Besluit van 24 december 2002, houdende regels ter voorkoming van verontreiniging door sanitair afval van schepen (Besluit voorkoming verontreiniging door sanitair afval van schepen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 15 juli 2002, nr. HDJZ/SCH/2002–1942, gedaan mede namens Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op Bijlage IV van het op 4 oktober 1991 te Madrid tot stand gekomen Protocol betreffende milieubescherming bij het Verdrag inzake Antarctica, met Bijlagen (Trb. 1992, 110), en op de artikelen 5, 7, 10 en 38 van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen;

De Raad van State gehoord (advies van 19 september 2002, no. W09.02.0315/V);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 18 december 2002, nr. HDJZ/SCH/2002–3247, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Antarctisch gebied: gebied ten zuiden van 60° zuiderbreedte;

b. sanitair afval:

1°. spoelwater en andere soorten afval afkomstig van toiletten, urinoirs en spuigaten van waterclosets;

2°. spoelwater afkomstig van medische ruimten via wastafels, badkuipen en spuigaten in dergelijke ruimten;

3°. spoelwater afkomstig uit ruimten waarin zich levende dieren, niet zijnde huisdieren, bevinden;

4°. ander afvalwater indien vermengd met spoelwater, bedoeld onder 1°, 2° en 3°.

Artikel 2

De artikelen 3 tot en met 6 zijn van toepassing op schepen die zich in het Antarctisch gebied bevinden.

Artikel 3

Aan boord van een schip zijn één of meer verzameltanks met voldoende capaciteit voor het opslaan van sanitair afval aanwezig.

Artikel 4

  • 1. Het is verboden sanitair afval te lozen binnen 12 zeemijlen van het land of van ijsplaten.

  • 2. Het lozen van sanitair afval vanuit een verzameltank buiten het in het eerste lid bedoelde gebied geschiedt in een matig tempo waarbij het schip, voor zover mogelijk, de vaarroute vervolgt met een snelheid van ten minste vier knopen.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op schepen waarvoor een certificaat is afgegeven voor het vervoer van ten hoogste 10 personen.

Artikel 5

Artikel 4, eerste lid, is niet van toepassing in noodgevallen die verband houden met de veiligheid van het schip en opvarenden, of het redden van mensenlevens op zee.

Artikel 6

  • 1. Aan boord van elk schip wordt elke lozing van sanitair afval bijgehouden in een sanitair-afvaljournaal dan wel in het journaal, bedoeld in artikel 8c, eerste lid, van het Besluit voorkoming verontreiniging door vuilnis van schepen.

  • 2. Artikel 8c, derde tot en met zesde lid, van het Besluit voorkoming verontreiniging door vuilnis van schepen is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de inrichting van het sanitair-afvaljournaal.

Artikel 7

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 8

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit voorkoming verontreiniging door sanitair afval van schepen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 24 december 2002

Beatrix

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

M. H. Schultz van Haegen

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

Uitgegeven de vierde februari 2003

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Verdrag inzake Antarctica

Het op 1 december 1959 te Washington tot stand gekomen Verdrag inzake Antarctica werd in dat jaar door twaalf staten ondertekend. Het legt onder meer vast dat Antarctica uitsluitend bestemd is voor vreedzame doeleinden. Ook beoogt het verdrag de wetenschappelijke samenwerking ten aanzien van Antarctica te bevorderen. Landen die substantieel wetenschappelijk onderzoek verrichten, kunnen de status van consultatieve partij bij het Verdrag inzake Antarctica verwerven, hetgeen inhoudt dat zij stemgerechtigd zijn op consultatieve vergaderingen van het verdrag waar besluiten genomen worden inzake het ten aanzien van Antarctica te voeren beleid. Het Koninkrijk der Nederlanden werd in 1990 consultatieve partij.

2. Het Milieuprotocol

Op 4 oktober 1991 is te Madrid het Protocol betreffende milieubescherming bij het Verdrag inzake Antarctica tot stand gekomen (Trb. 1992, 110) (hierna: Milieuprotocol). Het Milieuprotocol beoogt een alomvattende bescherming van het Antarctisch milieu en daarvan afhankelijke of daarmee samenhangende ecosystemen te bieden. Bij het Milieuprotocol is Antarctica aangewezen als een natuurreservaat, ten dienste van vrede en wetenschap.

Het Milieuprotocol met de toelichtende nota is ten behoeve van stilzwijgende goedkeuring overgelegd aan de Staten-Generaal (kamerstukken II 1993–1994, 23 590 (R 1494), nr. 1). Het is op 26 februari 1994 goedgekeurd (Trb. 1994, 222) en op 14 april 1994 is de akte van bekrachtiging neergelegd bij de depositaris van het Verdrag, de regering van de Verenigde Staten. Het Milieuprotocol is op 14 januari 1998 internationaal in werking getreden.

Het Milieuprotocol bevat een groot aantal voorschriften met betrekking tot onder andere toerisme en wetenschappelijk onderzoek in het Antarctisch gebied. Daarbij zijn onder meer een verbod op activiteiten met betrekking tot minerale rijkdommen en een verplichting tot milieu-effectrapportage met betrekking tot het plannen en uitvoeren van activiteiten in Antarctica opgenomen. Het begrip activiteit wordt opgevat als een geheel van samenhangende handelingen in het Antarctische gebied (artikel 1, onder d, van de Wet bescherming Antarctica).

Bij het Milieuprotocol behoren vijf bijlagen waarin nadere bepalingen zijn opgenomen met betrekking tot:

• milieu-effectrapportage (Bijlage I)

• instandhouding van flora en fauna (Bijlage II)

• afvalverwijdering en afvalbeheer (Bijlage III)

• voorkoming van mariene verontreiniging (Bijlage IV)

• bescherming en beheer van gebieden (Bijlage V).

Het Milieuprotocol is en wordt in Nederland grotendeels geïmplementeerd bij en krachtens de op 1 april 2001 in werking getreden Wet bescherming Antarctica (WbA). Zoals reeds toegelicht is in de memorie van toelichting bij de Goedkeuringswet betreffende het Milieuprotocol is ervoor gekozen Bijlage IV van het Milieuprotocol te implementeren in uitvoeringsbesluiten in het kader van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen (Wvvs). Daartoe is in artikel 2, eerste lid, onderdelen a en b, van de WbA bepaald dat die wet niet van toepassing is op het aan boord houden van afvalstoffen of het lozen vanaf schepen en op het ontwerp, de bouw, de uitrusting en de zeewaardigheid van schepen. De WbA is tevens niet van toepassing op scheepvaart die geen verband houdt met een «activiteit» als bedoeld in die wet, zij het dat de algemene zorgplichtbepaling van artikel 3 van die wet wél van toepassing is (artikel 2, tweede lid, WbA). De achterliggende gedachte hierbij is dat schepen die zich in het Antarctische gebied in doorvaart bevinden en niet deelnemen aan een «activiteit», niet onder de werking van de WbA behoren te vallen.

3. Bijlage IV van het Milieuprotocol en het Marpol-Verdrag

Bijlage IV van het Milieuprotocol bevat voorschriften die strekken tot bescherming van het mariene milieu. Bij de totstandkoming van deze bijlage is zo veel mogelijk aangesloten bij reeds bestaande internationale milieuvoorschriften, namelijk bij het op 2 november 1973 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, met Protocollen, Bijlagen en Aanhangsels (Trb.1975, 147 en 1978, 187), zoals gewijzigd en aangevuld bij het op 17 februari 1978 te Londen tot stand gekomen Protocol bij dat verdrag met Bijlage en Aanhangsels (Trb. 1978, 188 en 1986, 121), hierna te noemen: het Marpol-verdrag. Dat verdrag en die bijlagen zijn in Nederland uitgevoerd bij en krachtens de Wet voorkoming verontreiniging door schepen (Wvvs). Daarin staat het begrip «schadelijke stof» centraal. De wet hanteert, in navolging van het Marpol-verdrag, daarvoor een ruime definitie, namelijk «een stof die, indien zij in zee terecht komt, gevaar kan opleveren voor de gezondheid van de mens, schade kan toebrengen aan het mariene milieu, de recreatiemogelijkheden die de zee biedt kan schaden of storend kan werken op enig ander rechtmatig gebruik van de zee en die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is aangewezen» (artikel 1, onder e). De bij het Marpol-verdrag behorende bijlagen, die regelingen bevatten ten aanzien van een aantal schadelijke stoffen, zijn als volgt in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd:

• Bijlage I is uitgevoerd in het Besluit voorkoming olieverontreiniging door schepen (hierna: Oliebesluit)

• Bijlage II is uitgevoerd in het Besluit voorkoming verontreiniging door met schepen in bulk vervoerde schadelijke vloeistoffen

• Bijlage III is uitgevoerd in het Besluit voorkoming verontreiniging door met schepen vervoerde schadelijke stoffen in verpakte vorm

• Bijlage V is uitgevoerd in het Besluit voorkoming verontreiniging door vuilnis van schepen (hierna: Vuilnisbesluit)

• Bijlage IV bevat voorschriften ter voorkoming van verontreiniging door sanitair afval van schepen; het is internationaal nog niet in werking en evenmin door Nederland aanvaard.

Wanneer dat laatste op enig tijdstip wel het geval zal zijn, zal Marpol-Bijlage IV in Nederland geïmplementeerd worden in het onderhavige Besluit voorkoming verontreiniging door sanitair afval van schepen. Dit besluit, dat nu nog slechts bepalingen ter voorkoming van verontreiniging door sanitair afval schepen voor zover deze zich in het Antarctische gebied bevinden, bevat, zal dan een bredere, meer algemene strekking hebben.

Ten aanzien van de verhouding tussen Bijlage IV van het Milieuprotocol en het Marpol-verdrag kan nog worden opgemerkt dat die bijlage de rechten en verplichtingen onder het Marpol-verdrag onverlet laat. Voor zover in die bijlage in vergelijking tot het verdrag aanvullende bepalingen zijn opgenomen, zijn deze aanvullingen opgenomen in het onderhavige besluit.

4. Implementatie van Bijlage IV van het Milieuprotocol

Zoals eerder opgemerkt sluit Bijlage IV van het Milieuprotocol aan bij het bestaande regime van het Marpol-verdrag, in het bijzonder bij de voorschriften voor het Antarctisch gebied. In de Bijlagen I, II en V van dat verdrag is het Antarctisch gebied aangewezen als bijzonder gebied, zijnde een gebied waarvan het zeemilieu in vergelijking tot andere gebieden zeer kwetsbaar is, en waarbinnen dientengevolge strengere milieuhygiënische voorschriften gelden.

Een aantal voorschriften van Bijlage IV van het Milieuprotocol is rechtstreeks ontleend aan het Marpol-verdrag. Ook wordt in die bijlage verwezen naar dat verdrag en de daarbij behorende bijlagen. Verdrag en bijlagen zijn zoals gezegd in Nederland uitgevoerd in de Wvvs en haar uitvoeringsregelingen. Als gevolg van die implementatie is het merendeel van de inhoud van de voorschriften van Bijlage IV van het Milieuprotocol inmiddels dan ook reeds geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving en dus van toepassing op de in Nederland geregistreerde schepen. Om die reden behoeven die onderdelen van Bijlage IV van het Milieuprotocol als zodanig geen implementatie in de Nederlandse wetgeving meer. In concreto behoeven de artikelen 3 (lozen van olie), 4 (lozen van schadelijke vloeistoffen), 5, behoudens het tweede en derde lid (lozen van vuilnis), en 7 (noodgevallen) van Bijlage IV Milieuprotocol geen implementatie omdat de gelijkluidende Marpol-voorschriften reeds zijn opgenomen in respectievelijk de artikelen 10, zesde lid, en 11 van het Oliebesluit, de artikelen 5, dertiende lid, en 6 van het Besluit voorkoming verontreiniging door met schepen in bulk vervoerde schadelijke vloeistoffen en de artikelen 5, 6 en 8c van het Vuilnisbesluit.

Een aantal voorschriften van Bijlage IV van het Milieuprotocol met betrekking tot voorkoming van verontreiniging van het mariene milieu door sanitair afval en vuilnis behoeft nog wel implementatie. Het op sanitair afval betrekking hebbende artikel 6 van Bijlage IV van het Milieuprotocol wordt nu geïmplementeerd in het onderhavige besluit. Wanneer op enig moment Bijlage IV van het Marpol-verdrag, dat van toepassing is op alle zeegebieden en niet slechts op het Antarctische gebied, internationaal in werking getreden en door Nederland aanvaard zal zijn, zullen de daarin opgenomen bepalingen betreffende sanitair afval voor zover nodig in het onderhavige besluit verwerkt worden.

5. Uitvoering

De voorzieningen, die op grond van dit besluit vereist zijn, kunnen, gelet op de geringe omvang van het aantal betrokken schepen, met de reeds bestaande inspecties van de Scheepvaartinspectie, zonder veel extra inzet, worden meegenomen.

6. Handhaving

Een voorontwerp van dit besluit is overeenkomstig artikel 7 van de Regeling Inspectie Verkeer en Waterstaat bij brief van 5 maart 2002, no. HDJZ/SCH/2002/612, namens de Minister van Verkeer en Waterstaat voorgelegd aan de Divisie Scheepvaart van de Inspectie Verkeer en Waterstaat voor een uitvoerings- en handhavingstoets. De opmerkingen van de directeur-hoofdinspecteur van de Divisie Scheepvaart, vervat in zijn brief van 14 mei 2002, no. DS-20 683/02, zijn alle verwerkt in deze toelichting.

Vooral vanwege de geïsoleerde ligging van het Antarctisch gebied ten opzichte van Nederland is bijzondere aandacht voor de handhaving van de voorschriften met betrekking tot schepen in dit gebied op haar plaats.

De consultatieve partijen hebben op basis van het Milieuprotocol afspraken gemaakt over een systeem van internationale inspecties. Elke consultatieve partij heeft het recht waarnemers aan te wijzen om inspecties te houden in het Antarctisch gebied. Deze waarnemers hebben vrije toegang tot onder meer schepen op plaatsen in het Antarctisch gebied waar wordt geladen en gelost. Nederland heeft geen waarnemers aangewezen.

Ten aanzien van de handhaving met betrekking tot in Nederland geregistreerde schepen wordt opgemerkt dat ambtenaren van de Nederlandse Scheepvaartinspectie belast zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wvvs in Nederlandse havens en waar ook ter wereld (artikel 14, eerste lid, Wvvs). Zij kunnen derhalve ook toezicht houden op de naleving van de regelgeving die strekt tot implementatie van Bijlage IV van het Milieuprotocol, derhalve het onderhavige besluit en het Vuilnisbesluit. Ook kunnen zij een buitenlands schip in een Nederlandse haven onderwerpen aan een onderzoek ten einde na te gaan of in strijd met de voorschriften van het Marpol-verdrag buiten de Nederlandse territoriale zee schadelijke stoffen geloosd zijn (art. 19, eerste lid, Wvvs).

De desbetreffende schepen zullen niet groot in aantal zijn en verblijven ver verwijderd van de Nederlandse handhavingsdiensten. Concrete handhavings-acties kunnen dan ook het best gebeuren door lokale autoriteiten. Controle van de dagboeken achteraf is een activiteit die de Scheepvaartinspectie wel kan en ook zal verrichtten.

Overtreding van het verbod vervat in artikel 4 is op grond van artikel 1a, onder 1°, van de Wet op de economische delicten als economisch delict strafbaar gesteld.

7. Notificatie

Het ontwerp-besluit is op 26 juli 2002 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (notificatienummer 2002/309/NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217). Artikel 3 van het ontwerp-besluit, waarin is bepaald dat aan boord van een schip één of meer verzameltanks met voldoende capaciteit voor het opslaan van sanitair afval aanwezig moeten zijn, bevat mogelijk een technisch voorschrift. Deze bepaling is verenigbaar met de artikelen 28 tot en met 30 van het EG-verdrag, aangezien zij noodzakelijk en niet nodeloos zwaar is en zonder onderscheid van toepassing is op in het binnenland vervaardigde en in het buitenland vervaardigde en in Nederland ingevoerde schepen. Voorts strekt de bepaling ter bescherming van de gezondheid en het leven van dieren en planten, het milieu en biologische rijkdommen in het Antarctisch gebied.

Een bepaling van wederzijdse erkenning is in dit besluit niet opgenomen, aangezien de bepalingen van dit besluit geen beperking van het goederen- en dienstenverkeer inhouden. Veel andere EG-lidstaten zijn ook partij bij het Milieuprotocol en zullen ter uitvoering van dit protocol in hun regelgeving soortgelijke bepalingen als opgenomen in het onderhavige besluit opnemen of reeds hebben opgenomen.

De notificatie heeft noch de Commissie van Europese Gemeenschappen, noch de andere lidstaten aanleiding gegeven tot het maken van opmerkingen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Bij de definities van de in dit artikel opgenomen begrippen is zo nauw mogelijk aangesloten bij het Milieuprotocol en Bijlage IV van het Marpol-verdrag.

Met betrekking tot de omschrijving van het Antarctisch gebied wordt ingevolge artikel 1, onderdeel b, van het Milieuprotocol aangesloten bij het gebied waarop het Verdrag inzake Antarctica, overeenkomstig artikel VI van dat verdrag, van toepassing is. Artikel VI van het verdrag omschrijft het Antarctisch gebied als het gebied ten zuiden van de 60° zuiderbreedte. Een overeenkomstige begripsomschrijving is opgenomen in de desbetreffende bijlagen bij het Marpol-verdrag, waarin het Antarctisch gebied als bijzonder zeegebied is aangemerkt.

De omschrijving van sanitair afval is ontleend aan Bijlage IV van het Marpol-verdrag waarnaar artikel 6 van Bijlage IV van het Milieuprotocol rechtstreeks verwijst.

Met betrekking tot het begrip «sanitair afval» moet worden opgemerkt dat noch het Milieuprotocol, noch Bijlage IV bij het Marpol-verdrag voldoende ruimte bieden dit begrip in de Nederlandse regelgeving te definiëren met gebruikmaking van de termen die in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer zijn omschreven.

Artikel 2

Vanzelfsprekend zijn in dit artikel die schepen bedoeld die vallen onder de reikwijdte van de bovenliggende regeling, namelijk de Wvvs, in het bijzonder de artikelen 2 en 5 van die wet.

In de andere besluiten ter uitvoering van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen, die zich in tegenstelling tot het onderhavige Besluit voorkoming verontreiniging door sanitair afval door schepen niet tot het Antarctische gebied beperken, is een bepaling als artikel 2 niet nodig. Wanneer te zijner tijd Bijlage IV van het Marpol-verdrag onder meer in het onderhavige besluit geïmplementeerd zal worden, zal artikel 2 gewijzigd of geschrapt worden.

Artikel 4

Aan het slot van het eerste lid van artikel 6 van Bijlage IV van het Milieuprotocol wordt een uitzondering op de lozingsvoorschriften geboden voor schepen waarvoor een certificaat is afgegeven voor het vervoer van ten hoogste tien personen. In Nederland wordt met betrekking tot het afgeven van een certificaat voor het vervoer van personen een grens van twaalf personen gehanteerd. Indien in het onderhavige besluit ook het aantal van twaalf aangehouden zou worden, zou de bedoelde uitzondering een grotere reikwijdte hebben dan Bijlage IV aangeeft. Daarom is in artikel 4 de in Bijlage IV gehanteerde grens van ten hoogste tien personen aangehouden.

Artikel 6

Bijlage IV van het Milieuprotocol bepaalt dat de partijen bij het verdrag «waar passend» het gebruik van een journaal voor sanitair afval vereisen. Gelet op het bestaan van onder meer een oliejournaal en een vuilnisjournaal is het gewenst dat ook van lozingen van sanitair afval aantekening gemaakt wordt. Artikel 6 van dit besluit voorziet dan ook in het bijhouden van in een journaal ter zake. Dat journaal kan een afzonderlijk sanitair-afvaljournaal zijn, maar de desbetreffende aantekeningen kunnen ook in het al bestaande vuilnisjournaal opgenomen worden. Volledigheidshalve wordt in het derde lid een mogelijkheid opgenomen om bij ministeriële regeling regels te stellen met betrekking tot de inrichting van het sanitair-afvaljournaal. Daarmee kan bijvoorbeeld uitvoering worden gegeven aan eventuele toekomstige Nederland bindende verdragsbepalingen ten aanzien van de inrichting van het sanitair-afvaljournaal, zoals dat ten aanzien van het vuilnisjournaal reeds is gebeurd (zie artikel 8c, tweede lid, van het Besluit voorkoming verontreiniging door vuilnis van schepen).

In verband met artikel 39 van de Wvvs is in dit besluit voorzien in mede-contrasignering door de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

M. H. Schultz van Haegen

BIJLAGE Behorend bij de nota van toelichting, behorende bij het Besluit voorkoming verontreiniging door sanitair afval van schepen

Vergelijkend overzicht Bijlage IV Milieuprotocol Nederlandse wetgeving

Vergelijkend overzicht

Bijlage IV Milieuprotocol Antarctica-verdrag geïmplementeerd in
1 onder a1 onder fWVVS
1 onder b1 onder avuilnisbesluit
1 onder c1 onder bWVVS
1 onder d1 onder fchemicaliënbesluit
1 onder e1 onder aoliebesluit
1 onder f1 onder boliebesluit
1 onder g1 onder cWVVS
22 *besluit sanitair afval
3 lid 110 lid 6oliebesluit
3 lid 2 onder a11 onder boliebesluit
3 lid 2 onder b11 onder coliebesluit
45 lid 13chemicaliënbesluit
5 lid 15 lid 3 onder a onder 1°vuilnisbesluit
5 lid 25 lid 3 onder a onder 2° *vuilnisbesluit
5 lid 35 lid 3 onder d *vuilnisbesluit
5 lid 42 lid 3vuilnisbesluit
5 lid 5 onder a6 onder bvuilnisbesluit
5 lid 5 onder b6 onder cvuilnisbesluit
5 lid 68c *vuilnisbesluit
61 t/m 6 *besluit sanitair afval
7 lid 111 onder aoliebesluit
7 lid 16 onder achemicaliënbesluit
7 lid 16 onder avuilnisbesluit
7 lid 18 lid 1Annex IV Marpol
7 lid 212WVVS (+ besluit melding voorvallen)
8 behoeft geen implementatie
9 lid 115, 17oliebesluit
9, lid 18 lid 9chemicaliënbesluit (indirect: sloptank
9, lid 18bvuilnisbesluit (indirect:opslaan)
9 lid 212oliebesluit
9 lid 27chemicaliënbesluit
9 lid 27vuilnisbesluit
9 lid 3 behoeft geen implementatie
10 behoeft geen implementatie
11 lid 13WVVS
11 lid 2, 3, 4 behoeft geen implementatie
12 lid 126oliebesluit (alleen scheepskant)
12 lid 2 behoeft geen implementatie
13 behoeft geen implementatie
14 behoeft geen implementatie
15 behoeft geen implementatie

* Bepaling, betrokken bij het onderhavige besluit of bij het Besluit houdende wijziging van het Besluit voorkoming verontreiniging door vuilnis van schepen.

WVVS: Wet voorkoming verontreiniging door schepen.
besluit sanitair afval: Besluit voorkoming verontreiniging door sanitair afval van schepen.
vuilnisbesluit:Besluit voorkoming verontreiniging door vuilnis van schepen.
chemicaliënbesluit: Besluit voorkoming verontreiniging door met schepen in bulk vervoerde schadelijke vloeistoffen.
oliebesluit: Besluit voorkoming olieverontreiniging door schepen.
besluit melding voorvallen: Besluit melding voorvallen van verontreiniging door schepen.

Vuilnisbesluit

Bijlage IV van het MilieuprotocolVuilnisbesluit
art. 5, lid 2, onderdeel verbrandingsasartikel 5, derde lid, onder a, onder 2°
artikel 5, lid 3artikel 5, derde lid, onderdeel d
artikel 5, lid 6artikel 8c

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven