eerste lid, wordt vóór «e» ingevoegd «d,», wordt vóór «g» ingevoegd « f,», en wordt «15d en 15e» vervangen door: en 15d.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt wat betreft artikel I, onderdelen A, B, D, E, I en J terug tot en met 1 januari 2003.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 20 oktober 2003

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

J. F. Hoogervorst

Uitgegeven de achttiende november 2003

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Bij de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen (hierna: Wet OOW) is besloten het overheidspersoneel gefaseerd onder de werknemersverzekeringen te brengen. Wat de ziektekostenverzekeringen betreft, is besloten dat de invoering van de Wet OOW niet zou mogen leiden tot verandering in de ziektekostenverzekering van het overheidspersoneel en het gewezen overheidspersoneel. Met andere woorden: de status quo dient te worden gehandhaafd. Dit houdt in dat deze personen als regel van de ziekenfondsverzekering blijven uitgezonderd. Met het Besluit van 16 december 1997, houdende wijziging van het Aanwijzingsbesluit verplicht-verzekerden Ziekenfondswet in verband met het onder de werkingssfeer van de wettelijke werknemersverzekeringen brengen van het overheidspersoneel (Stb. 715) (hierna: het Besluit van 16 december 1997, Stb. 715) werd het Aanwijzingsbesluit verzekerden Zfw (hierna: het Aanwijzingsbesluit) en het Besluit beperking kring verzekerden Ziekenfondswet aangepast zonder dat er materieel een wijziging in de bestaande ziektekostenverzekeringssituatie van betrokkenen plaatsvond. Het Besluit van 16 december 1997, Stb. 715 is gewijzigd bij Besluit van 12 februari 2001, Stb. 108.

De inwerkingtreding van de Wet OOW vond fasegewijs plaats. Bij Koninklijk Besluit van 24 december 1997 (Stb. 1997, 769) is het tijdstip van aanvang van fase 1 van de Wet OOW vastgesteld op 1 januari 1998. Bij het Koninklijk Besluit van 17 juli 1999 (Stb. 1999, 354, laatstelijk gewijzigd bij Stb. 2000, 255) is het tijdstip bepaald waarop fase 2 en fase 3 in werking treden. Fase 2 trad met ingang 1 januari 2001 in werking. Fase 3 trad voor de ZW voor een bepaalde groep personen op 1 januari 2001 in werking. Voor de overige groepen, waaronder materieel vooral gewezen overheidswerknemers vallen die op 31 december 2000 recht hadden op wachtgeld, de zogenaamde «bestaande wachtgelders», zou fase 3 met ingang van 1 januari 2003 in werking treden.

De ministerraad heeft in 2002 besloten tot afstel van de fase 3 van de Wet OOW voor deze overige groepen. Deze wachtgelders worden niet onder de Werkloosheidswet (WW) en de Ziektewet (ZW) gebracht, maar voor hen blijft de wachtgeldregeling integraal van kracht. De beslissing tot afstel van fase 3 heeft geleid tot het Koninklijk Besluit van 13 juni 2002 tot wijziging van het Besluit van 17 juli 1999 tot vaststelling van het tijdstip van aanvang van fase 2 en 3 van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen (Stb. 2002, 343). Daarbij is het tijdstip van aanvang van fase 3 buiten werking gesteld. Dit afstel heeft consequenties voor de wijzigingen in het Aanwijzingsbesluit verzekerden Zfw die met de bepalingen van het Besluit van 16 december 1997, Stb. 715 zijn doorgevoerd.

Het afstellen van fase 3 van de Wet OOW zal geen inhoudelijke gevolgen hebben voor de ziektekostenverzekering van de wachtgelders die ten tijde van de inwerkingtreding van onderhavige wijziging recht op wachtgeld hebben. De groep wachtgelders bestaat hoofdzakelijk uit de volgende subgroepen:

• De gewezen overheidswerknemers met een recht op wachtgeld van vóór 1 januari 2001.

• De overheidswerknemers die op 31 december 2000 volledig arbeidsongeschikt waren en die op of na 1 januari 2001 geheel of gedeeltelijk zijn afgeschat naar niet-volledige arbeidsongeschiktheid en die uit dien hoofde recht op wachtgeld hebben verkregen.

• De zogenaamde garantiewachtgelders. Dat zijn wachtgelders die in hun wachtgeld bepaalde garanties hebben gekregen die niet onder de WW zouden kunnen worden gehandhaafd. Voor hen zou conversie naar de WW niet zinvol zijn, omdat eventuele sancties op grond van de WW zouden worden gerepareerd of ongedaan gemaakt via het wachtgeld. Daarom was al eerder besloten deze subgroep niet onder de WW te brengen.

Deze wachtgelders blijven (gelet op de eerdere besluitvorming om op dit terrein de status quo te handhaven) als regel uitgezonderd van de ziekenfondsverzekering. Wetgevingstechnisch leidt het afstel van fase 3 wel tot de nodige wijzigingen. Vóór de aanvankelijk voorgenomen datum van ingaan van fase 3 van de Wet OOW gold voor wachtgelders als hoofdregel dat zij niet ziekenfondsverzekerd waren. Wachtgelders die wel onder de ziekenfondsverzekering vielen, waren apart aangewezen in artikel 1, onderdeel f, van het Aanwijzingsbesluit. Met ingang van fase 3 zou het wachtgeld van de groep bestaande wachtgelders worden omgezet in een uitkering op grond van de WW en zouden zij daardoor onder de werkingssfeer van de WW en daardoor ook onder de werkingssfeer van de ZW komen. De ziekenfondsverzekering zou door de koppeling in de ZFW met de ZW automatisch op hen van toepassing worden. Om de verzekeringssituatie van deze groep onveranderd te laten, zou deze groep na het ingaan van de fase 3 van de Wet OOW via het Besluit beperking kring verzekerden Ziekenfondswet (hierna: het Besluit beperking) weer worden uitgezonderd van de ziekenfondsverzekering voor zover zij dat voorheen ook al waren. Door deze formeel-technische verschuiving zou er door de Wet OOW materieel niets wijzigen in de ziektekostenverzekeringsstatus van de wachtgelders.

Nu fase 3 niet doorgaat, kan deze technische verschuiving van die groep wachtgelders van de ene regeling (Aanwijzingsbesluit) naar de andere (Besluit beperking kring verzekerden ziekenfondsverzekering) achterwege blijven. De hoofdregel dat wachtgelders niet ziekenfondsverzekerd zijn behoudens de in artikel 1, onderdeel f, van het Aanwijzingsbesluit aangewezen gevallen kan blijven gelden. Het is dan ook niet meer nodig om voor de garantiewachtgelders, die toch al buiten de WW en de ZW blijven, een eigenstandige regeling in de Zfw-regelgeving op te nemen.

Artikel I, onderdelen A, B, D, E, I en J

Dit besluit, artikel I, onderdelen A, B, D, E, I en J leidt tot een merendeels technische aanpassing van het Aanwijzingsbesluit aan het afstel van fase 3 van de Wet OOW.

In artikel 1, onderdeel f, van het Aanwijzingsbesluit is door toevoeging van de woorden «of anders dan in aanvulling op» verduidelijkt dat de op of na 1 januari 2001 tegelijk met de WW ingevoerde boven- en nawettelijke werkloosheidsregelingen geen wachtgeldregelingen in de zin van dat artikelonderdeel zijn. De boven- en nawettelijke werkloosheidsregelingen leveren voor de uitkeringsgerechtigden geen zelfstandige titel meer op voor ziekenfondsverzekering.

Artikel 1, onderdeel d, van het Aanwijzingsbesluit regelt dat iemand die verzekerd was ingevolge artikel 1, onderdeel f, van het Aanwijzingsbesluit indien hij recht krijgt op een uitkering wegens ziekte, zwangerschap of bevalling, ziekenfondsverzekerde blijft zolang hij op die uitkering recht heeft. De premieheffing voor deze verzekerden is geregeld in artikel 4a van het Aanwijzingsbesluit.

Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat fase 3 van de Wet OOW gedeeltelijk al wel is doorgevoerd, te weten de toepassing van de ZW op bepaalde groepen actief personeel dat op of na 1 januari 2001 wegens ziekte in aanmerking kwam voor een ZW-uitkering. Hiertoe behoorden nadrukkelijk niet zieke wachtgelders. Voor zover fase 3 ZW reeds is ingevoerd, heeft de onderhavige wijziging geen gevolgen voor de betrokken werknemers. Voor zover fase 3 ZW nog moest worden ingevoerd, dus voor de wachtgelders (al dan niet ziek), blijft invoering achterwege. Zieke wachtgelders worden in het kader van het onderhavige wijzigingsbesluit ten aanzien van de ziekenfondsverzekering op dezelfde wijze behandeld als reguliere wachtgelders.

Artikel I, onderdeel G

De wijziging van artikel 14, vierde lid, aanhef en onder a, van het Aanwijzingsbesluit vloeit voort uit een wijziging van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Bij Wet van 13 december 2000, houdende wijziging van de wet van 22 december 1994 tot nadere wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet, de Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Stb. 957) in verband met de verhoging van de kinderbijslag met ingang van 1 januari 2000 alsmede wijziging van een aantal andere wetten (Stb. 2000, 593). Met deze wet is artikel 19, vijfde en zesde lid, van de AOW vervallen. Het betreft het laten vervallen van de mogelijkheid tot betaling van AOW- en Anw-uitkeringen door vergunninghouders. Met het vervallen van het uitbetalen van een AOW-pensioen door vergunninghoudende pensioenfondsen kan de in artikel 14, vierde lid, aanhef en onder a, van het Aanwijzingsbesluit opgenomen mogelijkheid voor vergunninghouders ziekenfondspremie in te houden op het ouderdomspensioen en de toeslag waarop een verzekerde aanspraak heeft krachtens de AOW, vervallen.

Artikel I, onderdelen C, F en H

De wijziging van artikel I, onderdelen C, F en H betreft geen materiële wijziging maar een correctie van verwijzing naar relevante regelgeving.

Artikel I, onderdeel A (wijziging artikel 1, onder e, van het Aanwijzingsbesluit verzekerden Zfw)

De verwijzing in artikel 1, onder e, van het Aanwijzingsbesluit verzekerden Zfw naar artikel 1, onder h, van de Ziektewet dient te worden aangepast aan de verlettering van dat artikelonderdeel in artikel 1, onder e, van de Ziektewet die heeft plaatsgevonden op grond van de Invoeringswet Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Inwerkingtreding

In verschillende artikelen van het Besluit van 16 december, Stb. 715 is met het inwerkingtreden van de wijzigingen op grond van Stb. 2001, 108 de zinsnede betreffende het tijdstip van aanvang van verschillende fases van de Wet OOW vervangen door de datum waarop de fase 2 en fase 3 voor groepen van personen daadwerkelijk in werking zou treden. De wijziging van, onder andere, het Aanwijzingsbesluit voor wat betreft de fase 3 van de Wet OOW is daardoor in werking getreden op 1 januari 2003. Dit besluit dient derhalve voor zover het betreft de wijzigingen betrekking hebbende op het afstel van de fase 3 van de Wet OOW, in werking te treden met terugwerkende kracht tot en met die datum, te weten 1 januari 2003.

Dit besluit had tegelijk met voormelde wijzigingen van het Aanwijzingsbesluit betreffende de fase 3 van de Wet OOW waarvan bij besluit van 13 juni 2002 tot afstel is overgegaan, in werking moeten treden. Dat is echter, mede vanwege de prioriteit die aan de voorbereiding van andere regelgeving moest worden gegeven, niet mogelijk gebleken. Om deze reden is ervoor gekozen om aan de bepalingen in dit besluit, die niet belastend zijn, terugwerkende kracht te verlenen tot en met 1 januari 2003. Gezien het regeringsbesluit de status quo te handhaven voor wat betreft de ziektekostenverzekeringspositie van het overheidspersoneel en het gewezen overheidspersoneel heeft de uitvoeringsorganisatie van de ziektekostenverzekeringen vooruitlopend op dit besluit al rekening gehouden met de in dit besluit voorgestelde maatregelen. Voor de betrokkenen heeft deze terugwerkende kracht geen nadelige gevolgen, omdat er materieel niets verandert in hun verzekeringspositie en derhalve ook niets in hun premieheffingspositie.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

J. F. Hoogervorst


XNoot
1

Stb. 1996, 66, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 10 oktober 2003, Stb. 388.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 december 2003, nr. 238.

Naar boven