Besluit van 16 augustus 2003 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WEB in verband met de bekostiging van landelijke organen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, drs. Annette D.S.M. Nijs, MBA, van 17 februari 2003, nr. 2003/1179 (3758), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op artikel 2.4.1, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

De Raad van State gehoord (advies van 31 maart 2003, nr. W05.03.0068/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, drs. Annette D.S.M. Nijs, MBA, van 14 augustus 2003, nr. WJZ/2003/18050 (3758), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Artikel 4.2.4 van het Uitvoeringsbesluit WEB1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onder a, wordt de zinsnede «en voor zover deze eindtermen op 1 augustus voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor de rijksbijdrage wordt berekend, zijn vermeld in het Centraal register» vervangen door: en voor zover deze eindtermen op 1 augustus 2001 zijn vermeld in het Centraal register.

2. Het tweede lid wordt vervangen door twee nieuwe leden, luidende:

  • 2. De berekening volgens het eerste lid leidt tot een aantal punten voor het landelijk orgaan, rekenkundig afgerond op een half. Op het aantal punten, bedoeld in de eerste volzin, wordt vervolgens een correctie voor schaalvoordelen toegepast door dat aantal te vermenigvuldigen met een factor, zoals aangegeven in de navolgende tabel:

    aantal puntenfactor
    0,5 t/m 501
    51 t/m 600,95
    61 t/m 700,90
    71 t/m 800,85
    81 t/m 900,80
    91 t/m 1000,75
    101 t/m 1100,70
    111 en hoger0,65
  • 3. Elk landelijk orgaan heeft aanspraak op het gedeelte van het landelijk beschikbare budget, bedoeld in het eerste lid, naar rato van het aantal punten van elk landelijk orgaan nadat daarop de correctie, bedoeld in het tweede lid, is toegepast.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Laatstbedoeld besluit wordt niet genomen, voordat vier weken zijn verstreken nadat het onderhavige besluit is overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal, en evenmin indien binnen die termijn door of namens een der Kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der Kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het in dit besluit geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 16 augustus 2003

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

A. D. S. M. Nijs

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Uitgegeven de negende september 2003

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Inleiding

Aanleiding voor de wijziging van het Uitvoeringsbesluit WEB is de vernieuwing van de kwalificatiestructuur van het beroepsonderwijs. In de kwalificatiestructuur zijn de opleidingen in het beroepsonderwijs ondergebracht. Voor de opleidingen wordt per bedrijfstak of branche in de zogenoemde eindtermen aangegeven wat een deelnemer moet kennen en kunnen om in aanmerking te komen voor een diploma op een bepaald kwalificatieniveau. De kwalificatiestructuur dient onder meer als communicatie-instrument naar het onderwijsveld, de deelnemer en het bedrijfsleven. De partijen raken op die manier op de hoogte over de kennis en vaardigheden die worden gevraagd en worden aangeboden.

De kwalificatiestructuur vertoont echter een aantal gebreken. Het gaat met name om gebrek aan transparantie, duurzaamheid en flexibiliteit. Het aantal opleidingen is te groot (ruim 600) en de doorlooptijd van wijziging en vernieuwing is te lang. Dit is aanleiding geweest om de Vereniging Colo (Colo) te vragen een plan te maken voor de vernieuwing van de kwalificatiestructuur. Dit verzoek heeft geresulteerd in de notitie «Samen werken aan leren» dat in juli 2002 door Colo aan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen is aangeboden. Het is nu aan de landelijke organen om daadwerkelijk een nieuwe kwalificatiestructuur tot stand te brengen.

In dit besluit wordt de wettelijke term landelijke organen gebezigd. Inmiddels noemen de landelijke organen zich kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven.

Naar een competentiegerichte kwalificatiestructuur.

De eerder genoemde notitie stelt vernieuwing voor van de kwalificatiestructuur naar een competentiegerichte kwalificatiestructuur. De beschrijving aan de hand van competenties maakt dat in de kwalificatieprofielen meer de nadruk wordt gelegd op de vaardigheid van de deelnemer om kennis toe te passen en te onderhouden dan op de detailkennis zelf. Dit komt de flexibiliteit en de duurzaamheid van de opleidingen ten goede. Met de formats en criteria waarover de notitie spreekt, wordt bereikt dat eindtermendocumenten dezelfde «taal» hanteren, hetgeen de onderlinge vergelijkbaarheid van opleidingen bevordert. Tenslotte wordt deze inzet gemotiveerd door de overweging dat in veel verschillende beroepen dezelfde competenties worden vereist, waarbij alleen de toepassing in een andere context geschiedt. De beschrijving in competenties maakt dit zichtbaar, waardoor onnodige overlap in opleidingen kan worden weggenomen en de brede inzetbaarheid van de deelnemer duidelijk wordt.

Als gevolg van en tegelijk met de invoering van competenties in de kwalificatiestructuur wordt er gestreefd naar een vermindering van het aantal opleidingen. Op dit moment bestaat de kwalificatiestructuur uit ruim 630 opleidingen. Het streven is dit aantal te verminderen tot 120 à 140 kwalificatieprofielen.

Positie landelijke organen.

Eén van de wettelijke taken van de landelijke organen is het ontwikkelen en onderhouden van de kwalificatiestructuur. Een deel van de bekostiging (20%) van de landelijke organen is daarom gebaseerd op het aantal opleidingen dat elk landelijk orgaan verzorgt. De basis voor het aandeel dat een landelijk orgaan uit dit deel van de bekostiging ontvangt, is het aantal opleidingen van dat landelijk orgaan. Deze wijze van bekostiging vormt echter een belemmering voor de beoogde reductie van het aantal opleidingen. Immers, landelijke organen die al een vermindering van het aantal opleidingen hebben gerealiseerd, worden in deze systematiek benadeeld ten opzichte van landelijke organen die nog niet zo ver zijn en daardoor nog voor een relatief groter aantal opleidingen bekostiging ontvangen. Om deze reden is de landelijke organen voorgesteld de bekostiging gebaseerd op het aantal opleidingen te bevriezen. Colo heeft het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen bij brief van 16 september 2002 bericht dat het bestuur van Colo akkoord gaat met een bevriezing vanaf het bekostigingsjaar 2004, totdat er een bekostigingssystematiek op basis van de nieuwe kwalificatiestructuur is ontwikkeld. In deze brief is ook de methode voor de bevriezing aangegeven.

De landelijke organen hebben hierin aangegeven voor de bevriezing uit te gaan van de peildatum 1 augustus 2001. De reden hiervoor is dat de landelijke organen voor de besluitvorming uit wilden gaan van een stabiele situatie en hiervoor de situatie op 1 augustus 2001 hebben bekeken en gekozen. Uit deze beslissing van de landelijke organen vloeit voort dat opleidingen die na 1 augustus 2001 in het Centraal register beroepsopleidingen (Crebo) zijn opgenomen, geen invloed hebben op de bekostiging. Het aantal opleidingen dat tussen de peildatum van 1 augustus 2001 en 1 augustus 2002 van start is gegaan, bedraagt overigens slechts 11.

Voor de duidelijkheid vermeld ik dat de wijziging van het besluit overigens geen gevolgen heeft voor de bekostiging van de instellingen die deze opleidingen verzorgen.

De methode van bevriezing is neergelegd in de wijziging van artikel 4.2.4 en wordt toegelicht in de artikelsgewijze toelichting.

Gevoerd overleg

Een voorontwerp van dit besluit is op 9 december 2002 aan Colo voorgelegd. Colo heeft bij brief van 19 december 2002 aan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen meegedeeld zich met het voorontwerp te kunnen verenigen.

Financiële gevolgen

Aan dit besluit zijn geen financiële gevolgen verbonden.

Artikelen

Artikel I

De wijziging in artikel 4.2.4, eerste lid, onder a, behelst de «bevriezing» van de bekostiging van de landelijke organen voor wat betreft de maatstaf opleidingen. Deze bevriezing wordt gerealiseerd door voor de bekostiging van de komende jaren uit te gaan van het aantal opleidingen dat op 1 augustus 2001 (studiejaar 2001–2002) is opgenomen in het Crebo. Dit aantal wordt door de voorgestelde bevriezing niet meer jaarlijks geactualiseerd op het meest recente studiejaar, zoals dat voor de oude bekostigingssystematiek gebeurde. Op deze wijze kunnen landelijke organen de opleidingen omvormen tot competentiegerichte opleidingen en komen tot een reductie van het aantal opleidingen zonder dat dit gevolgen heeft voor de bekostiging. Zodra meer zicht komt op de wijze waarop de nieuwe kwalificatiestructuur wordt ingericht, zal in overleg met de landelijke organen een nieuwe bekostingssystematiek worden ontwikkeld.

Op verzoek van de landelijke organen wordt bij het berekenen van het aantal punten voor elk landelijk orgaan rekening gehouden met schaalvoordelen. Het uitgangspunt is dat een landelijk orgaan dat meerdere opleidingen beheert, door grotere ervaring bij het ontwikkelen van de opleidingen relatief minder kosten heeft. Hiermee wordt rekening gehouden door een correctie aan te brengen op het aantal punten (zoals die berekend zijn op grond van het eerste lid van artikel 4.2.4). De correcties leiden tot vermenigvuldigingsfactoren zoals vermeld in onderstaande tabel.

Aantal puntenVermenigvuldigen met factor
0,5 t/m 501
51 t/m 600,95
61 t/m 700,90
71 t/m 800,85
81 t/m 900,80
91 t/m 1000,75
101 t/m 1100,70
111 en hoger0,65

Tot en met de eerste 50 punten vindt nog geen correctie plaats. Na 50 punten wordt de vermenigvuldigingsfactor 5% lager per iedere tien punten. Vanaf 121 punten vindt geen verlaging van de vermenigvuldigingsfactor meer plaats en blijft de factor 0,65.

Ter verduidelijking van deze berekeningswijze volgt hierna een voorbeeld.

Het berekend aantal punten voor een landelijk orgaan bedraagt voor de correctie 64. De correctie wordt als volgt toegepast:

– De eerste 50 punten X factor 1 = 50 punten.

– Punten 51 t/m 60 X factor 0,95 = 9,5 punten.

– De laatste 4 punten X factor 0,90 = 3,6 punten.

– Het totaal aantal punten na correctie bedraagt dan: 50 + 9,5 +3,6 = 63,1.

Het nieuwe derde lid betreft in de eerste plaats een herformulering van de laatste volzin van het oude tweede lid. Laatstgenoemd lid maakte melding van verdeling van het in het eerste lid bedoelde gedeelte van het landelijk budget door de minister. De wijze van verdeling vloeit rechtstreeks voort uit de eerste twee leden van artikel 4.2.4 van het besluit. Om de suggestie te voorkomen dat de verdeling een besluit van de minister betreft, is het derde lid thans geformuleerd als aanspraak van de landelijke organen op een gedeelte van voormeld budget, naar rato van het aantal punten van elk landelijk orgaan. Voorts is daaraan toegevoegd dat verdeling van het betreffende budget geschiedt naar rato van het aantal punten dat aan een landelijk orgaan is toegekend nadat op dit puntenaantal een eventuele correctie als bedoeld in het tweede lid, is toegepast. Aldus werkt het bepaalde in het tweede lid door in het derde lid waar de wijze van verdeling van het budget geregeld is.

Artikel II

Het is de bedoeling dat de onderhavige wijziging van het Uitvoeringsbesluit WEB in het jaar 2004 toepassing vindt. Derhalve ben ik voornemens te bevorderen dat dit wijzigingsbesluit in werking treedt voor 1 januari 2004. Voorts is het streven dat het besluit reeds in september 2003 in het Staatsblad wordt gepubliceerd. De onderhavige wijziging van artikel 4.2.4 van het Uitvoeringsbesluit WEB dient op grond van artikel 2.4.1, derde lid, van de WEB aan de beide Kamers der Staten-Generaal te worden voorgelegd.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

A. D. S. M. Nijs


XNoot
1

Stb. 1999, 368, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 16 mei 2003, Stb. 233.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 oktober 2003, nr. 198.

Naar boven