Besluit van 23 januari 2003, houdende herziening van de vergoedingen voor staatsraden in buitengewone dienst zonder vaste deeltaak en voor leden in buitengewone dienst van de Algemene Rekenkamer

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 16 september 2002, nr. CW2002/87946, directoraat-generaal Constitutionele Zaken en Koninkrijksrelaties;

Gelet op de artikelen 3, tweede lid, en 5 van de Wet van 11 september 1964, houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede van de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer (Stb. 387);

De Raad van State gehoord (advies van 18 oktober 2002, nr. W04.02.0413/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 14 januari 2003, nr. CW2002/U101350;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In artikel 1 van het koninklijk besluit van 9 juni 1972, houdende regeling van de vergoeding voor staatsraden in buitengewone dienst (Stb. 314)1 wordt «€ 331,26» vervangen door: € 370.

ARTIKEL II

In artikel 1 van het koninklijk besluit van 9 juni 1972, houdende regeling van de vergoeding voor staatsraden in buitengewone dienst (Stb. 314) wordt «€ 370» vervangen door: € 405.

ARTIKEL III

In artikel 1 van het koninklijk besluit van 21 september 1992, houdende regeling van de vergoeding voor leden in buitengewone dienst van de Algemene Rekenkamer (Stb. 538)2 wordt «€ 331,26» vervangen door: € 370.

ARTIKEL IV

In artikel 1 van het koninklijk besluit van 21 september 1992, houdende regeling van de vergoeding voor leden in buitengewone dienst van de Algemene Rekenkamer (Stb. 538) wordt «€ 370» vervangen door: € 405.

ARTIKEL V

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, met dien verstande dat:

    a. de artikelen I en III terugwerken tot en met 1 januari 2002,

    b. de artikelen II en IV terugwerken tot en met 1 januari 2003.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 23 januari 2003

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

Uitgegeven de zesde februari 2003

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Bij besluit van 12 mei 1998, houdende herziening van de vergoedingen voor staatsraden in buitengewone dienst zonder vaste deeltaak en voor leden in buitengewone dienst van de Algemene Rekenkamer (Stb. 283) zijn de vergoedingen van de staatsraden in buitengewone dienst zonder vaste deeltaak en de leden in buitengewone dienst van de Algemene Rekenkamer gekoppeld aan de vergoeding die geldt voor raadsheren in buitengewone dienst van de Hoge Raad.

Artikel 38, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, waarin de hoogte van de vergoeding voor raadsheren in buitengewone dienst van de Hoge Raad is vastgelegd, is onlangs gewijzigd (koninklijk besluit van 9 december 2002, tot wijziging van enige algemene maatregelen van bestuur in verband met onder meer de uitvoering van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2000–2001 en de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2001–2002 sector Rechterlijke Macht (Stb. 598). De vergoeding bedraagt vanaf 1 januari 2002 € 370. Met ingang van 1 januari 2003 wordt de vergoeding verhoogd tot € 405.

Het onderhavige besluit strekt ertoe deze wijzigingen over te nemen in de vergoedingsregelingen voor de staatsraden in buitengewone dienst zonder vaste deeltaak en voor de leden in buitengewone dienst van de Algemene Rekenkamer.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes


XNoot
1

Stb. 1972, 314, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 september 2001, Stb. 415.

XNoot
2

Stb. 1992, 538, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 september 2001, Stb. 415.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven