Besluit van 22 januari 2003 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit accijns

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 10 december 2002, nr. WV 2002/430M, directoraat-generaal voor Fiscale Zaken, directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;

Gelet op de artikelen 66 en 80 van de Wet op de accijns;

De Raad van State gehoord (advies van 19 december 2002, nr. W06.02.0560/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 20 januari 2003, nr. WV 2002/514U, directoraat-generaal voor Fiscale Zaken, directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Uitvoeringsbesluit accijns1 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 21 vervalt.

B. In artikel 21a, eerste lid, wordt «van andere accijnsgoederen dan de in artikel 21 bedoelde minerale oliën die worden gebruikt» vervangen door: van accijnsgoederen, andere dan voor de voortstuwing bestemde minerale olie, die worden gebruikt.

C. Artikel 34, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Het bescheid mag niet ouder zijn dan zes dagen.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 februari 2003.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 22 januari 2003

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

S. R. A. van Eijck

Uitgegeven de dertigste januari 2003

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Het onderhavige besluit strekt tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit accijns en heeft betrekking op de wijze waarop de vrijstelling van accijns wordt verleend voor minerale olie die wordt gebruikt voor de aandrijving van luchtvaartuigen, andere dan plezierluchtvaartuigen, en op het toezicht op het vervoer van accijnsgoederen, andere dan tabaksprodukten.

2. Minerale olie voor de luchtvaart (artikel I, onderdelen A en B)

Ingevolge artikel 66 van de Wet op de accijns wordt (onder meer) vrijstelling van accijns verleend voor minerale olie die wordt gebruikt voor de aandrijving van luchtvaartuigen, andere dan plezierluchtvaartuigen. Deze vrijstelling wordt op dit moment nog in alle gevallen verleend aan de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats van waaruit de minerale olie wordt geleverd in het luchtvaartuig. Ingevolge artikel X, onderdelen B en C, van de Wet houdende wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Belastingplan 2003 Deel II; Stb. 617), is deze systematiek per 1 januari 2003 gewijzigd. De rechtstreekse vrijstellingverlening als hiervoor beschreven is nog slechts van toepassing op de halfzware olie die als reactiemotorbrandstof (kerosine) wordt gebruikt voor de aandrijving van straalvliegtuigen. De vrijstelling voor andere minerale oliën (voornamelijk benzine) die wordt gebruikt in veelal kleinere propellervliegtuigen is gerealiseerd door middel van een teruggaafsysteem. De achtergrond van deze wijziging is dat kerosine vrijwel altijd wordt gebruikt voor de aandrijving van straalvliegtuigen die niet of nauwelijks voor pleziervluchten worden gebruikt en waarvoor de vrijstelling dus in vrijwel alle gevallen terecht wordt verleend. De aard van de vluchten van kleinere propellervliegtuigen is vrij divers waardoor achteraf soms blijkt dat de vrijstelling ten onrechte is verleend met als consequentie dat de accijns alsnog moet worden geheven. Een en ander is meer uitgebreid toegelicht in paragraaf 3.4.2. van het algemeen deel van de memorie van toelichting bij het Belastingplan 2003 Deel II (Kamerstukken II 2002/03, 28 608, nr. 3).

Ingevolge artikel 21 van het Uitvoeringsbesluit accijns wordt bij een rechtstreekse vrijstellingverlening bij uitslag uit de accijnsgoederenplaats, door de eigenaar van het luchtvaartuig of diens gemachtigde aan de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats een verklaring overgelegd waarin hij vermeldt dat de aan hem te leveren minerale olie zal worden gebruikt voor de aandrijving van een luchtvaartuig, anders dan een plezierluchtvaartuig. In het spraakgebruik wordt deze verklaring ook wel «bunkerverklaring» genoemd. Deze bunkerverklaring dient voor elke leverantie afzonderlijk te worden verstrekt. Nu de rechtstreekse vrijstellingverlening is beperkt tot alleen de kerosine, met als achtergrond het feit dat deze vrijwel nooit voor plezierluchtvaart wordt gebruikt, is het niet langer noodzakelijk om de bunkerverklaring in stand te houden. De administratie maakt al een afdoende controle mogelijk op de correctheid van de verleende vrijstelling van de vanuit de accijnsgoederenplaats uitgeslagen kerosine. Om die reden kan artikel 21 vervallen (onderdeel A). De wijziging van artikel 21a betreft een redactionele aanpassing in verband met het vervallen van artikel 21 (onderdeel B).

3. Aantonen herkomst (Artikel I, onderdeel C)

Op grond van artikel 80 van de Wet op de accijns kunnen bij algemene maatregel van bestuur ter verzekering van de heffing van accijns regels worden gesteld met betrekking tot het vervoer, het leveren en het voorhanden hebben van accijnsgoederen buiten een accijnsgoederenplaats. Deze regeling is onder meer uitgewerkt in artikel 34 van het Uitvoeringsbesluit accijns. Ingevolge deze bepaling dient bij het vervoer van accijnsgoederen die al zijn uitgeslagen een bescheid aanwezig te zijn aan de hand waarvan de herkomst kan worden aangetoond. Deze regel strekt ertoe het mogelijk te maken na te gaan of accijnsgoederen, die zich bevinden buiten een accijnsgoederenplaats, op regelmatige wijze in de heffing zijn betrokken. In artikel 34 van het Uitvoeringsbesluit accijns is tevens bepaald dat het bescheid niet ouder mag zijn dan twee dagen indien sprake is van vervoer over de weg en vijf dagen indien sprake is van vervoer op andere wijze.

In verband met de problemen rondom de geldigheidsduur is er aanleiding gevonden om deze voor alle gevallen te verruimen tot zes dagen. Uit het oogpunt van controle bestaan hiertegen geen bezwaren. Zo wordt bijvoorbeeld voorkomen dat bij verkoop van wijn aan particulieren de termijn van geldigheid te kort is omdat de particulier niet in alle gevallen bij de eerste aanbieding thuis wordt getroffen en de wijn dan meermalen moet worden aangeboden.

4. Administratieve lasten

Met betrekking tot de effecten voor de administratieve lasten kan het volgende worden opgemerkt. De twee wijzigingen leiden beide tot een verlaging van de administratieve lasten. In totaal betreft het naar verwachting een verlaging met maximaal € 50 000 structureel.

De Staatssecretaris van Financiën,

S. R. A. van Eijck


XNoot
1

Stb. 1991, 754, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 13 december 2002, Stb. 635.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven