Besluit van 11 augustus 2003, houdende wijziging van het Landbouwkwaliteitsbesluit bloembollen (wijziging Wet op de bedrijfsorganisatie)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 23 april 2003, no. TRCJZ/2003/2672 Directie Juridische Zaken;

Gelet op verordening (EEG) nr. 315/68 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 maart 1968 houdende vaststelling van kwaliteitsnormen voor bloembollen en bloemknollen (PbEG L 71);

Gelet op verordening (EEG) nr. 537/70 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 23 maart 1970 houdende machtiging van de lidstaten tot het treffen van maatregelen die afwijken van bepaalde criteria van de kwaliteitsnormen bij uitvoer naar derde landen van bloembollen en bloemknollen (PbEG L 67);

Gelet op verordening (EEG) nr. 316/68 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 maart 1968 houdende vaststelling van kwaliteitsnormen voor verse snijbloemen en vers snijgroen (PbEG L 71);

Gelet op verordening (EEG) nr. 801/71 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 19 april 1971 houdende machtiging van de lidstaten tot het treffen van maatregelen die afwijken van bepaalde criteria voor de kwaliteitsnormen bij uitvoer van verse snijbloemen naar derde landen (PbEG L 88);

Gelet op richtlijn nr. 98/56/EG van de Raad van de Europese Unie van 20 juli 1998 betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal van siergewassen (PbEG L 226);

Gelet op richtlijn nr. 1999/66/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 28 juni 1999 houdende voorschriften voor het overeenkomstig Richtlijn 98/56/EG door de leverancier op te maken etiket of ander document (PbEG L 164, 76);

Gelet op de artikelen 2, 3, 4, 6, 8, 9, en 12, eerste lid, van de Landbouwkwaliteitswet;

De Raad van State gehoord (advies van 27 juni 2003, nummer W.11.03.0153/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 1 augustus 2003, no. TRCJZ/2003/6301, Directie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Landbouwkwaliteitsbesluit bloembollen1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

b. wet: Landbouwkwaliteitswet;

c. bloembollen: bollen, knollen, wortelstokken en andere voor vermeerdering of bloemproductie bestemde plantendelen van de in de bijlage van dit besluit onder I genoemde gewassen, voor zover zij behoren tot de daarachter onder II vermelde botanische families, geslachten of soorten;

d. snijbloemen: gewassen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van verordening nr. 316/68;

e. teeltmateriaal: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 2, eerste lid, van richtlijn nr. 98/56/EG;

f. leverancier: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 2, tweede lid, van richtlijn nr. 98/56/EG;

g. in de handel brengen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 2, derde lid, van richtlijn nr. 98/56/EG;

h. partij: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 2, vijfde lid, van richtlijn nr. 98/56/EG;

i. telen: het bedrijfsmatig voortbrengen van een gewas, alsmede elke handeling die hiermede rechtstreeks verband houdt;

j. ras: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 2 van de Zaaizaad- en Plantgoedwet;

k. behandelen: het bedrijfsmatig verrichten van handelingen, die bloembollen geschikt maken voor het gebruiksdoel of de geografische bestemming;

l. productschap: Productschap Tuinbouw;

m. stichting BKD: Stichting Bloembollenkeuringsdienst te Hillegom;

n. verordening nr. 315/68: verordening (EEG) nr. 315/68 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 maart 1968 houdende vaststelling van kwaliteitsnormen voor bloembollen en bloemknollen (PbEG L 71);

o. verordening nr. 316/68: verordening (EEG) nr. 316/68 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 maart 1968 houdende vaststelling van kwaliteitsnormen voor verse snijbloemen en vers snijgroen (PbEG L 71);

p. verordening 537/70: verordening (EEG) nr. 537/70 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 23 maart 1970 houdende machtiging van de lidstaten tot het treffen van maatregelen die afwijken van bepaalde criteria van de kwaliteitsnormen bij uitvoer naar derde landen van bloembollen en bloemknollen (PbEG L 67);

q. verordening 801/71: verordening (EEG) nr. 801/71 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 19 april 1971 houdende machtiging van de lidstaten tot het treffen van maatregelen die afwijken van bepaalde criteria voor de kwaliteitsnormen bij uitvoer van verse snijbloemen naar derde landen (PbEG L 88);

r. richtlijn nr. 98/56/EG: richtlijn nr. 98/56/EG van de Raad van de Europese Unie van 20 juli 1998 betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal van siergewassen (PbEG L 226);

s. derde landen: landen die geen deel uitmaken van de Europese Unie.

B

Na artikel 1 worden de volgende artikelen ingevoegd:

Artikel 1a

Het is verboden om bloembollen en snijbloemen in de handel te brengen die niet voldoen aan verordening nr. 315/68, verordening nr. 316/68, de bij die verordeningen behorende bijlagen of het bij of krachtens dit besluit bepaalde.

Artikel 1b

  • 1. Bloembollen worden slechts in de handel gebracht indien zij voldoen aan elk van de volgende voorwaarden:

    a. ze zijn nagenoeg vrij van, althans met het blote oog waarneembare, schadelijke organismen die de kwaliteit van de bloembollen aantasten, dan wel tekenen of symptomen daarvan die de bruikbaarheid van de bloembollen schaden;

    b. ze zijn nagenoeg vrij van gebreken die de kwaliteit van de bloembollen kunnen aantasten;

    c. ze hebben voldoende groeikracht en afmetingen met het oog op hun bruikbaarheid als bloembollen;

    d. ze zijn rechtstreeks afkomstig van teeltmateriaal dat in het stadium van staand gewas bij controle nagenoeg vrij is bevonden van schadelijke organismen en ziekten, dan wel tekenen of symptomen daarvan;

    e. ze bezitten, indien verhandeld met een verwijzing naar het ras overeenkomstig artikel 1d, voldoende rasidentiteit en raszuiverheid.

  • 2. Bloembollen die op basis van zichtbare tekenen of symptomen niet nagenoeg vrij zijn van schadelijke organismen worden op adequate wijze behandeld of, zo nodig, verwijderd.

  • 3. De vorige leden zijn niet van toepassing op bloembollen bestemd voor proeven of wetenschappelijke doeleinden, voor selectie of voor instandhouding van de genetische diversiteit.

Artikel 1c

  • 1. Leveranciers van bloembollen houden gegevens bij met betrekking tot kritische punten in hun productieproces die de kwaliteit van het teeltmateriaal beïnvloeden en nemen zonodig monsters voor analyse in een laboratorium dat beschikt over passende faciliteiten en over passende deskundigheid.

  • 2. Leveranciers van bloembollen zorgen ervoor dat partijen bloembollen tijdens de productie afzonderlijk identificeerbaar blijven.

  • 3. Leveranciers brengen bloembollen in afzonderlijke partijen in de handel, vergezeld van een etiket of een ander document dat door de leverancier is opgemaakt.

  • 4. In afwijking van het derde lid kunnen bloembollen van verschillende partijen in een zending in de handel worden gebracht mits de leverancier registers bijhoudt van de samenstelling en oorsprong van de verschillende partijen.

  • 5. Het in het derde lid bedoelde etiket of document bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    a. de vermelding «EG-kwaliteit»;

    b. de vermelding «NL»;

    c. de vermelding «BKD»;

    d. het registratienummer van de stichting BKD;

    e. de datum van afgifte;

    f. de botanische benaming;

    g. de naam van het ras of de plantengroep;

    h. de hoeveelheid;

    i. bij invoer uit een derde land, naam van het land van productie.

  • 6. Het derde tot en met het vijfde lid zijn niet van toepassing op bloembollen die in de handel worden gebracht voor personen die zich niet beroepshalve bezighouden met de productie of verkoop van bloembollen.

Artikel 1d

  • 1. Bloembollen worden alleen met een verwijzing naar het ras in de handel gebracht, indien het betrokken ras:

    a. wettelijke bescherming geniet uit hoofde van een kwekersrecht overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Zaaizaad- en Plantgoedwet;

    b. officieel geregistreerd is op basis van de Zaaizaad- en Plantgoedwet;

    c. algemeen bekend is, of

    d. voorkomt op een lijst van een leverancier met zijn benaming en een gedetailleerde beschrijving.

  • 2. Indien bloembollen in de handel worden gebracht met verwijzing naar een andere plantengroep en niet naar een ras als bedoeld in het eerste lid, beschrijft de leverancier deze plantengroep zodanig dat verwarring met een rasnaam wordt voorkomen.

Artikel 1e

  • 1. Bloembollen afkomstig uit derde landen worden slechts in de handel gebracht nadat de invoer, tezamen met een schriftelijke verklaring dat het ingevoerde materiaal in alle opzichten dezelfde garanties verschaft als bloembollen die in de Europese Unie overeenkomstig richtlijn nr. 98/56/EG zijn geproduceerd, vooral wat kwaliteit, identificatie en fytosanitaire aspecten betreft, is gemeld aan de stichting BKD.

  • 2. De importeur houdt inkoopdocumenten of een ander schriftelijk bewijs bij van het contract met de leverancier in een derde land.

Artikel 1f

  • 1. Leveranciers worden geregistreerd door de stichting BKD.

  • 2. Aan het eerste lid is in ieder geval voldaan:

    a. indien de leveranciers zijn aangesloten bij de stichting BKD, of

    b. indien de leveranciers zijn geregistreerd op grond van artikel 17 van de Regeling invoer, uitvoer en verkeer van planten.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde registratie omvat tenminste elk van de volgende gegevens:

    a. naam en handelsnaam van de leverancier;

    b. adres en woonplaats of plaats van vestiging van de leverancier;

    c. een aanduiding van het gewas, de gewassen of de gewasgroepen ter zake van de productie van bloembollen.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op leveranciers die alleen verkopen of leveren aan personen die zich niet beroepshalve bezighouden met de productie of verkoop van bloembollen.

  • 5. Indien bloembollen in de handel worden gebracht, houden de geregistreerde leveranciers ten minste twaalf maanden lang een register van hun verkoop of aankoop bij.

Artikel 1g

De artikelen 1c, vijfde lid, 1d, eerste lid, en 1f zijn niet van toepassing op bloembollen die zijn voortgebracht of in het verkeer gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie, voldoen aan de bij of krachtens richtlijn nr. 98/56/EG gestelde eisen en ten bewijze daarvan worden begeleid door een officieel document.

C

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

  • 1. Onze Minister kan nadere regels stellen over het telen van bloembollen.

  • 2. Onze Minister kan tevens nadere regels stellen over het in de handel brengen van bloembollen of snijbloemen:

    a. voor zover hiermee een nadere invulling wordt gegeven aan de in artikel 1b, eerste lid, bedoelde voorwaarden, of

    b. voor het treffen van afwijkende maatregelen met betrekking tot de kwaliteitsnormen bij de uitvoer naar derde landen van bloembollen, onderscheidenlijk snijbloemen, als bedoeld in verordening 537/70 en de bij die verordening behorende bijlage, onderscheidenlijk als bedoeld in verordening 801/71.

D

Artikel 4 vervalt.

E

Artikel 11 komt te luiden:

Artikel 11

De stichting BKD:

a. is belast met de registratie van leveranciers, bedoeld in artikel 1f, eerste lid;

b. is belast met het toezicht op de naleving van de bij haar aangeslotenen van het bij of krachtens het besluit ten aanzien van bloembollen bepaalde;

c. is belast met de keuring, bedoeld in artikel 7;

d. is bevoegd tot het uitreiken van de merken, tekenen of bewijsstukken, bedoeld in de artikelen 5 en 8.

F

Artikel 15 komt te luiden:

Artikel 15

Dit besluit kan worden aangehaald als «Landbouwkwaliteitsbesluit bloembollen en snijbloemen».

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 11 augustus 2003

Beatrix

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Uitgegeven de dertigste september 2003

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Dit besluit strekt tot wijziging van het Landbouwkwaliteitsbesluit bloembollen.

Met de wijziging wordt in de eerste plaats uitvoering gegeven aan vier Europese verordeningen inzake de kwaliteit van bloembollen en snijbloemen, die tot dusverre in autonome verordeningen van het Productschap Tuinbouw ten uitvoer zijn gelegd.

Het betreft voor bloembollen verordening (EEG) nr. 315/68 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 maart 1968 houdende vaststelling van kwaliteitsnormen voor bloembollen en bloemknollen (PbEG L 71; hierna: verordening 315/68) en verordening (EEG) nr. 537/70 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 23 maart 1970 houdende machtiging van de lidstaten tot het treffen van maatregelen die afwijken van bepaalde criteria van de kwaliteitsnormen bij uitvoer naar derde landen van bloembollen en bloemknollen (PbEG L 67; hierna: verordening 537/70).

Voor snijbloemen gaat het om verordening (EEG) nr. 316/68 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 maart 1968 houdende vaststelling van kwaliteitsnormen voor verse snijbloemen en vers snijgroen (PbEG L 71; hierna: verordening 316/68) en verordening (EEG) nr. 801/71 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 19 april 1971 houdende machtiging van de lidstaten tot het treffen van maatregelen die afwijken van bepaalde criteria voor de kwaliteitsnormen bij uitvoer van verse snijbloemen naar derde landen (PbEG L 88; hierna: verordening 801/71).

Als gevolg van artikel XIV, derde lid, van de Wet van 3 april 1999 tot wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie en enige andere wetten (Stb. 1999, 253) komen de autonome productschapverordeningen met ingang van 1 juli 2003 te vervallen. Derhalve is de onderhavige wijziging noodzakelijk.

In de tweede plaats strekt de wijziging ertoe een meer expliciete basis te verschaffen voor de implementatie van richtlijn nr. 98/56/EG van de Raad van de Europese Unie van 20 juli 1998 betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal van siergewassen (PbEG L 226; hierna: richtlijn nr. 98/56/EG). De richtlijn is thans, voor zover het bloembollen betreft, geïmplementeerd in een verordening van het Productschap Tuinbouw. Dit betreft een verordening in medebewind op grond van het Landbouwkwaliteitsbesluit bloembollen.

Voor zover het gaat om teeltmateriaal anders dan bloembollen (zaden, stekken en andere plantedelen) is de richtlijn geïmplementeerd op basis van de Zaaizaad- en Plantgoedwet.

2. Inhoud besluit

Het Landbouwkwaliteitsbesluit bloembollen vindt zijn wettelijke basis in artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet, op grond waarvan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ter bevordering van de afzet regels kunnen worden gesteld betreffende de kwaliteit van producten. Deze regels kunnen onder meer betrekking hebben op de oorsprong, de sortering, de verpakking, de aanduiding, de maat en het gewicht van producten.

Tot dusverre verschafte het besluit de basis voor het in medebewind stellen van regels ter implementatie van richtlijn nr. 98/56/EG en bevatte daarnaast bepalingen die aanvullend zijn ten opzichte van de Europese regelgeving.

Verder werd aan de hierboven genoemde Europese verordeningen uitvoering gegeven door middel van autonome verordeningen van het Productschap Tuinbouw.

Voor bloembollen waren dit de volgende verordeningen:

– Verordening PT Aanduiding Bloembollen 1997;

– Verordening PT Kwaliteitsnormen Bloembollen 1997;

– Verordening PT Kwaliteitsvoorschriften Bloembollen bij Uitvoer naar derde landen 1997;

– Verordening PT Vernietiging Zieke Bloembollen 1998.

Voor snijbloemen waren dit de volgende verordeningen:

– Verordening PT Kwaliteitsnormen Groothandel Snijbloemen en Snijgroen 1997;

– Verordening PT Kwaliteitsnormen Groothandel Snijbloemen Verenigde Staten van Amerika en Canada 1997.

Bedoelde verordeningen van het Productschap Tuinbouw kunnen blijkens de memorie van toelichting bij de wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie en enige andere wetten (Kamerstukken II 1997/98, 25 695, nr. 3, blz. 16–17) worden aangeduid als «indirect medebewind.» Het gaat hier om productschapsregelgeving die voortvloeit uit Europese regelgeving maar waarvoor geen specifieke delegatiebevoegdheid op nationale wettelijke basis bestaat. Er is derhalve geen sprake van medebewind maar van autonome verordeningen die communautaire regelgeving ten uitvoer leggen. Materieel kan de voorgeschreven uitvoering van Europese regelgeving echter niet tot de autonome bevoegdheden van een bedrijfslichaam worden gerekend.

Met onderhavig besluit wordt de uitvoering van de Europese verordeningen voortaan geheel op de Landbouwkwaliteitswet gebaseerd.

De onderhavige wijziging is tevens aangegrepen om de regels die het Productschap Tuinbouw op basis van de Landbouwkwaliteitswet in medebewind heeft gesteld ter implementatie van richtlijn nr. 98/56/EG, op te nemen in onderhavig besluit. Het betreft de Verordening PT teelt en handel bloembollen 1999, die gebaseerd is op artikel 2 van het Landbouwkwaliteitsbesluit bloembollen.

In dit artikel wordt aan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit onder meer de bevoegdheid verschaft om nadere regels te stellen over het telen en verhandelen van bloembollen. Op grond van artikel 6 van het besluit kan de minister deze bevoegdheid in medebewind opdragen aan het bestuur van het productschap. Op grond van de Landbouwkwaliteitsregeling delegatie bevoegdheden bloembollen heeft deze overdracht van bevoegdheden daadwerkelijk plaatsgevonden.

De implementatie van richtlijn nr. 98/56/EG op grond van de Verordening PT teelt en handel bloembollen 1999 beperkt zich tot het stellen van regels ter implementatie van de richtlijn, welke regels vrijwel letterlijk uit de richtlijn zijn overgenomen. De aan de richtlijn ontleende voorschriften met betrekking tot het verhandelen van bloembollen zijn in verschillende bijlagen bij de PT-verordening nader uitgewerkt.

Deze nadere uitwerking geschiedt in de praktijk volledig op voorspraak van de Stichting Bloembollenkeuringsdienst (hierna: stichting BKD), de instantie die is belast met de uitvoering van het Landbouwkwaliteitsbesluit bloembollen en de daarop gebaseerde lagere regelgeving.

Het Productschap Tuinbouw vervult hierbij slechts een intermediaire rol als regelgevend orgaan.

Uitgangspunt is dat waar Europese verplichtingen dienen te worden nagekomen, de rijksoverheid verantwoordelijk is voor een goede implementatie en uitvoering daarvan. Van implementatie in medebewind kan sprake zijn als het gaan om uitvoerende taken en wanneer het vanuitoogpunt van deskundigheid of transparantie van de keten voordelen biedt om die taken in medebewind te geven.

Gelet op de hierboven geschetste, zeer beperkte, rol die het Productschap Tuinbouw in de praktijk speelt bij de implementatie van richtlijn nr. 98/56/EG kan niet gezegd worden dat medebewind in dit geval een duidelijke meerwaarde heeft ten opzichte van implementatie bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

Om die reden strekt het onderhavige besluit mede ter implementatie van richtlijn nr. 98/56/EG.

De Verordening PT teelt en handel bloembollen 1999 zal hierop aangepast moeten worden.

In het kader van de onderhavige wijziging is besloten om de bredere reikwijdte van het besluit die het gevolg is van de tenuitvoerlegging van verordening nr. 316/68 met betrekking tot snijbloemen, tot uitdrukking te brengen in de citeertitel van het besluit. Het besluit zal daarom worden aangehaald als het Landbouwkwaliteitsbesluit bloembollen en snijbloemen (artikel I, onderdeel F).

3. Toezicht en handhaving

Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Landbouwkwaliteitswet kunnen in een landbouwkwaliteitsbesluit een of meer privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid worden belast met het toezicht op de naleving door de bij hen aangeslotenen van bij of krachtens het besluit gestelde regelen. Op grond van artikel 11 van het Landbouwkwaliteitsbesluit bloembollen is de stichting BKD al belast met dit toezicht.

Daarnaast bepaalt artikel 15 van de Landbouwkwaliteitswet dat met het toezicht op de naleving van bij of krachtens een landbouwkwaliteitsbesluit gestelde eisen voor zover het betreft de bij een controle-instelling aangeslotenen, zijn belast de bij besluit van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aangewezen personen, in dienst van die instelling.

De aldus aangewezen toezichthouders beschikken over alle bevoegdheden, neergelegd in afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht, met uitzondering van de bevoegdheid tot het vorderen van inzage van zakelijke gegevens en bescheiden (artikel 5:17).

De keurmeesters van de stichting BKD zijn derhalve op grond van artikel 15 van de Landbouwkwaliteitswet als toezichthouder aangewezen.

Op niet aangeslotenen wordt toegezien door de Algemene Inspectiedienst op grond van artikel 18 van de Landbouwkwaliteitswet in samenhang met artikel 1 onder 4°, van de Wet op de economische delicten. De Algemene Inspectiedienst is op grond van de Wet op de economische delicten belast met de opsporing van overtredingen van bijzondere wetgeving die onder de werking van de Wet op de economische delicten is gebracht en beschikt in dat kader over de nodige bevoegdheden.

Met de inwerkingtreding van het onderhavige besluit moet worden toegezien op de naleving van verordening nr. 315/68 en verordening nr. 316/68. Dit betekent echter geen uitbreiding van de toezichtstaken van de stichting BKD omdat de personen waarop de verordeningen betrekking hebben handelaren zijn die niet zijn aangesloten bij de stichting. Ingevolge artikel 11 van het Landbouwkwaliteitsbesluit bloembollen kan de stichting BKD alleen toezicht op de naleving houden op de bij haar aangeslotenen. Gelet hierop zal de AID toezien op de naleving van de genoemde verordeningen.

Eén en ander is conform de tot dusverre bestaande situatie, aangezien ook op grond van de autonome verordeningen van het Productschap Tuinbouw met betrekking tot snijbloemen enkel sprake was van toezicht door de Algemene Inspectiedienst in het kader van de strafrechtelijke handhaving.

Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat overtredingen van het bij of krachtens dit besluit bepaalde door bij de stichting BKD aangesloten bedrijven op grond van artikel 13 van de Landbouwkwaliteitswet tuchtrechtelijk worden bestraft, tenzij de officier van justitie na overleg met de stichting BKD beslist dat een overtreding strafrechtelijk wordt afgedaan.

Voor zover het gaat om overtredingen door niet bij de stichting BKD aangesloten bedrijven, zal bestraffing alleen langs strafrechtelijke weg kunnen plaatsvinden. Uit het voorgaande volgt dat dit ook geldt voor overtredingen van verordening 316/68, omdat de stichting BKD ter zake van die verordening niet over toezichthoudende bevoegdheden beschikt.

4. Administratieve lasten

Op grond van onderhavig besluit worden geen nieuwe informatieverplichtingen opgelegd en ontstaan derhalve geen nieuwe administratieve lasten voor leveranciers van bloembollen en snijbloemen.

De verplichtingen die voorheen al golden op grond van de verordeningen van het Productschap Tuinbouw vloeien bovendien rechtstreeks voort uit de Europese regelgeving.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A

Onderhavig artikel strekt ertoe een aantal nieuwe definitiebepalingen op te nemen die voortvloeien uit verordening nr. 316/68 en richtlijn nr. 98/56/EG. Zo is de definitie voor snijbloemen overgenomen uit verordening nr. 316/68 en de definities voor teeltmateriaal, leverancier en in de handel brengen uit richtlijn nr. 98/56/EG.

In verband met de implementatie van richtlijn nr. 98/56/EG is tevens de definitie van «ras» aangepast. Voor deze begripsomschrijving wordt thans verwezen naar de definitie in de Zaaizaad- en Plantgoedwet. Deze wet bevat ten algemene het kader waarmee wordt voldaan aan de Europese regelgeving met betrekking tot het in de handel brengen van plantaardig materiaal alsmede aan de internationale regelgeving met betrekking tot het kwekersrecht. Waar onderhavig besluit ertoe strekt de uit richtlijn nr. 98/56/EG voortvloeiende verplichtingen ten aanzien van bloembollen te implementeren terwijl de richtlijn voor het overige wordt geïmplementeerd op grond van de Zaaizaad- en Plantgoedwet, is het wenselijk dat hierbij geen verschil ontstaat in de gebruikte definitie voor een ras.

Ook is voor de duidelijkheid een definitie van «derde landen» opgenomen.

Ter vergroting van de leesbaarheid van het besluit is de wijziging van artikel 1 aangegrepen om de verschillende begripsbepalingen in afzonderlijke artikelonderdelen op te nemen.

Artikel I, onderdeel B

Algemeen

Dit onderdeel strekt ertoe verordening 315/68 en verordening 316/68 ten uitvoer te leggen in het nieuwe artikel 1a.

Daarnaast strekken de voorgestelde artikelen 1b tot en met 1f strekken tot implementatie van richtlijn nr. 98/56/EG voor zover het gaat om voorschriften ten aanzien van bloembollen. Zoals aangegeven in het algemeen deel van de nota van toelichting zijn de voorschriften ten aanzien van de andere siergewassen geïmplementeerd op basis van de Zaaizaad- en Plantgoedwet en wel in het Keuringsreglement siergewassen van de Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst Tuinbouw, de op grond van de Zaaizaad- en Plantgoedwet aangewezen keuringsinstelling voor vegetatief vermeerderde siergewassen. De reden voor deze onderverdeling is, dat de Zaaizaad- en Plantgoedwet uitsluitend ziet op plantaardig uitgangsmateriaal en niet op eindproducten. Bloembollen kunnen echter ook als eindproducten worden aangemerkt, reden waarom de handel in bloembollen is geregeld op grond van de Landbouwkwaliteitswet. Bij de implementatie van richtlijn nr. 98/56/EG, die mede betrekking heeft op bloembollen, is ervoor gekozen aan te sluiten bij de bestaande kennis en ervaring van de stichting BKD op het gebied van bloembollen en daartoe het relevante deel van de richtlijn te implementeren op grond van de Landbouwkwaliteitswet.

Om vergelijkbare redenen als hierboven ten aanzien van bloembollen is geschetst, is besloten om ook de Europese regelgeving met betrekking tot snijbloemen op grond van het onderhavige besluit ten uitvoer te leggen. Ook in dit geval gaat het om kwaliteitsnormen die betrekking hebben op eindproducten.

Artikel 1a

Dit artikel bevat het verbod om te handelen in strijd met verordening 315/68 en verordening 316/68. Dit verbod was voorheen opgenomen in artikel 6 van Verordening PT Kwaliteitsnormen Bloembollen 1997, respectievelijk artikel 3 van Verordening PT Kwaliteitsnormen Groothandel Snijbloemen en Snijgroen 1997.

Daarnaast is in het voorgestelde artikel een algemeen verbod opgenomen om te handelen in strijd met het bij of krachtens het landbouwkwaliteitsbesluit bloembollen en snijbloemen bepaalde.

Artikel 1b

In het voorgestelde artikel 1b zijn de relevante kwaliteitsvoorschriften van artikel 5 van richtlijn nr. 98/56/EG overgenomen. Tevens is overeenkomstig artikel 3, tweede lid, van de richtlijn bepaald dat deze voorschriften niet gelden voor bloembollen die voor specifieke doeleinden, zoals onderzoek en selectie, zijn bestemd.

Artikel 1c

Het nieuwe artikel 1c bevat een aantal, rechtsreeks aan de richtlijn ontleende, verplichtingen voor leveranciers zoals bijhouden van gegevens, en het bijhouden van registers van de samenstelling en oorsprong van de verschillende partijen.

Ook moeten leveranciers monsters laten analyseren in een daartoe geschikt laboratorium. In de praktijk gaat het hierbij om het laboratorium van de Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst Tuinbouw of een ander door die stichting erkend laboratorium.

Verder vloeit uit de richtlijn voort dat leveranciers de afzonderlijke partijen bloembollen voorzien van een etiket of een ander document met bepaalde gegevens. In het voorgestelde vijfde lid zijn deze gegevens opgenomen. Deze gegevens vinden hun basis in een op grond van artikel 8 van richtlijn nr. 98/56/EG vastgestelde uitvoeringsrichtlijn, te weten richtlijn nr. 1999/66/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 28 juni 1999 houdende voorschriften voor het overeenkomstig Richtlijn 98/56/EG door de leverancier op te maken etiket of ander document (PbEU L164, 76).

Artikel 1d

Dit artikel strekt ter implementatie van artikel 8 van richtlijn nr. 98/56/EG.

Hoewel voor siergewassen, anders dan voor bijvoorbeeld landbouwgewassen of groentegewassen geen verplichte procedure voor de toelating van plantenrassen tot het verkeer is voorgeschreven, wordt bij de verhandeling van teeltmateriaal – waaronder bloembollen – wel vaak verwezen naar het plantenras waartoe dit materiaal behoort. Het begrip «ras» ziet op een groep van planten die op grond van zijn karakteristieke eigenschappen kan worden gezien als een eenheid, in het bijzonder doordat die eigenschappen constant reproduceerbaar zijn en voldoende onderscheidend ten opzichte van andere groepen van gewassen.

Om in de praktijk verwarring in het handelsverkeer te voorkomen, wordt in navolging van de richtlijn bepaald dat bloembollen alleen onder een verwijzing naar het ras in de handel mogen worden gebracht, indien het betrokken ras op de één of andere wijze officieel is geregistreerd of anderszins algemeen bekend is. Voor zover het gaat om een ras waarvoor kwekersrecht is verleend of dat anderszins officieel is geregistreerd, bevat het onderhavige artikel een verwijzing naar de Zaaizaad- en Plantgoedwet, aangezien die wet gedetailleerde regels bevat voor het verlenen van kwekersrecht en het inschrijven van rassen in het Nederlands Rassenregister.

Artikel 1e

Onderhavig artikel strekt tot implementatie van artikel 11, tweede lid en derde lid, van richtlijn nr. 98/56/EG. Op basis daarvan kunnen importerende leveranciers, vooruitlopend op een nog vast te stellen communautaire regeling, teeltmateriaal uit derde landen invoeren onder de voorwaarde dat het in te voeren materiaal in alle opzichten dezelfde garanties biedt als teeltmateriaal dat in de Europese Unie is geproduceerd overeenkomstig de richtlijn. Deze garanties worden op grond van het voorgestelde artikel 1e, eerste lid, gegeven door middel van een schriftelijke verklaring. De importeur dient de invoer te melden aan de stichting BKD en een bewijs bij te houden van het contract met de leverancier in een derde land.

Artikel 1f

Uit artikel 6 van richtlijn nr. 98/56/EG vloeit voort dat leveranciers geregistreerd dienen te worden voor de activiteiten die zij uit hoofde van de richtlijn uitoefenen. Deze bepaling is geïmplementeerd in het voorgestelde artikel 1f. Leveranciers worden ingevolge dit besluit geregistreerd door de stichting BKD. Het voorgestelde derde lid, bevat een aanduiding van de gegevens die leveranciers ten behoeve van de registratie moeten aanleveren. Ook voorheen vond de registratie door de stichting BKD plaats: artikel 6 van Verordening PT teelt en handel in bloembollen 1999 bevat een met het onderhavige artikel vergelijkbare bepaling.

Artikel 1g

Een aantal voorschriften uit onderhavig besluit die dienen ter implementatie van richtlijn nr. 98/56/EG, hebben alleen betrekking op bloembollen uit lidstaat Nederland. Het betreft de voorschriften ten aanzien van de etikettering van de bloembollen (artikel 1c, vijfde lid), ten aanzien van verwijzingen naar het ras (artikel 1d), en ten aanzien van de registratie bij de stichting BKD (artikel 1f). Daartoe is in onderhavig artikel bepaald dat deze voorschriften niet van toepassing zijn op bloembollen die zijn voortgebracht of in het verkeer gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie, die voldoen aan de bij of krachtens richtlijn nr. 98/56/EG gestelde eisen.

Artikel I, onderdeel C

Dit artikel strekt tot aanpassing van artikel 2 van het Landbouwkwaliteitsbesluit. Genoemd artikel bevat de basis voor het stellen van nadere regels door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, welke bevoegdheid op grond van artikel 6 van het besluit weer kan worden overgedragen aan het bestuur van het productschap.

Bedoeld artikel diende voorheen mede als basis voor het stellen van regels ter implementatie van richtlijn nr. 98/56/EG, op basis van medebewind door het Productschap Tuinbouw.

Nu ervoor gekozen is de implementatie van de richtlijn in het besluit zelf te doen plaatsvinden, is aanpassing van het artikel noodzakelijk. Deze aanpassing betreft vooral het inperken van de mogelijkheid tot het stellen van nadere regels over het in de handel brengen van bloembollen en snijbloemen; gelet op de dwingende Europese regelgeving met betrekking tot dit onderwerp is er nog maar beperkt ruimte om hierover op nationaal niveau nadere regels te stellen.

Die ruimte betreft in de eerste plaats de mogelijkheid om nadere regels te stellen ter invulling van de voorwaarden voor het in de handel brengen van bloembollen, opgenomen in het voorgestelde artikel 1b. Deze voorwaarden zijn ontleend aan artikel 5 van richtlijn nr. 98/56/EG en bestaan voor een deel uit algemene kwalificaties die nog vertaald moeten worden in concrete normen, bijvoorbeeld de kwalificaties «nagenoeg vrij van schadelijke organismen», «nagenoeg vrij van gebreken die de kwaliteit van de bloembollen kunnen aantasten» en «voldoende groeikracht en afmetingen».

Tot dusverre vond de concrete invulling van de voorwaarden van richtlijn nr. 98/56/EG plaats in verschillende bijlagen bij de verordening PT teelt en handel bloembollen 1999.

Het ligt echter in de rede dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voeldselkwaliteit in de toekomst zelf op grond van het voorgestelde artikel 2 zal voorzien in zodanige regels, aangezien de stichting BKD in de praktijk zowel voor de inhoudelijke en technische expertise als voor de uitvoering zorgdraagt en het Productschap Tuinbouw hierbij slechts fungeert als tussenschakel die de door de stichting BKD aangedragen concrete normering in dwingende regelgeving vertaalt. Aangezien de uitvoering van de richtlijn ook zonder de tussenkomst van het Productschap Tuinbouw zijn beslag kan krijgen, is er geen reden deze tussenschakel te handhaven.

Een en ander vergt wel een aanpassing van de Landbouwkwaliteitsregeling delegatie bevoegdheden bloembollen, op grond waarvan het stellen van nadere regels als bedoeld in artikel 2 van het Landbouwkwaliteitsbesluit bloembollen wordt overgelaten aan het productschap.

In de tweede plaats kan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ingevolge het voorgestelde artikel 2, tweede lid, onderdeel b, nadere regels stellen over het in de handel brengen van bloembollen en snijbloemen voor zover deze regels betrekking hebben op het treffen van afwijkende maatregelen voor de uitvoer naar derde landen van bloembollen en snijbloemen, als bedoeld in respectievelijk verordening 537/70 en verordening 810/71.

Genoemde EG-verordeningen verschaffen lidstaten de bevoegdheid tot het treffen van maatregelen waarbij ten behoeve van de uitvoer naar derde landen wordt afgeweken van de kwaliteitsnormen voor bloembollen en snijbloemen, opgenomen in respectievelijk verordening 315/68 en verordening 316/68.

In de huidige situatie zijn afwijkende maatregelen neergelegd in autonome verordeningen van het productschap Tuinbouw, namelijk de Verordening PT Kwaliteitsvoorschriften Bloembollen bij Uitvoer naar derde landen 1997 en de Verordening PT Kwaliteitsnormen Groothandel Snijbloemen Verenigde Staten van Amerika en Canada 1997. Met het vervallen van deze verordeningen per 1 juli 2003, is een wettelijke grondslag vereist om desgewenst afwijkende maatregelen te kunnen vaststellen. De onderhavige wijziging beoogt hierin te voorzien.

Gehandhaafd is de bevoegdheid tot het stellen van nadere regels over het telen van bloembollen; de relevante Europese regelgeving ziet uitsluitend op het handelsverkeer in bloembollen en heeft derhalve geen betrekking op het telen van bloembollen.

Artikel I, onderdeel D

Als gevolg van de invoeging van de nieuwe artikelen 1a tot en met 1f en de aanpassing van artikel 2, is artikel 4 van het Landbouwkwaliteitsbesluit overbodig geworden en komt derhalve te vervallen.

Artikel I, onderdeel E

Dit artikel strekt tot wijziging van artikel 11 van het Landbouwkwaliteitsbesluit bloembollen. Nieuw is dat de stichting BKD voortaan tevens is belast met de registratie van leveranciers ingevolge het nieuwe artikel 1f, zoals hiervoor is toegelicht. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de verschillende artikelonderdelen aan te duiden met letters in plaats van met gedachtestreepjes.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Transponeringstabel

Verordening (EEG) nr. 315/68Landbouwkwaliteitsbesluit bloembollen en snijbloemen
  
Artikel 1Artikel 1a
Artikel 2, eerste lidArtikel 1a
Artikel 2, tweede en derde lidBehoeft geen implementatie
Artikel 3Behoeft geen implementatie.
  
Verordening (EEG) nr. 316/68 
Artikel 1Artikel 1a;
Artikel 2, eerste lidArtikel 1a
Artikel 2, tweede en derde lidBehoeft geen implementatie
Artikel 3Behoeft geen implementatie
  
Richtlijn nr. 98/56/EG 
Artikel 1Behoeft geen implementatie
Artikel 2Artikel 1; artikel 1 Keuringsreglement siergewassen Naktuinbouw
Artikel 3, eerste lidArtikelen 1a tot en met 1f; artikelen 2 tot en met 10 Keuringsreglement siergewassen Naktuinbouw
Artikel 3, tweede lidArtikel 1b, derde lid; artikel 5, derde lid, Keuringsreglement siergewassen Naktuinbouw
Artikel 3, derde lidBehoeft geen implementatie
Artikel 4Plantenziektenwet; artikel 5, tweede lid, Keuringsreglement siergewassen Naktuinbouw
Artikel 5, eerste lidArtikel 1b, eerste lid; artikel 5, vierde lid, Keuringsreglement siergewassen Naktuinbouw
Artikel 5, tweede lidArtikel 1b, tweede lid; artikel 5, vijfde lid, Keuringsreglement siergewassen Naktuinbouw
Artikel 5, derde lidArtikel 5, zesde lid, Keuringsreglement siergewassen Naktuinbouw
Artikel 5, vierde lidArtikel 1b, eerste lid; artikel 5, zevende lid Keuringsreglement siergewassen Naktuinbouw
Artikel 5, vijfde lidBehoeft geen implementatie
Artikel 6Artikel 1f; artikel 4 Keuringsreglement siergewassen Naktuinbouw
Artikel 7, eerste lidArtikel 1c, eerste en tweede lid; artikel 3 Keuringsreglement siergewassen Naktuinbouw
Artikel 7, tweede lidArtikel 3, vierde lid, Keuringsreglement siergewassen Naktuinbouw
Artikel 7, derde lidArtikel 1f, vijfde lid; artikel 11, zevende lid, onderdeel c, Keuringsreglement siergewassen Naktuinbouw
  
Richtlijn nr. 98/56/EGLandbouwkwaliteitsbesluit bloembollen en snijbloemen
Artikel 7, vierde lidBehoeft geen implementatie
Artikel 8, eerste lidArtikel 1c, derde en vierde lid; artikel 6, eerste en tweede lid, Keuringsreglement siergewassen Naktuinbouw
Artikel 8, tweede lidArtikel 1c, derde lid; artikel 8, eerste lid, Keuringsreglement siergewassen Naktuinbouw
Artikel 8, derde lidBehoeft geen implementatie
Artikel 8, vierde lidArtikel 1 en artikel 1c, zesde lid; artikel 6, derde lid, Keuringsreglement siergewassen Naktuinbouw
Artikel 9Artikel 1d; artikel 7 Keuringsreglement siergewassen Naktuinbouw
Artikel 10Behoeft geen implementatie
Artikel 11Artikel 1e; artikel 10 Keuringsreglement siergewassen Naktuinbouw
Artikel 12Artikel 11; artikel 11 Keuringsreglement siergewassen Naktuinbouw
Artikel 13Artikel 11 in samenhang met artikel 13 Landbouwkwaliteitswet; artikelen 11 tot en met 14 Keuringsreglement siergewassen Naktuinbouw in samenhang met artikel 92 van de Zaaizaad- en Plantgoedwet
Artikel 14Behoeft geen implementatie
Artikel 15Behoeft geen implementatie
Artikel 16Behoeft geen implementatie
Artikelen 17 tot en met 21Behoeven geen implementatie
  
Richtlijn nr. 1999/66/EG 
Artikel 1Behoeft geen implementatie
Artikel 2Artikel 1c, vijfde lid; artikel 8, derde lid, Keuringsreglement siergewassen Naktuinbouw
Artikelen 3 tot en met 5Behoeven geen implementatie

«Behoeft geen implementatie»: het betreft hier verplichtingen die verwijzen naar de desbetreffende richtlijn zelf, of die een opdracht bevatten die niet hoeft te worden verwerkt in de nationale wetgeving, dan wel bepalingen die een optie inhouden.


XNoot
1

Stb. 1980, 632; laatstelijk gewijzigd bij besluit van 2 november 1999 (Stb. 485).

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven