Besluit van 4 september 2003 tot wijziging van het Besluit rangen politie in verband met onder meer het toekennen van de rang van hoofdcommissaris en de titulaire rang van hoofdcommissaris

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 4 juli 2003, nr. EA2003/70945, directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid;

Gelet op artikel 51 van de Politiewet 1993;

De Raad van State gehoord (advies van 14 augustus 2003, nr. W04.03.275/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 1 september 2003, nr. EA2003/76280, directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit rangen politie1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2, eerste lid, onderdeel a, komt als volgt te luiden:

a. aspirant voor degene die op grond van artikel 3, eerste, tweede of derde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie is aangesteld als aspirant;

B

Na artikel 2a worden drie nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 2b

Aan de voorzitter van het college van bestuur van het Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie, Politie onderwijs- en kenniscentrum, die is aangesteld als ambtenaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Politiewet 1993 kan voor de duur van zijn voorzitterschap op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij koninklijk besluit de rang van hoofdcommissaris worden toegekend.

Artikel 2c

Aan de ambtenaar die is aangesteld als ambtenaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Politiewet 1993 voor wie de rang van hoofdcommissaris heeft gegolden, kan voor de resterende duur van deze aanstelling op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij koninklijk besluit de titulaire rang van hoofdcommissaris worden toegekend.

Artikel 2d

Aan de ambtenaar, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Politiewet 1993, die is aangesteld in een functie waaraan de rang van commissaris is verbonden en die op uitzonderlijke wijze heeft bijgedragen tot de behartiging van de belangen van de Nederlandse politie, kan voor de resterende duur van deze aanstelling op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij koninklijk besluit de titulaire rang van hoofdcommissaris worden toegekend.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 4 september 2003

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

Uitgegeven de elfde september 2003

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

In het Besluit rangen politie is het hebben van een rang voorbehouden aan de ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en de ambtenaar die is aangesteld voor de uitvoering van technische administratieve taken ten dienste van de politie indien hij is belast met de opsporing van alle strafbare feiten. Dat daarbij de rang van hoofdcommissaris is gereserveerd voor de korpschef, de hoogste politieambtenaar in een politiekorps, is het gevolg van de hiërarchische structuur van het rangenstelsel. Zoals ook blijkt uit de nota van toelichting bij het Besluit rangen politie (Stb. 1994, 792), heeft dit stelsel primair tot doel om – indien nodig – duidelijkheid te scheppen over de vraag welke functionaris tijdens een politieoptreden als meerdere moet worden aangemerkt en om die reden primair bevoegd is tot handelen en daarmee ook verantwoordelijk is voor dat handelen. Rangen hebben dus in de eerste plaats een functie bij het aanwijzen van een meerdere. Daarnaast vervullen rangen onder meer een functie in de contacten met andere organisaties, zowel in binnen- als buitenland.

Zonder afbreuk te doen aan de primaire functie van rangen, creëert het onderhavige wijzigingsbesluit de mogelijkheid dat ook anderen dan een korpschef de rang of titulaire rang van hoofdcommissaris kunnen voeren.

Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een wijziging door te voeren in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit rangen politie.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

Onderdeel A

Artikel 2, eerste lid, onderdeel a, bepaalde dat de rang van aspirant geldt voor degene die is aangesteld op grond van artikel 3, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Tot 1 januari 2002, de datum waarop de inrichting van het politieonderwijs is gewijzigd, voorzag artikel 3, eerste lid, van het Barp in een tijdelijke aanstelling als aspirant (in de zin van het Barp) voor de duur dat de basisopleiding werd gevolgd. Dit betekende dat de betrokkene gedurende de gehele opleiding was aangesteld als aspirant en de rang van aspirant had. Na afloop van die opleiding werd hij aangesteld in een functie met een hogere rang.

Met de nieuwe inrichting van het politieonderwijs zijn de opleidingen veelal in duur verlengd en is ook het aanstellingsregime enigszins gewijzigd. De betrokkene heeft nog steeds gedurende de gehele opleiding een aanstelling als aspirant en wordt ook pas na afloop van de opleiding aangesteld in een functie met een hogere rang dan die van aspirant. Volgt hij echter een opleiding met een opleidingsduur van meer dan twee jaar, dan is zijn aanstelling als aspirant niet enkel geregeld in artikel 3, eerste lid, van het Barp, maar ook in het tweede en derde lid van dat artikel. Om te voorkomen dat voor degene die op grond van artikel 3, tweede of derde lid, van het Barp is aangesteld als aspirant geen rang zou gelden, wordt thans artikel 2, eerste lid, onderdeel a, gewijzigd. Met die wijziging wordt bewerkstelligd dat, net als voor de invoering van het nieuwe politieonderwijs, voor iedereen die is aangesteld als aspirant de rang van aspirant geldt.

Voor alle duidelijkheid wordt opgemerkt dat niet iedereen die is aangesteld op grond van artikel 3, tweede of derde lid, van het Barp ook is aangesteld als aspirant. Degene die op grond van een van deze artikelleden is aangesteld maar niet als aspirant, heeft niet de rang van aspirant. Hij heeft een hogere rang die is verbonden aan de functie waarin hij is aangesteld.

Onderdeel B

Het nieuwe artikel 2b opent de mogelijkheid om aan de voorzitter van het college van bestuur van het Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie, Politie onderwijs- en kenniscentrum (LSOP) die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak de rang van hoofdcommissaris toe te kennen. Dat die mogelijkheid is gecreëerd, komt voort uit artikel 6, derde lid, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs (Stb. 2003, 52) en de memorie van toelichting bij dat artikel (Kamerstukken II, 2001/02, 28 046, nr. 3, blz. 12). In die memorie van toelichting is aangegeven dat het de voorkeur verdient dat de voorzitter van het college van bestuur die tevens als vakinhoudelijke, politiële vertegenwoordiger van dat college optreedt, een hoofdcommissaris is.

Normaliter kunnen bij het LSOP geen ambtenaren worden aangesteld voor wie op grond van het Besluit rangen politie een rang geldt. Artikel 6, derde lid, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs biedt echter de ruimte dat ten minste één lid van het college van bestuur ambtenaar is als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, van de Politiewet 1993. Daarmee is beoogd dat voor het desbetreffende bestuurslid een rang geldt. Omdat dit bestuurslid nu eenmaal geen korpschef is, kan hij op grond van het in artikel 2 van het Besluit rangen politie neergelegde rangenstelsel geen hoofdcommissaris zijn. Om het toch mogelijk te maken dat een voorzitter en vakinhoudelijke, politiële vertegenwoordiger van het college van bestuur van het LSOP hoofdcommissaris kan zijn of blijven, biedt het nieuwe artikel 2b de mogelijkheid om die voorzitter de rang van hoofdcommissaris toe te kennen.

Met het (kunnen) toekennen van de rang van hoofdcommissaris aan de voorzitter van het college van bestuur van het LSOP wordt geen afbreuk gedaan aan de primaire functie van rangen. Het LSOP is immers, anders dan een politiekorps, niet gericht op het uitvoeren van de politietaak.

Artikel 2c dat bij het onderhavige wijzigingsbesluit aan het Besluit rangen politie is toegevoegd, schept ruimte om in voorkomende gevallen aan voormalige korpschefs die in actieve politiedienst blijven de titulaire rang van hoofdcommissaris toe te kennen. Het gaat daarbij in het bijzonder om situaties waarin de betrokkene terugtreedt als korpschef juist in verband met zijn benoeming ten behoeve van een project dat van groot belang is voor de Nederlandse politie. Gelet op de artikelen 24 en 38 van de Politiewet 1993 en artikel 2 van het Besluit rangen politie, kan hij in de nieuwe functie geen korpschef en dus geen hoofdcommissaris meer zijn. In het verleden is het in dergelijke gevallen vanwege uiteenlopende redenen wenselijk gebleken dat de voormalige korpschef zich in zijn nieuwe functie hoofdcommissaris kan blijven noemen. Met diverse constructies is gepoogd dat te bewerkstelligen. Het gevolg was dat niet altijd volstrekt helder was welke rechtspositionele consequenties aan die constructies waren verbonden. Met de invoeging van artikel 2c zijn dergelijke constructies zonder meer overbodig geworden.

In afwijking van artikel 2b wordt hier niet de rang van hoofdcommissaris toegekend, maar de titulaire rang. Hoewel de voormalige korpschef in zijn nieuwe functie veelal functioneert op grote afstand van de dagelijkse gang van zaken binnen een korps, zou het hem toekennen van de rang van hoofdcommissaris onbedoeld kunnen afdoen aan de in het rangenstelsel neergelegde hiërarchie. De titulaire rang daarentegen speelt geen rol bij het bepalen of iemand de meerdere is van een andere politieambtenaar.

Ten slotte kan op grond van artikel 2d ook aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Politiewet 1993, die de rang heeft van commissaris en die geen korpschef is geweest de titulaire rang van hoofdcommissaris worden toegekend. Daarbij is uitdrukkelijk bepaald dat daartoe alleen kan worden overgegaan als de betrokken ambtenaar op een buitengewone wijze heeft bijgedragen tot de behartiging van het belang van de Nederlandse politie. Dat zal doorgaans betekenen dat de betrokkene aan het einde van zijn carrière zal staan, maar het allerbelangrijkste is dat met deze voorwaarde wordt bewerkstelligd dat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen aan deze commissarissen de titulaire rang van hoofdcommissaris kan worden toegekend. Deze verregaande beperking voorkomt dat er een inflatoire werking uitgaat van het toekennen van de titulaire rang aan een commissaris. Er kan en zal dan ook slechts met zeer grote terughoudendheid gebruik worden gemaakt van de bijzondere bevoegdheid tot het toekennen van deze titulaire rang. Verder geldt ook hier dat de titulaire rang geen rol speelt bij het bepalen of iemand de meerdere is van een andere politieambtenaar.

In alle gevallen waarin de rang of de titulaire rang van hoofdcommissaris is toegekend, geldt dat de betrokkene de voor een hoofdcommissaris geldende onderscheidingstekens mag dragen. Overigens zijn er geen rechtspositionele – en dus ook geen financiële – consequenties verbonden aan de toekenning.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes


XNoot
1

Stb. 1994, 792, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 11 december 2001, Stb. 660.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 oktober 2003, nr. 198.

Naar boven