Besluit van 25 augustus 2003, houdende wijziging van het Besluit aanwijzing Halt-feiten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 3 januari 2003, nr. 5202613/02/6;

Gelet op artikel 77e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

De Raad van State gehoord (advies van 31 januari 2003, nr. W03.03.0006/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 15 augustus 2003, nr. 5235978/03/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit aanwijzing Halt-feiten1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. « € 115 » wordt telkens vervangen door: € 150.

2. « € 700 » wordt telkens vervangen door: € 900.

3. « € 3 500 » wordt telkens vervangen door: € 4500.

4. De onderdelen h en j worden geletterd i en j. Er wordt een onderdeel ingevoegd, dat luidt:

h. de artikelen 72 en 73 van de Wet personenvervoer 2000 waarbij per dader de schade niet meer dan € 900 mag bedragen en de totale schade de € 4500 niet te boven mag gaan;.

B

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

Buiten de zaken genoemd in artikel 1, kan, na uitdrukkelijk verkregen toestemming van de officier van justitie, een voorstel tot Halt-afdoening worden gedaan in vergelijkbare zaken van eenvoudige aard waarbij sprake is van overlast veroorzakend gedrag van geringe ernst, indien:

a. een strafbaar feit van geringe ernst is begaan,

b. het strafbare feit, de ernst daarvan en de schuld van de verdachte eenvoudig zijn vast te stellen,

c. de omvang van de door het strafbare feit toegebrachte schade zich niet onderscheidt van die van de strafbare feiten genoemd in artikel 1,

d. het strafbare feit zich leent voor een pedagogische benadering, en

e. het strafbare feit de kern van het strafbare gedrag van de verdachte uitmaakt.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 25 augustus 2003

Beatrix

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de tweede september 2003

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Het jeugdstrafrecht voorziet in artikel 77e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), in een aanpak van jeugdigen die, na het plegen van een strafbaar feit van betrekkelijk geringe ernst, veelal voor het eerst met het strafrecht in aanraking komen. Deze afdoening wordt aangeduid als de Halt-afdoening en houdt in dat door deelname van de jeugdige aan een project wordt voorkomen dat het door de politie opgemaakte proces-verbaal aan de officier van justitie wordt gezonden.

In het Besluit aanwijzing Halt-feiten is omschreven welke delicten in aanmerking komen voor een Halt-afdoening. Deze delicten, zoals winkeldiefstal en vandalisme, worden Haltwaardige feiten genoemd.

Op grond van artikel 77e, derde lid, Sr heeft het College van procureurs-generaal de Aanwijzing Halt-afdoening (Stcrt. 1999, 82) uitgevaardigd, waarin nadere regels worden gegeven met betrekking tot de (categorieën van) strafbare feiten die in aanmerking komen voor een Halt-afdoening, de duur van de deelneming en de wijze waarop de toestemming van de officier van justitie kan worden verkregen.

Ingevolge de Aanwijzing Halt-afdoening wordt de door artikel 77e, eerste lid, Sr vereiste toestemming van de officier van justitie verondersteld aanwezig te zijn via delegatie van de afdoening aan daartoe aangewezen opsporingsambtenaren.

Voorts is in de aanwijzing opgenomen dat een Halt-afdoening kan plaatsvinden voor strafbare feiten die niet in het Besluit aanwijzing Halt-feiten zijn opgesomd. Voorwaarde daarvoor is dat de officier van justitie daarin in individuele gevallen uitdrukkelijk toestemt.

In een aantal arrondissementen blijkt de Halt-afdoening ruimer te worden toegepast dan het Besluit aanwijzing Halt-feiten voorschrijft. Omdat sprake is van een toename van het aantal Halt-afdoeningen bij niet-Haltwaardige feiten, heeft onderzoek plaatsgevonden naar de mate waarin dit voorkomt, de aard van de feiten, de procedure die daarbij wordt gehanteerd en de redenen om van het besluit af te wijken (Regioplan Onderzoek Advies en Informatie, Grensverkenningen: verslag van een onderzoek naar Halt-afdoeningen bij niet-Haltwaardige feiten, Amsterdam 2002). Gebleken is dat in de onderzochte arrondissementen voor zeer verschillende feiten een Halt-afdoening wordt toegepast, variërend van het opgeven van een valse naam, huisvredebreuk en belediging van een ambtenaar tot verduistering in dienstbetrekking, diefstal met braak en wapenbezit.

Bij de beoordeling of strafbare feiten in aanmerking komen voor opname in het Besluit aanwijzing Halt-feiten spelen de volgende inhoudelijke overwegingen een rol: het moet gaan om strafbare feiten van betrekkelijk geringe ernst, de ernst van de feiten moet eenvoudig te bepalen zijn, de feiten moeten zich lenen voor een pedagogische benadering, de schuldvraag moet eenvoudig te beantwoorden zijn en de feiten moeten eenvoudig vast te stellen zijn en betrekking hebben op het belangrijkste onderdeel van het strafbaar gedrag van de jongere.

Er moet niet voor een Halt-afdoening gekozen worden louter vanwege een snellere doorlooptijd of ingeval het bewijs niet compleet is. Indien zwaardere feiten worden toegevoegd aan de Haltwaardige feiten, kan in toekomstige gevallen een Halt-afdoening bij dergelijke feiten niet meer worden geweigerd.

Uit het onderzoek blijkt dat Halt de meest geëigende afdoening is bij grensverkennend, baldadig gedrag van geringe ernst van jongeren bij wie de kans klein wordt geacht dat zij een criminele carrière zullen ontwikkelen. Er blijkt echter geen overeenstemming te bestaan over de vraag welke gedragingen als grensverkennend, baldadig gedrag van geringe ernst kunnen worden aangemerkt. Gelet hierop is terughoudendheid aangewezen bij de voorgestelde uitbreiding van het aantal Haltwaardige feiten. Het Besluit aanwijzing Halt-feiten wordt niet uitgebreid met delicten zoals het opgeven van een valse naam, huisvredebreuk en belediging van een ambtenaar, omdat het hierbij veelal gaat om feiten die niet de kern uitmaken van het strafbare gedrag van de jongere. Verduistering in dienstbetrekking, diefstal met braak en wapenbezit worden evenmin opgenomen in het besluit, omdat het daarbij niet gaat om feiten van geringe ernst.

Gelet op de hiervoor geschetste overwegingen is uiteindelijk gekozen voor een beperkte uitbreiding van de aangewezen Halt-feiten. Het Besluit aanwijzing Halt-feiten wordt alleen uitgebreid met een aantal strafbare feiten die zijn opgenomen in de Wet personenvervoer 2000, omdat deze feiten qua aard en ernst vergelijkbaar zijn met de reeds bestaande Haltwaardige feiten.

Daarnaast wordt voorgesteld de uitzonderingsmogelijkheid die thans in de Aanwijzing Halt-afdoening is opgenomen, in het Besluit aanwijzing Halt-feiten op te nemen. Met uitdrukkelijke toestemming van de officier van justitie zal aldus een Halt-afdoening kunnen worden toegepast bij strafbare feiten die qua aard en ernst vergelijkbaar zijn met de expliciet in het besluit genoemde strafbare feiten. De criteria die de officier van justitie bij zijn beslissing dient te betrekken zijn in artikel 2 opgesomd, opdat de uitzonderingsbepaling zoveel mogelijk aansluit bij de expliciet genoemde Halt-feiten. Onder meer is vereist dat het strafbare feit de kern uitmaakt van het strafbare gedrag van de jongere.

Voorts worden de schadegrenzen bij Haltwaardige feiten aangepast in verband met de ontwikkeling van het prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie.

Voor een gedetailleerder toelichting op de voorgestelde wijzigingen wordt verwezen naar het artikelsgewijze gedeelte van deze toelichting. Het voorstel van een beperkte uitbreiding van de aangewezen Halt-feiten is ter advisering voorgelegd aan het College van procureurs-generaal, het Korpsbeheerdersberaad, de Raad van Hoofdcommissarissen, de Stichting Halt Nederland en de Raad van de Kinderbescherming. De betrachte terughoudendheid wordt door alle geraadpleegde instanties onderschreven.

Artikelsgewijs

A

Onderdelen 1, 2 en 3

De schadegrenzen van het Besluit aanwijzing Halt-feiten worden verhoogd, nu deze de afgelopen jaren niet zijn verhoogd en een verhoging aangewezen is in verband met de geldontwaarding. De hoogte van de schadegrenzen zijn berekend aan de hand van de mutaties in de consumentenprijsindex voor alle huishoudens over de periode 1996 tot en met 2002. De aldus gevonden bedragen van 138,68 euro, 844,12 euro en 4220,60 euro zijn naar boven afgerond op de ronde bedragen 150, 900 en 4500 euro. Deze afronding valt in het voordeel van de jeugdigen uit. Ten opzichte van de huidige bedragen 115, 700 en 3500 euro impliceert het voorstel dat de schadegrenzen met om en nabij de dertig procent worden verhoogd.

Onderdeel 4

Het Besluit aanwijzing Halt-feiten wordt uitgebreid met de artikelen 72 en 73 van de Wet personenvervoer 2000. In artikel 72 van de Wet personenvervoer 2000 is strafbaar gesteld het gebruik maken van het openbaar vervoer en de daartoe behorende voorzieningen op een zodanige wijze dat orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang wordt of kan worden verstoord. In artikel 73 van de Wet personenvervoer 2000 is strafbaar gesteld het niet navolgen van aanwijzingen betreffende de orde, rust, veiligheid of goede bedrijfsgang die door de vervoerder die het openbaar vervoer verricht, worden aangegeven. Deze strafbare feiten zijn qua aard en ernst vergelijkbaar met de huidige Haltwaardige feiten. In het algemene deel van deze toelichting is uiteengezet waarom de voorgestelde uitbreiding zich beperkt tot de artikelen 72 en 73 van de Wet personenvervoer 2000.

B

Voor feiten die niet in het Besluit aanwijzing Halt-feiten zijn opgenomen, is in de Aanwijzing Halt-afdoening van het College van procureurs-generaal bepaald dat een Halt-afdoening kan worden toegepast indien de officier van justitie daarvoor uitdrukkelijk toestemming verleent. Deze uitzonderingsbepaling blijft van kracht, maar wordt met het voorgestelde artikel 2 van het Besluit aanwijzing Halt-feiten formeel geregeld.

De officier van justitie mag alleen toestemming verlenen indien het gaat om feiten die qua ernst en aard vergelijkbaar zijn met de huidige Haltwaardige feiten. Om deze reden zijn de criteria die de officier van justitie bij zijn beslissing dient te betrekken, uitdrukkelijk in artikel 2 opgenomen. Met het openbaar ministerie is afgesproken dat de bepaling met terughoudendheid zal worden toegepast.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Stb. 1995, 62, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 22 januari 2002, Stb. 33.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 oktober 2003, nr. 198.

Naar boven