Besluit van 18 september 2003, houdende de toelating van uitgangsmateriaal voor de productie van bosbouwkundig teeltmateriaal dat bestemd is om in de handel te worden gebracht (Besluit toelating uitgangsmateriaal bosbouwgewassen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 3 juni 2003, no. TRCJZ/2003/4854, Directie Juridische Zaken;

Gelet op richtlijn nr. 1999/105/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 december 1999 betreffende het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal (Pb EG L 2000, L 11) en op artikel 94, tweede lid, van de Zaaizaad- en Plantgoedwet;

De Raad van State gehoord (advies van 31 juli 2003, no. W11.03.0208/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 9 september 2003, no. TRCJZ/2003/7840, Directie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. richtlijn: richtlijn nr. 1999/105/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 december 1999 betreffende het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal (Pb EG 2000, L 11);

b. bosbouwkundig teeltmateriaal: zaadeenheden, plantendelen en plantgoed van boomsoorten en van kunstmatige hybriden daarvan die in de gehele Europese Unie of in een deel daarvan voor de bosbouw van belang zijn en met name, die welke zijn opgenomen in bijlage I bij de richtlijn;

c. uitgangsmateriaal: zaadbron, opstand, zaadgaarde, ouderplanten van een familie, kloon of mengsel van klonen;

d. zaadeenheden: kegels, vruchtgestellen, vruchten en zaden bestemd voor de productie van plantgoed;

e. plantendelen: houtstekken, blad- en wortelstekken, explantaten of embryo's voor microvermeerdering, knoppen, afleggers, wortels, enten, poten en plantendelen die voor de productie van plantgoed bestemd zijn;

f. plantgoed: uit zaadeenheden, uit plantendelen of uit natuurlijke zaailingen geteelde planten;

g. zaadbron: de bomen in een gebied waar zaad wordt verzameld;

h. opstand: een afgebakende, wat samenstelling betreft voldoende uniforme populatie bomen;

i. zaadgaarde: een aanplanting van geselecteerde klonen of families die wordt afgeschermd of beheerd teneinde bestuiving door externe stuifmeelbronnen te voorkomen of te beperken en die wordt beheerd om veelvuldige, overvloedige en gemakkelijke zaadoogsten te verkrijgen;

j. ouderplanten van een familie: bomen die ter verkrijging van nakomelingschap worden gebruikt door gecontroleerde of vrije bestuiving van één geïdentificeerde, als moederplant fungerende ouderplant met het stuifmeel van één ouderplant (full-sib-nakomelingschap) respectievelijk van een aantal al dan niet geïdentificeerde ouderplanten (half-sib-nakomelingschap);

k. kloon: een groep individuen (ramets) die door vegetatieve vermeerdering, bijvoorbeeld door stekken, microvermeerdering, enten, afleggen of delen, van één oorspronkelijke uitgangsplant (ortet) zijn afgeleid;

l. mengsel van klonen: een mengsel van geïdentificeerde klonen in welbepaalde verhoudingen;

m. autochtone opstand of zaadbron: een opstand of zaadbron waarvan de vernieuwing normaliter door continue natuurlijke regeneratie is geschied. De opstand of zaadbron mag kunstmatig zijn vernieuwd met behulp van zaadeenheden, plantendelen en plantgoed dat uit dezelfde opstand of zaadbron of uit autochtone opstanden of zaadbronnen in de nabije omgeving is verkregen;

n. inheemse opstand of zaadbron: een autochtone opstand of zaadbron of opstand of zaadbron die kunstmatig is geteeld uit zaad waarvan de oorsprong in hetzelfde herkomstgebied gelegen is;

o. oorsprong: voor een autochtone opstand of zaadbron, de plaats waar de bomen groeien. Voor een niet-autochtone opstand of zaadbron, de plaats van waar de zaden of planten oorspronkelijk zijn geïntroduceerd. De oorsprong van een opstand of zaadbron kan onbekend zijn;

p. herkomst: de groeiplaats van een opstand;

q. herkomstgebied: voor een soort of ondersoort, het gebied of de groep gebieden waar voldoende uniforme ecologische omstandigheden heersen en waar opstanden of zaadbronnen met soortgelijke fenotypische of genetische kenmerken worden aangetroffen, zo nodig rekening houdend met de hoogtegrenzen;

r. productie: alle stadia van het voortbrengen van de zaadeenheden, de omzetting van de zaadeenheden in zaad en teelt van plantgoed en plantendelen;

s. in de handel brengen: tentoonstellen met het oog op verkoop, te koop aanbieden, verkopen of leveren aan een andere persoon, met inbegrip van levering in het kader van een dienstverleningscontract;

t. Commissie: Commissie voor de samenstelling van de Rassenlijst voor bosbouwgewassen, bedoeld in artikel 2 van het Besluit Aanbevelende Rassenlijst Bosbouwgewassen;

u. categorie «van bekende origine»: zaadeenheden, plantendelen en plantgoed afgeleid van uitgangsmateriaal bestaande uit een binnen één herkomstgebied gelegen zaadbron of opstand, dat aan de eisen van bijlage II bij de richtlijn voldoet;

v. categorie «geselecteerd»: zaadeenheden, plantendelen en plantgoed afgeleid van uitgangsmateriaal, bestaande uit een binnen één enkel herkomstgebied gelegen opstand, dat op populatieniveau aan fenotypische selectie is onderworpen en dat aan de eisen van bijlage III bij de richtlijn voldoet;

w. categorie «gekeurd»: zaadeenheden, plantendelen en plantgoed afgeleid van uitgangsmateriaal, bestaande uit zaadgaarden, ouderplanten van families, klonen of mengsels van klonen, waarvan de componenten individueel aan fenotypische selectie zijn onderworpen en die aan de eisen van bijlage IV bij de richtlijn voldoen. Een toetsing van het bosbouwkundig teeltmateriaal behoeft niet te zijn begonnen of te zijn voltooid;

x. categorie «getest»: zaadeenheden, plantendelen en plantgoed afgeleid van uitgangsmateriaal, bestaande uit opstanden, zaadgaarden, ouderplanten van families, klonen of mengsels van klonen;

y. derde landen: landen buiten de Europese Unie;

z. Verordening (EG) nr. 1597/2002: Verordening (EG) nr. 1597/2002 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 september 2002 houdende vaststelling van bepalingen ter uitvoering van richtlijn 1999/105/EG van de Raad inzake de vorm van de nationale lijsten van uitgangsmateriaal van bosbouwkundig teeltmateriaal (Pb EG L 240);

aa. Onze Minister: de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Artikel 2

Dit besluit is van toepassing op de toelating van uitgangsmateriaal voor de productie van bosbouwkundig teeltmateriaal, dat bestemd is om in de handel te worden gebracht.

Artikel 3

  • 1. Een wijziging van artikel 10, tweede lid, van de richtlijn of een wijziging van de bijlagen bij de richtlijn gaat voor de toepassing van dit besluit gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

  • 2. Van een wijziging als bedoeld in het eerste lid wordt door Onze Minister mededeling gedaan in de Staatscourant.

Paragraaf 2. Toelating van uitgangsmateriaal door de Commissie

Artikel 4

  • 1. Uitgangsmateriaal wordt toegelaten door de Commissie, indien het voldoet aan de eisen van bijlage II, III, IV of V, bij de richtlijn, naar gelang van het geval. In het geval van uitgangsmateriaal dat bestemd is voor de productie van bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorie «getest» dient de hoge kwaliteit van het bosbouwkundig teeltmateriaal te zijn aangetoond door middel van vergelijkende tests of door een kwantitatieve schatting van de hoge kwaliteit van het bosbouwkundig teeltmateriaal, berekend op basis van de genetische waardebepaling van de componenten van het uitgangsmateriaal.

  • 2. Uitgangsmateriaal wordt toegelaten door verwijzing naar een toegelaten eenheid. Iedere toegelaten eenheid wordt met een specifieke vermelding in het in artikel 8 genoemde nationaal register opgenomen.

  • 3. De Commissie onderzoekt na toelating periodiek of het uitgangsmateriaal dat wordt gebruikt voor de productie van bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorieën «geselecteerd», «gekeurd» en «getest» nog voldoet aan de voor de toelating gestelde eisen.

  • 4. De Commissie trekt de toelating in indien niet langer aan de eisen van dit besluit wordt voldaan.

Artikel 5

Indien het in dit besluit bedoelde uitgangsmateriaal bestaat uit een genetisch gemodificeerd organisme zoals omschreven in artikel 2, tweede lid, van richtlijn nr. 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van richtlijn 90/220/EEG van de Raad (Pb EG L 106), uitgezonderd die organismen die zijn verkregen door middel van in bijlage 1B bij die richtlijn vermelde genetische modificatietechnieken, wordt het materiaal slechts door de Commissie toegelaten om in het in artikel 8 bedoelde register te worden opgenomen nadat voor dat materiaal overeenkomstig die richtlijn toestemming is gegeven.

Artikel 6

  • 1. In het geval van uitgangsmateriaal dat bestemd is voor de productie van bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorieën «van bekende origine» en «geselecteerd», bakent de Commissie voor de relevante soorten de herkomstgebieden af.

  • 2. De afbakening van de herkomstgebieden wordt op kaarten aangegeven, die door toedoen van de Commissie in de Staatscourant worden gepubliceerd en aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen en de lidstaten van de Europese Unie worden toegezonden.

Artikel 7

Indien de Commissie op grond van de toestemming, bedoeld in artikel 19, derde lid, van de richtlijn, vaststelt dat uit derde landen in te voeren bosbouwkundig teeltmateriaal in alle opzichten garanties biedt die gelijkwaardig zijn aan die voor bosbouwkundig teeltmateriaal dat overeenkomstig de richtlijn in de Europese Unie is geproduceerd, is deze paragraaf wat betreft de toelating van het desbetreffende uitgangsmateriaal van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 3. Nationaal register en nationale lijst

Artikel 8

  • 1. Er is een nationaal register, dat bestemd is voor de inschrijving van uitgangsmateriaal van de diverse soorten, dat binnen Nederland is toegelaten. Het register is openbaar.

  • 2. Het nationaal register wordt opgesteld door de Commissie.

  • 3. De Commissie draagt er zorg voor, dat in het nationaal register wordt opgenomen het uitgangsmateriaal dat is vermeld op de rassenlijst, bedoeld in het Besluit Aanbevelende Rassenlijst Bosbouwgewassen.

Artikel 9

  • 1. Er is een nationale lijst, die bestaat uit een samenvatting van het nationaal register.

  • 2. De nationale lijst wordt opgesteld door de Commissie.

  • 3. De opstelling van de nationale lijst geschiedt overeenkomstig artikel 10, tweede lid, van de richtlijn alsmede in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1597/2002 en de daarbij behorende bijlage.

  • 4. De nationale lijst wordt door toedoen van de Commissie op verzoek ter beschikking gesteld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen en de lidstaten van de Europese Unie.

Artikel 10

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 november 2003.

Artikel 11

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit toelating uitgangsmateriaal bosbouwgewassen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 18 september 2003

Beatrix

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Uitgegeven de zestiende oktober 2003

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inhoud en achtergrond van het besluit

Dit besluit strekt ter gedeeltelijke implementatie van richtlijn nr. 1999/105/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 december 1999 betreffende het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal (PbEG 2000, L 11) en regelt de procedure voor de toelating van uitgangsmateriaal, in overeenstemming met die richtlijn.

De toelating van uitgangsmateriaal wordt opgedragen aan de Commissie voor de samenstelling van de Rassenlijst voor bosbouwgewassen, ingesteld op grond van artikel 73 van de Zaaizaad- en Plantgoedwet.

De richtlijn waar het om gaat voorziet in een dwingend stelsel van regels voor het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal. Zo mag op grond van de richtlijn voor de productie van bosbouwkundig teeltmateriaal dat bestemd is om in de handel te worden gebracht, uitsluitend gebruik gemaakt worden van uitgangsmateriaal dat volgens een in de richtlijn voorgeschreven procedure is toegelaten. Hiertoe dienen de lidstaten een nationaal register en een daarvan afgeleide nationale lijst van toegelaten uitgangsmateriaal bij te houden. Daarnaast schrijft de richtlijn voor dat slechts bepaalde categorieën van bosbouwkundig teeltmateriaal in het verkeer gebracht, verder verhandeld en uitgevoerd mogen worden. Ook over het toezicht op het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal bevat de richtlijn dwingende voorschriften, onder meer over verplichte etikettering.

Onderhavig besluit ziet zoals gezegd uitsluitend op de toelating van uitgangsmateriaal.

De door de richtlijn voorgeschreven regels met betrekking tot het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal zijn geïmplementeerd in een certificeringsreglement van de Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst Tuinbouw (hierna: Naktuinbouw), de op grond van artikel 87 van de Zaaizaad- en Plantgoedwet aangewezen keuringsdienst voor bosbouwgewassen.

Dit vormt een voortzetting van de tot dusverre bestaande situatie, aangezien ook de «oude» bosbouwrichtlijnen, te weten richtlijn nr. 66/404/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal (PbEG L 125) en richtlijn nr. 71/161/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 30 maart 1971 betreffende de normen voor de uitwendige kwaliteit van bosbouwkundig teeltmateriaal dat binnen de Gemeenschap in de handel wordt gebracht (PbEG L 87), waren geïmplementeerd in de keuringsreglementen van de Naktuinbouw.

Reden hiervoor was destijds het ontbreken van een adequate basis in de Zaaizaad- en Plantgoedwet om de desbetreffende richtlijnen te implementeren, anders dan door middel van de reglementen van de Naktuinbouw op grond van artikel 91 van de wet.

Omdat het onverkort voortzetten van deze wijze van implementatie niet langer wenselijk werd geacht, zowel in verband met de huidige inzichten met betrekking tot de implementatie van Europese regelgeving als vanwege de op grond van aanwijzing 124f van de Aanwijzingen voor de regelgeving voorgeschreven terughoudendheid met regelgevende bevoegdheid bij zelfstandige bestuursorganen, heeft onlangs een wijziging van de Zaaizaad- en Plantgoedwet plaatsgevonden (Wet van 24 februari 2003, houdende wijziging van de Zaaizaad- en Plantgoedwet in verband met een flexibele implementatie van internationale en Europese regelgeving, Stb. 2003, 101). Met deze wijziging is voorzien in de opname in de Zaaizaad- en Plantgoedwet van een algemene bepaling op grond waarvan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld die noodzakelijk zijn ter voldoening aan Europese of andere internationale verplichtingen.

Aangezien echter de wetswijziging meer tijd in beslag nam dan werd voorzien is, in verband met het verstrijken van de implementatietermijn van de richtlijn per 1 januari 2003, gekozen voor een andere – tijdelijke – oplossing.

Deze oplossing houdt in dat de richtlijn is geïmplementeerd in een tweetal reglementen van de Naktuinbouw, te weten de Regeling toelating uitgangsmateriaal voor de productie van bosbouwkundig teeltmateriaal dat bestemd is om in de handel te worden gebracht en het Certificeringsreglement bosbouwkundig teeltmateriaal. Beide reglementen zijn bij besluit van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 20 december 2002 goedgekeurd en inmiddels in werking getreden. Hiermee voldoet Nederland aan zijn implementatieverplichting ingevolge artikel 28 van de richtlijn.

Conform de wens om het stellen van regels ter implementatie van Europese regelgeving door de keuringsinstellingen terug te dringen, strekt de onderhavige algemene maatregel van bestuur tot vervanging van de Regeling toelating uitgangsmateriaal voor de productie van bosbouwkundig teeltmateriaal dat bestemd is om in de handel te worden gebracht. De toelatingsprocedure voor uitgangsmateriaal zal derhalve voortaan zijn basis vinden in het onderhavige besluit.

Daarentegen zal het Certificeringsreglement bosbouwkundig teeltmateriaal in stand blijven. Dit houdt verband met het feit dat de Zaaizaad- en Plantgoedwet niet voorziet in een algemene basis voor het aanwijzen van toezichthouders door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij: artikel 91, tweede lid, van de wet biedt de minister slechts de bevoegdheid om personen te belasten met het toezicht op de naleving van voorschiften die betrekking hebben op de uitvoer. Daarnaast zijn de keuringsdiensten ingevolge de wet bevoegd regels te stellen omtrent het toezicht op de naleving van de door hen vastgestelde voorschriften; deze bevoegdheid ziet echter uitsluitend op het toezicht op de naleving van de «eigen» reglementen en niet op het toezicht op de naleving van andere bij of krachtens de wet gestelde regels.

Op grond van bovengenoemde overwegingen is besloten de implementatie van de handelsbepalingen van de richtlijn, evenals dat tot dusverre het geval was, over te laten aan de Naktuinbouw en de inhoud van het onderhavige besluit te beperken tot het regelen van de procedure voor de toelating van uitgangsmateriaal.

De beoogde terugdringing van de regelgevende bevoegdheid van de keuringsinstellingen zal nu zijn beslag krijgen in een meer omvattende herziening van de Zaaizaad- en Plantgoedwet, waarbij ook ten aanzien van het toezicht op de naleving en de handhaving een nieuwe regeling wordt voorgesteld. Inmiddels is een voorstel voor een wet, houdende een nieuwe regeling voor het toelaten van rassen, het in de handel brengen van teeltmateriaal en het verlenen van kwekersrecht (Zaaizaad- en plantgoedwet 20..) om advies aan de Raad van State voorgelegd.

In het wetsvoorstel is uitgangspunt dat de implementatie van Europese regelgeving geschiedt bij wet of krachtens de wet bij algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling.

De regelgevende bevoegdheid van de keuringsdiensten komt in het wetsvoorstel te vervallen.

Daarnaast voorziet het wetsvoorstel in een algemene bevoegdheid voor de minister om toezichthouders aan te wijzen en in een combinatie van bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving.

Zodra het wetsvoorstel tot wet zal zijn verheven, zal de implementatie van de richtlijn volledig zijn beslag krijgen in een algemene maatregel van bestuur op grond van de nieuwe wet.

2. Artikelsgewijs

Artikel 1

Dit artikel neemt de voor dit besluit relevante definities van de richtlijn over en bevat daarnaast een aantal definities die ertoe strekken om de leesbaarheid van het onderhavige besluit te vergroten.

Artikel 2

In dit artikel wordt de reikwijdte van het besluit vastgelegd: het besluit heeft betrekking op de toelating van uitgangsmateriaal met het oog op de productie van bosbouwkundig teeltmateriaal dat is bestemd om in de handel te worden gebracht. Feitelijk draait het in dit besluit om de toelating van uitgangsmateriaal; de productie en het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal worden geregeld in het Certificeringsreglement bosbouwkundig teeltmateriaal van de Naktuinbouw.

Artikel 3

De inhoudelijke criteria voor de toelating van uitgangsmateriaal zijn opgenomen in diverse bijlagen bij de richtlijn. De toelating geschiedt met het oog op de productie van bepaalde categorieën van bosbouwkundig teeltmateriaal.De voorwaarden aan de toelating zijn per categorie verschillend. Op grond van artikel 2, onderdeel l, van richtlijn 1999/105/EEG worden vier categorieën onderscheiden: dit betreft de categorieën «van bekende origine», «geselecteerd», «gekeurd» en «getest».

Omdat de ervaring leert dat dergelijke bijlagen bij Europese richtlijnen nogal eens aan wijziging onderhevig kunnen zijn, is een bepaling opgenomen, waarmee wordt verzekerd dat wijzigingen in de bijlagen bij de richtlijn voor de toepassing van dit besluit direct doorwerken in de nationale regelgeving.

Die bepaling strekt zich tevens uit tot artikel 10, tweede lid, van de richtlijn, welk artikel ziet op de gegevens die moeten worden vermeld bij de opstelling van de nationale lijst van toegelaten uitgangsmateriaal, bedoeld in artikel 9 van dit besluit.

Artikel 4

De toelating van uitgangsmateriaal geschiedt door de Commissie voor de samenstelling van de Rassenlijst voor bosbouwgewassen. Deze commissie is ingevolge de Zaaizaad- en Plantgoedwet thans al belast met de opstelling van de zogenoemde aanbevelende rassenlijst voor bosbouwgewassen.

De commissie is vrij om zelf haar werkwijze te bepalen. Bij de inhoudelijke beslissing over de toelating is de commissie daarentegen geheel gebonden aan de eisen die in de richtlijn over de toelating van uitgangsmateriaal worden gesteld en die in het onderhavige besluit worden overgenomen.

Aangezien de commissie moet worden aangemerkt als een (zelfstandig) bestuursorgaan, is de Algemene wet bestuursrecht op haar handelen van toepassing.

Om vast te stellen of toegelaten uitgangsmateriaal nog steeds aan de eisen van de richtlijn voldoet, moet het uitgangsmateriaal regelmatig opnieuw worden onderzocht. Hiertoe moeten de geregistreerde opstanden ter plaatse worden geïnspecteerd. Tot op heden vindt dit onderzoek eens in de vijf jaar plaats, voorafgaand aan het moment waarop een nieuwe, integrale en geactualiseerde, versie van de rassenlijst wordt gepubliceerd.

Artikel 5

Dit artikel ziet op de situatie dat uitgangsmateriaal bestaat uit een genetisch gemodificeerd organisme zoals omschreven in richtlijn nr. 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van richtlijn 90/220/EEG van de Raad (Pb EG L 106).

Het onderhavige besluit verwijst, anders dan artikel 5 van richtlijn 1999/105/EG, naar de nieuwe richtlijn 2001/18/EG en niet naar de inmiddels ingetrokken richtlijn 90/220/EEG. Daarnaast is in het besluit een uitzondering gemaakt voor genetisch gemodificeerde organismen die zijn verkregen door middel van de in bijlage IB bij richtlijn 2001/18/EG vermelde technieken; reden hiervoor is dat laatstgenoemde richtlijn ook niet van toepassing is op genetisch gemodificeerde organismen die met behulp van de bedoelde technieken zijn verkregen.

Uitgangsmateriaal dat valt onder de in dit artikel genoemde omschrijving mag slechts worden toegelaten indien het veilig is voor de menselijke gezondheid en het milieu. Daartoe dient overeenkomstig richtlijn 2001/18/EG een milieurisicobeoordeling te hebben plaatsgevonden en moet overeenkomstig die richtlijn voor het desbetreffende materiaal toestemming zijn gegeven.

De bedoelde beoordeling en toestemming worden in Nederland geregeld op grond van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen Wet milieugevaarlijke stoffen. In de praktijk betekent dit dat de commissie die ingevolge dit besluit belast wordt met de toelating van uitgangsmateriaal ingeval van een genetisch gemodificeerd organisme niet tot toelating kan overgaan alvorens zij zich er bij het verantwoordelijke ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van heeft vergewist dat aan de voorwaarden van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen Wet milieugevaarlijke stoffen is voldaan.

Artikel 6

Voor bepaalde categorieën bosbouwkundig teeltmateriaal geldt dat de herkomst van het materiaal moet worden bijgehouden. Dit betreft de categorieën «van bekende origine» en «geselecteerd».

Met het oog hierop bepaalt dit besluit overeenkomstig de richtlijn dat de met de toelating van uitgangsmateriaal belaste commissie de herkomstgebieden van de desbetreffende categorieën op kaarten afbakent en deze publiceert in de Staatscourant. De Commissie van de Europese Gemeenschappen en de andere lidstaten van de Europese Unie krijgen een afschrift hiervan.

Artikel 7

Op grond van artikel 19 van de richtlijn stelt de Raad van de Europese Unie op voorstel van de Commissie van de Europese Gemeenschappen vast of bosbouwkundig teeltmateriaal dat in een derde land, dat wil zeggen een land van buiten de Europese Unie, wordt geproduceerd dezelfde waarborgen biedt als bosbouwkundig teelmateriaal dat in de Europese Unie wordt geproduceerd en aan de bepalingen van de richtlijn voldoet. Dit geldt zowel voor de toelating van het uitgangsmateriaal als voor het treffen van maatregelen met betrekking tot de productie met het oog op het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal.

Echter, de momenteel beschikbare gegevens inzake de in derde landen geldende voorwaarden zijn voor de Commissie van de Europese Gemeenschappen niet toereikend om op grond daarvan een besluit te nemen ten aanzien van een derde land. Om er voor te zorgen dat handelsstromen niet worden verstoord, zijn de lidstaten op grond van artikel 19, derde lid, van de richtlijn gemachtigd dergelijke besluiten te nemen. Deze machtiging (neergelegd in een beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 21 februari 2003, 2003/122/EG, Pb EU L 49) heeft ten doel er op toe te zien dat het ingevoerde materiaal garanties biedt die gelijkwaardig zijn aan die welke gelden voor bosbouwkundig teeltmateriaal dat overeenkomstig de richtlijn in de Europese Unie is geproduceerd. Hieruit vloeit rechtstreeks voort, dat de lidstaten een instantie autorisatie moeten verlenen om op grond van artikel 19, derde lid, van de richtlijn besluiten te nemen met betrekking tot in derde landen geproduceerd bosbouwkundig teeltmateriaal dat is vermeld in de bijlage, behorend bij genoemde beschikking en ten aanzien van de daarin genoemde soorten, soorten uitgangsmateriaal en categorieën. Het ligt in de rede dat Nederland hiertoe de Commissie voor de samenstelling van de Rassenlijst voor bosbouwgewassen bedoelde autorisatie verleent voor zover het gaat om de toelating van uitgangsmateriaal. Het onderhavige artikel voorziet daarin.

Artikelen 8 en 9

Op grond van de richtlijn moeten de lidstaten voorzien in een nationaal register van toegelaten uitgangsmateriaal en dienen zij daarnaast een nationale lijst op te stellen die bestaat uit een samenvatting van het nationaal register.

De verplichting tot het bijhouden van een nationaal register is nieuw. Tot dusverre kon, op basis van de hiervoor genoemde richtlijn 66/404/EEG, volstaan worden met het opstellen van nationale lijsten. In Nederland werd hiertoe de (aanbevelende) rassenlijst voor bosbouwgewassen gebruikt.

Het onderhavige besluit regelt de instelling van een nationaal register en bepaalt dat daarin worden opgenomen de gegevens die tot dusverre vermeld stonden op de rassenlijst voor bosbouwgewassen.

De van het nationaal register af te leiden nationale lijst wordt opgesteld volgens een gemeenschappelijk model en dient op verzoek ter beschikking te worden gesteld van de Commissie van de Europese Gemeenschappen en de diverse lidstaten van de Europese Unie.

Inmiddels is op grond van Verordening (EG) nr. 1597/2002 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 september 2002, houdende vaststelling van bepalingen ter uitvoering van richtlijn 1999/105/EG van de Raad inzake de vorm van de nationale lijsten van uitgangsmateriaal van bosbouwkundig teelmateriaal (Pb EG L 240), een model voor de nationale lijst vastgesteld, bestaande uit een standaardformulier en richtsnoeren voor de invulling daarvan. Met betrekking tot de opstelling van de nationale lijst bevat artikel 10, tweede lid, van de richtlijn daarnaast een opsomming van de gegevens die moeten worden verstrekt. Deze gegevens behelzen de botanische naam, de categorie, de beoogde toepassing, het type uitgangsmateriaal, de vermelding in het register of in voorkomend geval de samenvatting dan wel de individuele code van het herkomstgebied, de ligging, de hoogteligging of het hoogte-interval, de oppervlakte en de oorsprong van het uitgangsmateriaal.

Om praktische redenen is in dit besluit gekozen voor een dynamische verwijzing naar de relevante bepaling uit de richtlijn respectievelijk naar de verordening en de daarbij behorende bijlage.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

TRANSPONERINGSTABEL

Richtlijn 1999/105/EGBesluit
Artikel 1Behoeft geen implementatie
Artikel 2Artikel 1; artikel 1 Certificeringsreglement bosbouwkundig teeltmateriaal
Artikel 3, eerste lidBehoeft geen implementatie
Artikel 3, tweede lidBehoeft geen implementatie
Artikel 3, derde lidArtikel 2, derde lid, in samenhang met artikel 8, eerste lid, Certificeringsreglement bosbouwkundig teeltmateriaal
Artikel 3, vierde lidArtikel 2, vierde lid, Certificeringsreglement bosbouwkundig teeltmateriaal
Artikel 4, eerste lidArtikel 4, eerste lid, Certificeringsreglement bosbouwkundig teeltmateriaal
Artikel 4, tweede lidArtikel 4, eerste en tweede lid
Artikel 4, derde lid, onderdeel aArtikel 4, vierde lid
Artikel 4, derde lid, onderdeel bArtikel 4, derde lid
Artikel 4, vierde lidBehoeft geen implementatie
Artikel 4, vijfde lidBehoeft geen implementatie
Artikel 5Artikel 5; Besluit genetisch gemodificeerde organismen Wet milieugevaarlijke stoffen
Artikel 6, eerste lid, onderdeel aArtikel 4, derde lid, Certificeringsreglement bosbouwkundig teeltmateriaal
Artikel 6, eerste lid, onderdeel bArtikel 4, vierde lid, Certificeringsreglement bosbouwkundig teeltmateriaal
Artikel 6, eerste lid, onderdeel cArtikel 4, vijfde lid, Certificeringsreglement bosbouwkundig teeltmateriaal
Artikel 6, eerste lid, onderdeel dArtikel 4, zesde lid, Certificeringsreglement bosbouwkundig teeltmateriaal
Artikel 6, tweede lidArtikel 4, zevende lid, Certificeringsreglement bosbouwkundig teeltmateriaal
Artikel 6, derde lidArtikel 4, achtste lid, Certificeringsreglement bosbouwkundig teeltmateriaal
Artikel 6, vierde lidArtikel 3, eerste lid, Certificeringsreglement bosbouwkundig teeltmateriaal
Artikel 6, vijfde en zesde lidArtikel 12, eerste lid, Certificeringsreglement bosbouwkundig teeltmateriaal
Artikel 6, zevende en achtste lidBehoeft geen implementatie
Artikel 7Behoeft geen implementatie
Artikel 8Behoeft geen implementatie
Artikel 9Artikel 6
Artikel 10, eerste lidArtikel 8
Artikel 10, tweede lidArtikel 9
Artikel 10, derde lidBehoeft geen implementatie
Artikel 11Behoeft geen implementatie
Artikel 12, eerste en tweede lidArtikel 8, tweede lid, Certificeringsreglement bosbouwkundig teeltmateriaal
Artikel 12, derde lidArtikel 8, derde lid, Certificeringsreglement bosbouwkundig teeltmateriaal
Artikel 13, eerste lidArtikel 5, eerste lid, Certificeringsreglement bosbouwkundig teeltmateriaal
Artikel 13, tweede lidArtikel 5, tweede lid, Certificeringsreglement bosbouwkundig teeltmateriaal
Artikel 13, derde lidArtikel 6 Certificeringsreglement bosbouwkundig teeltmateriaal
Artikel 14, eerste lidArtikel 7, eerste lid, in samenhang met artikel 8, vierde lid, Certificeringsreglement bosbouwkundig teeltmateriaal
Artikel 14, lid 2Artikel 8, vijfde lid, Certificeringsreglement bosbouwkundig teeltmateriaal
Artikel 14, derde lidArtikel 8, zesde lid, Certificeringsreglement bosbouwkundig teeltmateriaal
Artikel 14, vierde lidArtikel 8, zevende lid, Certificeringsreglement bosbouwkundig teeltmateriaal
Artikel 14, vijfde lidBehoeft geen implementatie
Artikel 14, zesde lidArtikel 8, achtste lid, Certificeringsreglement bosbouwkundig teeltmateriaal
Artikel 14, zevende lidArtikel 8, negende lid, Certificeringsreglement bosbouwkundig teeltmateriaal
Artikel 15Artikel 7, tweede lid, Certificeringsreglement bosbouwkundig teeltmateriaal
Artikel 16Artikel 3 in samenhang met artikel 11 Certificeringsreglement bosbouwkundig teeltmateriaal
Artikel 17Behoeft geen implementatie
Artikel 18 Behoeft geen implementatie
Artikel 19, eerste lidBehoeft geen implementatie
Artikel 19, tweede lidBehoeft geen implementatie
Artikel 19, derde lidArtikel 7; artikel 10 Certificeringsreglement bosbouwkundig teeltmateriaal
Artikel 20Behoeft geen implementatie
Artikel 21Behoeft geen implementatie
Artikel 22Behoeft geen implementatie
Artikel 23Behoeft geen implementatie
Artikel 24Behoeft geen implementatie
Artikel 25Behoeft geen implementatie
Artikel 26Behoeft geen implementatie
Artikel 27Behoeft geen implementatie
Artikel 28Behoeft geen implementatie
Artikel 29Behoeft geen implementatie
Artikel 30Behoeft geen implementatie

«Behoeft geen implementatie»: het betreft hier verplichtingen die verwijzen naar de desbetreffende richtlijn zelf, of die een opdracht bevatten die niet hoeft te worden verwerkt in de nationale wetgeving, dan wel bepalingen die een optie inhouden.


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven