Wet van 9 oktober 2003, houdende invoering van de Wet werk en bijstand (Invoeringswet Wet werk en bijstand)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de invoering van de Wet werk en bijstand en enkele daarmee samenhangende onderwerpen te regelen, zulks onder intrekking van de Algemene bijstandswet, de Invoeringswet herinrichting Algemene Bijstandswet, de Wet inschakeling werkzoekenden, de Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ en het Besluit in- en doorstroombanen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1 DEFINITIES

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

b. Peildatum: de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand;

c. Algemene bijstandswet: de Algemene bijstandswet zoals deze luidde op de peildatum;

d. Wet inschakeling werkzoekenden: de Wet inschakeling werkzoekenden zoals deze luidde op de peildatum;

e. Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ: de Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ zoals deze luidde op de peildatum;

f. Besluit in- en doorstroombanen: het Besluit in- en doorstroombanen zoals dit luidde op de peildatum;

g. IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

h. IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

i. College: het college van burgemeester en wethouders, bedoeld in de artikelen 10, derde lid, en 40, eerste lid, van de Wet werk en bijstand.

HOOFDSTUK 2 OVERGANGSRECHT

Artikel 2 Intrekking wetten en besluit

  • 1. De Algemene bijstandswet1, de Invoeringswet herinrichting Algemene Bijstandswet2, de Wet inschakeling werkzoekenden3, de Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ4 en het Besluit in- en doorstroombanen5 worden ingetrokken.

  • 2. Voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan van de in het eerste lid genoemde wetten of het Besluit in- en doorstroombanen kan bij koninklijk besluit het tijdstip waarop deze vervallen verschillend worden gesteld.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor de gevolgen van de toepassing van het tweede lid, waarbij zo nodig kan worden afgeweken van de in dat lid bedoelde artikelen of onderdelen daarvan.

Artikel 3 Toeslagenverordening

De verordening, bedoeld in artikel 38 van de Algemene bijstandswet, geldt als de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Wet werk en bijstand.

Artikel 4 Omzetting besluiten

  • 1. Door het college op grond van de Algemene bijstandswet, de Wet inschakeling werkzoekenden of het Besluit in- en doorstroombanen genomen besluiten gelden als door hem genomen besluiten op grond van de Wet werk en bijstand.

  • 2. In afwijking van het eerste lid gelden door het college op grond van de Wet inschakeling werkzoekenden of het Besluit in- en doorstroombanen ten aanzien van personen die een uitkering ontvangen op grond van de IOAZ of de IOAW genomen besluiten als door hem genomen besluiten op grond van de IOAZ onderscheidenlijk de IOAW.

  • 3. Onverminderd de artikelen 8 tot en met 12, brengt het college de in het eerste en het tweede lid bedoelde besluiten binnen 24 maanden na de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand in overeenstemming met onderscheidenlijk die wet, de IOAZ of de IOAW, voorzover deze besluiten afwijken van die wetten.

  • 4. Het college brengt vóór de inwerkingtreding van artikel 23 onderscheidenlijk artikel 24 op grond van de IOAZ of de IOAW genomen besluiten binnen 24 maanden na die inwerkingtreding in overeenstemming met de artikelen 37 en 37a van de IOAZ onderscheidenlijk de IOAW, zoals deze artikelen luiden na de inwerkingtreding van de onderdelen L en M van artikel 23 onderscheidenlijk artikel 24.

  • 5. In dit hoofdstuk worden onder door het college genomen besluiten op grond van de Algemene bijstandswet, de Wet inschakeling werkzoekenden of het Besluit in- en doorstroombanen mede verstaan door hem op grond van die wetten of dat besluit met toepassing van artikel 2, tweede lid, na de peildatum genomen besluiten.

Artikel 5 Aanvragen

Op een aanvraag tot het verlenen van bijstand wordt beslist met toepassing van:

a. de Algemene bijstandswet, indien het recht op bijstand ingaat vóór of op de peildatum;

b. de Wet werk en bijstand, indien het recht op bijstand ingaat na de peildatum.

Artikel 6

(vervallen)

Artikel 7 Zelfstandigen

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de verlening van bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van de Wet werk en bijstand aan zelfstandigen en aan personen die algemene bijstand ontvangen en voornemens zijn een bedrijf of zelfstandig beroep te beginnen en zich in verband hiermee niet beschikbaar stellen voor arbeid in dienstbetrekking gedurende de voorbereidingsperiode van ten hoogste twaalf maanden, waarbij kan worden afgeweken van de artikelen 9, 10, 11, 32, 34, 40, 41, 45, 77 en de paragrafen 4.2, 6.1, 6.4 en 7.1 van die wet.

Artikel 8 Vermogen

Als het vermogen dat vanaf de bijstandsverlening niet in aanmerking is genomen, bedoeld in artikel 34, vierde lid, van de Wet werk en bijstand, van de belanghebbende aan wie op de peildatum algemene bijstand werd verleend, geldt het bedrag zoals dat laatstelijk vóór of op de peildatum door het college is vastgesteld.

Artikel 9 Vrijlating arbeidsinkomsten

Artikel 43, tweede lid, onderdelen m en n, van de Algemene bijstandswet blijft in het eerste jaar waarop de Wet werk en bijstand betrekking heeft, van toepassing op de belanghebbende van wie op grond van dat artikel op de peildatum inkomsten niet tot zijn middelen werden gerekend, met dien verstande dat het bedrag dat op grond van dat artikel niet tot de middelen wordt gerekend, wordt vermenigvuldigd met:

a. 1, in de eerste tot en met de derde maand na de peildatum;

b. 0,75, in de vierde tot en met de zesde maand na de peildatum;

c. 0,5, in de zevende tot en met de negende maand na de peildatum;

d. 0,25, in de tiende tot en met de twaalfde maand na de peildatum.

Artikel 10 Categoriale bijzondere bijstand

  • 1. De belanghebbende die op de peildatum op grond van artikel 39, tweede lid, van de Algemene bijstandswet recht had op bijzondere bijstand, behoudt dit recht tot het tijdstip dat in de desbetreffende beschikking is bepaald, doch uiterlijk tot een jaar na inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand.

  • 2. Colleges kunnen ook na de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand bijzondere bijstand in de vorm van een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering verstrekken.

Artikel 11 Woonwagen en -schip

  • 1. Artikel 50, tweede lid, van de Wet werk en bijstand is niet van toepassing op de belanghebbende die op de peildatum recht had op algemene bijstand en eigenaar was van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woonwagen of bewoond woonschip met bijbehorend erf.

  • 2. De toepassing van het eerste lid eindigt op het tijdstip dat het recht op algemene bijstand eindigt, tenzij de belanghebbende binnen een jaar na de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand opnieuw recht heeft op algemene bijstand.

Artikel 12 Krediethypotheek

  • 1. Artikel 20 van de Algemene bijstandswet en artikel 4, vierde lid, laatste volzin, van de Invoeringswet herinrichting Algemene Bijstandswet blijven van toepassing op bijstand die op de peildatum werd verleend met toepassing van die artikelen.

  • 2. Indien in de periode tussen de datum van plaatsing van de Wet werk en bijstand in het Staatsblad en de inwerkingtreding van voornoemde wet bijstand is aangevraagd, wordt in voorkomende gevallen de krediethypotheek gevestigd met inachtneming van die wet.

Artikel 13 Verhaal

Tot het tijdstip waarop de artikelen 56, 61 en 62 van de Wet werk en bijstand in werking treden, kunnen kosten van bijstand door het college worden verhaald in de gevallen en overeenkomstig de regels aangegeven in de artikelen 92, tweede en derde lid, tot en met 105 en 141 van de Algemene bijstandswet.

Artikel 14 Gesubsidieerde arbeid

  • 1. Een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 4 van de Wet inschakeling werkzoekenden, een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van die wet en een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 6 van het Besluit in- en doorstroombanen gelden als een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand.

  • 2. Op dienstbetrekkingen als bedoeld in de Wet inschakeling werkzoekenden blijft titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek alsmede de artikelen 4, tweede, zesde en zevende lid, en 11, aanhef en onderdeel a, van de Wet inschakeling werkzoekenden van toepassing. Op deze dienstbetrekkingen is artikel 134, tweede lid, van de Ambtenarenwet niet van toepassing.

Artikel 15 Uitbesteding

Artikel 7, vierde lid, van de Wet werk en bijstand is niet van toepassing op werkzaamheden die zijn gestart:

a. ter uitvoering van artikel 4 van de Wet inschakeling werkzoekenden of artikel 6 van het Besluit in- en doorstroombanen vóór of op de peildatum;

b. in het kader van met de in onderdeel a bedoelde werkzaamheden vergelijkbare voorzieningen in de eerste drie kalenderjaren waarop de Wet werk en bijstand betrekking heeft.

Artikel 16 Meeneemregeling

Het deel van de subsidie, bedoeld in artikel 14 van de Wet inschakeling werkzoekenden, van het kalenderjaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand dat op grond van artikel 18, vierde lid, van de Wet inschakeling werkzoekenden, wordt toegevoegd aan de subsidie van het daaropvolgende kalenderjaar dan wel in dat jaar wordt besteed aan laatstgenoemde wet of de Wet sociale werkvoorziening, wordt toegevoegd aan de uitkering, bedoeld in artikel 69, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand, van het eerste kalenderjaar waarop laatstgenoemde wet betrekking heeft, onderscheidenlijk besteed aan de Wet sociale werkvoorziening.

Artikel 17 Uitkeringen gemeenten

  • 1. Voor het eerste kalenderjaar waarop de Wet werk en bijstand betrekking heeft, worden de uitkeringen, bedoeld in artikel 69, eerste lid, van voornoemde wet, vastgesteld binnen vier weken na inwerkingtreding van die wet.

  • 2. De vaststelling van de uitkering, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ, voor de in het eerste kalenderjaar na de inwerkingtreding van de artikelen 23 en 24 ten laste van de gemeente gebleven kosten, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen d en e, van voornoemde wet geldt als de vaststelling van de uitkering, bedoeld in artikel 58, eerste lid, van de IOAW onderscheidenlijk de IOAZ.

Artikel 18 Verantwoording Abw, IOAW en IOAZ

  • 1. De Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ blijft van toepassing op:

    a. de vergoeding van en de uitkering voor vóór de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand ten laste van de gemeente gebleven kosten als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen a, b en c, van de in de aanhef genoemde wet;

    b. de vergoeding van vóór de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand gemaakte kosten als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdelen a, b en c, van de in de aanhef genoemde wet.

  • 2. De artikelen 117, 130, 132 en 133 van de Algemene bijstandswet blijven van toepassing op de uitvoering van die wet na de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand.

  • 3. Hoofdstuk V van de IOAZ onderscheidenlijk de IOAW is van toepassing op:

    a. de vergoeding van en de uitkering voor vóór de inwerkingtreding van artikel 23 onderscheidenlijk artikel 24 ten laste van de gemeente gebleven kosten als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen d en e, van de Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ;

    b. de vergoeding van vóór de inwerkingtreding van artikel 23 onderscheidenlijk artikel 24 gemaakte kosten als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel d, van de Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ.

Artikel 19 Verantwoording WIW

  • 1. Hoofdstuk 3 van de Wet inschakeling werkzoekenden blijft van toepassing op vóór de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand verstrekte subsidie als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van eerstgenoemde wet.

  • 2. De artikelen 19, 20 en 21 van de Wet inschakeling werkzoekenden blijven van toepassing op de uitvoering van die wet na inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand.

Artikel 20 Verantwoording Besluit in- en doorstroombanen

Artikel 13 van het Besluit in- en doorstroombanen blijft van toepassing op:

a. vóór de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand verleende subsidie als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van voornoemd besluit;

b. de uitvoering van dat besluit na inwerkingtreding van die wet.

Artikel 21 Bezwaar- en beroepschriften

  • 1. Op een bezwaar- of beroepschrift dat:

    a. vóór of op de peildatum is ingediend tegen een door het college op grond van de Algemene bijstandswet, de Wet inschakeling werkzoekenden of het Besluit in- en doorstroombanen genomen besluit en waarop op die datum nog niet onherroepelijk is beslist;

    b. na de peildatum is ingediend tegen een op grond van de in het eerste lid bedoelde wetten of het Besluit in- en doorstroombanen met toepassing van artikel 2, tweede lid, na de peildatum genomen besluit en waarop nog niet onherroepelijk is beslist op het tijdstip dat de bepaling vervalt op grond waarvan het besluit is genomen;

    c. na de peildatum is ingediend en betrekking heeft op bijstandsverlening waarop ingevolge artikel 12, eerste lid, de Algemene bijstandswet van toepassing is;

    wordt beslist met toepassing van onderscheidenlijk de Algemene bijstandswet, de Wet inschakeling werkzoekenden of het Besluit in- en doorstroombanen.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op verzoeken als bedoeld in artikel 140 van de Algemene bijstandswet en verzoeken om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 22 Toezicht

Onze Minister houdt toezicht op de rechtmatige uitvoering van dit hoofdstuk door het college. De paragrafen 7.2 en 7.3 van de Wet werk en bijstand zijn van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 3 WIJZIGING VAN ANDERE WETTEN

§ 3.1 Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Artikel 23 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen6 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, onderdeel g, wordt «artikel 55, eerste lid, van de Algemene bijstandswet» vervangen door: artikel 37, eerste lid, van de Wet werk en bijstand.

B

Na artikel 4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4a

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. arbeidsinschakeling: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a;

b. sociale activering: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie.

C

Artikel 6, derde lid, onderdeel e, wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede «artikel 1, onderdeel i, van de Werkloosheidswet»wordt vervangen door: artikel 1, onderdeel g, van de Werkloosheidswet.

2. De zinsnede «artikel 644 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek» wordt vervangen door: hoofdstuk 6 van de Wet arbeid en zorg.

D

Artikel 13 wordt vervangen door:

Artikel 13
  • 1. De belanghebbende doet aan burgemeester en wethouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling en het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan hem wordt betaald.

  • 2. De belanghebbende is verplicht aan burgemeester en wethouders desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

  • 3. Burgemeester en wethouders stellen bij de uitvoering van deze wet de identiteit van de belanghebbende vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

  • 4. Een ieder is verplicht aan burgemeester en wethouders desgevraagd een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht of een geldig rijbewijs dat is afgegeven op grond van de Wegenverkeerswet dan wel een geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994 terstond ter inzage te verstrekken, voorzover dit redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

E

Artikel 14, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede «in het derde en vierde lid» wordt vervangen door: in het tweede en derde lid.

2. De zinsnede «artikel 36» wordt vervangen door: artikel 37a.

F

Artikel 18 vervalt.

G

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «artikel 13, tweede of derde lid, artikel 18, vierde lid,» vervangen door: artikel 13, tweede lid,.

2. In het eerste lid wordt de zinsnede «artikel 35, eerste lid, onderdeel c,» vervangen door: artikel 37, eerste lid, onderdeel c.

3. In het derde lid wordt de zinsnede «passende arbeid» telkens vervangen door: algemeen geaccepteerde arbeid.

H

De titel van Hoofdstuk III wordt vervangen door: Rechten en plichten.

I

Artikel 34 wordt vervangen door:

Artikel 34
  • 1. Burgemeester en wethouders zijn verantwoordelijk voor:

    a. het ondersteunen van personen die een uitkering op grond van deze wet ontvangen bij arbeidsinschakeling en, indien burgemeester en wethouders daarbij het aanbieden van een voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling noodzakelijk achten, voor het bepalen en aanbieden van deze voorziening, en;

    b. het verlenen van een uitkering aan de gewezen zelfstandige, bedoeld in artikel 2.

  • 2. Burgemeester en wethouders werken bij de uitvoering van het eerste lid, onderdeel a, samen met de Centrale organisatie werk en inkomen en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

  • 3. Burgemeester en wethouders laten werkzaamheden die in het kader van de voorzieningen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden uitgevoerd, zo veel mogelijk verrichten door derden die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in de arbeid bevorderen.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen de uitvoering van deze wet, behoudens de vaststelling van de rechten en plichten van de belanghebbende en de daarvoor noodzakelijke beoordeling van zijn omstandigheden, door derden laten verrichten. Burgemeester en wethouders kunnen de in de eerste volzin bedoelde vaststelling en beoordeling mandateren aan bestuursorganen.

  • 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het tweede tot en met het vierde lid, waarbij kan worden bepaald dat een deel van de werkzaamheden, bedoeld in het derde lid, niet door derden hoeft te worden verricht.

J

Artikel 35 wordt vervangen door:

Artikel 35
  • 1. De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a.

  • 2. De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben in ieder geval betrekking op de taken, bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a.

K

Artikel 36 wordt vervangen door:

Artikel 36
  • 1. Belanghebbenden die een uitkering ontvangen, hebben overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 35, eerste lid, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van burgemeester en wethouders noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Artikel 11 is van overeenkomstige toepassing.

L

Artikel 37 wordt vervangen door:

Artikel 37
  • 1. De belanghebbende die voor de zelfstandige voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking is vanaf de dag van melding, bedoeld in artikel 16a, tweede lid, verplicht:

    a. naar vermogen te trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    b. ervoor te zorgen dat hij als werkzoekende geregistreerd is bij de Centrale organisatie werk en inkomen en geregistreerd blijft, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 25, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    c. algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden;

    d. na te laten hetgeen inschakeling in de arbeid belemmert;

    e. gebruik te maken van een door burgemeester en wethouders aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

  • 2. Indien uitkering wordt verleend aan echtgenoten gelden de verplichtingen bedoeld in het eerste lid voor ieder van hen.

M

Artikel 37a wordt vervangen door:

Artikel 37a

Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kunnen burgemeester en wethouders in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een of meer verplichtingen als bedoeld in artikel 37. Zorgtaken kunnen als dringende redenen worden aangemerkt, voorzover hiermee geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening als bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a.

N

Artikel 38 vervalt.

O

Artikel 40 vervalt.

P

In artikel 41, tweede lid, wordt na «Onze Minister van Binnenlandse Zaken» de volgende zinsnede ingevoegd: en Koninkrijksrelaties.

Q

Artikel 42 wordt vervangen door:

Artikel 42

Burgemeester en wethouders dragen zorg voor de realisatie en vormgeving van cliëntenparticipatie bij de uitvoering van de wet, met inachtneming van artikel 150 van de Gemeentewet.

R

Artikel 43 vervalt.

S

In artikel 45, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel m door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

n. derden die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf de arbeidsinschakeling van personen bevorderen.

T

Artikel 48, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt «Algemene bijstandswet» vervangen door: Wet werk en bijstand.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, worden de volgende onderdelen toegevoegd:

f. buitenlandse organen voor de vervulling van een taak van zwaarwegend algemeen belang;

g. bestuursorganen van de Nederlandse Antillen en Aruba voor de vervulling van een taak van zwaarwegend algemeen belang.

U

In Hoofdstuk IV worden de paragrafen 3 en 4 vervangen door:

Paragraaf 3. Toezicht
Artikel 52
  • 1. Onze Minister houdt toezicht op:

    a. de rechtmatigheid van de uitvoering van deze wet door burgemeester en wethouders;

    b. de doeltreffendheid van deze wet.

  • 2. Het toezicht, bedoeld in het eerste lid, wordt onder gezag van Onze Minister uitgeoefend door de Inspectie Werk en Inkomen, genoemd in hoofdstuk 7 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, onder leiding van het hoofd van die inspectie. De artikelen 37, 38, 42 en 44 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 53

Onze Minister kan, indien hij met betrekking tot de rechtmatige uitvoering van deze wet ernstige tekortkomingen constateert, aan burgemeester en wethouders, nadat zij gedurende acht weken in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze naar voren te brengen, een aanwijzing geven. Hij treedt daarbij niet in de besluitvorming inzake individuele gevallen. In een aanwijzing wordt een termijn opgenomen waarbinnen burgemeester en wethouders de uitvoering in overeenstemming hebben gebracht met deze aanwijzing.

Paragraaf 4. Informatie
Artikel 54
  • 1. Burgemeester en wethouders dienen jaarlijks bij Onze Minister een verslag in over de uitvoering van deze wet. Het verslag omvat mede een opgave van de ten laste van burgemeester en wethouders gebleven kosten, bedoeld in de artikelen 56, eerste lid en 59f, eerste lid, en is voorzien van een verklaring van de accountant, belast met de in artikel 213 van de Gemeentewet voorgeschreven controle omtrent de getrouwheid van de verstrekte gegevens en de rechtmatigheid van de uitvoering van de wet, alsmede van een oordeel van de gemeenteraad over de uitvoering van de wet.

  • 2. Voorafgaand aan het verslag, bedoeld in het eerste lid, dienen burgemeester en wethouders bij Onze Minister een voorlopig verslag in over de uitvoering.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld inzake het voorlopig verslag, het verslag en over de verklaring en het onderzoek dat resulteert in deze verklaring. Deze regels kunnen voor categorieën van gemeenten verschillen, waarbij kan worden bepaald dat de verplichting het verslag te voorzien van een verklaring niet van toepassing is.

Artikel 55
  • 1. Burgemeester en wethouders en de gemeenteraad verstrekken desgevraagd aan Onze Minister de inlichtingen die hij voor het toezicht, de statistiek, de informatievoorziening en de beleidsvorming met betrekking tot deze wet nodig heeft.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop burgemeester en wethouders en de gemeenteraad de in het eerste lid bedoelde inlichtingen verzamelen en verstrekken, waarbij kan worden bepaald dat categorieën van gemeenten bepaalde inlichtingen niet hoeven te verzamelen en te verstrekken.

  • 3. De inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, en de bescheiden, bedoeld in artikel 54, worden kosteloos verstrekt.

V

Hoofdstuk V komt te luiden:

HOOFDSTUK V FINANCIERING
Paragraaf 1. Vergoeding
Artikel 56
  • 1. Onze Minister vergoedt, ten laste van 's Rijks kas, 75% van de in een kalenderjaar ten laste van burgemeester en wethouders gebleven kosten van uitkeringen, waaronder begrepen de premies volksverzekeringen en de ziekenfondspremie die daarover verschuldigd zijn.

  • 2. Onder ten laste van burgemeester en wethouders gebleven kosten, bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan, de in een kalenderjaar door de gemeente verleende uitkering, bedoeld in het eerste lid, verminderd met alle ontvangsten van de gemeente in dat jaar in verband met de verlening van uitkering, waaronder begrepen de bedragen die de gemeente ontvangt door toepassing van artikel 20a.

Artikel 57
  • 1. Onze Minister stelt regels met betrekking tot het verlenen van voorschotten op de vergoeding, bedoeld in artikel 56.

  • 2. Indien de uitvoering van deze wet door burgemeester en wethouders, of de administratie, bedoeld in artikel 41 ernstige tekortkomingen vertoont, kan Onze Minister besluiten de voorschotten lager vast te stellen dan uit de op grond van het eerste lid gestelde regels voortvloeit.

Paragraaf 2. Uitkering
Artikel 58
  • 1. Voor de ten laste van de gemeente gebleven kosten, bedoeld in artikel 56, die op grond van het eerste lid van dat artikel niet voor vergoeding in aanmerking komen, verstrekt Onze Minister jaarlijks ten laste van 's Rijks kas aan de gemeente een uitkering. De uitkering wordt ten minste drie maanden voorafgaande aan het kalenderjaar waarop zij betrekking heeft door Onze Minister vastgesteld.

  • 2. Het bedrag van de uitkering wordt volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels berekend aan de hand van het voor ieder jaar bij wet vast te stellen totale bedrag dat beschikbaar is voor de uitkeringen, bedoeld in het eerste lid. Bij of krachtens deze maatregel kunnen regels worden gesteld omtrent het verzamelen van gegevens noodzakelijk voor de berekening van het bedrag van de uitkering.

Artikel 59
  • 1. Het totale bedrag, bedoeld in artikel 58, tweede lid, kan in het jaar waarop het bedrag betrekking heeft en in het daaropvolgende jaar bij wet worden verhoogd indien de ontwikkeling van de uitkeringslasten daartoe aanleiding geeft.

  • 2. Indien het totale bedrag wordt herzien, wordt het bedrag waarmee de uitkering, bedoeld in artikel 58, eerste lid, wordt verhoogd binnen een periode van vier weken na de herziening door Onze Minister vastgesteld.

  • 3. Indien toepassing is gegeven aan het tweede lid, wordt voor de toepassing van de artikelen 59a en 59b, onder het bedrag van de uitkering verstaan: het bedrag van de uitkering inclusief de verhoging, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 59a
  • 1. Indien bij de vaststelling van de ten laste van de gemeente gebleven kosten, bedoeld in artikel 59c, blijkt, dat de ten laste van de gemeente gebleven kosten, bedoeld in artikel 58, eerste lid, in een kalenderjaar meer bedragen dan 115% van het bedrag van de uitkering, bedoeld in artikel 58, of meer dan het totaal van het bedrag van de uitkering en het bedrag dat wordt verkregen door een bedrag van € 6,81 te vermenigvuldigen met het aantal inwoners in die gemeente op 1 januari van het desbetreffende kalenderjaar, wordt door Onze Minister ten laste van 's Rijks kas aan de gemeente een aanvullende uitkering toegekend.

  • 2. De hoogte van de aanvullende uitkering is:

    a. gelijk aan het verschil tussen het bedrag van de ten laste van de gemeente gebleven kosten, bedoeld in artikel 58, eerste lid, en 115% van het bedrag van de uitkering, of, indien dit groter is,

    b. gelijk aan het verschil tussen het bedrag van de ten laste van de gemeente gebleven kosten, bedoeld in artikel 58, eerste lid, en het in het eerste lid bedoelde totaalbedrag.

  • 3. Het percentage en het met het aantal inwoners te vermenigvuldigen bedrag, bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden verhoogd of verlaagd.

  • 4. Het aantal inwoners, bedoeld in het eerste lid, wordt ontleend aan de statistiek «Bevolking der gemeenten in Nederland op 1 januari» van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 59b

Onze Minister stelt regels inzake de betaling van:

a. de uitkering, bedoeld in artikel 58, eerste lid;

b. het bedrag waarmee de uitkering op grond van artikel 59 wordt verhoogd;

c. de aanvullende uitkering, bedoeld in artikel 59a.

Paragraaf 3. Vaststelling
Artikel 59c
  • 1. Onze Minister stelt de ten laste van de gemeente gebleven kosten, bedoeld in de artikelen 56 en 58, de vergoeding, bedoeld in artikel 56 en de aanvullende uitkering, bedoeld in artikel 59a, vast, binnen een jaar na ontvangst van het verslag en de daarop betrekking hebbende verklaring bedoeld in artikel 54, eerste lid.

  • 2. Indien het verslag niet is ontvangen binnen 18 maanden na het kalenderjaar waarop het betrekking heeft of niet is voorzien van een daarop betrekking hebbende verklaring worden de ten laste van de gemeente gebleven kosten ambtshalve vastgesteld.

Artikel 59d
  • 1. De volgens opgave van burgemeester en wethouders ten laste gebleven kosten worden bij de vaststelling, bedoeld in artikel 59c, eerste lid, buiten aanmerking gelaten indien:

    a. het uitkering betreft die is verleend in strijd met bij of krachtens deze wet gestelde regels, of die niet of niet volledig overeenkomstig hoofdstuk II, paragraaf 5, is of wordt teruggevorderd;

    b. niet is voldaan aan de bij of krachtens de artikelen 20 of 20a gestelde regels, voor een bedrag gelijk aan het bedrag waarmee de kosten zouden zijn verlaagd indien burgemeester en wethouders op een juiste wijze toepassing zouden hebben gegeven aan deze artikelen.

  • 2. Indien als gevolg van het niet hebben voldaan door burgemeester en wethouders aan de bij of krachtens de artikelen 13 tot en met 19 en 41 gestelde regels, niet kan worden vastgesteld of en voor welk bedrag de ten laste van de gemeenten gebleven kosten buiten aanmerking moeten worden gelaten, wordt volgens door Onze Minister te stellen regels hiervoor een bedrag vastgesteld.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing voorzover naar het oordeel van Onze Minister:

    a. de tekortkomingen van bijzondere aard of geringe betekenis zijn;

    b. burgemeester en wethouders zich voldoende hebben ingespannen om de tekortkomingen op te heffen.

Paragraaf 4. Uitvoeringskosten
Artikel 59e
  • 1. Onze Minister vergoedt ten laste van 's Rijks kas 90% van de kosten van bij de toepassing van artikel 14, tweede lid, aan derden opgedragen onderzoek.

  • 2. Onder onderzoek wordt verstaan een bedrijfseconomisch of bedrijfstechnisch onderzoek, waaronder begrepen de taxatie van vermogensbestanddelen, afgerond met een schriftelijke rapportage, voorzover dit onderzoek noodzakelijk is voor de uitvoering van de bij of krachtens artikel 14, tweede lid, gestelde regels.

Artikel 59f
  • 1. Onze Minister stelt regels met betrekking tot het verlenen van voorschotten op de vergoeding, bedoeld in artikel 59e.

  • 2. Indien de uitvoering van deze wet door burgemeester en wethouders, of de administratie, bedoeld in artikel 41 ernstige tekortkomingen vertoont, kan Onze Minister besluiten de voorschotten lager vast te stellen dan uit de op grond van het eerste lid gestelde regels voortvloeit.

Artikel 59g
  • 1. Onze Minister stelt de vergoeding, bedoeld in artikel 59e vast binnen een jaar na ontvangst van het verslag en daarop betrekking hebbende verklaring, bedoeld in artikel 54, eerste lid.

  • 2. Indien het verslag niet is ontvangen binnen 18 maanden na het kalenderjaar waarop het betrekking heeft of niet is voorzien van een daarop betrekking hebbende verklaring wordt de vergoeding ambtshalve vastgesteld.

Artikel 59h

De kosten, bedoeld in artikel 59e, eerste lid, worden niet vergoed:

a. indien het onderzoek is opgedragen aan een deskundige derde die onder verantwoordelijkheid van burgemeester en wethouders werkzaam is;

b. voorzover zij hoger zijn dan de door Onze Minister vast te stellen maximaal voor vergoeding in aanmerking komende kosten voor onderzoek.

Paragraaf 5. Voorzieningen
Artikel 59i

Burgemeester en wethouders brengen de kosten van voorzieningen als bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a, niet zijnde uitvoeringskosten, ten laste van de uitkering, bedoeld in artikel 69, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand.

Artikel 24 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers7 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel g, wordt «artikel 55, eerste lid, van de Algemene bijstandswet» vervangen door: artikel 37, eerste lid, van de Wet werk en bijstand.

2. In het tweede lid, wordt de zinsnede «eerste lid, onderdeel e,» vervangen door: eerste lid, onderdeel h,.

B

Na artikel 4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4a

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. arbeidsinschakeling: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a;

b. sociale activering: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie.

C

Artikel 6, eerste lid, onderdeel d, wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede «artikel 1, onderdeel i, van de Werkloosheidswet» wordt vervangen door: artikel 1, onderdeel g, van de Werkloosheidswet.

2. De zinsnede «artikel 644 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek» wordt vervangen door: hoofdstuk 6 van de Wet arbeid en zorg.

D

Artikel 13 wordt vervangen door:

Artikel 13
  • 1. De belanghebbende doet aan burgemeester en wethouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling en het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan hem wordt betaald.

  • 2. De belanghebbende is verplicht aan burgemeester en wethouders desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

  • 3. Burgemeester en wethouders stellen bij de uitvoering van deze wet de identiteit van de belanghebbende vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

  • 4. Een ieder is verplicht aan burgemeester en wethouders desgevraagd een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht of een geldig rijbewijs dat is afgegeven op grond van de Wegenverkeerswet dan wel een geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994 terstond ter inzage te verstrekken, voorzover dit redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

E

Artikel 14, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede «in het derde en vierde lid» wordt vervangen door: in het tweede en derde lid.

2. De zinsnede «artikel 36» wordt vervangen door: artikel 37a.

F

Artikel 18 vervalt.

G

Artikel 20, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt de zinsnede «passende arbeid» telkens vervangen door: algemeen geaccepteerde arbeid.

2. In het derde lid wordt de zinsnede «artikel 13, tweede of derde lid, artikel 18, vierde lid,» vervangen door: artikel 13, tweede lid,.

3. In het derde lid wordt de zinsnede «artikel 35, eerste lid, onderdeel c,» vervangen door: artikel 37, eerste lid, onderdeel c.

H

De titel van Hoofdstuk III wordt vervangen door: Rechten en plichten.

I

Artikel 34 wordt vervangen door:

Artikel 34
  • 1. Burgemeester en wethouders zijn verantwoordelijk voor:

    a. het ondersteunen van personen die een uitkering op grond van deze wet ontvangen bij arbeidsinschakeling en, indien burgemeester en wethouders daarbij het aanbieden van een voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling noodzakelijk achten, voor het bepalen en aanbieden van deze voorziening, en;

    b. het verlenen van een uitkering aan de werkloze werknemer, bedoeld in artikel 2.

  • 2. Burgemeester en wethouders werken bij de uitvoering van het eerste lid, onderdeel a, samen met de Centrale organisatie werk en inkomen en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

  • 3. Burgemeester en wethouders laten werkzaamheden die in het kader van de voorzieningen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden uitgevoerd, zo veel mogelijk verrichten door derden die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in de arbeid bevorderen.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen de uitvoering van deze wet, behoudens de vaststelling van de rechten en plichten van de belanghebbende en de daarvoor noodzakelijke beoordeling van zijn omstandigheden, door derden laten verrichten. Burgemeester en wethouders kunnen de in de eerste volzin bedoelde vaststelling en beoordeling mandateren aan bestuursorganen.

  • 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het tweede tot en met het vierde lid, waarbij kan worden bepaald dat een deel van de werkzaamheden, bedoeld in het derde lid, niet door derden hoeft te worden verricht.

J

Artikel 35 wordt vervangen door:

Artikel 35
  • 1. De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a.

  • 2. De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben in ieder geval betrekking op de taken vermeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a.

K

Artikel 36 wordt vervangen door:

Artikel 36
  • 1. Belanghebbenden die een uitkering ontvangen, hebben overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 35, eerste lid, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van burgemeester en wethouders noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Artikel 11 is van overeenkomstige toepassing.

L

Artikel 37 wordt vervangen door:

Artikel 37
  • 1. De belanghebbende die voor de zelfstandige voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking is vanaf de dag van melding, bedoeld in artikel 16a, tweede lid, verplicht:

    a. naar vermogen te trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    b. ervoor te zorgen dat hij als werkzoekende geregistreerd is bij de Centrale organisatie werk en inkomen en geregistreerd blijft, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 25, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    c. algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden;

    d. na te laten hetgeen inschakeling in de arbeid belemmert;

    e. gebruik te maken van een door burgemeester en wethouders aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

  • 2. Indien uitkering wordt verleend aan echtgenoten gelden de verplichtingen bedoeld in het eerste lid voor ieder van hen.

M

Artikel 37a wordt vervangen door:

Artikel 37a

Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kunnen burgemeester en wethouders in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een of meer verplichtingen als bedoeld in artikel 37. Zorgtaken kunnen als dringende redenen worden aangemerkt, voorzover hiermee geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening als bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a.

N

Artikel 38 vervalt.

O

Artikel 40 vervalt.

P

In artikel 41, tweede lid, wordt na «Onze Minister van Binnenlandse Zaken» de volgende zinsnede ingevoegd: en Koninkrijksrelaties.

Q

Artikel 42 wordt vervangen door:

Artikel 42

Burgemeester en wethouders dragen zorg voor de realisatie en vormgeving van cliëntenparticipatie bij de uitvoering van de wet, met inachtneming van artikel 150 van de Gemeentewet.

R

Artikel 43 vervalt.

S

In artikel 45, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel m door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

n. derden die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf de arbeidsinschakeling van personen bevorderen.

T

Artikel 48, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt «Algemene bijstandswet» vervangen door: Wet werk en bijstand.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, worden de volgende onderdelen toegevoegd:

f. buitenlandse organen voor de vervulling van een taak van zwaarwegend algemeen belang;

g. bestuursorganen van de Nederlandse Antillen en Aruba voor de vervulling van een taak van zwaarwegend algemeen belang.

U

In Hoofdstuk IV worden de paragrafen 3 en 4 vervangen door:

Paragraaf 3. Toezicht
Artikel 52
  • 1. Onze Minister houdt toezicht op:

    a. de rechtmatigheid van de uitvoering van deze wet door burgemeester en wethouders;

    b. de doeltreffendheid van deze wet.

  • 2. Het toezicht, bedoeld in het eerste lid, wordt onder gezag van Onze Minister uitgeoefend door de Inspectie Werk en Inkomen, genoemd in hoofdstuk 7 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, onder leiding van het hoofd van die inspectie. De artikelen 37, 38, 42 en 44 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 53

Onze Minister kan, indien hij met betrekking tot de rechtmatige uitvoering van deze wet ernstige tekortkomingen constateert, aan burgemeester en wethouders, nadat zij gedurende acht weken in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze naar voren te brengen, een aanwijzing geven. Hij treedt daarbij niet in de besluitvorming inzake individuele gevallen. In een aanwijzing wordt een termijn opgenomen waarbinnen burgemeester en wethouders de uitvoering in overeenstemming hebben gebracht met deze aanwijzing.

Paragraaf 4. Informatie
Artikel 54
  • 1. Burgemeester en wethouders dienen jaarlijks bij Onze Minister een verslag in over de uitvoering van deze wet. Het verslag omvat mede een opgave van de ten laste van burgemeester en wethouders gebleven kosten, bedoeld in artikel 56, eerste lid en is voorzien van een verklaring van de accountant, belast met de in artikel 213 van de Gemeentewet voorgeschreven controle omtrent de getrouwheid van de verstrekte gegevens en de rechtmatigheid van de uitvoering van de wet, alsmede van een oordeel van de gemeenteraad over de uitvoering van de wet.

  • 2. Voorafgaand aan het verslag, bedoeld in het eerste lid, dienen burgemeester en wethouders bij Onze Minister een voorlopig verslag in over de uitvoering.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld inzake het voorlopig verslag, het verslag en over de verklaring en het onderzoek dat resulteert in deze verklaring. Deze regels kunnen voor categorieën van gemeenten verschillen, waarbij kan worden bepaald dat de verplichting het verslag te voorzien van een verklaring niet van toepassing is.

Artikel 55
  • 1. Burgemeester en wethouders en de gemeenteraad verstrekken desgevraagd aan Onze Minister de inlichtingen die hij voor het toezicht, de statistiek, de informatievoorziening en de beleidsvorming met betrekking tot deze wet nodig heeft.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop burgemeester en wethouders en de gemeenteraad de in het eerste lid bedoelde inlichtingen verzamelen en verstrekken, waarbij kan worden bepaald dat categorieën van gemeenten bepaalde inlichtingen niet hoeven te verzamelen en te verstrekken.

  • 3. De inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, en de bescheiden, bedoeld in artikel 54, worden kosteloos verstrekt.

V

Hoofdstuk V komt te luiden:

HOOFDSTUK V FINANCIERING
Paragraaf 1. Vergoeding
Artikel 56
  • 1. Onze Minister vergoedt, ten laste van 's Rijks kas, 75% van de in een kalenderjaar ten laste van burgemeester en wethouders gebleven kosten van uitkeringen, waaronder begrepen de premies volksverzekeringen en de ziekenfondspremie die daarover verschuldigd zijn.

  • 2. Onder ten laste van burgemeester en wethouders gebleven kosten, bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan, de in een kalenderjaar door de gemeente verleende uitkering, bedoeld in het eerste lid, verminderd met alle ontvangsten van de gemeente in dat jaar in verband met de verlening van uitkering, waaronder begrepen de bedragen die de gemeente ontvangt door toepassing van artikel 20a.

Artikel 57
  • 1. Onze Minister stelt regels met betrekking tot het verlenen van voorschotten op de vergoeding, bedoeld in artikel 56.

  • 2. Indien de uitvoering van deze wet door burgemeester en wethouders, of de administratie, bedoeld in artikel 41 ernstige tekortkomingen vertoont, kan Onze Minister besluiten de voorschotten lager vast te stellen dan uit de op grond van het eerste lid gestelde regels voortvloeit.

Paragraaf 2. Uitkering
Artikel 58
  • 1. Voor de ten laste van de gemeente gebleven kosten, bedoeld in artikel 56, die op grond van het eerste lid van dat artikel niet voor vergoeding in aanmerking komen, verstrekt Onze Minister jaarlijks ten laste van 's Rijks kas aan de gemeente een uitkering. De uitkering wordt ten minste drie maanden voorafgaande aan het kalenderjaar waarop zij betrekking heeft door Onze Minister vastgesteld.

  • 2. Het bedrag van de uitkering wordt volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels berekend aan de hand van het voor ieder jaar bij wet vast te stellen totale bedrag dat beschikbaar is voor de uitkeringen, bedoeld in het eerste lid. Bij of krachtens deze maatregel kunnen regels worden gesteld omtrent het verzamelen van gegevens noodzakelijk voor de berekening van het bedrag van de uitkering.

Artikel 59
  • 1. Het totale bedrag, bedoeld in artikel 58, tweede lid, kan in het jaar waarop het bedrag betrekking heeft en in het daaropvolgende jaar bij wet worden verhoogd indien de ontwikkeling van de uitkeringslasten daartoe aanleiding geeft.

  • 2. Indien het totale bedrag wordt herzien, wordt het bedrag waarmee de uitkering, bedoeld in artikel 58, eerste lid, wordt verhoogd binnen een periode van vier weken na de herziening door Onze Minister vastgesteld.

  • 3. Indien toepassing is gegeven aan het tweede lid, wordt voor de toepassing van de artikelen 59a en 59b, onder het bedrag van de uitkering verstaan: het bedrag van de uitkering inclusief de verhoging, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 59a
  • 1. Indien bij de vaststelling van de ten laste van de gemeente gebleven kosten, bedoeld in artikel 59c, blijkt, dat de ten laste van de gemeente gebleven kosten, bedoeld in artikel 58, eerste lid, in een kalenderjaar meer bedragen dan 115% van het bedrag van de uitkering, bedoeld in artikel 58, of meer dan het totaal van het bedrag van de uitkering en het bedrag dat wordt verkregen door een bedrag van € 6,81 te vermenigvuldigen met het aantal inwoners in die gemeente op 1 januari van het desbetreffende kalenderjaar, wordt door Onze Minister ten laste van 's Rijks kas aan de gemeente een aanvullende uitkering toegekend.

  • 2. De hoogte van de aanvullende uitkering is:

    a. gelijk aan het verschil tussen het bedrag van de ten laste van de gemeente gebleven kosten, bedoeld in artikel 58, eerste lid, en 115% van het bedrag van de uitkering, of, indien dit groter is,

    b. gelijk aan het verschil tussen het bedrag van de ten laste van de gemeente gebleven kosten, bedoeld in artikel 58, eerste lid, en het in het eerste lid bedoelde totaalbedrag.

  • 3. Het percentage en het met het aantal inwoners te vermenigvuldigen bedrag, bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden verhoogd of verlaagd.

  • 4. Het aantal inwoners, bedoeld in het eerste lid, wordt ontleend aan de statistiek «Bevolking der gemeenten in Nederland op 1 januari» van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 59b

Onze Minister stelt regels inzake de betaling van:

a. de uitkering, bedoeld in artikel 58, eerste lid;

b. het bedrag waarmee de uitkering op grond van artikel 59 wordt verhoogd;

c. de aanvullende uitkering, bedoeld in artikel 59a.

Paragraaf 3. Vaststelling
Artikel 59c
  • 1. Onze Minister stelt de ten laste van de gemeente gebleven kosten, bedoeld in de artikelen 56 en 58, de vergoeding, bedoeld in artikel 56 en de aanvullende uitkering, bedoeld in artikel 59a, vast, binnen een jaar na ontvangst van het verslag en de daarop betrekking hebbende verklaring bedoeld in artikel 54, eerste lid.

  • 2. Indien het verslag niet is ontvangen binnen 18 maanden na het kalenderjaar waarop het betrekking heeft of niet is voorzien van een daarop betrekking hebbende verklaring worden de ten laste van de gemeente gebleven kosten ambtshalve vastgesteld.

Artikel 59d
  • 1. De volgens opgave van burgemeester en wethouders ten laste gebleven kosten worden bij de vaststelling, bedoeld in artikel 59c, eerste lid, buiten aanmerking gelaten indien:

    a. het uitkering betreft die is verleend in strijd met bij of krachtens deze wet gestelde regels, of die niet of niet volledig overeenkomstig hoofdstuk II, paragraaf 5, is of wordt teruggevorderd;

    b. niet is voldaan aan de bij of krachtens de artikelen 20 of 20a gestelde regels, voor een bedrag gelijk aan het bedrag waarmee de kosten zouden zijn verlaagd indien burgemeester en wethouders op een juiste wijze toepassing zouden hebben gegeven aan deze artikelen.

  • 2. Indien als gevolg van het niet hebben voldaan door burgemeester en wethouders aan de bij of krachtens de artikelen 13 tot en met 19 en 41 gestelde regels, niet kan worden vastgesteld of en voor welk bedrag de ten laste van de gemeenten gebleven kosten buiten aanmerking moeten worden gelaten, wordt volgens door Onze Minister te stellen regels hiervoor een bedrag vastgesteld.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing voorzover naar het oordeel van Onze Minister:

    a. de tekortkomingen van bijzondere aard of geringe betekenis zijn;

    b. burgemeester en wethouders zich voldoende hebben ingespannen om de tekortkomingen op te heffen.

Paragraaf 4. Voorzieningen
Artikel 59e

Burgemeester en wethouders brengen de kosten van voorzieningen als bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a, niet zijnde uitvoeringskosten, ten laste van de uitkering, bedoeld in artikel 69, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand.

Artikel 25 Wet inkomensvoorziening kunstenaars

De Wet inkomensvoorziening kunstenaars8 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt de zinsnede «bedoeld in Hoofdstuk IV, afdeling 3, § 1 en 2 van de Algemene bijstandswet» vervangen door: bedoeld in paragraaf 3.4 van de Wet werk en bijstand.

2. In onderdeel b wordt de zinsnede «bedoeld in Hoofdstuk IV, afdeling 3, § 1 en 3 van de Algemene bijstandswet» vervangen door: bedoeld in paragraaf 3.4 van de Wet werk en bijstand.

B

Artikel 2a, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a, komt te luiden:

a. het vermogen voorzover dit minder bedraagt dan het bedrag genoemd in artikel 34, tweede lid, onderdeel d, van de Wet werk en bijstand, en.

2. In onderdeel b, wordt de zinsnede «artikel 54 van de Algemene bijstandswet» vervangen door: artikel 34, derde lid, van de Wet werk en bijstand.

C

In artikel 3, onderdeel d, wordt de zinsnede «als bedoeld in artikel 3, tweede tot en met zesde lid, van de Algemene bijstandswet» vervangen door: als bedoeld in artikel 3, tweede tot en met vijfde lid, van de Wet werk en bijstand.

D

(vervallen)

E

Artikel 5, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

a. algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand ontvangt;.

2. In onderdeel f wordt de zinsnede «artikel 1, onderdeel i, van de Werkloosheidswet» vervangen door: artikel 1, onderdeel g, van de Werkloosheidswet.

3. In onderdeel f wordt «artikel 644 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek» vervangen door: hoofdstuk 6 van de Wet arbeid en zorg.

F

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De uitkering van de kunstenaar, bedoeld in artikel 4a, wordt verleend in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek of verpanding tot een bedrag gelijk aan het bedrag van het vermogen, bedoeld in artikel 4a.

2. In het derde lid wordt na «onder verband van hypotheek» telkens de volgende zinsnede ingevoegd: of verpanding.

3. In het vierde lid wordt na «onder verband van hypotheek» telkens de volgende zinsnede ingevoegd: of verpanding.

4. In het vijfde lid wordt na «onder verband van hypotheek» de volgende zinsnede ingevoegd: of verpanding.

5. Het zesde lid komt te luiden:

  • 6. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de vaststelling van de waarde van de woning en de voorwaarden waaronder de uitkering in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek of verpanding wordt verleend.

G

(vervallen)

H

In artikel 10, vijfde lid, wordt na «onder verband van hypotheek» een zinsnede ingevoegd: of verpanding.

I

(vervallen)

J

Artikel 12 komt te luiden:

Artikel 12

Onze Minister herziet telkens met ingang van de dag waarop het netto minimumloon wijzigt de in de artikelen 4, 9 en 10 genoemde bedragen. Artikel 37, eerste, tweede en derde lid van de Wet werk en bijstand is van overeenkomstige toepassing.

K

Artikel 18 komt te luiden:

Artikel 18
  • 1. Indien burgemeester en wethouders jegens de kunstenaar een handeling verrichten waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een boete zal worden opgelegd, is de kunstenaar niet langer verplicht terzake van die gedraging enige verklaring af te leggen, voor zover het betreft de boeteoplegging. De kunstenaar wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

  • 2. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de kunstenaar een boete op te leggen, wordt hiervan kennis gegeven aan de kunstenaar onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust. De kennisgeving is een handeling als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Op verzoek van de kunstenaar die de in het vorige lid bedoelde kennisgeving wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, dragen burgemeester en wethouders er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die kennisgeving vermelde gronden aan de kunstenaar worden medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

  • 4. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stellen burgemeester en wethouders de kunstenaar in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd.

  • 5. Indien de kunstenaar zijn zienswijze mondeling naar voren brengt, dragen burgemeester en wethouders er op verzoek van de kunstenaar die de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorg voor dat een tolk wordt benoemd die de kunstenaar kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.

L

Na artikel 18 worden vier nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 18a
  • 1. Het besluit waarbij de boete wordt opgelegd vermeldt de termijn of de termijnen waarbinnen deze moet worden betaald, alsmede de wijze waarop het besluit, bij gebreke van tijdige betaling, overeenkomstig artikel 18d zal worden tenuitvoergelegd.

  • 2. Op verzoek van de kunstenaar die het in het eerste lid bedoelde besluit wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, dragen burgemeester en wethouders er zoveel mogelijk zorg voor dat de in dat besluit vermelde informatie aan de kunstenaar wordt medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste lid nadere regels worden gesteld.

Artikel 18b
  • 1. Een boete wordt niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het openbaar ministerie.

  • 2. De oplegging van een boete blijft definitief achterwege indien ter zake van de gedraging tegen de kunstenaar een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3. Het openbaar ministerie doet van een omstandigheid als bedoeld in het eerste en tweede lid mededeling aan burgemeester en wethouders.

Artikel 18c
  • 1. Een boete wordt opgelegd binnen een jaar nadat burgemeester en wethouders de kunstenaar overeenkomstig artikel 18, vierde lid, in de gelegenheid hebben gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Indien terzake aangifte is gedaan of proces-verbaal is opgemaakt en ingezonden vangt de termijn van een jaar aan op de dag na die waarop het openbaar ministerie aan burgemeester en wethouders heeft medegedeeld dat geen strafvervolging wordt ingesteld.

  • 2. Een boete wordt in elk geval niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de desbetreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

Artikel 18d
  • 1. Het besluit waarbij een boete is opgelegd levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De titel heeft mede betrekking op de rente en kosten, bedoeld in het zevende lid.

  • 2. Indien degene aan wie een boete is opgelegd een uitkering op grond van deze wet of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen of de Wet werk en bijstand ontvangt, wordt het besluit waarbij de boete is opgelegd tenuitvoergelegd door verrekening met die bijstand of uitkering.

  • 3. Indien degene aan wie een boete is opgelegd inmiddels een uitkering op grond van deze wet of een uitkering als bedoeld in het tweede lid ontvangt van een andere gemeente dan de gemeente die de boete heeft opgelegd, betaalt die andere gemeente het bedrag van die boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van de kunstenaar, op haar verzoek aan de gemeente die de boete heeft opgelegd.

  • 4. Indien degene aan wie een boete is opgelegd een uitkering ontvangt op grond van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Toeslagenwet, de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet of de Wet arbeid en zorg, betaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onderscheidenlijk de Sociale verzekeringsbank het bedrag van die boete, zonder dat daarvoor diens machtiging nodig is op haar verzoek aan de gemeente die de boete heeft opgelegd.

  • 5. Indien degene aan wie een boete is opgelegd geen uitkering op grond van deze wet of een uitkering als bedoeld in het tweede of vierde lid ontvangt of meer ontvangt, dan wel ten aanzien van zodanige uitkering toepassing van het derde en vierde lid niet mogelijk is, wordt het besluit waarbij de boete is opgelegd bij gebreke van tijdige betaling met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op zijn kosten betekend en tenuitvoergelegd.

  • 6. De tenuitvoerlegging van een besluit waarbij een boete is opgelegd vindt plaats met toepassing van het tweede, derde of vierde lid, dan wel van het vijfde lid, dan wel van het tweede, derde of vierde lid in combinatie met het vijfde lid.

  • 7. Bij gebreke van tijdige betaling wordt de verschuldigde boete verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten.

  • 8. De betekening en tenuitvoerlegging ingevolge het vijfde lid kan geschieden door de deurwaarder, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel e, van de Gemeentewet. Artikel 256 van die wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 9. Op het executoriaal beslag ingevolge dit artikel door burgemeester en wethouders op loon, sociale uitkeringen of andere periodieke betalingen, welke derden verschuldigd zijn of worden aan degene aan wie een boete is opgelegd, zijn de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing. De in artikel 479g aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan burgemeester en wethouders.

  • 10. De tenuitvoerlegging van een besluit met toepassing van dit artikel geschiedt zodanig dat de kunstenaar blijft beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 11. Het tiende lid geldt niet zolang de kunstenaar zijn verplichting bedoeld in artikel 17, vijfde lid, niet of niet behoorlijk nakomt.

M

Na artikel 19 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 19a
  • 1. Indien de kunstenaar de voor de verlening van de uitkering van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft versterkt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de kunstenaar anderszins onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, schorten burgemeester en wethouders het recht op uitkering op:

    a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of

    b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.

  • 2. Indien bij de beoordeling van het recht op een uitkering blijkt dat het door een kunstenaar verstrekte adres van hemzelf of van zijn echtgenoot afwijkt van het adres waaronder de betrokkene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven, schorten burgemeester en wethouders het recht op een uitkering op.

  • 3. Geen opschorting vindt plaats indien:

    a. de afwijking redelijkerwijs geen gevolgen kan hebben voor het recht op of de hoogte van de uitkering;

    b. de kunstenaar van de afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt, of;

    c. daarvoor naar het oordeel van burgemeester en wethouders dringende redenen aanwezig zijn.

  • 4. Burgemeester en wethouders doen schriftelijk mededeling van de opschorting, bedoeld in het eerste en tweede lid, aan de kunstenaar en stellen hem daarbij in de gelegenheid binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.

  • 5. De opschorting wordt beëindigd zodra het burgemeester en wethouders gebleken is dat de afwijking niet meer bestaat. Indien de afwijking ook na de krachtens het vierde lid gestelde termijn nog bestaat, herzien burgemeester en wethouders het besluit tot toekenning van de uitkering of trekken zij dit in met ingang van de eerste dag waarover het recht op een uitkering is opgeschort.

N

In artikel 20 vervallen het eerste en tweede lid onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot eerste tot en met derde lid.

O (vervallen)

P

Artikel 23 komt te luiden:

Artikel 23

Kosten van de uitkering worden door de gemeente teruggevorderd in de gevallen en naar de regels aangegeven in dit hoofdstuk.

Q

Na artikel 23 worden negen nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 23a
  • 1. In afwijking van artikel 23 kunnen burgemeester en wethouders, op verzoek van kunstenaar, besluiten gedeeltelijk van terugvordering of gedeeltelijk van verdere terugvordering van de uitkering af te zien, indien:

    a. redelijkerwijs te voorzien is dat de kunstenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in het tweede lid bedoelde, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    c. de vordering van de gemeente wegens de teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van:

    a. de terugvordering van de uitkering als gevolg van verwijtbaar gedrag van de kunstenaar;

    b. vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

  • 3. Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling overeenkomstig het eerste lid tot stand is gekomen.

  • 4. Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering wordt ingetrokken of ten nadele van de kunstenaar gewijzigd indien:

    a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling is tot stand gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;

    b. de kunstenaar zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

    c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

  • 5. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot dit artikel nadere regels worden gesteld.

Artikel 23b

In afwijking van artikel 23 kunnen burgemeester en wethouders, onder voorwaarden die Onze Minister kan stellen, besluiten van terugvordering af te zien indien het terug te vorderen bedrag een door Onze Minister vast te stellen bedrag niet te boven gaat.

Artikel 23c
  • 1. In afwijking van artikel 23 kunnen burgemeester en wethouders besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien de kunstenaar:

    a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

    b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

    c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

    d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.

  • 2. De in het eerste lid, onder a en b, genoemde termijn is drie jaar indien:

    a. het gemiddeld inkomen van de kunstenaar in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475dvan het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan; en

    b. de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 15, tweede lid, onderdeel c, of de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voorzover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

  • 4. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot dit artikel nadere regels worden gesteld.

Artikel 23d
  • 1. Een uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 16 ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, wordt van de kunstenaar teruggevorderd.

  • 2. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van een uitkering en terzake van weigering van een uitkering, herzien burgemeester en wethouders een dergelijk besluit of trekken zij dat in:

    a. indien een gedraging als bedoeld in artikel 16, eerste lid, of het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 15, tweede lid, onderdeel c, of de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een uitkering;

    b. indien anderszins een uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

  • 3. Als de kunstenaar in het geval, bedoeld in het eerste lid, het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, trekken burgemeester en wethouders na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van een uitkering in met ingang van de eerste dag waarover het recht op een uitkering is opgeschort.

  • 4. Hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald wordt teruggevorderd voor zover de kunstenaar dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen.

  • 5. Terugvordering als bedoeld in het tweede lid vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.

Artikel 23e

Kosten van een uitkering worden van de kunstenaar teruggevorderd voor zover hij naderhand met betrekking tot de periode waarover de uitkering is verleend over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de Wet werk en bijstand beschikt of kan beschikken.

Artikel 23f

Terugvordering geschiedt door burgemeester en wethouders van de gemeente die de uitkering heeft verleend.

Artikel 23g
  • 1. Het besluit tot terugvordering vermeldt hetgeen teruggevorderd wordt, de termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald, alsmede dat het besluit, bij gebreke van tijdige betaling, op de wijze als omschreven in artikel 23h zal worden tenuitvoergelegd.

  • 2. De persoon van wie kosten van de uitkering worden teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan burgemeester en wethouders de inlichtingen te verstrekken die voor terugvordering ingevolge dit hoofdstuk van belang zijn.

Artikel 23h
  • 1. Het besluit tot terugvordering levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 2. Artikel 18d is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien het gemiddeld inkomen van de kunstenaar gedurende drie jaar de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan, burgemeester en wethouders de aflossingsbedragen lager vaststellen.

Artikel 23i

Onder kosten van een uitkering in de zin van dit hoofdstuk wordt verstaan de door de gemeente betaalde uitkering verhoogd met de loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede met de ziekenfondspremie, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

R

Artikel 24 vervalt.

S

In artikel 30, tweede lid, wordt na «Onze Minister van Binnenlandse Zaken» de volgende zinsnede ingevoegd: en Koninkrijksrelaties.

T

Artikel 32 komt te luiden:

Artikel 32

De artikelen 63 tot en met 68 van de Wet werk en bijstand zijn van overeenkomstige toepassing.

U

De artikelen 47, 48 en 49 vervallen.

V

In artikel 50 wordt «Voorzieningenfonds voor Kunstenaars» vervangen door: Kunstenaars & Cultuur en Ondernemerschap.

Artikel 26 Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen

De Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen9 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onderdeel n, ten eerste, wordt «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand.

B

In artikel 14, eerste lid, wordt de zinsnede «artikel 8, tweede lid, van de Wet inschakeling werkzoekenden» vervangen door: artikel 7, vierde lid, van de Wet werk en bijstand.

C

Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

1. De tweede volzin van het derde lid vervalt.

2. In het vijfde lid vervalt de zinsnede: «dan wel een oordeel over de noodzaak om de betrokken werkzoekende in aanmerking te laten komen voor de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 4 of 5 van de Wet inschakeling werkzoekenden».

D

In artikel 28, eerste lid, wordt telkens «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand.

E

Artikel 37, onderdeel b, komt te luiden:

b. 1°. het toezicht op de rechtmatigheid van de uitvoering van de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen door burgemeesters en wethouders, en de doeltreffendheid van die wetten;

2°. het geven van het oordeel over de uitvoering van de Wet werk en bijstand, bedoeld in artikel 74, vierde lid, van die wet;

3°. het toezicht de rechtmatigheid en de doeltreffendheid van de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening en de Wet inkomensvoorziening kunstenaars door burgemeester en wethouders, en op de doeltreffendheid van die wetten;.

F

In artikel 56, eerste lid, wordt de zinsnede «een omstandigheid als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Algemene bijstandswet» vervangen door: een omstandigheid als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Wet werk en bijstand.

G

In artikel 62, eerste en tweede lid, wordt «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand.

H

Na artikel 82 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 82a Experimenten
  • 1. Bij algemene maatregel van bestuur kan bij wijze van experiment, met het oog op het onderzoeken van mogelijkheden om deze wet, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Werkloosheidswet en de Toeslagenwet met betrekking tot de beoordeling van en advisering over arbeidsinschakeling en het aanvragen van uitkeringen, toeslagen of bijstand doeltreffender uit te voeren, worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 21, onderdelen e en f, 26, 28 en 29 van deze wet, artikel 41 van de Wet werk en bijstand, de artikelen 11a, eerste lid, en 16a, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de artikelen 11a, eerste lid, en 16a, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artikel 26 van de Werkloosheidswet en artikel 11, tweede lid, van de Toeslagenwet. Bij toepassing van de eerste volzin wordt bij algemene maatregel van bestuur geregeld op welke wijze van welke artikelen wordt afgeweken.

  • 2. Een experiment als bedoeld in het eerste lid duurt ten hoogste vijf jaar. Indien, voor een experiment is afgelopen, een voorstel van wet is ingediend bij de Staten-Generaal om het experiment om te zetten in een structurele wettelijke regeling, kan het experiment worden verlengd tot het tijdstip waarop het voorstel van wet in werking treedt. De tweede volzin van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Onze Minister kan op gezamenlijk verzoek van de Centrale organisatie werk en inkomen en burgemeester en wethouders dan wel van de Centrale organisatie werk en inkomen en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dan wel van de Centrale organisatie werk en inkomen, burgemeester en wethouders en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gemeenten dan wel Centra voor werk en inkomen aanwijzen waar overeenkomstig de bij en krachtens dit artikel gestelde regels door de Centrale organisatie werk en inkomen en burgemeester en wethouders of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wordt deelgenomen aan een experiment. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de toepassing van deze bevoegdheid.

  • 4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de uitvoering van een experiment en voorzieningen worden getroffen voor zich gedurende een experiment voordoende onvoorziene gevallen.

  • 5. Onze Minister meldt aan de Staten-Generaal hoe het experiment in de praktijk is verlopen, alsmede zijn standpunt inzake de voortzetting ervan anders dan als experiment.

  • 6. De voordracht voor krachtens dit artikel vast te stellen algemene maatregelen van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 27 Ziektewet

De Ziektewet10 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 29b, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Na «werkvoorziening» wordt de komma vervangen door: of.

2. De zinsnede «of op een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 4 van de Wet inschakeling werkzoekenden, voorzover de situatie, bedoeld in artikel 10, tweede lid, van die wet van toepassing is,» vervalt.

B

In artikel 45g, derde lid, wordt «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand.

Artikel 28 Werkloosheidswet

De Werkloosheidswet11 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 26, eerste lid, onderdeel f, wordt «de voorzieningen van de Wet inschakeling werkzoekenden» vervangen door: de voorzieningen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand.

B

In artikel 27g, derde lid, wordt «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand.

C

Artikel 72, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op werknemers als bedoeld in het eerste lid, indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen met burgemeester en wethouders van een gemeente overeenkomen dat op die werknemers artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet werk en bijstand van toepassing is.

D

Artikel 73 vervalt.

E

Artikel 93b wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Vergoedingen aan gemeenten die worden overeengekomen ter uitvoering van artikel 72, tweede lid, komen ten laste van het Algemeen Werkloosheidsfonds.

2. Het derde lid vervalt.

F

Artikel 97g wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Vergoedingen aan gemeenten die worden overeengekomen ter uitvoering van artikel 72, tweede lid, voor zover dat artikel wordt toegepast ten aanzien van personen als bedoeld in artikel 78a, komen ten laste van het Uitvoeringsfonds voor de overheid.

2. Het derde lid vervalt.

Artikel 29 Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering

De Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering12 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 29g, derde lid, wordt «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand.

B

Artikel 79a, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Dit artikel is niet van toepassing op de premie over het loon van de persoon die arbeid verricht als bedoeld in artikel 2 van de Wet sociale werkvoorziening.

Artikel 30 Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen

In artikel 54, derde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen13 wordt «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand.

Artikel 31 Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten

De Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten14 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 46, derde lid, wordt «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand.

B

Artikel 50, derde lid, onderdeel b, vervalt.

Artikel 32 Toeslagenwet

In artikel 14g, derde lid, van de Toeslagenwet15 wordt «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand.

Artikel 33 Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten

De Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten16 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel m, vervalt onder verlettering van de onderdelen n, o, p en q tot onderdelen m, n, o en p.

B

In artikel 2, vijfde lid, onderdeel b, vervalt de zinsnede: of op een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 4 van de WIW, voorzover de situatie, bedoeld in artikel 10, tweede lid, van die wet van toepassing is.

C

In artikel 3, tweede lid, wordt «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand.

D

Artikel 10a vervalt.

E

Artikel 12, eerste lid, onderdeel a, wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand.

2. In het tweede lid wordt «binnen het kader van de WIW-instrumenten» vervangen door: voorzieningen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand.

F

Artikel 14 komt te luiden:

Artikel 14 Nadere verantwoordelijkheidsverdeling
  • 1. Artikel 10 is niet van toepassing op arbeidsgehandicapten die recht hebben op een uitkering op grond van de WAO, de WAZ of de WAJONG, die niet tevens recht hebben op uitkering op grond van hoofdstuk IIa of IIb van de WW, indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen met het college van burgemeester en wethouders van een gemeente overeenkomt dat op die arbeidsgehandicapten artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet werk en bijstand van toepassing is.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de overgang van de taak van de werkgever op grond van artikel 8, op het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 10 of op de gemeenten op grond van artikel 12, alsmede voor het geval dat voor een arbeidsgehandicapte werknemer meerdere werkgevers verantwoordelijk zijn.

G

Artikel 43, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Vergoedingen aan gemeenten die worden overeengekomen ter uitvoering van artikel 14, eerste lid, komen tevens ten laste van het Reïntegratiefonds.

Artikel 34 Wet brutering overhevelingstoeslag lonen

In artikel 3, vierde lid, onderdeel a, van de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen17 wordt «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand.

Artikel 35 Wet premieregime bij marginale arbeid

Artikel 1, onderdeel f, van de Wet premieregime bij marginale arbeid18 wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand.

2. Na de zinsnede «een combinatie van deze uitkeringen en die» wordt ingevoegd: bij de.

Artikel 36 Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen

In artikel XII van de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen19 wordt «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand,.

Artikel 37 Algemene Kinderbijslagwet

De Algemene Kinderbijslagwet20 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 7, zevende lid, vervalt onder vernummering van het achtste tot en met twaalfde lid tot zevende tot en met elfde lid.

B

In artikel 8, onderdeel a, wordt «artikel 7, elfde lid» vervangen door: artikel 7, tiende lid.

C

In artikel 17g, derde lid, wordt «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand.

Artikel 38 Algemene nabestaandenwet

In artikel 45, derde lid, van de Algemene nabestaandenwet21 wordt «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand.

Artikel 39 Algemene Ouderdomswet

In artikel 17i, derde lid, van de Algemene Ouderdomswet22 wordt «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand.

Artikel 40 Wet arbeid en zorg

De Wet arbeid en zorg23 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 7:3, tweede lid, onderdeel c, wordt «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand.

B

In artikel 7:22, derde lid, wordt «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand.

§ 3.2 Justitie

Artikel 41 Algemene wet bestuursrecht

In onderdeel F, ten tweede, van de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht24 wordt na «hoofdstuk VII van de Algemene bijstandswet» ingevoegd:, artikel 13 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand en de artikelen 52 en 81 van de Wet werk en bijstand.

Artikel 42 Beroepswet

In onderdeel C, onder 25, van de bijlage bij de Beroepswet25 wordt «en Invoeringswet herinrichting Algemene Bijstandswet» vervangen door: , Invoeringswet herinrichting Algemene Bijstandswet, Invoeringswet Wet werk en bijstand en Wet werk en bijstand.

Artikel 43 Burgerlijk Wetboek

In artikel 159a van het Burgerlijk Wetboek, Boek 126, wordt «artikel 93 van de Algemene bijstandswet» vervangen door: artikel 13 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand.

Artikel 44 Faillissementswet

In artikel 33, vierde lid, van de Faillissementswet27 wordt «Hoofdstuk VII van de Algemene bijstandswet» vervangen door: artikel 13 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand.

Artikel 45 Wet op de rechtsbijstand

Artikel 1, onderdeel k, van de Wet op de rechtsbijstand28 komt te luiden:

k. Bijstandsnorm: de norm voor gehuwden, genoemd in artikel 21, onderdeel c, van de Wet werk en bijstand, verminderd met het overeenkomstig artikel 19, derde lid, van die wet vastgestelde bedrag van de vakantietoeslag.

Artikel 46 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering29 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 475d wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste en tweede lid komen te luiden:

  • 1. De beslagvrije voet bedraagt voor schuldenaren die kunnen worden aangemerkt als:

    a. echtgenoten of geregistreerde partners als bedoeld in artikel 3 van Wet werk en bijstand die beiden 21 jaar of ouder zijn: negentig procent van de norm genoemd in artikel 21, onderdeel c, respectievelijk artikel 22, onderdeel c en d, van die wet;

    b. een alleenstaande en een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4, onderdeel a en b, van de Wet werk en bijstand die 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar zijn:

    1°. indien het periodieke inkomen bij de beslaglegger bekend is: 90 procent van dat inkomen inclusief de vakantie-aanspraak, doch ten minste 90 procent van de norm genoemd in artikel 21, onderdeel a en b, van de Wet werk en bijstand en ten hoogste 90 procent van die norm nadat deze eerst is verhoogd met het bedrag genoemd in artikel 25, tweede lid, van die wet;

    2°. indien het periodieke inkomen niet bij de beslaglegger bekend is: 90 procent van de norm genoemd in artikel 21, onderdeel a en b, van de Wet werk en bijstand;

    c. een alleenstaande van 65 jaar of ouder en een alleenstaande ouder van 65 jaar of ouder: negentig procent van de norm genoemd in artikel 22, onderdeel a en b, van die wet.

  • 2. De beslagvrije voet bedraagt voor schuldenaren die kunnen worden aangemerkt als:

    a. echtgenoten of geregistreerde partners zonder ten laste komende kinderen die beiden jonger zijn dan 21 jaar: 90 procent van de norm genoemd in artikel 20, eerste lid, onderdeel b, van de Wet werk en bijstand;

    b. echtgenoten of geregistreerde partners zonder ten laste komende kinderen waarvan een van hen jonger is dan 21 jaar: 90 procent van de norm genoemd in artikel 20, eerste lid, onderdeel c, van de Wet werk en bijstand;

    c. een alleenstaande jonger dan 21 jaar: 90 procent van de norm genoemd in artikel 20, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand;

    d. een alleenstaande ouder jonger dan 21 jaar: 90 procent van de norm genoemd in artikel 20, tweede lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand;

    e. echtgenoten of geregistreerde partners die beiden jonger zijn dan 21 jaar met een of meer ten laste komende kinderen: 90 procent van de norm genoemd in artikel 20, tweede lid, onderdeel b, van de Wet werk en bijstand;

    f. echtgenoten of geregistreerde partners waarvan een van hen jonger is dan 21 jaar met een of meer ten laste komende kinderen: 90 procent van de norm genoemd in artikel 20, tweede lid, onderdeel c, van de Wet werk en bijstand.

2. In het vierde lid wordt «artikel 31 van de Algemene bijstandswet» vervangen door: artikel 23 van de Wet werk en bijstand.

3. In het vijfde lid, onderdeel b, wordt «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand.

B

In artikel 585, onderdeel b, wordt «Algemene bijstandswet» vervangen door: Wet werk en bijstand.

Artikel 47 Wet inburgering nieuwkomers

Artikel 18 van de Wet inburgering nieuwkomers30 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vijfde lid wordt «een maatregel als bedoeld in artikel 14 van de Algemene bijstandswet is opgelegd» vervangen door: de bijstand is verlaagd op grond van artikel 18, tweede lid, van de Wet werk en bijstand.

2. Het zevende lid komt te luiden:

  • 7. Bij gemeentelijke verordening worden nadere regels gesteld over de hoogte van de boete.

§ 3.3 Economische Zaken

Artikel 48 Handelsregisterwet 1996

In artikel 15, tweede lid, onderdeel e, van de Handelsregisterwet 199631 wordt «Algemene bijstandswet» vervangen door: Wet werk en bijstand.

§ 3.4 Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

Artikel 49 Huursubsidiewet

De Huursubsidiewet32 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 17, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt «de artikelen 30, eerste lid onder a, en 33, tweede lid, van de Algemene bijstandswet» vervangen door: de artikelen 21, onder a, en 25, tweede lid, van de Wet werk en bijstand.

2. In onderdeel b wordt «artikel 30, eerste lid, onder c, van de Algemene bijstandswet» vervangen door: artikel 21, onder c, van de Wet werk en bijstand.

B

Artikel 26d, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten te verrekenen met aanspraken op een bijzondere bijdrage in de huurlasten van de huurder.

C

In artikel 27, tweede lid, wordt «artikel 30, eerste lid, onder c, van de Algemene bijstandswet» vervangen door: artikel 21, onder c, van de Wet werk en bijstand.

Artikel 50 Wet bevordering eigenwoningbezit

De Wet bevordering eigenwoningbezit33 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 11, eerste lid, onderdeel b, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel 1e wordt «de artikelen 30, eerste lid, onder a, en 33, tweede lid, van de Algemene bijstandswet» vervangen door: de artikelen 21, onder a, en 25, tweede lid, van de Wet werk en bijstand.

2. In onderdeel 2e wordt «artikel 30, eerste lid, onder c, van de Algemene bijstandswet» vervangen door: artikel 21, onder c, van de Wet werk en bijstand.

B

Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt «de artikelen 30, eerste lid, onder a, en 33, tweede lid, van de Algemene bijstandswet» vervangen door: de artikelen 21, onder a, en 25, tweede lid, van de Wet werk en bijstand.

2. In onderdeel b wordt «artikel 30, eerste lid, onder c, van de Algemene bijstandswet» vervangen door: artikel 21, onder c, van de Wet werk en bijstand.

C

Artikel 36, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Onze Minister kan besluiten te verrekenen met aanspraken op een bijzondere bijdrage van de eigenaar-bewoner.

D

In artikel 41, eerste lid, wordt «artikel 30, eerste lid, onder c, van de Algemene bijstandswet» vervangen door: artikel 21, onder c, van de Wet werk en bijstand.

§ 3.5 Binnenlandse Zaken

Artikel 51 Ambtenarenwet

In artikel 134, derde lid, van de Ambtenarenwet34 vervalt «, en de Wet inschakeling werkzoekenden».

Artikel 52 Uitkeringswet KNIL-beroepsmilitairen

In artikel 7 van de Uitkeringswet KNIL-beroepsmilitairen35 wordt «Algemene bijstandswet» vervangen door: Wet werk en bijstand.

Artikel 53 Uitkeringswet KNIL-dienstplichttijd

In artikel 6 van de Uitkeringswet KNIL-dienstplichttijd36 wordt «Algemene Bijstandswet» vervangen door: Wet werk en bijstand.

Artikel 54 Wet algemene regels herindeling

In artikel 72 van de Wet algemene regels herindeling37 wordt «de artikelen 63 en 64 van de Algemene bijstandswet» vervangen door: de artikelen 40 en 42 van de Wet werk en bijstand en kosten van ondersteuning bij arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 10 van die wet.

Artikel 55 Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur

In artikel 27, eerste lid, onderdeel g, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen38 door het openbaar bestuur wordt «Algemene bijstandswet» vervangen door: Wet werk en bijstand.

Artikel 56 Wet op de lijkbezorging

In artikel 22 van de Wet op de lijkbezorging39 wordt «Hoofdstuk VII van de Algemene bijstandswet» vervangen door: Artikel 13 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand.

Artikel 57 Wet Rietkerk-uitkering

In artikel 9 van de wet Rietkerk-uitkering40 wordt «Algemene bijstandswet» vervangen door: Wet werk en bijstand.

§ 3.6 Defensie

Artikel 58 Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen

In artikel 2, eerste lid, onderdeel b, ten tweede, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen41 wordt «Algemene Bijstandswet» vervangen door: Wet werk en bijstand.

Artikel 59 Uitkeringswet financiële compensatie langdurige militaire dienst

In artikel 5 van de Uitkeringswet financiële compensatie langdurige militaire dienst42 wordt «Algemene Bijstandswet (Stb. 1973, 395)» vervangen door: Wet werk en bijstand.

§ 3.7 Financiën

Artikel 60 Wet inkomstenbelasting 2001

De Wet inkomstenbelasting 200143 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.104, onderdeel f, komt te luiden:

f. uitkeringen en vertrekkingen op grond van de Wet werk en bijstand die zijn bedoeld ter dekking van bepaalde noodzakelijke kosten, waaronder begrepen uitkeringen als bedoeld in artikel 36 van die wet;.

B

In artikel 6.3, eerste lid, onderdeel c, wordt «hoofdstuk VII van de Algemene bijstandswet» vervangen door: artikel 13 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand.

Artikel 61 Wet op de loonbelasting 1964

In de Wet op de loonbelasting 196444 wordt na artikel 11a een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 11b

Tot het loon behoren voorts mede niet:

a. een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de Wet werk en bijstand, mits in het jaar waarin de premie is verstrekt geen vergoeding is verstrekt als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, van de Wet werk en bijstand;

b. een vergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, van de Wet werk en bijstand.

Artikel 62 Wet op het consumentenkrediet

Artikel 5, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op het consumentenkrediet45 komt te luiden:

a. waaraan als kredietnemer deelneemt:

1°. echtgenoten of geregistreerde partners als bedoeld in artikel 3 van de Wet werk en bijstand, van wie het gezamenlijk netto maandinkomen niet hoger is dan de norm genoemd in artikel 21, onderdeel c, van die wet;

2°. een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4, onderdeel b, van de Wet werk en bijstand, van wie het netto maandinkomen niet hoger is dan negentig procent van de norm bedoeld onder 1°; of

3°. een alleenstaande als bedoeld in artikel 4, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand, van wie het netto maandinkomen niet hoger is dan zeventig procent van de norm bedoeld onder 1°, dan wel.

§ 3.8 Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

Artikel 63 Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

In het tweede en vierde lid van artikel 7.52 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek46 wordt «Algemene bijstandswet» vervangen door: Wet werk en bijstand.

Artikel 64 Wet studiefinanciering 2000

In artikel 3.17, derde lid, onderdeel a, van de Wet studiefinanciering 200047 wordt «Algemene bijstandswet» vervangen door: Wet werk en bijstand.

Artikel 65 Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank

In het tweede lid van artikel 9e van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank48 wordt «artikel 122 van de Algemene bijstandswet» vervangen door: artikel 64 van de Wet werk en bijstand.

§ 3.9 Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Artikel 66 Wet stelselwijziging ziektekostenverzekering tweede fase

Artikel X van de Wet stelselwijziging ziektekostenverzekering tweede fase49 vervalt.

Artikel 67 Wet uitkeringen burger-slachtoffers 1940–1945

De Wet uitkeringen burger-slachtoffers 1940–194550 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 64 wordt «Algemene bijstandswet» vervangen door: Wet werk en bijstand.

B

Artikel 74 vervalt.

Artikel 68 Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945

De Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–194551 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 51 vervalt.

B

In artikel 60a wordt «Algemene bijstandswet» vervangen door: Wet werk en bijstand.

HOOFDSTUK 4 OVERIGE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 69 Indexering

Met ingang van de datum van inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand worden de in de hoofdstukken 3 en 4 van voornoemde wet genoemde bedragen en percentages op de in paragraaf 4.2 van die wet voorgeschreven wijze herzien, voorzover de ontwikkeling van het netto minimumloon, de netto aanspraak op minimumvakantiebijslag en het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie, gerekend vanaf 1 januari 2003, daartoe aanleiding geeft. Van de herziene normen en bedragen en van de dag waarop de herziening plaatsvindt, wordt door Onze Minister mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 70 Goede invoering

Bij ministeriële regeling kunnen met het oog op de goede invoering van de Wet werk en bijstand regels worden gesteld waarbij zo nodig kan worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens voornoemde wet of deze wet.

Artikel 71 Omhanging besluiten

  • 1. Na inwerkingtreding van artikel 3, vijfde lid, van de Wet werk en bijstand berust het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding 1998 mede op dat artikel.

  • 2. Na inwerkingtreding van artikel 11, derde lid, van de Wet werk en bijstand berust het Besluit gelijkstelling vreemdelingen Abw, Ioaw, Ioaz, Wvg en Wik mede op dat artikel.

  • 3. Na inwerkingtreding van artikel 13, derde lid, van de Wet werk en bijstand berust het Besluit extramurale vrijheidsbeneming en sociale zekerheid mede op dat artikel.

  • 4. Na inwerkingtreding van artikel 64, tweede, zevende en achtste lid, van de Wet werk en bijstand berust het Besluit Inlichtingenbureau gemeenten mede op dat artikel.

  • 5. Na inwerkingtreding van artikelen 7, zesde lid, en 67, derde lid, van de Wet werk en bijstand berust het Besluit SUWI mede op die artikelen.

  • 6. Na inwerkingtreding van artikel 37, derde lid, van de Wet werk en bijstand berust het Besluit vaststelling rekenpremie wachtgeldfondsen mede op dat artikel.

Artikel 72 Inwerkingtreding

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld. In het koninklijk besluit wordt zo nodig toepassing gegeven aan artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet.

Artikel 73 Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald: Invoeringswet Wet werk en bijstand.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 9 oktober 2003

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

M. Rutte

Uitgegeven de tiende oktober 2003

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Stb. 1995, 199.

XNoot
2

Stb. 1995, 200.

XNoot
3

Stb. 1997, 760.

XNoot
4

Stb. 2000, 383.

XNoot
5

Stb. 1999, 591.

XNoot
6

Stb. 1995, 206, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 mei 2003, Stb. 298.

XNoot
7

Stb. 1995, 205, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 mei 2003, Stb. 298.

XNoot
8

Stb. 1998, 59, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 6 februari 2003, Stb. 56.

XNoot
9

Stb. 2001, 624, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 14 november 2002, Stb. 584.

XNoot
10

Stb. 1999, 22, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 5 juni 2003, Stb. 238.

XNoot
11

Stb. 1999, 21, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 5 juni 2003, Stb. 238.

XNoot
12

Stb. 1999, 23, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 5 juni 2003, Stb. 238.

XNoot
13

Stb. 1999, 24, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 20 december 2001, Stb. 695.

XNoot
14

Stb. 1999, 25, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 13 juli 2002, Stb. 395.

XNoot
15

Stb. 1987, 91, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 20 december 2001, Stb. 692.

XNoot
16

Stb. 1998, 290, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 14 november 2002, Stb. 584.

XNoot
17

Stb. 1993, 743, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 16 november 2001, Stb. 568.

XNoot
18

Stb. 1997, 85, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 29 november 2001, Stb. 625.

XNoot
19

Stb. 1993, 412, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 29 november 2001, Stb. 625.

XNoot
20

Stb. 1990, 128, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 29 november 2001, Stb. 625.

XNoot
21

Stb. 1995, 690, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 20 december 2001, Stb. 692.

XNoot
22

Stb. 1990, 129, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 12 december 2002, Stb. 2003, 40.

XNoot
23

Stb. 2001, 567, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 20 december 2001, Stb. 692.

XNoot
24

Stb. 1998, 1, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 14 januari 2003, Stb. 20.

XNoot
25

Stb. 1994, 3, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 14 januari 2003, Stb. 20.

XNoot
26

Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 5 juni 2003, Stb. 238.

XNoot
27

Stb. 1893, 140, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 20 juni 2002, Stb. 330.

XNoot
28

Stb. 1993, 775, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 14 januari 2003, Stb. 20.

XNoot
29

Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 mei 2003, Stb. 218.

XNoot
30

Stb. 1998, 261, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 29 november 2001, Stb. 625.

XNoot
31

Stb. 1996, 181, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 29 november 2001, Stb. 625.

XNoot
32

Stb. 1998, 462, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 mei 2003, Stb. 218.

XNoot
33

Stb. 2000, 575, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 12 december 2002, Stb. 617.

XNoot
34

Stb. 1994, 5, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 23 januari 2003, Stb. 60.

XNoot
35

Stb. 1998, 182, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 september 2001, Stb. 481.

XNoot
36

Stb. 1994, 50, gewijzigd bij de wet van 14 december 2000, Stb. 571.

XNoot
37

Stb. 1991, 317, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 6 februari 2003, Stb. 56.

XNoot
38

Stb. 2002, 347, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 7 november 2002, Stb. 552.

XNoot
39

Stb. 1991, 133, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 18 april 2002, Stb. 230.

XNoot
40

Stb. 1988, 226, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 september 2001, Stb. 481.

XNoot
41

Stb. 1972, 313, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 20 december 2001, Stb. 2002, 69.

XNoot
42

Stb. 1992, 367, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 20 december 2001, Stb. 2002, 69.

XNoot
43

Stb. 2001, 1, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 12 december 2002, Stb. 617.

XNoot
44

Stb. 1990, 104, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 5 juni 2003, Stb. 238.

XNoot
45

Stb. 1990, 395, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 23 april 2003, Stb. 214.

XNoot
46

Stb. 2000, 11, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 2 juli 2003, Stb. 287.

XNoot
47

Stb. 2000, 286, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 12 december 2002, Stb. 617.

XNoot
48

Stb. 1993, 714, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 20 juni 2002, Stb. 330.

XNoot
49

Stb. 1991, 587.

XNoot
50

Stb. 1991, 622, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 29 november 2001, Stb. 602.

XNoot
51

Stb. 1991, 621, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 29 november 2001, Stb. 602.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 2002/2003, 28 960.

Handelingen II 2002/2003, blz. 4852–4920; 4932–4972; 4983–4985; 5029–5080; 5096–5098.

Kamerstukken I 2002/2003, 28 960 (293).

Handelingen I 2003/2004, zie vergadering d.d. 7 oktober 2003.

Naar boven