Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2003, 333 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2003, 333 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, M. Rutte, van 19 mei 2003, nr. SV/R&S/03/17524;
Gelet op artikel 72, vijfde lid, van de Werkloosheidswet, artikel 8, vierde lid, van de Wet inschakeling werkzoekenden, artikel 10, vijfde lid, en 15, tweede lid, van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten en artikel 44 en 73, vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
De Raad van State gehoord (advies van 8 juli 2003, nr. W12.03.0186/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 12 augustus 2003, nr. SV/R&S/03/54291;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit SUWI1 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 4.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a wordt na «verstrekken» een zinsnede toegevoegd, luidende: , voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de in de aanhef genoemde wetten.
b. In onderdeel g, wordt «de onderdelen a tot en met f» vervangen door: de onderdelen a tot en met f en h.
c. Onder vervanging van de punt aan het eind van onderdeel g door een puntkomma, wordt aan dit lid een onderdeel toegevoegd, luidende:
h. het UWV, onderscheidenlijk burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente op verzoek en uit eigen beweging kennis te geven van het gegronde vermoeden dat een persoon, van wie de inschakeling in de arbeid wordt bevorderd, onvoldoende medewerking verleent aan deze werkzaamheden, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de in de aanhef genoemde wetten door het UWV en burgemeester en wethouders.
2. In dit artikel wordt het woord «gemeentebestuur» telkens vervangen door: burgemeester en wethouders.
Artikel 4.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel b, wordt als volgt gewijzigd:
a. In ten tweede vervalt het woord «en».
b. Aan ten derde wordt, na de puntkomma, een woord toegevoegd, luidende: en.
c. Na ten derde wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
4°. een begroting van de kosten van de onder ten tweede bedoelde werkzaamheden;.
2. In het tweede lid vervalt «, tenzij het UWV voor het verrichten van die werkzaamheden schriftelijk goedkeuring heeft verleend».
Artikel 4.6 komt te luiden:
1. De subsidie op grond van artikel 4.3 bedraagt 50 procent van de werkelijk gemaakte kosten met een maximum van 50 procent van de begrote kosten.
2. De subsidie op grond van artikel 4.4 is gelijk aan het bedrag, bedoeld in het eerste lid.
3. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt betaald nadat de werkgever aan het UWV heeft aangetoond dat de kosten zijn gemaakt.
4. De subsidie, bedoeld in het tweede lid, wordt betaald nadat de betrokken arbeidsgehandicapte gedurende een aaneengesloten periode van ten minste 26 weken in een dienstbetrekking met een andere werkgever heeft gestaan dan wel na afloop van het jaar, dat de arbeidsgehandicapte als zelfstandige als bedoeld in artikel 4.4 arbeid heeft verricht.
5. Bij ministeriële regeling kan bepaald worden dat de subsidie, bedoeld in het eerste en tweede lid, bij of krachtens die regeling te bepalen bedragen niet overschrijdt.
Na artikel 5.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De SVB is bevoegd op verzoek, kosteloos, uit de door hem gevoerde administratie, aan de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen alle gegevens en inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de wet van 21 april 1955, Stb. 189 (en de daarbij behorende overeenkomst) en overeenkomstige wet- en regelgeving.
In artikel 5.9, derde lid, wordt de zinsnede «bedoeld in artikel 8 van de Wet REA» vervangen door: bedoeld in artikel 10 van de Wet REA.
Artikel 10 van het Besluit taakuitoefening Inspectie Werk en Inkomen2 komt te luiden:
1. De inspecteur-generaal verstrekt na iedere periode van vier kalendermaanden informatie aan de secretaris-generaal over de voortgang van de werkzaamheden van de Inspectie in de verstreken periode.
2. De secretaris-generaal en de inspecteur-generaal maken afspraken over de inrichting van de informatie, bedoeld in het eerste lid, en over de tijdstippen waarop deze informatie wordt verstrekt.
1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, met dien verstande dat artikel I, onderdeel D, terugwerkt tot en met 1 januari 2002.
2. De periode met betrekking waartoe voor de eerste maal in 2003 toepassing wordt gegeven aan artikel 10 van het Besluit taakuitoefening Inspectie Werk en Inkomen, zoals dit artikel komt te luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, wordt in overleg tussen de secretaris-generaal en de inspecteur-generaal vastgesteld.
Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. J. de Geus
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
M. Rutte
Uitgegeven de achtentwintigste augustus 2003
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Dit besluit strekt tot wijziging van het Besluit SUWI op vijf onderdelen alsmede van het Besluit taakuitoefening Inspectie Werk en Inkomen. De wijzigingen zijn in één besluit vervat uit overwegingen van wetgevingseconomie. De wijzigingen neergelegd in artikel I, onderdeel A en artikel II zijn volgens voorschrift overgelegd aan het parlement. Het hierover gevoerde algemeen overleg heeft geen wijzigingen opgeleverd.
In artikel 4.1, eerste lid, onderdeel a, is de gegevensuitwisseling geregeld tussen reïntegratiebedrijven of arbodiensten en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en burgemeester en wethouders (B&W). In de door partijen te sluiten contracten dient geregeld te zijn dat de reïntegratiebedrijven of arbodiensten verplicht zijn op verzoek alle gegevens en inlichtingen omtrent de reïntegratiewerkzaamheden te verstrekken aan UWV of B&W. Niet is aangegeven dat die gegevens en inlichtingen mede betrekking hebben op het onvoldoende meewerken aan de reïntegratiewerkzaamheden door de te reïntegreren persoon. In verband met de kenbaarheid van de gegevens, die worden uitgewisseld tussen publieke en private partijen is het wenselijk het verstrekken van inlichtingen over het onvoldoende meewerken expliciet te regelen en daarbij ook te bepalen dat deze gegevens niet alleen op verzoek maar ook uit eigen beweging door het reïntegratiebedrijf of de arbodienst aan het UWV of B&W moeten worden verstrekt.
Het UWV en B&W kunnen, als vastgesteld wordt dat er sprake is van onvoldoende meewerken, overgaan tot sanctieoplegging. Zij kunnen de gegevens over de mate van meewerken uitsluitend verkrijgen via het reïntegratiebedrijf, dat immers contact heeft met de cliënt en dat een indruk kan geven over de mate van meewerken. Gezien het belang van de gegevensuitwisseling voor de handhaving wordt deze gegevensuitwisseling expliciet in het Besluit opgenomen. Daarom is onderdeel h aan het eerste lid van artikel 4.1 toegevoegd.
De te verstrekken gegevens betreffen geen medische gegevens.
Door de voorgestelde wijziging van artikel 4.1, eerste lid, onderdeel g, dient de in het nieuwe onderdeel h opgenomen verplichting tot kennisgeving van onvoldoende meewerken van de betrokken persoon, ook opgenomen te worden in een overeenkomst waarbij een reïntegratiebedrijf of arbodienst werkzaamheden laat verrichten door een ander(e) reïntegratiebedrijf of arbodienst.
Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) heeft in zijn advies over de wijziging van artikel 4.1 voorgesteld om in de tekst van zowel onderdeel a als onderdeel h van dat artikel tot uitdrukking te brengen dat de gegevensverwerking noodzakelijk moet zijn in het kader van de reïntegratie. Gezien dit advies is in de onderdelen a en h van artikel 4.1 het noodzakelijkheidscriterium opgenomen.
De grondslag voor het verstrekken van persoonsgegevens door reïntegratiebedrijven en arbodiensten aan het UWV en B&W is gelegen in artikel 8, onder e, van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De gegevensuitwisseling is namelijk noodzakelijk voor de goede vervulling van de publiekrechtelijke taak door het UWV en B&W. Op het moment dat er geen gegevens uitgewisseld mogen worden, hebben UWV en B&W geen mogelijkheden om signalen te ontvangen over de mate van meewerken door een cliënt.
Tenslotte wordt, uit oogpunt van consistent en eenduidig woordgebruik, in artikel 4.1 het woord «gemeentebestuur» telkens vervangen door: burgemeester en wethouders. Deze wijziging loopt vooruit op de aanpassing van lagere SZW-regelgeving naar aanleiding van de Wet dualisering gemeentebestuur die op 7 maart 2002 in werking is getreden.
De verantwoordelijkheid van de werkgever voor de reïntegratie van zijn arbeidsgehandicapte werknemers is met de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) en de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op 1 januari 2002 sterk uitgebreid. De werkgever is vanaf deze datum verantwoordelijk voor de reïntegratie van zijn werknemer binnen het eigen bedrijf (het zgn. eerste spoor). Ook is het vanaf deze datum mogelijk voor een werkgever om vrijwillig opdrachtgever voor de reïntegratie van zijn arbeidsgehandicapte werknemer in het bedrijf van een andere werkgever (zgn. tweede spoor) te zijn. Vanaf 1 januari 2003 is de werkgever verplicht verantwoordelijk voor het tweede spoor, indien die werknemer op of na 1 januari 2003 ziek is geworden.
Voor de financiering van de trajecten gericht op de reïntegratie van arbeidsgehandicapte werknemers in het bedrijf van een andere werkgever kan de werkgever subsidie aanvragen bij het UWV. De subsidies kunnen zowel worden aangevraagd door vrijwillige als door verplichte opdrachtgevers.
Om in aanmerking te komen voor de basissubsidie dient de werkgever een advies (over het bestaan van passende arbeid in het eigen bedrijf) van de arbodienst en een trajectplan aan het UWV over te leggen. Dat trajectplan dient volgens artikel 4.3, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit SUWI een aantal onderwerpen te bevatten. Deze onderwerpen zijn: gegevens over de werknemer, een beschrijving van de werkzaamheden waaruit het traject bestaat en de verwachte begin- en einddatum van die werkzaamheden. Met de wijziging van artikel 4.3, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit SUWI wordt de voorwaarde opgenomen dat het trajectplan ook een begroting van de kosten van de voorgenomen reïntegratiewerkzaamheden bevat. Het UWV heeft dit vereiste op dit moment ook al in haar uitvoeringsvoorwaarden staan. Het betreft dus een formalisering van de uitvoeringspraktijk.
Het trajectplan zal in de praktijk een uitwerking zijn van het door de werkgever in samenwerking met zijn arbodienst of reïntegratiebedrijf opgestelde plan van aanpak om de arbeidsgehandicapte werknemer te reïntegreren naar passende arbeid. Er kan daarbij van worden uitgegaan, dat voor de reïntegratie van de werknemer doelmatige reïntegratie-activiteiten worden overeengekomen. Dit dient het UWV op basis van het trajectplan en de begroting globaal te kunnen beoordelen. Het is ongewenst dat indien de trajectkosten achteraf hoger uitvallen dan in het trajectplan en de begroting aangegeven, de subsidie daardoor ook hoger uitvalt. Derhalve wordt in artikel 4.6 het volgende geregeld:
• Basissubsidie: de hoogte bedraagt 50% van de werkelijk gemaakte kosten, tot een maximum van 50% van de begrote kosten, van een reïntegratietraject. Deze subsidie wordt verstrekt indien de arbeidsgehandicapte werknemer niet meer kan worden herplaatst in een functie bij de eigen werkgever; en een
• Plaatsingssubsidie: de hoogte bedraagt eveneens 50% van de werkelijk gemaakte kosten, tot een maximum van 50% van de begrote kosten. Deze subsidie wordt verstrekt indien de werknemer gedurende ten minste 6 maanden wordt geplaatst in een functie buiten het bedrijf van de werkgever. Tevens wordt de subsidie verstrekt indien de werknemer in een periode van één jaar gedurende 26 weken als zelfstandige inkomsten heeft verworven waardoor hij geen recht meer heeft op een inkomensvervangende uitkering anders dan een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Het UWV kan de aanvraag globaal beoordelen op basis van de in te zetten werkzaamheden. Het trajectplan en de begroting zijn hierbij uitgangspunt. De toevoeging, dat het UWV toestemming kan verlenen voor andere werkzaamheden dan in het trajectplan zijn overeengekomen, komt te vervallen, omdat door die toevoeging het UWV de werkzaamheden inhoudelijk zou moeten beoordelen.
Het kan voorkomen, dat de kosten van de trajecten een zodanige omvang hebben, dat de subsidie op de wijze als in artikel 4.6 geregeld buitensporig hoog wordt. Om die reden is in artikel 4.6 bepaald, dat aan de subsidie een maximum kan worden verbonden. Bij ministeriële regeling wordt bepaald dat voor dit maximum verschillende bedragen kunnen worden vastgesteld.
Uitvoeringstechnisch commentaar UWV
Onderhavig besluit is op 19 december 2002 voor uitvoeringstechnisch commentaar aan het UWV voorgelegd. In zijn advies van 11 februari 2003 heeft het UWV te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen de wijziging van artikel 4.1 van het Besluit SUWI.
Tegen de voorgestelde wijziging van artikel 4.3 en 4.6 van het Besluit SUWI heeft het UWV bezwaren geuit. Dit is aanleiding geweest om het besluit en de toelichting aan te passen. Op grond van artikel 4.3, tweede lid, van het Besluit SUWI kon de werkgever een aanvulling op het trajectplan indienen op grond waarvan het UWV toestemming voor aanvullende werkzaamheden kon geven. Dat strookt niet met het beleid alleen op basis van een begroting te subsidiëren en het UWV de trajecten niet te laten beoordelen. Het UWV heeft opgemerkt dat hij de doelmatigheid van een traject niet kan beoordelen. Derhalve is besloten om artikel 4.3, tweede lid van het Besluit SUWI aan te passen.
In overleg met het UWV is de wijze aangepast waarop voorkomen kan worden dat de kosten van een traject, en dus ook het subsidiebedrag buitensporig hoog worden. Op grond van een ministeriële regeling, zoals bedoeld in artikel 4.6, vijfde lid, Besluit SUWI kan een maximumbedrag aan de subsidie worden verbonden.
Het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit SUWI is op 19 december 2002 voor advies voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Administratieve Lasten (Actal). Dit advies is op 23 januari 2003 ontvangen. Naar aanleiding van dit advies is de toelichting van dit besluit op verschillende punten aangevuld.
Deze wijziging heeft een beperkte toename van de administratieve lasten tot gevolg. De gegevensuitwisseling over de mate van medewerking wordt namelijk verplicht gesteld. Aangenomen wordt dat bij 10% van het totale aantal reïntegratietrajecten het reïntegratiebedrijf een melding aan het UWV doet. Uitgaande van 75 000 trajecten op jaarbasis levert dit een administratieve lastenverzwaring op van ongeveer € 85 000. Zoals reeds opgemerkt betekent deze wijziging feitelijk een formalisering van de uitvoeringspraktijk.
De administratieve lasten die voorzien waren bij de inwerkingtreding van de Wet SUWI nemen toe vanwege de wijzigingen in het Besluit SUWI. De werkgevers zullen namelijk een begroting bij hun trajectplan moeten opnemen. Dit betreft een formalisering van de uitvoeringspraktijk, waaraan materieel gezien geen extra administratieve lasten vastzitten. Bij een geraamd aantal van ongeveer 33 000 trajectplannen komt dit neer op een administratieve lastenverhoging van in totaal € 0,6 mln.
Verder heeft Actal geadviseerd om in te gaan op alternatieven in de uitvoeringstechnische sfeer. Deze wijziging is ook voorgelegd voor uitvoeringstechnisch commentaar aan het UWV. Zoals hierboven reeds vermeld, heeft dit commentaar geleid tot een inhoudelijke wijziging van het ontwerpbesluit. Er worden in het Besluit SUWI geen regels gesteld omtrent de wijze waarop de begroting bij een trajectplan moet worden ingediend.
De Stichting Administratie Indonesische Pensioenen (hierna: SAIP) is op grond van de wet van 21 april 1955, Stb.189, en de daarbij behorende overeenkomst belast met – kort gezegd – de uitbetaling van pensioenen aan onder meer voormalig overheidspersoneel van Indonesië en de nagelaten betrekkingen daarvan.
De SAIP was een van de instellingen via welke de SVB destijds de AOW- en ANW-uitkeringen uitbetaalde. De stichting beschikte over een vergunning tot gecombineerde uitbetaling van AOW- en ANW-uitkeringen met Indonesische pensioenen op grond van de (toenmalige) artikelen 19, lid 5 van de AOW en 48, lid 2 van de ANW. De gecombineerde uitbetaling werd mogelijk gemaakt om fiscaal-technische redenen. Voor de uitvoering ervan ontving de SAIP de benodigde gegevens van de SVB. De koppeling leek minder werk voor de SVB te betekenen, maar in de praktijk bleek dit niet het geval. Onder andere om die reden is de mogelijkheid van gecombineerde uitbetaling ingevolge de Wet van 13 december 2000, Stb. 593, per 1 januari 2002 komen te vervallen. Sedert die datum is de SVB dus uitsluitend zelf belast met de uitbetaling van AOW- en ANW-uitkeringen.
De vergunning aan de SAIP gold tot 1 september 2001. Vanaf die datum beschikt de SAIP dus niet meer over de van de SVB afkomstige gegevens, die zij nodig heeft voor de uitbetaling van de Indonesische pensioenen. De taken van de SAIP zijn op een lijn te stellen met die van een pensioenfonds in de zin van de Pensioen- en Spaarfondsenwet dat op basis van artikel 73, eerste lid, onder a van de Wet SUWI de daartoe benodigde gegevens ontvangt van de SVB. Ten behoeve van de voortzetting van de taken van de SAIP wordt er in het voorgestelde artikel in voorzien dat de SVB de noodzakelijke gegevens aan de SAIP kan blijven verstrekken.
Aangezien de gecombineerde uitbetaling per 1 januari 2002 is komen vervallen, werkt de onderhavige wijziging terug tot die datum.
De onderhavige wijziging is in concept voor beoordeling van de uitvoerbaarheid voorgelegd aan de SVB. De SVB heeft aangegeven uit oogpunt van uitvoerbaarheid zich in het besluit te kunnen vinden.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt een onjuiste verwijzing in het Besluit SUWI te corrigeren.
De wijziging van dit artikel strekt ertoe de periode waarop de voortgangsrapportage van de inspecteur-generaal (IG) aan de secretaris-generaal (SG) betrekking heeft in overeenstemming te brengen met de periode die op het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt toegepast bij de begrotingsuitvoeringsrapportage; op basis daarvan wordt de uitputting van de begroting en de voortgang van de werkzaamheden van de dienstonderdelen bewaakt. Dit betekent wijziging van de geldende kwartaalrapportage in een viermaandelijkse rapportage. Het tijdstip waarop de begrotingsuitvoeringsrapportage na afloop van de verslagperiode wordt uitgebracht pleegt per verslagperiode te worden bepaald. Op grond van het tweede lid zal bij dit tijdstip voor de rapportage van de inspecteur-generaal kunnen worden aangesloten.
Afhankelijk van het tijdstip waarop de overgang van kwartaalrapportage naar viermaandelijkse rapportage van kracht wordt, zijn er met betrekking tot de rapportage over de eerste kwartalen van 2003 verschillende situaties denkbaar, met meer en minder overlappingen van dan wel lacunes in de perioden waarover moet worden gerapporteerd. Teneinde hieraan op praktische wijze een mouw te kunnen passen is bepaald dat de SG en de IG in onderling overleg bepalen welke verslagperiode voor de eerste keer zal worden gehanteerd.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. J. de Geus
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
M. Rutte
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 september 2003, nr. 173.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2003-333.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.