Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2003, 390 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2003, 390 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 3 september 2003, Directie Bijstand en Gemeentelijk Activeringsbeleid, nr. B&GA/WWB/03/70143;
Gelet op artikel 7 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand;
De Raad van State gehoord (advies van 18 september 2003, nr. W12.03.0369/IV);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 oktober 2003, Directie Werk en Bijstand, nr. W&B/WWB/03/76459;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. wet: Wet werk en bijstand;
b. zelfstandige: de belanghebbende van 18 tot 65 jaar, die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in eigen bedrijf of zelfstandig beroep hier te lande en die:
1°. voldoet aan de wettelijke vereisten voor de uitoefening daarvan;
2°. voldoet aan het urencriterium, bedoeld in artikel 3.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001, en
3°. alleen of samen met degenen met wie hij het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent de volledige zeggenschap in dat bedrijf of zelfstandig beroep heeft en de financiële risico's daarvan draagt;
c. levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep: het bedrijf of zelfstandig beroep waaruit de zelfstandige naar verwachting na bijstandsverlening een inkomen zal verwerven dat, samen met het overige inkomen, toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep en voor de voorziening in het bestaan;
d. boekjaar: de periode van 12 maanden waarover de administratie van de zelfstandige wordt gevoerd;
e. netto inkomen: het over het boekjaar verworven inkomen, bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3.4 van de wet, met toepassing van artikel 6, tweede lid;
f. bruto inkomen: het over het boekjaar verworven inkomen, bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3.4 van de wet, zonder toepassing van artikel 31, derde lid, van de wet en artikel 6, tweede lid;
g. jaarnorm: de tot een bedrag per boekjaar omgerekende som van de bijstandsnorm, bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3.2 en 3.3 van de wet, verhoogd met de over de bijstand verschuldigde ziekenfondspremie en de verleende bijzondere bijstand;
h. totaal vermogen: het vermogen, bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a, van de wet, zonder aftrek van de aanwezige schulden en zonder de in artikel 34, tweede lid, onderdelen a en e, van de wet, bedoelde bezittingen in aanmerking te nemen;
i. eigen vermogen: het verschil tussen het totaal vermogen en de aanwezige schulden;
j. bank: kredietinstelling die is ingeschreven in de afdelingen I, onderafdeling 1, 2, 3, 5 of 6 of afdeling III van het register, bedoeld in artikel 52, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992;
k. ondernemer in de binnenvaart: de zelfstandige die arbeid verricht door:
a. het vervoeren of opslaan van goederen met behulp van een schip dat bestemd is of gebruikt wordt voor het vervoer van goederen op de Nederlandse binnenwateren, stromen en riviermonden, alsmede op de Dollard, de Waddenzee en het IJsselmeer;
b. het slepen of duwen van de in onder a bedoelde schepen met een boot die blijkens zijn bouw daarvoor is bestemd en niet tevens is ingericht voor het vervoer van goederen.
1. Algemene bijstand kan worden verleend aan:
a. de zelfstandige die gedurende een redelijke termijn als zodanig werkzaam is geweest en wiens bedrijf of zelfstandig beroep levensvatbaar is;
b. de persoon of de echtgenoot van de persoon die uit hoofde van werkloosheid een uitkering ontvangt en die een bedrijf of zelfstandig beroep begint dat levensvatbaar is;
c. de zelfstandige van 55 jaar en ouder wiens bedrijf of zelfstandig beroep niet levensvatbaar is en die het bedrijf of zelfstandig beroep gedurende een aaneengesloten periode van 10 jaar onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag heeft uitgeoefend en hieruit een inkomen geniet dat duurzaam ontoereikend is om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien;
d. de zelfstandige wiens bedrijf of zelfstandig beroep niet levensvatbaar is en die zich verplicht de activiteiten in het bedrijf of zelfstandig beroep zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 12 maanden, te beëindigen;
e. de zelfstandige die om gezondheidsredenen niet of slechts beperkt in staat is tot het uitoefenen van zijn bedrijf of zelfstandig beroep en die een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen heeft aangevraagd.
2. Bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal kan slechts worden verleend aan de zelfstandige, bedoeld in de onderdelen a, b en c van het eerste lid.
3. Bijstandsverlening aan een persoon die algemene bijstand ontvangt, die voornemens is een bedrijf of zelfstandig beroep te beginnen en zich in verband hiermee niet beschikbaar stelt voor arbeid in dienstbetrekking kan gedurende een voorbereidingsperiode van ten hoogste 12 maanden worden voortgezet. In een zodanig geval:
a. zijn de artikelen 9 en 10 van de wet niet van toepassing;
b. is de belanghebbende verplicht mee te werken aan begeleiding door een door het college aangewezen derde.
1. Bijstand in de vorm van een bedrag om niet als bedoeld in de artikelen 12, 19, 21 en 22:
a. wordt niet verleend indien het eigen vermogen meer bedraagt dan € 156 240,00;
b. wordt, indien het eigen vermogen meer bedraagt dan € 37 177,00, doch minder dan € 156 240,00, slechts verleend indien dit eigen vermogen niet meer bedraagt dan 30 procent van het totaal vermogen.
2. In afwijking van het eerste lid wordt aan de zelfstandige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, bijstand in de vorm van een bedrag om niet als bedoeld in de artikelen 12 en 26 niet verleend, indien het eigen vermogen meer bedraagt dan € 109 368,00.
De bijstand die wordt verleend in de vorm van een bedrag om niet met toepassing van de artikelen 12, 21, eerste lid, 22 en 26 wordt verhoogd met een forfaitair bedrag dat overeenkomt met de loonbelasting en de premies volksverzekeringen en de over de bijstand verschuldigde ziekenfondspremie, bedoeld in artikel 19, vierde lid, van de wet.
1. In afwijking van artikel 32, eerste lid, onderdeel b, van de wet wordt bij de bijstandsverlening aan een zelfstandige rekening gehouden met het inkomen over een boekjaar. Een teruggave van inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen wordt bij een zelfstandige niet als inkomen aangemerkt.
2. Bij de bijstandsverlening aan een zelfstandige worden de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen over inkomen waarover geen loonbelasting is geheven gesteld op 20 procent van dat inkomen.
Niet als vermogen wordt in aanmerking genomen het voor de uitoefening van het bedrijf of zelfstandig beroep noodzakelijke vermogen, waaronder mede begrepen het vermogen gebonden in de door de zelfstandige of zijn gezin in eigendom bewoonde woning met bijbehorend erf.
1. De voor de uitoefening van het bedrijf of zelfstandig beroep noodzakelijke bezittingen en de aanwezige schulden van de zelfstandige worden gewaardeerd op basis van de waarde in het economisch verkeer.
2. In afwijking van het eerste lid worden de volgende vermogensbestanddelen als volgt gewaardeerd:
a. onderhanden werken, halffabrikaten, eindproducten en te velde staande gewassen worden gewaardeerd op basis van de gemaakte kosten, arbeidskosten daaronder begrepen;
b. handelsvoorraden en grondstoffen worden gewaardeerd op basis van de aanschaffingswaarde, voor zover nodig gecorrigeerd met een aftrek wegens incourantheid;
c. immateriële activa, zoals goodwill en melkquotum worden gewaardeerd op basis van de aankoopprijs, waarbij rekening wordt gehouden met de afschrijving;
d. levensverzekeringen, die zijn aangegaan voor de financiering van onroerende zaken, worden opgenomen tegen de contante waarde;
e. aandelen in coöperaties en inkoopverenigingen alsmede andere vormen van ledenkapitaal worden gewaardeerd op basis van de fiscale boekwaarde;
f. land en tuinbouwgrond wordt gewaardeerd op de waarde in verpachte staat.
3. In afwijking van het tweede lid, onderdeel a, kunnen de meerjarige te velde staande gewassen of de plantopstanden in een bepaalde bedrijfstak worden gewaardeerd op de waarde in het economisch verkeer op het moment dat er in deze bedrijfstak sprake is van een crisissituatie; van een crisissituatie is sprake in het geval dat er in meer dan twee opeenvolgende jaren lage opbrengstprijzen zijn verkregen al dan niet in combinatie met lage fysieke opbrengsten als gevolg van slechte weersomstandigheden.
4. Onder schulden wordt mede verstaan:
a. uit de jaarrekening blijkende schulden wegens niet uitbetaald loon aan kinderen;
b. reserveringen in verband met belastingclaims, die voortvloeien uit de vaststelling van de waarde van de bezittingen, bedoeld in het eerste en tweede lid.
5. Het college laat, indien daartoe aanleiding bestaat, de onroerende zaken taxeren door een taxateur.
6. Het college laat de waarde van de bezittingen opnieuw vaststellen indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven.
Bij de verlening van bijstand aan een zelfstandige die het bedrijf of zelfstandig beroep tezamen met een of meer anderen uitoefent, wordt onder vermogen mede verstaan het vermogen van die anderen.
Algemene bijstand kan naar de regels van dit besluit worden verleend in de vorm van een renteloze geldlening, die al dan niet geheel of gedeeltelijk kan worden omgezet in een bedrag om niet of in de vorm van een bedrag om niet.
1. Algemene bijstand heeft voorlopig de vorm van een renteloze geldlening die in maandelijkse termijnen wordt uitbetaald.
2. Zodra het inkomen bekend is over het boekjaar waarin de in het eerste lid bedoelde bijstand is verleend, wordt de hoogte van deze bijstand definitief vastgesteld en vindt, voor zover het vermogen van de zelfstandige de van toepassing zijnde grens van artikel 3 niet te boven gaat, tot die hoogte omzetting plaats in een bedrag om niet.
1. Het college neemt een nadere beslissing met betrekking tot de verleende bijstand, bedoeld in artikel 11, eerste lid, nadat het college het netto inkomen uit bedrijf of zelfstandig beroep definitief heeft vastgesteld.
2. Indien de verleende bijstand, vermeerderd met het in het desbetreffende boekjaar behaalde netto inkomen:
a. minder is dan de jaarnorm, wordt ambtshalve voor het verschil bijstand verleend, met dien verstande dat de in totaal te verlenen bijstand niet meer bedraagt dan de jaarnorm berekend naar evenredigheid over de periode waarin over het desbetreffende boekjaar bijstand is verleend, waarbij de als geldlening verstrekte bijstand wordt omgezet in een bedrag om niet;
b. gelijk is aan de jaarnorm, wordt de als geldlening verstrekte bijstand omgezet in een bedrag om niet;
c. meer is dan de jaarnorm, wordt de bijstand ter grootte van het verschil teruggevorderd en wordt de rest van de als geldlening verstrekte bijstand omgezet in een bedrag om niet.
In afwijking van artikel 12 wordt, voor zover het eigen vermogen de van toepassing zijnde vermogensgrens, genoemd in artikel 3 overschrijdt, de renteloze geldlening gehandhaafd na afloop van het tijdvak waarin bijstand is verleend. Met ingang van het jaar volgend op het laatste jaar van de bijstandsverlening wordt hierop een jaarlijkse aflossing van ten minste 10 procent voldaan. Voor zover de zelfstandige, naar het oordeel van het college, een deel van de verschuldigde aflossing niet kan voldoen, wordt uitstel van betaling verleend.
1. Bijstand aan een zelfstandige ter behoefte aan bedrijfskapitaal wordt naar de regels van dit besluit verleend in de vorm van een rentedragende lening, een renteloze lening, borgtocht of een bedrag om niet.
2. Een voorschot als bedoeld in artikel 52, van de wet, kan geen betrekking hebben op bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal.
Bijstand in de vorm van een rentedragende geldlening ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal wordt verleend met inachtneming van het volgende:
a. de rente van de geldlening bedraagt 5 procent per jaar gedurende de gehele looptijd van de geldlening;
b. de looptijd van de geldlening is ten hoogste tien jaar.
Bijstand in de vorm van borgtocht ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal wordt verleend met inachtneming van het volgende:
a. de borgtocht heeft geen betrekking op de rente en kosten van die geldlening waarvoor borgtocht wordt aangegaan;
b. de looptijd van de geldlening waarvoor borgtocht wordt aangegaan is ten hoogste tien jaar;
c. de borgtocht kan alleen worden aangegaan met een bank;
d. het bedrag dat de zelfstandige na uitwinning verschuldigd is, wordt aangemerkt als een lening, waarop de artikelen 40 tot en met 43 van toepassing zijn;
e. uitwinning door de bank kan slechts plaatsvinden na toestemming van het college.
Het college kan bijstand verlenen aan de zelfstandige ter gedeeltelijke of volledige betaling van een bedrijfsschuld, mits de bijstand wordt verleend op grond van artikel 2, tweede lid.
Aan een zelfstandige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, wordt gedurende ten hoogste 12 maanden algemene bijstand verleend. Verlenging van deze termijn met ten hoogste 24 maanden is mogelijk indien de oorzaak van de behoefte aan bijstand is gelegen in externe omstandigheden van tijdelijke aard.
In afwijking van artikel 11 wordt aan een zelfstandige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, algemene bijstand verleend als een bedrag om niet indien:
a. de uitkeringsduur ten hoogste zes maanden is;
b. de inkomensvorming in het betreffende bedrijf of zelfstandig beroep regelmatig over het jaar verloopt en het inkomen duurzaam lager is dan de som van de bijstandsnorm, bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3.2 en 3.3, van de wet, en de verleende bijzondere bijstand; en
c. het vermogen van de zelfstandige, het bedrag, bedoeld in artikel 3, eerste lid, niet te boven gaat.
1. Aan een zelfstandige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, kan ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal bijstand in de vorm van een rentedragende geldlening of borgtocht worden verleend tot een bedrag van ten hoogste € 162 344,00. Dit bedrag geldt per bedrijf of zelfstandig beroep.
2. Indien aan een zelfstandige, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, bijstand wordt verleend zowel ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal als ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan wordt de bijstand verleend met toepassing van het eerste lid.
1. De op grond van de artikelen 15 en 20 verleende bijstand wordt ambtshalve geheel of gedeeltelijk omgezet in een bedrag om niet, indien het netto inkomen in het boekjaar van de aanvraag dan wel in het daaraan voorafgaande jaar lager is dan de jaarnorm. Het bedrag om niet bedraagt het verschil tussen de jaarnorm en het netto inkomen doch ten hoogste het verschil tussen het eigen vermogen en de toepasselijke vermogensgrens bedoeld in artikel 3, eerste lid. De zelfstandige bepaalt het boekjaar waarover de bijstand wordt omgezet in een bedrag om niet.
2. De op grond van de artikelen 15 en 20 verschuldigde rente wordt ambtshalve kwijtgescholden en reeds betaalde rente terugbetaald, indien het netto inkomen in een of beide boekjaren volgend op het boekjaar van de aanvraag, lager is dan de jaarnorm. Het bedrag is ten hoogste de voor dat boekjaar geldende renteverplichting op grond van artikel 15, doch niet meer dan het verschil tussen de jaarnorm en het netto inkomen in het boekjaar.
3. Indien de bijstand is verleend in de vorm van borgtocht op grond van de artikelen 16 en 20, zijn het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing op de door de bank verstrekte lening. De aldus berekende bedragen worden verstrekt als een bedrag om niet. Aan deze bijstand wordt de voorwaarde verbonden dat het wordt aangewend ter aflossing of tot rentebetaling op de door de bank verstrekte lening.
4. Het bedrag van de op grond van het eerste lid in een bedrag om niet omgezette bijstand, of het bedrag van de op grond van het tweede lid kwijtgescholden of terugbetaalde rente dan wel het op grond van het derde lid berekende bedrag om niet, kan tezamen met de over hetzelfde boekjaar verleende bijstand ingevolge hoofdstuk II, paragraaf 4, niet meer bedragen dan de jaarnorm.
Bijstand in de behoefte aan bedrijfskapitaal kan aan een zelfstandige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, worden verleend in de vorm van een bedrag om niet tot ten hoogste € 8 117,00, indien het inkomen van de zelfstandige duurzaam lager is dan de som van de bijstandsnorm, bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3.2 en 3.3, van de wet, en de verleende bijzondere bijstand en diens vermogen de grens genoemd in artikel 3, eerste lid, niet te boven gaat. Deze bijstand gaat niet samen met bijstand als bedoeld in artikel 20.
1. Aan de persoon, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, wordt na de beëindiging van de uitkering uit hoofde van werkloosheid gedurende ten hoogste 36 maanden algemene bijstand verleend. Verlenging van deze termijn is mogelijk indien de zelfstandige om redenen van medische of sociale aard niet volledig beschikbaar is voor de uitoefening van het bedrijf of zelfstandig beroep.
2. Toekenning van algemene bijstand als bedoeld in het eerste lid wordt beëindigd zodra het bedrijf of zelfstandig beroep niet meer levensvatbaar is.
3. Het college onderzoekt of het bedrijf of zelfstandig beroep nog levensvatbaar is:
a. 6 maanden na aanvang van de bijstandsverlening, bedoeld in het eerste lid, en daarna na een periode van respectievelijk 6 en 12 maanden;
b. bij verlenging van de toekenning van algemene bijstand om redenen van medische of sociale aard als bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, en vervolgens telkens na een periode van 12 maanden.
Aan een zelfstandige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, kan ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal uitsluitend bijstand in de vorm van een rentedragende geldlening of borgtocht worden verleend tot een bedrag van ten hoogste € 29 889,00. Dit bedrag geldt per bedrijf of zelfstandig beroep
Aan een zelfstandige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, wordt algemene bijstand verleend voor de duur dat hij uit het bedrijf of zelfstandig beroep naar verwachting een bruto inkomen zal behalen dat gemiddeld minstens € 6 447,00 per boekjaar bedraagt.
Bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal wordt aan de zelfstandige, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, slechts verleend tot ten hoogste € 8 117,00. Deze bijstand wordt verstrekt in de vorm van een bedrag om niet of, voor zover het eigen vermogen meer bedraagt dan het bedrag, genoemd in artikel 3, tweede lid, in de vorm van een renteloze lening. Artikel 13 is van overeenkomstige toepassing.
Aan een zelfstandige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel d, wordt algemene bijstand verleend gedurende ten hoogste 12 maanden. Verlenging van deze termijn met ten hoogste 12 maanden is op verzoek van de zelfstandige mogelijk voor zover de beëindiging naar het oordeel van het college een langere termijn noodzakelijk maakt.
Aan een zelfstandige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, wordt algemene bijstand verleend tot het tijdstip waarop een beslissing ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen is genomen.
1. Aan een persoon als bedoeld in artikel 2, derde lid, kan bijstand worden verleend in de met de voorbereiding samenhangende kosten, bedoeld in artikel 2, derde lid, tot een bedrag van ten hoogste € 2 469,00.
2. Deze bijstand heeft voorlopig de vorm van een renteloze geldlening.
3. Indien de belanghebbende in aansluiting op de voorbereidingsperiode:
a. geen bedrijf of beroep als zelfstandige begint, dan wordt de geldlening omgezet in een bedrag om niet;
b. een bedrijf of beroep als zelfstandige begint, dan wordt de geldlening omgezet in een rentedragende geldlening.
1. Bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal aan de zelfstandige die het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent in de vorm van een maatschap, een vennootschap onder firma, een commanditaire vennootschap, een besloten vennootschap of een coöperatieve vereniging met wettelijke aansprakelijkheid, wordt slechts verleend indien hoofdelijke aansprakelijkheid voor de uit de bijstandsverlening voortvloeiende verplichtingen wordt aanvaard door:
a. alle vennoten of leden waarmee het bedrijf of zelfstandig beroep wordt uitgeoefend;
b. de besloten vennootschap en de coöperatieve vereniging met wettelijke aansprakelijkheid.
2. De eis van aanvaarding van hoofdelijke aansprakelijkheid geldt niet voor de commanditaire vennoot wiens inbreng uitsluitend uit kapitaal bestaat.
3. Bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal wordt niet verleend aan de vennoot in een maatschap die daar alleen arbeid inbrengt. Deze vennoot behoeft geen hoofdelijke aansprakelijkheid te aanvaarden voor de aan de andere vennoten verleende bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal.
Op de bijstandsverlening, bedoeld in artikel 30, is artikel 21 op ieder van de vennoten of leden van overeenkomstige toepassing, mits de zelfstandige is aan te merken als een persoon als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a.
Indien bijstand wordt verleend aan een zelfstandige die zijn bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent in een samenwerkingsverband of in de vorm van een rechtspersoon, gelden de bedragen van de vermogensgrenzen, bedoeld in artikel 3, voor ieder van de vennoten of leden afzonderlijk.
Ten aanzien van de zelfstandige die het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent in de vorm van een besloten vennootschap of een coöperatieve vereniging met wettelijke aansprakelijkheid, wordt onder netto inkomen als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, mede verstaan de naar evenredigheid van het aantal zelfstandigen in een boekjaar omgerekende netto winst van deze rechtspersoon verminderd met de hierover verschuldigde vennootschapsbelasting.
De bijstand die met toepassing van artikel 37 wordt verleend heeft voorlopig de vorm van een renteloze geldlening. Het bepaalde bij en krachtens artikel 11, tweede lid, is op deze geldlening van overeenkomstige toepassing.
1. De aanvraag wordt ingediend bij het college.
2. Indien het een aanvraag betreft om als zelfstandige bijstand te ontvangen stelt het college binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag vast of recht op bijstand bestaat.
3. Het college kan de termijn bedoeld in het tweede lid verlengen met ten hoogste dertien weken, indien het college niet in staat is tijdig een besluit te nemen. Van de verlenging doet het college mededeling aan de zelfstandige, onder vermelding van het tijdstip waarop de termijn voor het nemen van een besluit zal verstrijken.
4. Het college besluit niet tot toekenning van bijstand dan nadat de juistheid en volledigheid van de door de zelfstandige verstrekte gegevens is onderzocht.
5. Als buiten toedoen van de zelfstandige het onderzoek naar de juistheid en de volledigheid van de door hem verstrekte gegevens niet binnen de beslistermijn kan worden voltooid, besluit het college op de aanvraag op voet van de dan bekende gegevens.
De bijstand aan een ondernemer in de binnenvaart wordt verleend, indien hij verblijft op het grondgebied van:
a. de provincies Groningen, Friesland en Drenthe: door het college van de gemeente Groningen;
b. de provincies Overijssel en Flevoland: door het college van de gemeente Zwolle;
c. de provincie Gelderland en de gemeenten Bergen, Boxmeer, Cuijk, Gennep, Grave, Lith, Mook en Middelaar en Oss: door het college van de gemeente Nijmegen;
d. de provincie Utrecht: door het college van de gemeente Nieuwegein;
e. de provincie Noord-Holland: door het college van de gemeente Amsterdam;
f. de provincie Zuid-Holland: door het college van de gemeente Rotterdam;
g. de provincie Zeeland: door het college van de gemeente Terneuzen;
h. de provincie Noord-Brabant, met uitzondering van de gemeenten Asten, Boxmeer, Cranendonck, Cuijk, Deurne, Grave, Helmond, Lith, Mierlo, Oss en Someren: door het college van de gemeente Geertruidenberg;
i. de gemeenten Asten, Cranendonck, Deurne, Helmond, Mierlo en Someren en de provincie Limburg, met uitzondering van de gemeenten Bergen, Gennep en Mook en Middelaar: door het college van de gemeente Maasbracht.
1. Bij zeer dringende redenen van tijdelijke aard kan aan de zelfstandige, die als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens van een gemeente is ingeschreven en die zich uit hoofde van zijn bedrijf of beroep tijdelijk in het buitenland bevindt, door Onze Minister bijstand worden verleend volgens door hem te stellen regels.
2. Hoofdstuk 6, paragraaf 6.5, van de wet, en hoofdstuk VI zijn van toepassing op terugvordering en verhaal van kosten van bijstand die door Onze Minister is verleend, met dien verstande dat het Rijk in plaats van de gemeente treedt.
1. Het college legt bij de bijstandsverlening verplichtingen op die het college nodig acht voor een doelmatige bedrijfs- of beroepsuitoefening.
2. De zelfstandige aan wie bijstand wordt verleend is verplicht naar behoren een administratie te voeren. De zelfstandige legt deze binnen 6 maanden na afloop van het boekjaar op de volgende wijze over aan het college:
a. uit eigener beweging over ieder boekjaar waarover uitkering is verleend als bedoeld in hoofdstuk II, § 4, of aanspraak kan worden gemaakt op bijstand als bedoeld in artikel 21; of
b. op verzoek van het college.
3. Ten aanzien van de zelfstandige die zijn bedrijf of zelfstandig beroep gedurende ten minste een half jaar niet of nagenoeg niet uitoefent, zijn de artikelen 9 en 10 van de wet van toepassing.
1. Het college legt in de beschikking waarin de bijstand wordt toegekend in elk geval vast:
a. indien de bijstand wordt verstrekt in de vorm van een rentedragende geldlening op grond van de artikelen 20 of 24:
1°. de bestemming van de geldlening;
2°. de verplichtingen tot betaling van rente en aflossing alsmede de betalingstermijnen;
3°. dat het bedrag van de lening, behoudens in de gevallen waarin artikel 21, tweede lid, van toepassing is en met inachtneming van artikel 41, terstond opeisbaar is bij het niet nakomen van de verplichtingen tot betaling van rente en aflossing;
b. indien de bijstand wordt verstrekt in de vorm van borgtocht op grond van artikel 16, dat aan de verplichtingen opgenomen in de leningsovereenkomst met de bank dient te worden voldaan.
2. In de beschikking tot toekenning van de bijstand wordt voorts opgenomen dat het bedrag van de lening terstond opeisbaar is:
a. indien zij niet overeenkomstig de bestemming is besteed;
b. op het moment dat de zelfstandige het bedrijf of zelfstandig beroep overdraagt of beëindigt;
c. ingeval van surséance van betaling of faillissement van de zelfstandige, van één van de vennoten of leden waarmee het bedrijf of zelfstandig beroep in een samenwerkingsverband wordt uitgeoefend, of van de rechtspersoon.
3. Het college kan aan het verlenen van bijstand in de vorm van een geldlening verplichtingen verbinden die zijn gericht op meerdere zekerheid voor de nakoming van de aan deze bijstand verbonden rente- en aflossingsverplichtingen.
De zelfstandige die niet aan de rente- en aflossingsverplichtingen voldoet, wordt door het college tot betaling gemaand. Indien de zelfstandige ook na een tweede aanmaning niet voldoet, worden het geleende bedrag en de achterstallige rente, beide verhoogd met de wettelijke rente, teruggevorderd.
1. De zelfstandige die geheel of gedeeltelijk niet in staat is aan de rente- en aflossingsverplichtingen te voldoen, kan een met redenen omkleed verzoek om uitstel of verlaging van betaling bij het college indienen.
2. Indien de zelfstandige tijdelijk niet in staat is aan de verplichtingen te voldoen en bijstand om niet ingevolge artikel 21, tweede lid, niet mogelijk of ontoereikend is, kan het college, afhankelijk van de financiële omstandigheden van betrokkene:
a. tijdelijk het bedrag van de aflossing verlagen;
b. geheel of gedeeltelijk uitstel van het betalen van aflossing en rente verlenen.
3. Uitstel van aflossing en betaling van rente op grond van het tweede lid, onderdeel b, wordt ten hoogste voor een periode van een jaar verleend. Het college kan zonodig deze periode tweemaal met ten hoogste een jaar verlengen. Over de gehele looptijd van de lening kan maximaal gedurende een aaneengesloten of onderbroken periode van drie jaar uitstel worden verleend.
4. Het uitstel op grond van het tweede lid, onderdeel b, heeft bij voorrang betrekking op de aflossing. De vordering wegens uitstel van betaling van rente is niet rentedragend.
5. Indien blijkt dat de zelfstandige duurzaam niet aan de verplichtingen kan voldoen of, indien de periode van drie jaar bedoeld in het derde lid is verstreken, zijn de lening en de eventuele achterstallige rente terstond opeisbaar en worden deze teruggevorderd.
6. Indien blijkt dat de financiële omstandigheden van de zelfstandige zodanig zijn dat deze geacht kan worden aan de verplichtingen te kunnen voldoen, worden de vanaf de vervaldatum achterstallige rente- en aflossingsbedragen terstond teruggevorderd. Indien hierbij sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming, is over de achterstallige rente- en aflossingsbedragen de wettelijke rente verschuldigd.
Indien op grond van dit besluit een lening is verstrekt werkt het college mee aan een schuldregeling of aan een akkoord voor zover dit noodzakelijk is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep, of dit bij de beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep tot stand kan komen. Deze medewerking wordt slechts verleend indien:
a. het gedeelte van de lening dat door gestelde zekerheden wordt gedekt, buiten het akkoord blijft, en
b. alle concurrente schuldeisers evenredige medewerking verlenen.
1. Bij beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep wordt de lening, behoudens in het geval artikel 42 toepassing vindt, volledig terugbetaald. Gestelde zekerheden worden volledig uitgewonnen. In afwijking daarvan blijft, op verzoek van de betrokkene en voor zover mogelijk, een lening onder hypothecair verband, verbonden aan de eigen woning met bijbehorend erf, gehandhaafd of wordt deze tot de onbelaste waarde van deze woning gevestigd. De artikelen 10d, 10e, 10f, eerste, tweede en vierde lid, en 10g van het Uitvoeringsbesluit WIK, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de aflossing aanvangt op het moment van beëindiging van de bijstandsverlening. Geen aflossing wordt gevergd indien de belanghebbende een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars ontvangt.
2. Indien na beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep een deel van de lening resteert en deze niet met toepassing van het vorige lid onder hypothecair verband is verleend, wordt het resterende deel van de lening vanaf de beëindiging renteloos. Gedurende de periode van vijf jaar na beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep dient 50 procent van het netto inkomen boven de bijstandsnorm, bedoeld in hoofdstuk 3, paragrafen 3.2 en 3.3, van de wet, besteed te worden voor aflossing van deze lening.
1. In afwijking van hoofdstuk 6, paragraaf 6.4, van de wet, worden kosten van bijstand door de gemeente teruggevorderd in de gevallen en naar de regels aangegeven in artikel 12, tweede lid, onderdeel c, en de hoofdstukken V en VI.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
1. Bijstand die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 14 van de Algemene bijstandswet, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, wordt van de zelfstandige teruggevorderd.
2. Hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald wordt teruggevorderd voor zover de zelfstandige dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen.
3. Terugvordering als bedoeld in het tweede lid vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar voor de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.
Kosten van bijstand worden van de zelfstandige teruggevorderd voor zover:
a. hij naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3.4, van de wet, beschikt of kan beschikken;
b. bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door hem vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.
Kosten van bijstand verleend in de vorm van een geldlening, anders dan bedoeld in artikel 2, tweede lid, worden van de zelfstandige teruggevorderd, indien hij hieruit voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk nakomt.
1. Onze Minister vergoedt, ten laste van 's Rijks kas, 75% van de in een kalenderjaar ten laste van de gemeente gebleven kosten van:
a. algemene bijstand aan zelfstandigen en de belanghebbende bedoeld in artikel 2, derde lid, waaronder begrepen de loonbelasting, premies volksverzekeringen en de ziekenfondspremie, die daarover verschuldigd zijn, voorzover de algemene bijstand niet bij wijze van voorschot op grond van artikel 52 van de wet is verleend;
b. bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal;
c. bijstand ter voorziening in met de voorbereiding van een bedrijf of zelfstandig beroep samenhangende kosten.
2. In afwijking van het eerste lid, onderdelen a en b, is de vergoeding 100% indien de bijstand is verleend aan ondernemers in de binnenvaart.
3. Onder ten laste van de gemeente gebleven kosten, bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan, de in een kalenderjaar door de gemeente verleende bijstand, bedoeld in het eerste lid, verminderd met alle ontvangsten van de gemeente in dat jaar in verband met de verlening van bijstand, waaronder begrepen de bedragen die de gemeente ontvangt door toepassing van artikel 14a van de Algemene bijstandswet.
1. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van voorschotten op de vergoeding, bedoeld in artikel 48.
2. Indien de uitvoering van dit besluit ernstige tekortkomingen vertoont, kan Onze Minister besluiten de voorschotten lager vast te stellen dan uit de op grond van het eerste lid gestelde regels voortvloeit.
1. Voor de ten laste van de gemeente gebleven kosten, bedoeld in artikel 48, die op grond van het eerste lid van dat artikel niet voor vergoeding in aanmerking komen, verstrekt Onze Minister jaarlijks ten laste van 's Rijks kas aan de gemeente een uitkering, met dien verstande dat geen uitkering wordt verstrekt voor op grond van artikel 52 van de wet verleende algemene bijstand. De uitkering wordt ten minste drie maanden voorafgaande aan het kalenderjaar waarop zij betrekking heeft door Onze Minister vastgesteld.
2. Het bedrag van de uitkering wordt volgens bij ministeriële regeling te stellen regels berekend aan de hand van het voor ieder jaar bij wet vast te stellen totale bedrag dat beschikbaar is voor de uitkeringen, bedoeld in het eerste lid. Bij deze ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent het verzamelen van gegevens noodzakelijk voor de berekening van het bedrag van de uitkering.
1. Het totale bedrag, bedoeld in artikel 50, tweede lid, kan in het jaar waarop het bedrag betrekking heeft en in het daaropvolgende jaar bij wet worden verhoogd indien de ontwikkeling van de uitkeringslasten daartoe aanleiding geeft.
2. Indien het totale bedrag wordt herzien, wordt het bedrag waarmee de uitkering, bedoeld in artikel 50, eerste lid, wordt verhoogd binnen een periode van vier weken na de herziening door Onze Minister vastgesteld.
3. Indien toepassing is gegeven aan het tweede lid, wordt voor de toepassing van artikel 52 onder het bedrag van de uitkering verstaan: het bedrag van de uitkering inclusief de verhoging, bedoeld in het tweede lid.
1. Indien bij de vaststelling van de ten laste van de gemeente gebleven kosten, bedoeld in artikel 54, blijkt, dat de ten laste van de gemeente gebleven kosten, bedoeld in artikel 50, eerste lid, in een kalenderjaar meer bedragen dan 115% van het bedrag van de uitkering, bedoeld in artikel 50, wordt door Onze Minister ten laste van 's Rijks kas aan de gemeente een aanvullende uitkering toegekend.
2. De hoogte van de aanvullende uitkering is gelijk aan het verschil tussen het bedrag van de ten laste van de gemeente gebleven kosten, bedoeld in artikel 50, eerste lid, en 115% van het bedrag van de uitkering.
Onze Minister stelt regels inzake de betaling van:
a. de uitkering, bedoeld in artikel 50, eerste lid;
b. het bedrag waarmee de uitkering op grond van artikel 51 wordt verhoogd;
c. de aanvullende uitkering, bedoeld in artikel 52.
1. Onze Minister stelt de ten laste van de gemeente gebleven kosten, bedoeld in de artikelen 48 en 50, de vergoeding, bedoeld in artikel 48, en de aanvullende uitkering, bedoeld in artikel 52, vast, binnen een jaar na ontvangst van het verslag en daarop betrekking hebbende verklaring, bedoeld in artikel 54 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 54 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
2. Indien het verslag niet is ontvangen binnen 18 maanden na het kalenderjaar waarop het betrekking heeft of niet is voorzien van een daarop betrekking hebbende verklaring worden de ten laste van de gemeente gebleven kosten ambtshalve vastgesteld.
1. De volgens opgave van het college ten laste gebleven kosten worden bij de vaststelling, bedoeld in artikel 54, eerste lid, buiten aanmerking gelaten indien:
a. het bijstand betreft die is verleend in strijd met de bij of krachtens de wet of dit besluit gestelde regels, of die niet of niet volledig overeenkomstig hoofdstuk VI is of wordt teruggevorderd;
b. niet is voldaan aan artikel 14a tot en met 14f van de Algemene bijstandswet of artikel 18, tweede lid, van de wet, voor een bedrag gelijk aan het bedrag waarmee de kosten zouden zijn verlaagd indien het college op een juiste wijze toepassing zou hebben gegeven aan dit artikel.
2. Indien als gevolg van het niet hebben voldaan door het college aan de bij of krachtens de artikelen 17, 41, vijfde lid, 43 en 44 van de wet of artikel 35 gestelde regels, niet kan worden vastgesteld of en voor welk bedrag de ten laste van de gemeenten gebleven kosten buiten aanmerking moeten worden gelaten, wordt volgens door Onze Minister te stellen regels hiervoor een bedrag vastgesteld.
3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing voorzover naar het oordeel van Onze Minister:
a. de tekortkomingen van bijzondere aard of geringe betekenis zijn;
b. het college zich voldoende heeft ingespannen om de tekortkomingen op te heffen.
1. Onze Minister vergoedt ten laste van 's Rijks kas:
a. aan gemeenten, bedoeld in artikel 36, een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag per besluit op een aanvraag van ondernemers in de binnenvaart om verlening van algemene bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal;
b. 90% van de kosten van aan derden opgedragen onderzoek inzake verlening van algemene bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal aan zelfstandigen als bedoeld in artikel 2, voor zover de kosten een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag niet overschrijden;
c. 90% van de kosten van aan derden opgedragen begeleiding van personen aan wie algemene bijstand wordt verstrekt als bedoeld in de artikelen 2, derde lid, en 23, voor zover de kosten een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag niet overschrijden.
2. In afwijking van het eerste lid, onderdelen b en c, is de vergoeding 100%, indien het onderzoek of de begeleiding betrekking heeft op ondernemers in de binnenvaart als bedoeld in artikel 1, onderdeel k.
3. Onder onderzoek, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt verstaan, een bedrijfseconomisch of bedrijfstechnisch onderzoek, waaronder begrepen de taxatie van vermogensbestanddelen, afgerond met een schriftelijke rapportage, voorzover dit onderzoek noodzakelijk is voor de uitvoering van dit besluit.
4. Onder begeleiding, als bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt verstaan de individuele, planmatige en activerende ondersteuning van personen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, en in artikel 2, derde lid, gericht op het verkrijgen van een levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep.
1. Onze Minister stelt regels met betrekking tot het verlenen van voorschotten op de vergoeding, bedoeld in artikel 56.
2. Indien de uitvoering van dit besluit door het college ernstige tekortkomingen vertoont, kan Onze Minister besluiten de voorschotten lager vast te stellen dan uit de op grond van het eerste lid gestelde regels voortvloeit.
1. Onze Minister stelt de vergoeding, bedoeld in artikel 56, vast binnen een jaar na ontvangst van het verslag en daarop betrekking hebbende verklaring, bedoeld in artikel 54 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 54 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
2. Indien het verslag niet is ontvangen binnen 18 maanden na het kalenderjaar waarop het betrekking heeft of niet is voorzien van een daarop betrekking hebbende verklaring wordt de vergoeding ambtshalve vastgesteld.
De kosten, bedoeld in artikel 56, eerste lid, onder b, en c, en tweede lid, worden niet vergoed:
a. indien het onderzoek of de begeleiding is opgedragen aan een deskundige derde die onder verantwoordelijkheid van het college werkzaam is;
b. voorzover zij hoger zijn dan de door Onze Minister vast te stellen maximaal voor vergoeding in aanmerking komende kosten voor onderzoek of begeleiding.
1. Onze Minister herziet, met ingang van 1 januari van elk kalenderjaar, met de procentuele stijging van het prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie de bedragen, genoemd in de artikelen 3, 20, 22, 24, 25, 26 en 29.
2. Onze Minister herziet het rentepercentage, genoemd in artikel 15, voor zover de rente die banken in rekening brengen bij het verstrekken van leningen aan bedrijven, daartoe aanleiding geeft.
3. Onze Minister stelt het in artikel 6, tweede lid, genoemde percentage zodanig vast dat dit gelijk is aan het gemiddeld bedrag dat voor personen jonger dan 65 jaar over de algemene bijstand verschuldigd is aan loonbelasting en premies volksverzekeringen, uitgedrukt als een percentage van de algemene bijstand verhoogd met deze loonbelasting en premies.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
M. Rutte
Uitgegeven de veertiende oktober 2003
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
In de toekomst wordt de bijstandsverlening aan zelfstandigen neergelegd in een aparte wet, waarin zoveel mogelijk bestaande sociale zekerheidsregelingen voor zelfstandigen worden opgenomen. Deze zelfstandigenwet, waarvan het streven is dat zij per 1 januari 2005 in werking treedt, gaat in elk geval gelden voor de huidige doelgroepen van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz), met uitzondering van de personen die zich bevinden in de voorbereidingsperiode ter oriëntatie op het zelfstandig ondernemerschap, en voor de doelgroepen van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ). Vooruitlopend op deze zelfstandigenwet is besloten om de bijstandsverlening aan zelfstandigen niet in de Wet werk en bijstand (WWB) op te nemen. Zoals in het algemene deel van de Memorie van Toelichting bij de WWB is aangekondigd, wordt de bijstandsverlening aan zelfstandigen tijdelijk geregeld in de Invoeringswet WWB (IW), in afwachting van de nieuwe wet voor zelfstandigen. Artikel 7 IW voorziet hierin. Het nieuwe Bbz (Bbz 2004) is derhalve gebaseerd op artikel 7 IW. In verband met het vervallen van de Algemene bijstandswet (Abw) zijn de bepalingen die in deze wet zijn opgenomen en die betrekking hebben op de bijstandsverlening aan zelfstandigen naar het Bbz 2004 overgebracht. Aangezien veel van deze Abw-bepalingen nader zijn uitgewerkt in het Bbz 2004, is er, omwille van de overzichtelijkheid, voor gekozen om deze bepalingen niet in een apart hoofdstuk in het Bbz 2004 bij elkaar te houden, maar om ze op daarvoor voor de hand liggende plaatsen in het Bbz 2004 te integreren. De nieuwe indeling kan bovendien als basis dienen voor de nieuwe zelfstandigenwet daar zij de mogelijkheid biedt om op een redelijk eenvoudige wijze andere doelgroepen erin op te nemen.
Het Bbz ging voorheen uit van de bepalingen voor gevestigde zelfstandigen. Voor andere categorieën zelfstandigen (beginnende, oudere, beëindigende en arbeidsongeschikte zelfstandigen) waren uitzonderingsbepalingen opgenomen. In verband met de overzichtelijkheid en vooruitlopend op de zelfstandigenwet is ervoor gekozen de doelgroep van gevestigde zelfstandigen niet meer centraal te stellen: na de algemene bepalingen volgen de nadere bepalingen per doelgroep waaraan bijstand kan worden verleend onder toepassing van het besluit.
De financiering van het Bbz 2004 is ongewijzigd gebleven ten opzichte van de Abw en het Bbz: 25% budget en 75% declaratie.
Slechts de indeling van het Bbz 2004 is gewijzigd: inhoudelijk hebben er geen wijzigingen plaatsgevonden. Alle bepalingen uit het Bbz, alsmede de relevante Abw-bepalingen betreffende zelfstandigen zijn gehandhaafd. Er kan derhalve worden volstaan met een beknopte algemene toelichting op de indeling van het Bbz 2004. Voor een nadere inhoudelijke toelichting op de artikelen wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij de Abw en bij het Bbz oud.
De bepalingen die uit de Abw zijn overgeheveld naar dit besluit betreffen de omschrijving van het begrip zelfstandigen (artikel 1), de kring van rechthebbende zelfstandigen (artikel 2 en hoofdstuk III), de vorm van de bijstand (hoofdstuk II, paragrafen 4 en 5) en een specifieke vermogensvrijlating voor zelfstandigen (hoofdstuk II, paragraaf 3). Verder zijn de artikelen uit de Abw in het Bbz 2004 opgenomen die betrekking hebben op de wijze waarop het inkomen uit bedrijf of zelfstandig beroep naar een netto bedrag wordt omgerekend (artikel 7), algemene verplichtingen voor zelfstandigen (artikel 38), de aanvraag (hoofdstuk IV), algemene terugvorderingsbepalingen (hoofdstuk VI), het begrip ondernemer in de binnenvaart (artikelen 1 en 36) de bijstandsverlening aan zelfstandigen in het buitenland (artikelen 34 en 37) en indexeringsbepalingen (hoofdstuk VII). Voor zover er in het Bbz 2004 niet wordt afgeweken van de WWB, is de WWB van toepassing op de bijstandsverlening aan zelfstandigen. Het gaat hierbij onder meer om de algemene bepalingen, de uitsluitingsgronden, de inlichtingenplicht, de bijstandsnormen, de verhoging en verlaging van de bijstand, de opschorting en herziening van de bijstand en het verhaal van bijstand.
In hoofdstuk I, Begripsomschrijvingen, zijn de definitiebepalingen opgenomen. Het gaat hierbij om de definitie van de begrippen zelfstandige, levensvatbaarheid van het bedrijf of zelfstandig beroep, boekjaar, inkomen, jaarnorm, vermogen, bank en ondernemer in de binnenvaart. In de artikelen 1 en 4 van het Bbz 2004 is de bepaling opgenomen dat bij de tot een bedrag per boekjaar omgerekende som van de bijstandsnorm tevens een verhoging plaatsvindt met de over de bijstand verschuldigde ziekenfondspremie. Dit omdat veel zelfstandigen die bijstand op grond van het Bbz 2004 ontvangen door hun inkomenspositie verplicht verzekerd zijn op grond van de Ziekenfondswet (Wet zelfstandigen in ZFW). Het ontvangen van bijstand op grond van het Bbz 2004 op zich is, anders dan bij algemene bijstand, geen grond voor ziekenfondsverzekering. Wel is de zelfstandige premie verschuldigd over de belastbare bijstandsuitkering. De zelfstandige moet de ziekenfondspremie betalen aan de Belastingdienst. Daarom wordt de ziekenfondspremie over de bijstandsuitkering aan de verplicht ziekenfondsverzekerde zelfstandige uitgekeerd. Door de ziekenfondspremie op te nemen in de artikelen 1 en 4 van het Bbz 2004 wordt geregeld dat de ziekenfondspremie wordt vergoed en rechtstreeks aan de zelfstandige kan worden uitgekeerd. Zodoende wordt onduidelijkheid hieromtrent weggenomen.
Hoofdstuk II, Algemene bepalingen, bestaat uit vijf paragrafen: Algemeen, Inkomen, Vermogen, Algemene bijstand en Bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal.
In paragraaf 1 (Algemeen) zijn opgenomen: de personenkring, de vermogensgrenzen – in relatie tot het kunnen verlenen van uitkering om niet – en de verhoging van de bijstand om niet. De personenkring bestaat uit gevestigde, beginnende, oudere, beëindigende en arbeidsongeschikte zelfstandigen. Daarnaast is in artikel 2, derde lid, de doelgroep opgenomen van personen die zich met behoud van bijstand gedurende een voorbereidingsperiode van maximaal 12 maanden kunnen oriënteren op het zelfstandig ondernemerschap.
In paragraaf 2 (Inkomen) zijn in artikel 6 de artikelen 45, tweede lid en 47, derde lid, van de Abw opgenomen.
In paragraaf 3 (Vermogen) is geregeld welk vermogen in aanmerking wordt genomen en hoe het vermogen moet worden gewaardeerd. Het artikel dat de vermogensgrenzen aangeeft is opgenomen in paragraaf 1 (Algemeen) en niet in deze paragraaf, omdat de grenzen gerelateerd zijn aan de verlening van bijstand om niet.
In paragraaf 4 (Algemene bijstand) zijn in artikel 10 de mogelijke vormen van algemene bijstand opgenomen. Dit artikel 10 is nieuw, maar is gebaseerd op artikel 23, derde lid, Abw en de artikelen 10 en 11 van het oude Bbz. Verder is in artikel 12 de definitieve vaststelling van de algemene bijstand geregeld.
De uitkering voor levensonderhoud bestaat, gelijk aan de tot 2004 geldende regelgeving, uit de algemene bijstand als bedoeld in hoofdstuk 3 WWB, verhoogd met de in de jaarnorm opgenomen bijzondere bijstand voor de volgende kostensoorten:
– de verschuldigde woonkosten, voor zover de kosten niet uit de bijstandsnorm kunnen worden betaald en geen subsidie op grond van de Huursubsidiewet of de Wet bevordering eigenwoningbezit wordt ontvangen;
– de verschuldigde premie voor een particuliere ziektekostenverzekering van zelfstandigen die niet verplicht verzekerd zijn op grond van de Wet zelfstandigen in Zfw;
– de verschuldigde premie voor een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Bij de beoordeling van de vraag of de bijzondere bijstand kan worden verleend is het gestelde in de Artikelsgewijze toelichting Bbz (op artikel 1, onderdeel f ) van belang met betrekking tot eventuele acceptatieproblemen na afloop van de bijstandsverlening in het geval de verzekering moet worden onderbroken, omdat geen vergoeding van de kosten vanuit de bijstand worden verstrekt.
In paragraaf 5 (Bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal) zijn in artikel 14 de mogelijke vormen van bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal opgenomen. Artikel 14, eerste lid is nieuw, maar is gebaseerd op paragraaf 2 van Bbz oud. Verder bevat deze paragraaf 5 nadere bepalingen over de rentedragende geldlening en de borgtocht, alsmede de bepaling dat bedrijfskapitaal kan worden verleend ter betaling van een bedrijfsschuld.
In hoofdstuk III zijn de bijstandsmogelijkheden per doelgroep zelfstandigen opgenomen, en de specifieke nadere bepalingen per doelgroep. De opsommingen in dit hoofdstuk zijn limitatief. Het gaat om de volgende doelgroepen:
Paragraaf 1 bevat nadere bepalingen voor gevestigde zelfstandigen. Hierin is opgenomen de maximale uitkeringsduur, het maximumbedrag van de bijstand ter voorziening in bedrijfskapitaal in de vorm van een rentedragende geldlening of borgtocht, het bedrag om niet en de rentekwijtschelding, bedrijfskapitaal om niet, de uitkering levensonderhoud om niet en de bepaling dat aan een gevestigde zelfstandige die gelijktijdig behoefte heeft aan bedrijfskapitaal en aan een uitkering voor het levensonderhoud de bijstand in de vorm van een rentedragende geldlening of borgtocht wordt verstrekt.
Paragraaf 2 heeft betrekking op beginnende zelfstandigen. In deze paragraaf is opgenomen: de maximale uitkeringsduur, de (her)beoordelingstermijn van het recht op uitkering, de levensvatbaarheid van het bedrijf of zelfstandig beroep en het maximumbedrag van de bijstand ter voorziening in bedrijfskapitaal in de vorm van een rentedragende geldlening of borgtocht.
Paragraaf 3 bevat de nadere bepalingen voor oudere zelfstandigen. Hierin is opgenomen de inkomenseis als voorwaarde voor het recht op uitkering en het behoud daarvan (tot het bereiken van de leeftijd van 65 jaar) en het maximumbedrag en de vorm van de bijstand ter voorziening in bedrijfskapitaal.
In paragraaf 4 staan nadere bepalingen voor de groep vanbeëindigende zelfstandigen. Hierin is de maximale uitkeringsduur opgenomen, alsmede de gemeentelijke bevoegdheid van verlenging van de uitkeringsduur.
Paragraaf 5 bevat de nadere bepalingen voor arbeidsongeschikte zelfstandigen. Hierin is de maximale uitkeringsduur opgenomen. Niet meer is opgenomen de bepaling dat na het tijdstip waarop een beslissing ingevolge de WAZ is genomen slechts bijstand kan worden verleend op grond van de bepalingen betreffende gevestigde, oudere of beëindigende zelfstandigen (artikel 8, vierde lid, laatste volzin, Abw). Uit de nieuwe indeling volgt impliciet dat de zelfstandige die niet (meer) als arbeidsongeschikte zelfstandige kan worden aangemerkt, uitsluitend op andere gronden bijstand kan ontvangen.
Paragraaf 6 betreft de bijstand ter voorziening in met de voorbereiding van bedrijf of zelfstandig beroep samenhangende kosten: in artikel 29 is bepaald dat aan een persoon die zich met behoud van bijstand gedurende een voorbereidingsperiode van maximaal 12 maanden kan oriënteren op het zelfstandig ondernemerschap een voorbereidingskrediet tot een in het artikel opgenomen maximum bedrag kan worden verleend en is de vorm van deze bijstand bepaald.
Voorts zijn in paragraaf 7 enkele bepalingen opgenomen met betrekking tot de bijstandsverlening aan zelfstandigen die het bedrijf in een samenwerkingsverband of in de vorm van eenrechtspersoon uitoefenen. In paragraaf 8 zijn enkele bepalingen opgenomen met betrekking tot de bijstandsverlening aan zelfstandigen in het buitenland.
In artikel 31 in paragraaf 7 is ter verduidelijking een bepaling opgenomen dat artikel 21 alleen van toepassing is op vennoten of leden die worden aangemerkt als gevestigde zelfstandigen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a. Hiermee wordt benadrukt dat artikel 21 niet van toepassing is op diegene die als beginnende zelfstandige toetreedt tot het samenwerkingsverband of de rechtspersoon en evenmin op diegene die niet als zelfstandige in de zin van het Bbz 2004 kan worden aangemerkt.
In hoofdstuk IV is opgenomen dat de aanvraag bij het college wordt ingediend. Ook zijn hierin geregeld de termijn waarbinnen het college het recht op bijstand moet vaststellen en welke colleges belast zijn met de bijstandsverlening aan ondernemers in de binnenvaart. Tevens is de bijstandsverlening aan zelfstandigen in het buitenland opgenomen in dit hoofdstuk.
In hoofdstuk V zijn in paragraaf 1 de verplichtingen opgenomen ter bevordering van de zelfstandige bestaansvoorziening. De bepaling (in artikel 10 Bbz oud) dat de zelfstandige binnen 6 maanden na afloop van het boekjaar de administratie aan het college overlegt is nu in dit hoofdstuk ondergebracht en uitgebreid, om duidelijk te maken dat het college de administratie van de zelfstandige ook voor andere doeleinden dan de definitieve vaststelling van de algemene bijstand moet kunnen inzien. Te denken valt aan de beoordeling van een verzoek om uitstel van de rente- en aflossingsverplichtingen en de beoordeling van de aanspraak op een bedrag om niet als bedoeld in artikel 21.
In paragraaf 2 zijn de nadere verplichtingen verbonden aan de verlening van bijstand ter voorziening in bedrijfskapitaal opgenomen, met inbegrip van de maatregelen bij het niet nakomen van deze verplichtingen. Het gaat hierbij onder meer om de rente- en aflossingsverplichtingen, de mogelijkheden van uitstel of verlaging van deze verplichtingen, de opeisbaarheid van de geldlening, de terugvordering bij het niet nakomen van de verplichtingen en de beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep en om de schuldregeling.
In artikel 43, eerste lid, is de aflossing geregeld van een hypothecaire geldlening die na beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep gehandhaafd blijft. In het Bbz zijn nadere bepalingen van het Besluit krediethypotheek bijstand van overeenkomstige toepassing verklaard voor de aflossing van deze hypothecaire geldleningen. Aangezien het Besluit krediethypotheek bijstand met ingang van 2004 van rechtswege is vervallen, is in Bbz 2004 opgenomen dat specifieke bepalingen van het Uitvoeringsbesluit WIK van overeenkomstige toepassing zijn op de aflossing van deze hypothecaire geldleningen. De betreffende bepalingen van het Uitvoeringsbesluit WIK zijn inhoudelijk gelijk aan de betreffende bepalingen van het Besluit krediethypotheek bijstand.
In hoofdstuk VI zijn de terugvorderingsbepalingen uit de Abw overgenomen, voor zover zij van belang zijn bij de bijstandsverlening aan zelfstandigen. Op grond van artikel 44 Bbz 2004 kan het college afzien van terugvordering indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Uit een oogpunt van deregulering wordt het daarom niet meer nodig geacht om de artikelen 78a, 78b en 78c Abw in het Bbz op te nemen (afzien van terugvordering om verschillende redenen). Artikel 78, tweede lid, Abw (het in aanmerking nemen van in de voorafgaande drie maanden ontvangen middelen wordt niet als terugvordering beschouwd) is niet opgenomen omdat de bijstand aan zelfstandigen per boekjaar wordt vastgesteld en in het algemeen wordt verleend in de vorm van een renteloze geldlening, waardoor deze bepaling niet van toepassing is op de bijstandsverlening aan zelfstandigen. Artikel 83, tweede lid, Abw (terugvordering gestelde borgtocht) is evenmin opgenomen, aangezien in het Bbz 2004 zelf bepalingen zijn opgenomen met betrekking tot de terugvordering van bijstand in de vorm van borgtocht. Artikel 83, eerste lid, Abw is anders geformuleerd in het nieuwe artikel 47. De terugvordering van bijstand ter voorziening in bedrijfskapitaal is al opgenomen in hoofdstuk V. De terugvordering van andere geldleningen is opgenomen in dit artikel. Het gaat hierbij om de terugvordering van algemene bijstand die op grond van het vermogen van de zelfstandige als renteloze geldlening wordt gehandhaafd.
Er is een voorziening getroffen voor het instandhouden van de artikelen 14 tot en met 14f van de Abw. Dit is vooruitlopend op het totstandkomen van een aparte wet waarin de bijstandsverlening aan zelfstandigen wordt neergelegd. In deze nieuwe wet worden zoveel mogelijk bestaande regelingen met betrekking tot zelfstandigen opgenomen. Dit geldt ook voor het huidige maatregelen- en boetenbeleid.
De huidige financieringswijze van de bijstand aan zelfstandigen wordt niet gewijzigd. Reden hiervoor is het verwachte tijdelijke karakter van dit besluit, gelet op het voornemen van het kabinet te komen tot een nieuwe wet waarin de inkomensvoorzieningen voor zelfstandigen worden opgenomen. Aangezien de Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ bij de inwerkingtreding van de WWB komt te vervallen, is de financiering van het Bbz in het besluit zelf geregeld. In artikel 56 is een definitie van de begrippen onderzoek en begeleiding opgenomen.
De slotbepalingen zijn in hoofdstuk VII opgenomen. Het gaat om indexering en wijziging van bedragen en percentages.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
M. Rutte
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2003-390.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.