Besluit van 3 juli 2003 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit en enkele op de Wet op de gevaarlijke werktuigen en de Warenwet gebaseerde algemene maatregelen van bestuur in verband met de integratie van de Wet op de gevaarlijke werktuigen in de Warenwet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, M. Rutte, van 17 december 2002, Directie Arbeidsveiligheid en -gezondheid, nr. A&G/W&P/02/90073, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, gedaan mede namens Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op de artikelen 16, eerste tot en met derde en tiende lid, 20, eerste lid, 30, derde lid, en 33, tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, de artikelen 1, 3 tot en met 11, 11a, 13, 14, 16 en 32b, eerste lid, van de Warenwet, artikel 8.40 van de Wet milieubeheer, artikel 21, onder c, van de Stoomwet, artikel 43, eerste lid, onder c, van de Woningwet en artikel 26, vierde lid, van de Archiefwet 1995;

De Raad van State gehoord (advies van 6 maart 2003, nr. W12.02.0575/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 30 juni 2003, Directie Arbeidsveiligheid en -gezondheid, nr. A&G/W&P/03.42377 in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, uitgebracht mede namens Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Arbeidsomstandighedenbesluit1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.5a, eerste lid, onderdeel e, komt te luiden:

e. beschikt over een registratiesysteem waarin de gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op de uitvoering van haar taken, op een systematische wijze zijn vastgelegd. Aan de hand van deze gegevens is het gecertificeerde product of kwaliteitssysteem dan wel de gecertificeerde persoon afdoende te identificeren;

B

In artikel 1.5b, tweede lid, wordt «een afschrift van de afgesloten verzekering» vervangen door: een afschrift van de polis van de afgesloten verzekering.

C

In artikel 1.5c, tweede lid, wordt «en andere belanghebbenden» vervangen door «en de certificaathouders» en wordt «de certificaathouder» vervangen door «de certificaathouders».

D

In artikel 2.29 wordt «de artikelen 3, 5, eerste lid, tweede lid» vervangen door: de artikelen 3, 5, eerste en derde lid.

E

Artikel 3.40 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c komt te luiden:

c. de plaats in de winkel in een benzinestation waar de kassa zich bevindt, is omgeven door kogelwerend en slagvast materiaal dat tenminste voor een deel doorzichtig is, en

2. Onderdeel d komt te luiden:

d. op het sluitingstijdstip van het benzinestation zijn tenminste twee aldaar werkzame personen ter plaatse aanwezig.

F

In artikel 4.4, vijfde lid, wordt «Besluit explosieveilig materieel» vervangen door: Warenwetbesluit explosieveilig materieel.

G

Artikel 4.54 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot derde tot en met zesde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. In afwijking van artikel 4.45, tweede lid, onder d, kunnen bij het uitvoeren van werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid elektrisch of pneumatisch aangedreven verspanende werktuigen worden gebruikt met een toerental hoger dan 100 omwentelingen per minuut of met een lineaire zaagsnelheid groter dan 25 meter per minuut, indien deze zijn voorzien van een afzuigsysteem of een andere voorziening, zodanig dat de concentratie van asbest- of crocidolietstof in de lucht, bedoeld in artikel 4.55, eerste lid, onder d, niet wordt overschreden.

2. In het tot zesde vernummerde lid wordt «derde lid» vervangen door «vierde lid» en wordt «vierde lid» vervangen door «vijfde lid».

H

Artikel 4.55 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt «artikel 4.54, derde lid» vervangen door: artikel 4.54, vierde lid.

2. In het eerste lid, onder g, wordt «artikel 4.54, vierde lid» vervangen door: artikel 4.54, vijfde lid.

I

Artikel 7.4a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het zevende lid wordt «Besluit veiligheid attractieen speeltoestellen» vervangen door: Warenwetbesluit attractieen speeltoestellen.

2. In het negende lid vervalt onderdeel a en worden de onderdelen b tot en met d verletterd tot a tot en met c.

3. In het negende lid komt het tot b geletterde onderdeel te luiden:

b. liften en bouwliften voor personenvervoer waarop het Warenwetbesluit liften van toepassing is;.

4. In het elfde lid wordt «Besluit drukapparatuur» vervangen door: Warenwetbesluit drukapparatuur.

5. In het twaalfde lid, onderdeel b, wordt «Besluit containers» vervangen door: Warenwetbesluit containers.

6. Aan het twaalfde lid worden, onder vervanging aan het slot van onderdeel b van de punt door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

c. hijskranen waarop de artikelen 6d tot en met 6f van het Warenwetbesluit machines van toepassing zijn;

d. transportsteigers waarop het Warenwetbesluit liften van toepassing is.

J

Artikel 7.19 vervalt.

K

In artikel 7.29, eerste lid, wordt «de artikelen 7.19 en 7.20, zesde, zevende, achtste en negende lid,» vervangen door: artikel 7.20, zesde, zevende, achtste en negende lid,.

L

Artikel 8.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste volzin vervalt «Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen en het».

2. In de tweede volzin wordt «genoemde besluiten» vervangen door: genoemd besluit.

M

In artikel 9.3, tweede lid, onder c, wordt «4.54, vierde en vijfde lid» vervangen door: 4.54, vijfde en zesde lid.

N

Artikel 9.9a, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt «de artikelen 6.27 en 6.29» vervangen door: de artikelen 6.27, 6.29 en 6.29a.

2. In onderdeel d wordt «de artikelen 4.18, eerste lid en 6.29a» vervangen door: artikel 4.18, eerste lid.

O

Artikel 9.9b, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel d wordt «4.54, tweede tot en met vijfde lid» vervangen door: 4.54, derde tot en met zesde lid.

2. In onderdeel g vervalt: 7.19, eerste en tweede lid, vierde tot en met achtste lid, en elfde lid,.

3. In onderdeel j wordt «de artikelen 4.4, vierde lid,» vervangen door: de artikelen 3.4, 3.5, 3.11, 3.12, 3.13, 4.4, vierde lid,.

P

In artikel 9.9c, eerste lid, onderdeel d, wordt in numerieke volgorde ingevoegd: 4.54, tweede lid.

Q

In artikel 9.19, onderdeel g, vervalt: 7.19, eerste tot en met zesde lid,.

ARTIKEL II

Het Besluit containers2 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

a. container: met hoekstukken toegeruste houder, in gebruik of ten gebruike in het internationale vervoer, die ingericht is om meermalen te worden gebruikt voor het vervoer van goederen op of in een vervoermiddel, zonder tussentijdse in- of uitlading van die goederen;

2. Onderdeel d komt te luiden:

d. wet: Warenwet;

3. Onderdeel e komt te luiden:

e. aangewezen instelling: een krachtens artikel 7a van de wet met betrekking tot de keuring van containers aangewezen instelling.

B

Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

Dit besluit is niet van toepassing op:

1°. containers voor het vervoer met behulp van luchtvaartuigen;

2°. containers met een door de vier bodemhoeken begrensde oppervlakte van minder dan 14 m2 of, bij aanwezigheid van bovenhoekstukken, van minder dan 7 m2;

3°. containers, zijnde wissellaadbakken, overeenkomstig bij ministeriële regeling gestelde regels.

C

Voor artikel 2 wordt een opschrift ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK IA. VERBODSBEPALINGEN

D

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

  • 1. Het is verboden containers die niet voldoen aan de vervaardigingsvoorschriften van hoofdstuk II, te vervaardigen, te verhandelen of te gebruiken.

  • 2. Het is verboden containers te verhandelen of te gebruiken anders dan met inachtneming van de voorschriften bij of krachtens dit besluit gesteld met betrekking tot de aanduiding en het bezigen van vermeldingen.

  • 3. Het is verboden containers te verhandelen of te gebruiken, indien de bij of krachtens dit besluit voorgeschreven keuringsprocedures niet in acht zijn genomen.

  • 4. Het is verboden containers te behandelen of te vervoeren anders dan met inachtneming van de voorschriften bij of krachtens dit besluit gesteld met betrekking tot de wijze van vervoeren en behandelen.

E

In artikel 3 wordt het zinsdeel «Een container moet van zodanige materialen vervaardigd zijn en ook overigens zodanig uitgevoerd zijn» vervangen door: Een container is van zodanige materialen vervaardigd en is ook overigens zodanig uitgevoerd.

F

Artikel 5, eerste lid, komt te luiden:

1. Een container wordt gekeurd.

G

In de artikelen 5, tweede en derde lid, 7, tweede lid, 9, 9a, 13b, onderdeel c, en 13c wordt «keuringsinstantie» telkens vervangen door: aangewezen instelling.

H

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6

Een te keuren container wordt in bedrijfsvaardige staat voor keuring beschikbaar gesteld.

I

De aanhef van artikel 7, eerste lid, komt te luiden:

Bij toepassing van artikel 5, tweede lid, gaat de aanvraag van de keuring vergezeld van:

J

Na artikel 8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8a

  • 1. Nadat de keuring heeft plaatsgevonden worden containers die naar het oordeel van de aangewezen instelling voldoen aan artikel 3 voorzien van een merk van goedkeuring.

  • 2. Bij toepassing van artikel 5, tweede lid, wordt iedere container die overeenkomstig het goedgekeurde, het type kenmerkende monster is vervaardigd zonder nadere keuring van een merk van goedkeuring voorzien.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot:

    a. het merk van goedkeuring;

    b. het bevoegd verklaren van fabrikanten en handelaren tot het aanbrengen van het merk van goedkeuring en

    c. de gelijkstelling van in het buitenland aangebrachte merken van goedkeuring met de in het eerste en tweede lid bedoelde merken van goedkeuring.

    Aan een bevoegdverklaring als bedoeld onder b kunnen voorschriften worden verbonden.

K

In artikel 10 wordt «moet ervoor zorgen» vervangen door: zorgt ervoor.

L

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «moet ervoor zorgen» vervangen door: zorgt ervoor.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Voor de naleving van het eerste lid wordt de container in elk geval na verloop van ten hoogste vijf jaren sedert de datum van gereedkoming en vervolgens telkens na verloop van ten hoogste twee-en-een-half jaar op zijn veilige staat onderzocht.

M

Artikel 12 komt te luiden:

Artikel 12

  • 1. De eigenaar van een container zorgt ervoor dat op de container, indien deze wordt vervoerd, verhandeld of gebruikt, duidelijk de maand en het jaar vermeld zijn, voor het begin waarvan de container ingevolge artikel 11, tweede lid, moet worden onderzocht.

  • 2. Voor de naleving van het eerste lid wordt de vermelding met betrekking tot de tweeënhalfjaarlijkse onderzoekingen op of zoveel mogelijk nabij het merk van goedkeuring aangebracht, tenzij daaromtrent bij regeling van Onze Minister een andere regel is gesteld.

  • 3. Ontheffing van het eerste lid bepaalde wordt slechts verleend, indien de eigenaar aantoont dat de container regelmatig op zijn veilige staat wordt onderzocht.

N

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13

De eigenaar van een container waarvan geen meerdere onderling gelijke exemplaren worden vervaardigd, zorgt ervoor dat, indien de container wordt vervoerd, verhandeld, gebruikt, hersteld, onderhouden of nagezien, het merk van goedkeuring duurzaam aangebracht is op een goed zichtbare en zo weinig mogelijk kwetsbare plaats op de container nabij andere wettelijk voorgeschreven aanduidingen.

O

In artikel 13a wordt 'indien deze wordt voorhanden gehouden, afgeleverd, vervoerd, gebruikt of ten toon gesteld' vervangen door: indien deze wordt vervoerd, verhandeld, of gebruikt.

P

In artikel 13b, onderdeel a, wordt «het goedgekeurde type kenmerkende monster» vervangen door «het goedgekeurde, het type kenmerkende monster» en wordt «de goedgekeurde type kenmerkende monsters» vervangen door «de goedgekeurde, het type kenmerkende monsters».

Q

HOOFDSTUK V komt te luiden:

HOOFDSTUK V. AANGEWEZEN INSTELLINGEN

Artikel 15
  • 1. Als aangewezen instelling kan worden aangewezen een instelling die:

    a. rechtspersoonlijkheid heeft;

    b. haar zetel of een vestiging in Nederland heeft;

    c. onafhankelijk is van degenen die bij het resultaat van de uitvoering van de taken waarvoor zij is aangewezen belang hebben;

    d. beschikt over voldoende deskundigheid en outillage om de uitvoering van de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren te kunnen vervullen;

    e. beschikt over een behoorlijke administratie waarin de gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op de uitvoering van haar taken, op een systematische wijze zijn vastgelegd. Aan de hand van deze gegevens zijn de gekeurde containers, die het type kenmerken, afdoende te identificeren;

    f. naar behoren functioneert.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 15a

De aangewezen instelling verstrekt jaarlijks aan Onze Minister een afschrift van de polis van de afgesloten verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid tegen alle risico's die voortvloeien uit de uitoefening van de taken waarvoor zij is aangewezen.

Artikel 15b
  • 1. Indien een wijziging plaatsvindt in de gegevens op grond waarvan de instelling is aangewezen, doet de instelling hiervan terstond mededeling aan Onze Minister.

  • 2. Indien een instelling voornemens is een of meer van de taken waarvoor zij is aangewezen, te beëindigen, doet de instelling hiervan terstond mededeling aan Onze Minister en de certificaathouders. In dat geval worden door de instelling de gegevens, bedoeld in artikel 15, eerste lid, onder e, overgedragen aan Onze Minister dan wel, na toestemming van Onze Minister en de certificaathouders, een andere instelling die voor dezelfde taken is aangewezen.

Artikel 15c
  • 1. Een aanvraag om aanwijzing gaat vergezeld van het bewijs dat is voldaan aan de criteria, bedoeld in artikel 15, eerste lid, dan wel van een verklaring waaruit de bereidheid blijkt om voor eigen rekening een onderzoek naar het voldoen aan deze criteria te ondergaan.

  • 2. Een aanwijzing kan worden geweigerd, dan wel worden gewijzigd of ingetrokken, indien niet of niet volledig is voldaan aan de bij de wet of bij of krachtens dit besluit gestelde voorschriften. Een aanwijzing kan worden ingetrokken indien de instelling gedurende een aaneengesloten periode van twee jaar geen werkzaamheden, waarvoor zij is aangewezen, heeft uitgevoerd.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

R

In artikel 20 wordt «Besluit containers» vervangen door: Warenwetbesluit containers.

ARTIKEL III

Het Besluit drukapparatuur3 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

a. wet: Warenwet;

2. Onderdeel c vervalt.

3. Onderdeel d komt te luiden:

d. Europese Economische Ruimte: het grondgebied waarop de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van toepassing is;

4. Onderdeel t komt te luiden:

t. aangewezen keuringsinstelling: een krachtens artikel 7a van de wet aangewezen keuringsinstelling;

5. Onderdeel u komt te luiden:

u. aangewezen aangemelde keuringsinstelling en aangewezen aangemelde onafhankelijke instelling: een krachtens artikel 7a van de wet in het kader van de richtlijn aangewezen en bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen aangemelde keuringsinstelling of onafhankelijke instelling, dan wel een door een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte in het kader van de richtlijn aangewezen en bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen aangemelde keuringsinstantie of onafhankelijke instelling;

6. Na onderdeel u worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

v. aangewezen keuringsdienst van gebruikers: een krachtens artikel 7a van de wet aangewezen keuringsdienst;

w. aangewezen aangemelde keuringsdienst van gebruikers: een krachtens artikel 7a van de wet in het kader van de richtlijn aangewezen en bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen aangemelde keuringsdienst dan wel, indien deze aanwijzing heeft plaatsgevonden, een door een andere lidstaat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen in het kader van de richtlijn aangewezen en aangemelde keuringsdienst van gebruikers.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt «Besluit drukvaten van eenvoudige vorm» vervangen door: Warenwetbesluit drukvaten van eenvoudige vorm.

2. In onderdeel f wordt «2° Besluit explosieveilig materieel» vervangen door «2° Warenwetbesluit explosieveilig materieel», wordt «3° Besluit liften» vervangen door «3° Warenwetbesluit liften», vervalt subonderdeel 4° en wordt de aanduiding van de subonderdelen 5° tot en met 7° vervangen door 4° tot en met 6°.

C

Het opschrift boven artikel 4 en artikel 4 komen te luiden:

Verbodsbepalingen

Artikel 4
  • 1. Het is verboden drukapparatuur, samenstellen en druksystemen te verhandelen, in bedrijf te stellen of te gebruiken, die niet voldoen aan de vervaardigingsvoorschriften gesteld bij of krachtens dit besluit.

  • 2. Het is verboden drukapparatuur, samenstellen en druksystemen te verhandelen of te gebruiken anders dan met inachtneming van de voorschriften bij of krachtens dit besluit gesteld met betrekking tot de aanduiding en het bezigen van vermeldingen.

  • 3. Het is verboden drukapparatuur, samenstellen en druksystemen te verhandelen of te gebruiken, indien de bij of krachtens dit besluit voorgeschreven beoordelings- en keuringsprocedures niet in acht zijn genomen.

  • 4. Het is verboden drukapparatuur, samenstellen en druksystemen te gebruiken anders dan met inachtneming van de voorschriften bij of krachtens dit besluit gesteld met betrekking tot het voorhanden zijn van documenten.

D

Artikel 5 en het opschrift daarbij komen te luiden:

Algemene zorgverplichting

Artikel 5

Drukapparatuur, samenstellen en druksystemen zijn zodanig ontworpen en vervaardigd, hebben zodanige eigenschappen en zijn van zodanige vermeldingen voorzien dat zij geen gevaar opleveren voor de veiligheid of gezondheid van de mens of voor de veiligheid van zaken, wanneer zij op passende wijze worden geïnstalleerd en onderhouden en worden gebruikt voor het doel waarvoor zij zijn bestemd.

E

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt de zinsnede: , alvorens zij in de handel wordt gebracht.

2. In het vierde, vijfde en zesde lid wordt «keuringsinstantie» telkens vervangen door: aangewezen aangemelde keuringsinstelling.

F

In artikel 12, eerste lid, vervalt de zinsnede: , alvorens zij in de handel wordt gebracht.

G

In artikel 12a, tweede lid, wordt «door Onze Minister aangewezen keuringsinstantie» vervangen door: aangewezen keuringsinstelling of aangewezen keuringsdienst van gebruikers.

H

Artikel 12b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt «een door Onze Minister aangewezen keuringsinstantie of een keuringsdienst van gebruikers» vervangen door: een aangewezen keuringsinstelling of een aangewezen keuringsdienst van gebruikers.

2. In het vijfde lid wordt «De keuringsinstantie of de keuringsdienst van gebruikers» vervangen door: De aangewezen keuringsinstelling of de aangewezen keuringsdienst van gebruikers.

3. In het achtste tot en met tiende en twaalfde lid wordt «instantie» vervangen door: instelling.

I

In artikel 14 wordt «keuringsinstantie» telkens vervangen door: aangewezen aangemelde keuringsinstelling.

J

Het opschrift boven artikel 15 alsmede artikel 15 vervallen.

K

In artikel 16, eerste lid, wordt «keuringsinstantie» vervangen door: aangewezen aangemelde keuringsinstelling.

L

In artikel 18, eerste lid, wordt «aangewezen keuringsinstantie» vervangen door: aangewezen aangemelde keuringsinstelling.

M

Na artikel 18 wordt een artikel met opschrift ingevoegd, luidende:

Inhoud verklaringen en goedkeuringen

Artikel 18a

Met uitzondering van de verklaring van EG-typeonderzoek, de verklaring van EG-ontwerponderzoek, de EG-verklaring van overeenstemming en de goedkeuring van het kwaliteitssysteem als bedoeld in bijlage III bij de richtlijn, kunnen bij ministeriële regeling ten aanzien van de inhoud en geldigheidsduur van verklaringen en goedkeuringen nadere regels worden gesteld.

N

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «keuringsinstantie» vervangen door: aangewezen keuringsinstelling of aangewezen aangemelde keuringsinstelling.

2. In het tweede lid wordt «keuringsinstantie» vervangen door: aangewezen aangemelde keuringsinstelling.

O

Het opschrift van Hoofdstuk IV komt te luiden:

Aangewezen keuringsinstellingen, aangewezen onafhankelijke instellingen en aangewezen keuringsdienst van gebruikers.

P

In hoofdstuk IV worden voor artikel 20 een opschrift en een artikel ingevoegd, luidende:

Criteria voor aanwijzing

Artikel 19a
  • 1. Als aangewezen keuringsinstelling, aangewezen aangemelde keuringsinstelling of aangewezen aangemelde onafhankelijke instelling kan worden aangewezen een instelling die:

    a. rechtspersoonlijkheid heeft;

    b. haar zetel of een vestiging in Nederland heeft;

    c. onafhankelijk is van degenen die bij het resultaat van de uitvoering van de taken waarvoor zij is aangewezen belang hebben;

    d. beschikt over voldoende deskundigheid en outillage om de uitvoering van de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren te kunnen vervullen;

    e. beschikt over een behoorlijke administratie waarin de gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op de uitvoering van haar taken, op een systematische wijze zijn vastgelegd. Aan de hand van deze gegevens zijn de gekeurde drukapparatuur, samenstellen en druksystemen, alsmede de onderzochte kwaliteitssystemen afdoende te identificeren;

    f. naar behoren functioneert.

  • 2. Als aangewezen keuringsdienst van gebruikers of als aangewezen aangemelde keuringsdienst van gebruikers kan worden aangewezen een keuringsdienst die voldoet aan de voorschriften, genoemd in het eerste lid onder b tot en met f.

  • 3. In aanvulling op het eerste lid komen voor een aanwijzing als aangewezen aangemelde keuringsinstelling of als aangewezen aangemelde onafhankelijke instelling slechts in aanmerking instellingen die ten minste voldoen aan de in bijlage IV van de richtlijn neergelegde voorwaarden.

  • 4. In aanvulling op het tweede lid komen voor een aanwijzing als aangewezen aangemelde keuringsdienst van gebruikers slechts in aanmerking keuringsdiensten die ten minste voldoen aan de in bijlage V van de richtlijn neergelegde voorwaarden en handelen overeenkomstig het gemeenschappelijk veiligheidsbeleid van de groep waartoe zij behoren.

  • 5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

  • 6. Een keuringsdienst van gebruikers die deel uitmaakt van een mijnbouwonderneming wordt aangewezen door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken.

Q

De artikelen 20, 21 en 22 en de daarboven geplaatste opschriften komen te luiden:

Keuringsinstellingen

Artikel 20
  • 1. Een aangewezen aangemelde keuringsinstelling is belast met de volgende taken, voorzover hiervoor aangewezen:

    a. de toepassing van de procedures voor de beoordeling van de overeenstemming, bedoeld in de artikelen 11 en 12;

    b. de Europese materiaalgoedkeuring, bedoeld in artikel 18.

  • 2. Een aangewezen keuringsinstelling is belast met de volgende taken, voorzover hiervoor aangewezen:

    a. de toepassing van de procedures voor de beoordeling van de overeenstemming, bedoeld in artikel 12a;

    b. de keuring voor ingebruikneming, bedoeld in artikel 12b.

Onafhankelijke instellingen

Artikel 21

Een aangewezen aangemelde onafhankelijke instelling is belast met de taken, bedoeld in de punten 3.1.2 en 3.1.3 van bijlage I bij de richtlijn.

Keuringsdienst van gebruikers

Artikel 22
  • 1. Een aangewezen keuringsdienst van gebruikers en een aangewezen aangemelde keuringsdienst van gebruikers werkt uitsluitend voor de groep waarvan hij deel uitmaakt, welke groep een gemeenschappelijk veiligheidsbeleid hanteert ten aanzien van de technische specificaties voor ontwerp, fabricage, controle, onderhoud en gebruik van drukapparatuur, samenstellen en druksystemen.

  • 2. Een aangewezen aangemelde keuringsdienst van gebruikers is belast met de toepassing van de procedures voor de beoordeling van de overeenstemming, bedoeld in de artikelen 11 en 12, en hanteert hierbij de modules A1, C1, F of G, bedoeld in bijlage III bij de richtlijn,

  • 3. Een aangewezen keuringsdienst van gebruikers is belast met de volgende taken voorzover hiervoor aangewezen:

    a. de toepassing van de procedures voor de beoordeling van de overeenstemming, bedoeld in artikel 12a, en hanteert hierbij de modules A1, C1, F of G, bedoeld in bijlage III bij de richtlijn,

    b. de keuring voor ingebruikneming, bedoeld in artikel 12b.

  • 4. Drukapparatuur en samenstellen waarvan de overeenstemming is beoordeeld door een aangewezen aangemelde keuringsdienst van gebruikers en druksystemen waarvan de overeenstemming is beoordeeld door een aangewezen keuringsdienst van gebruikers, dragen geen CE-markering en worden uitsluitend gebruikt in vestigingen die behoren tot de groep waarvan de betreffende keuringsdienst deel uitmaakt.

R

Na artikel 22 worden drie artikelen met opschriften ingevoegd, luidende:

Verstrekken gegevens

Artikel 22a

De in artikel 1, onder t, u, v en w, bedoelde instellingen of keuringsdiensten verstrekken jaarlijks aan Onze Minister een afschrift van de polis van de afgesloten verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid tegen alle risico's die voortvloeien uit de uitoefening van de taken waarvoor zij zijn aangewezen.

Wijziging, beëindiging werkzaamheden

Artikel 22b
  • 1. Indien een wijziging plaatsvindt in de gegevens op grond waarvan de keuringsinstelling, de onafhankelijke instelling of de keuringsdienst van gebruikers is aangewezen, doet de instelling of dienst hiervan terstond mededeling aan Onze Minister.

  • 2. Indien een instelling of dienst voornemens is een of meer van de taken waarvoor zij is aangewezen, te beëindigen, doet zij hiervan terstond mededeling aan Onze Minister en de certificaathouders. In dat geval worden door de instelling of dienst de gegevens, bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onder e, overgedragen aan Onze Minister dan wel, na toestemming van Onze Minister en de certificaathouders, een andere instelling of dienst die voor dezelfde taken is aangewezen.

Aanvraag om aanwijzing

Artikel 22c
  • 1. Een aanvraag om aanwijzing gaat vergezeld van het bewijs dat is voldaan aan de criteria, bedoeld in artikel 19a, eerste of tweede lid, dan wel in geval van artikel 19a, derde of vierde lid, tevens van bewijs dat is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het derde of vierde lid, dan wel van een verklaring waaruit de bereidheid blijkt om voor eigen rekening een onderzoek naar het voldoen aan deze criteria dan wel voorwaarden te ondergaan.

  • 2. Een aanwijzing kan worden geweigerd, dan wel worden gewijzigd of ingetrokken, indien niet of niet volledig is voldaan aan de bij de wet of bij of krachtens dit besluit gestelde voorschriften. Een aanwijzing kan worden ingetrokken indien de keuringsinstelling, onafhankelijke instelling of keuringsdienst gedurende een aaneengesloten periode van twee jaar geen werkzaamheden, waarvoor zij is aangewezen, heeft uitgevoerd.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

S

In artikel 24, eerste en tweede lid, wordt «is verplicht ervoor te zorgen» vervangen door: zorgt ervoor.

T

Artikel 25 komt te luiden:

Artikel 25

Artikel 4, eerste tot en met derde lid, is niet van toepassing op het tentoonstellen en demonstreren op (jaar-)beurzen, exposities en bij demonstraties van drukapparatuur, samenstellen of druksystemen die niet in overeenstemming zijn met dit besluit, mits op een zichtbaar bord duidelijk is aangegeven dat zij niet in overeenstemming zijn met dit besluit en niet te koop zijn voordat zij door de fabrikant of zijn in de Europese Economische Ruimte gevestigde gemachtigde in overeenstemming zijn gebracht met dit besluit. Bij demonstraties worden alle nodige veiligheidsmaatregelen genomen om de bescherming van de mens te waarborgen.

U

De opschriften boven de artikelen 26, 27 en 28 alsmede de artikelen 26, 27 en 28 vervallen.

V

In artikel 42 wordt «Besluit drukapparatuur» vervangen door: Warenwetbesluit drukapparatuur.

ARTIKEL IV

Het Besluit drukvaten van eenvoudige vorm4 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b komt te luiden:

b. de Gemeenschap: het grondgebied waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is;

2. Onderdeel d komt te luiden:

d. aangewezen aangemelde instelling: een krachtens artikel 7a van de wet in het kader van de richtlijn aangewezen en bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen aangemelde instelling, dan wel een door een andere staat die partij is bij Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte in het kader van de richtlijn aangewezen en bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen aangemelde instelling;

3. Onderdeel e komt te luiden:

e. wet: Warenwet.

4. Onderdeel f vervalt.

B

Artikel 2 vervalt.

C

Na hoofdstuk I wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK IA. VERBODSBEPALINGEN

Artikel 3a
  • 1. Het is verboden drukvaten te verhandelen, in bedrijf te stellen of te gebruiken, die niet voldoen aan de vervaardigingsvoorschriften gesteld bij of krachtens dit besluit.

  • 2. Het is verboden drukvaten te verhandelen of te gebruiken anders dan met inachtneming van de voorschriften bij of krachtens dit besluit gesteld met betrekking tot de aanduiding en het bezigen van vermeldingen.

  • 3. Het is verboden drukvaten te verhandelen of te gebruiken, indien de bij of krachtens dit besluit voorgeschreven keuringsprocedures niet in acht zijn genomen.

  • 4. Het is verboden drukapparatuur, samenstellen en druksystemen te gebruiken anders dan met inachtneming van de voorschriften bij of krachtens dit besluit gesteld met betrekking tot het voorhanden zijn van documenten.

D

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Een drukvat is zodanig ontworpen en vervaardigd, heeft zodanige eigenschappen en is van zodanige vermeldingen voorzien dat het geen gevaar oplevert voor de veiligheid of gezondheid van de mens of voor de veiligheid van zaken, wanneer het op passende wijze wordt geïnstalleerd en onderhouden en wordt gebruikt voor het doel waarvoor het is bestemd.

2. Het derde lid komt luiden:

  • 3. Een drukvat waarvan het product PS.V ten hoogste 50 bar.l is, wordt vervaardigd volgens de ter zake in een van de staten die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte geldende regelen van goed vakmanschap en is voorzien van de in punt 1 van bijlage II van de richtlijn bedoelde opschriften, met uitzondering van de in artikel 16 van de richtlijn bedoelde CE-markering.

E

Artikel 4a, tweede zin, komt te luiden:

Op de drukvaten worden slechts andere markeringen aangebracht als de zichtbaarheid en de leesbaarheid van de CE-markering niet worden verminderd.

F

Artikel 6 komt als volgt te luiden:

Artikel 6

Alvorens over te gaan tot de vervaardiging van een drukvat waarvan het product PS.V groter is dan 50 bar.l, zal de fabrikant of diens in een van de staten, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gevestigde gevolmachtigde:

a. wanneer wordt vervaardigd overeenkomstig de in artikel 5 bedoelde normen,

1e. van het voornemen om tot vervaardiging over te gaan mededeling doen en het technisch constructiedossier, bedoeld in punt 3 van bijlage II van de richtlijn, verschaffen aan een aangewezen aangemelde instelling die een verklaring van geschiktheid van dit dossier opstelt, of

2e. een model van het drukvat laten onderwerpen aan het in artikel 10 van de richtlijn bedoelde EG-typeonderzoek;

b. wanneer de in artikel 5 bedoelde normen niet of slechts ten dele in acht worden genomen, een model van het drukvat laten onderwerpen aan het in artikel 10 van de richtlijn bedoelde EG-typeonderzoek.

G

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «moet een keuring ondergaan» vervangen door: ondergaat een keuring.

2. In het tweede lid wordt «dient te worden onderworpen aan» vervangen door: wordt onderworpen aan.

3. In het derde lid, aanhef, wordt «dient naar keuze van de fabrikant te worden onderworpen aan» vervangen door: wordt naar keuze van de fabrikant onderworpen aan.

H

In artikel 8 wordt «aangewezen keuringsinstantie» vervangen door: aangewezen aangemelde instelling.

I

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt «dient» vervangen door: zal.

2. In het eerste lid, onder a en b, vervalt tussen «produktielijnbewaking» en «verstrekken» en tussen «document» en «handelen» telkens het woord: te.

3. In het eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, aanhef, wordt «keuringsinstantie» telkens vervangen door: aangewezen aangemelde instelling.

4. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «instantie» vervangen door: instelling.

5. In het tweede lid, aanhef, wordt «moet» vervangen door: zal.

J

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «moet vergezeld gaan» vervangen door: gaat vergezeld.

2. Het tweede en derde lid komen te luiden:

  • 2. Degene die een drukvat verhandelt of gebruikt zorgt ervoor dat dit in goede staat van onderhoud verkeert.

  • 3. Een drukvat wordt op passende wijze geïnstalleerd en wordt niet voor een ander doel gebruikt dan waarvoor het bestemd is.

K

Hoofdstuk V komt te luiden:

HOOFDSTUK V. AANGEWEZEN INSTELLINGEN

Artikel 11
  • 1. Als aangewezen aangemelde instelling kan worden aangewezen een instelling die:

    a. rechtspersoonlijkheid heeft;

    b. haar zetel of een vestiging in Nederland heeft;

    c. onafhankelijk is van degenen die bij het resultaat van de uitvoering van de taken waarvoor zij is aangewezen belang hebben;

    d. beschikt over voldoende deskundigheid en outillage om de uitvoering van de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren te kunnen vervullen;

    e. beschikt over een behoorlijke administratie waarin de gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op de uitvoering van haar taken, op een systematische wijze zijn vastgelegd. Aan de hand van deze gegevens zijn de gekeurde drukvaten afdoende te identificeren;

    f. naar behoren functioneert.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid komen voor een aanwijzing als aangewezen aangemelde instelling slechts in aanmerking instellingen die ten minste voldoen aan de in bijlage III van de richtlijn neergelegde voorwaarden.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

Artikel 12

De instelling verstrekt jaarlijks aan Onze Minister een afschrift van de polis van de afgesloten verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid tegen alle risico's die voortvloeien uit de uitoefening van de taken waarvoor zij is aangewezen.

Artikel 13
  • 1. Indien een wijziging plaatsvindt in de gegevens op grond waarvan de instelling is aangewezen, doet de instelling hiervan terstond mededeling aan Onze Minister.

  • 2. Indien een instelling voornemens is een of meer van de taken waarvoor zij is aangewezen, te beëindigen, doet de instelling hiervan terstond mededeling aan Onze Minister en de certificaathouders. In dat geval worden door de instelling de gegevens, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder e, overgedragen aan Onze Minister dan wel, na toestemming van Onze Minister en de certificaathouders, een andere instelling die voor dezelfde taken is aangewezen.

Artikel 13a
  • 1. Een aanvraag om aanwijzing gaat vergezeld van het bewijs dat is voldaan aan de criteria, bedoeld in artikel 11, eerste lid, dan wel in geval van artikel 11, tweede lid, tevens van bewijs dat is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in dat lid, dan wel van een verklaring waaruit de bereidheid blijkt om voor eigen rekening een onderzoek naar het voldoen aan deze criteria dan wel voorwaarden te ondergaan.

  • 2. Een aanwijzing kan worden geweigerd, dan wel worden gewijzigd of ingetrokken, indien niet of niet volledig is voldaan aan de bij de wet of bij of krachtens dit besluit gestelde voorschriften. Een aanwijzing kan worden ingetrokken indien de instelling gedurende een aaneengesloten periode van twee jaar geen werkzaamheden, waarvoor zij is aangewezen, heeft uitgevoerd.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

L

Artikel 14 komt te luiden:

Artikel 14

Een wijziging van één van de artikelen of bijlagen van de richtlijn waarnaar in dit besluit wordt verwezen, treedt voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels in werking met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

M

Artikel 15 vervalt.

N

Artikel 16, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. De verboden, gesteld in artikel 3a, gelden tot 1 juli 2002 niet voor het voorhanden hebben of gebruiken van drukvaten die voldoen aan de wettelijke voorschriften zoals die luidden op de dag voor de inwerkingtreding van dit besluit en voor de dag van inwerkingtreding van dit besluit in bedrijf zijn gesteld of in de handel zijn gebracht, behoudens:

    a. indien zij na dat tijdstip een ingrijpende wijziging of reparatie hebben ondergaan;

    b. indien zij zijn voorzien van een merk van afkeuring.

O

In artikel 18 wordt «Besluit drukvaten van eenvoudige vorm» vervangen door: Warenwetbesluit drukvaten van eenvoudige vorm.

ARTIKEL V

Het Besluit explosieveilig materieel5 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

a. wet: Warenwet;

2. In onderdeel k wordt «om de veilige werking van de apparaten te waarborgen» vervangen door: om de veilige werking van de apparaten, beveiligingssystemen en voorzieningen te waarborgen.

3. Onderdeel m komt te luiden:

m. aangewezen aangemelde instelling: een krachtens artikel 7a van de wet in het kader van de richtlijn aangewezen en bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen aangemelde instelling, dan wel een door een andere staat die partij is bij de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte in het kader van de richtlijn aangewezen en bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen in het kader van de richtlijn aangemelde instelling;

B

Artikel 2 vervalt.

C

In artikel 3, onderdeel d, vervalt «onder het Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen of».

D

Na hoofdstuk I wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK IA VERBODSBEPALINGEN

Artikel 3a
  • 1. Het is verboden apparaten, beveiligingssystemen, componenten en voorzieningen te verhandelen, in bedrijf te stellen of te gebruiken, die niet voldoen aan de vervaardigingsvoorschriften gesteld bij of krachtens van dit besluit.

  • 2. Het is verboden apparaten, beveiligingssystemen, componenten en voorzieningen te verhandelen of te gebruiken anders dan met inachtneming van de voorschriften bij of krachtens dit besluit gesteld met betrekking tot de aanduiding en het bezigen van vermeldingen.

  • 3. Het is verboden apparaten, beveiligingssystemen, componenten en voorzieningen te verhandelen of te gebruiken, indien de bij of krachtens dit besluit voorgeschreven certificeringsprocedures niet in acht zijn genomen.

E

In artikel 4 wordt «de veiligheid en de gezondheid van personen, huisdieren of goederen» vervangen door: de veiligheid of gezondheid van de mens of voor de veiligheid van zaken.

F

In artikel 6, tweede lid, aanhef, wordt «mag uitsluitend worden aangebracht» vervangen door: wordt uitsluitend aangebracht.

G

In de artikelen 6, tweede lid, onderdeel c, 10, eerste, tweede en derde lid, 13, eerste lid, 14 en 20, eerste en tweede lid, wordt «keuringsinstantie» telkens vervangen door: aangewezen aangemelde instelling.

H

In artikel 7, tweede lid, wordt «mag uitsluitend worden aangebracht» vervangen door: wordt uitsluitend aangebracht.

I

Artikel 11 vervalt.

J

In artikel 15, eerste lid, wordt «voorhanden heeft, aflevert, tentoonstelt of gebruikt is verplicht ervoor te zorgen» vervangen door: verhandelt of gebruikt, zorgt ervoor.

K

Artikel 16 komt te luiden:

Artikel 16

Artikel 3a is niet van toepassing op het tentoonstellen en demonstreren op (jaar-)beurzen, exposities en bij demonstraties van explosieveilig materieel dat niet in overeenstemming is met dit besluit, mits op een zichtbaar bord duidelijk is aangegeven dat het niet in overeenstemming is met dit besluit en niet te koop is voordat het door de fabrikant of zijn in de Europese Economische Ruimte gevestigde gemachtigde, in overeenstemming is gebracht met dit besluit. Bij demonstraties worden alle nodige veiligheidsmaatregelen genomen om de bescherming van de mens te waarborgen.

L

Hoofdstuk V komt te luiden:

HOOFDSTUK V. AANGEWEZEN INSTELLINGEN

Artikel 17
  • 1. Als aangewezen aangemelde instelling kan worden aangewezen een instelling die:

    a. rechtspersoonlijkheid heeft;

    b. haar zetel of een vestiging in Nederland heeft;

    c. onafhankelijk is van degenen die bij het resultaat van de uitvoering van de taken waarvoor zij is aangewezen belang hebben;

    d. beschikt over voldoende deskundigheid en outillage om de

    e. uitvoering van de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren te kunnen vervullen;

    f. beschikt over een behoorlijke administratie waarin de gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op de uitvoering van haar taken, op een systematische wijze zijn vastgelegd. Aan de hand van deze gegevens zijn het gekeurde explosieveilig materieel en de onderzochte kwaliteitssystemen afdoende te identificeren;

    g. naar behoren functioneert.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid komen voor een aanwijzing als aangewezen aangemelde instelling slechts in aanmerking instellingen die ten minste voldoen aan de in bijlage XI van de richtlijn neergelegde voorwaarden.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

Artikel 17a

De instelling verstrekt jaarlijks aan Onze Minister een afschrift van de polis van de afgesloten verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid tegen alle risico's die voortvloeien uit de uitoefening van de taken waarvoor zij is aangewezen.

Artikel 17b
  • 1. Indien een wijziging plaatsvindt in de gegevens op grond waarvan de instelling is aangewezen, doet de instelling hiervan terstond mededeling aan Onze Minister.

  • 2. Indien een instelling voornemens is een of meer van de taken waarvoor zij is aangewezen, te beëindigen, doet de instelling hiervan terstond mededeling aan Onze Minister en de certificaathouders. In dat geval worden door de instelling de gegevens, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder e, overgedragen aan Onze Minister dan wel, na toestemming van Onze Minister en de certificaathouders, een andere instelling die voor dezelfde taken is aangewezen.

Artikel 17c
  • 1. Een aanvraag om aanwijzing gaat vergezeld van het bewijs dat is voldaan aan de criteria, bedoeld in artikel 17, eerste lid, dan wel in geval van artikel 17, tweede lid, tevens van bewijs dat is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in dat lid, dan wel van een verklaring waaruit de bereidheid blijkt om voor eigen rekening een onderzoek naar het voldoen aan deze criteria dan wel voorwaarden te ondergaan.

  • 2. Een aanwijzing kan worden geweigerd, dan wel worden gewijzigd of ingetrokken, indien niet of niet volledig is voldaan aan de bij de wet of bij of krachtens dit besluit gestelde voorschriften. Een aanwijzing kan worden ingetrokken indien de instelling gedurende een aaneengesloten periode van twee jaar geen werkzaamheden, waarvoor zij is aangewezen, heeft uitgevoerd.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

M

De artikelen 18, 19 en 20 vervallen.

N

In artikel 21 vervalt «, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekend gemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld».

O

In artikel 28 wordt «Besluit explosieveilig materieel» vervangen door: Warenwetbesluit explosieveilig materieel.

ARTIKEL VI

Het Besluit liften6 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

a. wet: Warenwet;

2. Onderdeel f vervalt.

3. De onderdelen g en h worden verletterd tot f en g.

4. Het tot g verletterde onderdeel komt te luiden:

g. aangewezen aangemelde instelling: een krachtens artikel 7a van de wet in het kader van de richtlijn aangewezen en bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen aangemelde instelling, dan wel een door een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte in het kader van de richtlijn aangewezen en bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen aangemelde instantie;

5. Er worden vier onderdelen toegevoegd, luidende:

h. aangewezen instelling: een krachtens artikel 7a van de wet met betrekking tot de keuring van liften aangewezen instelling;

i. bouwlift voor personenvervoer: tijdelijk op een bouwwerk opgesteld hefwerktuig dat bepaalde stopplaatsen bedient, dat voorzien is van een kooi die langs vaste, ten opzichte van het horizontale vlak meer dan 15 graden hellende leiders beweegt, en die bestemd is voor het vervoer van personen en goederen;

j. transportsteiger: tijdelijk opgesteld hefwerktuig uitgerust met een geleid bewogen hefvlak, ontworpen voor het vervoer van goederen onder begeleiding van personen dat vaste stopplaatsen bedient, niet zijnde een bouwlift voor personenvervoer;

k. N, NEN of NEN-EN: door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm, onderscheidenlijk Europese norm.

B

Artikel 3 vervalt.

C

Artikel 4, onderdeel h, vervalt onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel g door een punt.

D

Na artikel 4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4a Wederzijdse erkenning

  • 1. Met de in dit besluit bedoelde bouwliften voor personenvervoer en transportsteigers worden gelijkgesteld bouwliften voor personenvervoer en transportsteigers die rechtmatig zijn vervaardigd of in de handel gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie, dan wel rechtmatig zijn vervaardigd in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte en die een beschermingsniveau bieden dat gelijkwaardig is aan het in dit besluit gewaarborgde niveau.

  • 2. Met het in dit besluit bedoelde certificaat van goedkeuring voor een bouwlift voor personenvervoer of een transportsteiger wordt gelijkgesteld een certificaat van goedkeuring afgegeven door een onafhankelijke instelling in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, welk certificaat is afgegeven op basis van onderzoekingen die aan ten minste gelijkwaardige eisen voldoen.

E

Na hoofdstuk I wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK IA. VERBODSBEPALINGEN

Artikel 4b
  • 1. Het is verboden liften en veiligheidscomponenten, bouwliften voor personenvervoer en transportsteigers te verhandelen, in bedrijf te stellen of te gebruiken, die niet voldoen aan de ten aanzien van de desbetreffende hefwerktuigen bij of krachtens dit besluit gestelde vervaardigingsvoorschriften.

  • 2. Het is verboden liften en veiligheidscomponenten, bouwliften voor personenvervoer en transportsteigers te verhandelen of te gebruiken anders dan met inachtneming van de ten aanzien van de desbetreffende hefwerktuigen bij of krachtens dit besluit gestelde voorschriften met betrekking tot de aanduiding en het bezigen van vermeldingen.

  • 3. Het is verboden liften en veiligheidscomponenten, bouwliften voor personenvervoer en transportsteigers te verhandelen of te gebruiken, indien de bij of krachtens dit besluit ten aanzien van de desbetreffende hefwerktuigen voorgeschreven overeenstemmingsbeoordelings- en keuringsprocedures niet in acht zijn genomen.

  • 4. Het is verboden liften en veiligheidscomponenten, bouwliften voor personenvervoer en transportsteigers te gebruiken anders dan met inachtneming van de ten aanzien van de desbetreffende hefwerktuigen bij of krachtens dit besluit gestelde voorschriften met betrekking tot het voorhanden zijn van documenten.

F

In artikel 5, eerste lid, wordt «voor de veiligheid of de gezondheid van personen of goederen» vervangen door: voor de veiligheid of gezondheid van de mens of voor de veiligheid van zaken, met uitzondering van huisdieren.

G

Na artikel 6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6a

  • 1. Bouwliften voor personenvervoer voldoen aan de vervaardigingsvoorschriften van NEN-EN 12 159:2000.

  • 2. Transportsteigers voldoen aan de volgende voorschriften:

    a. zij voldoen aan de fundamentele veiligheids- en gezondheidseisen betreffende het ontwerp en de bouw van machines en veiligheidscomponenten van bijlage I van richtlijn nr. 98/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende machines (PbEG L 207). In aanvulling op deze eisen zijn gevaar bij overstappen op hoogte van en naar de laad- en losplaats en gevaar onder de baan van het hefvlak bij de onderste stopplaats op afdoende wijze tegengegaan;

    b. de snelheid, waarmee zij worden verplaatst, bedraagt ten hoogste 0,2 m/s;

    c. de bediening vindt plaats door middel van zogenaamde vasthoudbesturing;

    d. zij zijn overeenkomstig een kenmerkend type dat onderworpen is aan een typeonderzoek door een keuringsinstelling die door een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte is aangewezen en aangemeld bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen voor hijs- en hefwerktuigen voor het heffen van personen waarbij een gevaar voor een vrije val van meer dan 3 meter bestaat.

H

In artikel 7 wordt tussen «lift» en « installeert» ingevoegd: in of aan het gebouw of bij het bouwwerk.

I

In de artikelen 8, eerste lid, 9, eerste lid, 11, eerste, tweede en derde lid, 15, eerste en tweede lid, en 16 wordt «keuringsinstantie» telkens vervangen door: aangewezen aangemelde instelling.

J

In artikel 10, derde lid, wordt « keuringsinstanties» vervangen door: aangewezen aangemelde instellingen.

K

Artikel 12 vervalt.

L

Artikel 17 komt te luiden:

Artikel 17

  • 1. Liften worden vóór de eerste ingebruikneming, ten hoogste twaalf maanden na de eerste ingebruikneming en vervolgens telkens na verloop van ten hoogste achttien maanden door een aangewezen instelling gekeurd.

  • 2. Liften als bedoeld in het eerste lid, die zullen worden gebruikt tijdens de bouwfase van het gebouw of bouwwerk worden vóór de eerste ingebruikneming en vervolgens telkens na verloop van ten hoogste drie maanden door een aangewezen instelling gekeurd.

  • 3. Bouwliften voor personenvervoer worden vóór de eerste ingebruikneming op de plaats van gebruik door een aangewezen instelling gekeurd. Bouwliften voor personenvervoer en transportsteigers worden ten hoogste zes maanden na de eerste ingebruikneming en vervolgens telkens na verloop van ten hoogste zes maanden, op de plaats van gebruik door een aangewezen instelling gekeurd.

  • 4. Liften, bouwliften voor personenvervoer en transportsteigers worden vóór de ingebruikneming na elke herstelling of wijziging door een aangewezen instelling gekeurd.

  • 5. Bij de keuring voor de eerste ingebruikneming, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt gecontroleerd of de documenten van de in artikel 8 voorgeschreven procedures aanwezig en juist zijn en of is voldaan aan artikel 19, derde lid. Bij de keuring vóór de eerste ingebruikneming of de ingebruikneming na herstelling of wijziging, bedoeld in het derde, respectievelijk vierde lid, wordt getoetst of ten minste is voldaan aan de voor het desbetreffende hefwerktuig geldende vervaardigingsvoorschriften van de artikelen 5 of 6a.

  • 6. Bij de vervolgkeuringen, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, wordt getoetst of nog ten minste is voldaan aan de voor het desbetreffende hefwerktuig geldende vervaardigingsvoorschriften van de artikelen 5 of 6a en, voor wat betreft liften als bedoeld in het eerste lid, aan artikel 19, derde lid, van dit besluit en artikel 7.21, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

  • 7. Indien bij de keuring blijkt dat is voldaan aan de toetsingsmaatstaven, bedoeld in het vijfde of zesde lid, wordt een certificaat van goedkeuring afgegeven. Op dit certificaat wordt tevens de herkeuringstermijn, genoemd in het eerste, tweede en derde lid, aangegeven.

  • 8. Als blijk van goedkeuring brengt de instelling, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, op een duidelijk zichtbare plaats in de kooi of op het hefwerktuig een kenmerk aan, waarop tevens de herkeuringstermijn, genoemd in het eerste, tweede en derde lid, wordt aangegeven.

M

In hoofdstuk IV wordt voor artikel 18 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 17a

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder lift mede verstaan: bouwlift voor personenvervoer en transportsteiger. In afwijking van artikel 18, eerste lid, gaat een transportsteiger vergezeld van een onderhoudsboek als bedoeld in punt 4.4.2b van bijlage I van richtlijn nr. 98/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende machines (PbEG L 207).

N

Aan artikel 18, eerste lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Deze zijn gesteld in de Nederlandse taal.

O

Na artikel 18 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 18a

Een lift die niet geschikt is voor gebruik is op zodanige wijze buiten gebruik gesteld, dat deze niet door een liftgebruiker weer in gebruik te stellen is. Alle nodige veiligheidsmaatregelen zijn genomen om de bescherming van personen te waarborgen.

P

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en tweede lid, wordt «is verplicht ervoor te zorgen» vervangen door: zorgt ervoor.

2. Onder vernummering van het derde tot vierde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Degene die een lift voorhanden heeft, die in gebruik of voor gebruik gereed is, zorgt er voor dat de omgeving van de lift zodanig is ingericht dat onderhoud en keuring veilig kunnen geschieden.

4. In het tot vierde vernummerde lid wordt «Het eerste en tweede lid» vervangen door: Het eerste, tweede en derde lid.

Q

Na artikel 19 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 19a

Degene die een lift zonder kooiafsluiting voorhanden heeft, welke bestemd is voor het vervoer van goederen onder begeleiding van een persoon, zorgt ervoor dat de lift slechts wordt bediend door mensen die met die bediening vertrouwd zijn.

Artikel 19b

Degene die een lift bedient, bestuurt of belaadt, zorg ervoor dat:

a. de toelaatbare belasting en het aantal toe te laten mensen, aangegeven op opschriften in de kooi, niet worden overschreden;

b. bij vervoer van goederen de belasting zo gelijkmatig mogelijk over het vloeroppervlak van de kooi wordt verdeeld;

c. ingeval van liften zonder kooiafsluiting, wagens voor het vervoer van goederen, benevens beweegbare onderdelen van die wagens, in de kooi zijn vastgezet.

R

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. In de aanhef van het eerste lid wordt «is verplicht ervoor te zorgen» vervangen door: zorgt ervoor.

3. In het eerste lid, onderdeel e, wordt «in de machinekamers» vervangen door: nabij de tornmiddelen.

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Een bouwlift voor personenvervoer of een transportsteiger wordt bediend door personen die met de bediening vertrouwd zijn.

S

In artikel 21 wordt «is verplicht er voor te zorgen» vervangen door: zorgt ervoor.

T

Na artikel 21 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 21a

Een transportsteiger wordt slechts gebruikt indien:

a. deze zodanig is opgesteld dat de afstand tussen de baan van het hefvlak en enig deel van het gebouw, de installatie of dergelijke niet minder dan 0,5 m bedraagt;

b. het aantal personen niet meer bedraagt dan voor het begeleiden van de goederen noodzakelijk is met een maximum van drie personen;

c. de bedienende persoon tijdens het verplaatsen van het hefvlak goed zicht heeft op alle personen die zich op het hefvlak bevinden.

U

Artikel 22 komt te luiden:

Artikel 22

Artikel 4b, eerste tot en met derde lid, is niet van toepassing op het tentoonstellen en demonstreren op (jaar-)beurzen, exposities en bij demonstraties van liften of veiligheidscomponenten die niet in overeenstemming zijn met dit besluit, mits op een zichtbaar bord duidelijk is aangegeven dat zij niet in overeenstemming zijn met dit besluit en niet te koop zijn voordat zij door de fabrikant of zijn in de Europese Economische Ruimte gevestigde gemachtigde, in overeenstemming zijn gebracht met dit besluit. Bij demonstraties worden alle nodige veiligheidsmaatregelen genomen om de bescherming van de mens te waarborgen.

V

De artikelen 24, 25 en 26 en de opschriften bij die artikelen vervallen.

W

Hoofdstuk V komt te luiden:

HOOFDSTUK V. AANWIJZING INSTELLINGEN

Criteria voor aanwijzing
Artikel 23
  • 1. Als aangewezen instelling of als aangewezen aangemelde instelling kan worden aangewezen een instelling die:

    a. rechtspersoonlijkheid heeft;

    b. haar zetel of een vestiging in Nederland heeft;

    c. onafhankelijk is van degenen die bij het resultaat van de uitvoering van de taken waarvoor zij is aangewezen belang hebben;

    d. beschikt over voldoende deskundigheid en outillage om de uitvoering van de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren te kunnen vervullen;

    e. beschikt over een behoorlijke administratie, waarin de gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op de uitvoering van haar taken, op een systematische wijze zijn vastgelegd. Aan de hand van deze gegevens zijn de gekeurde liften, bouwliften voor personenvervoer en transportsteigers alsmede de onderzochte kwaliteitssystemen afdoende te identificeren;

    f. naar behoren functioneert.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid komen voor een aanwijzing als aangewezen aangemelde instelling slechts in aanmerking instellingen die ten minste voldoen aan de in bijlage VII van de richtlijn neergelegde voorwaarden.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

Verstrekken gegevens
Artikel 24
  • 1. De instelling verstrekt jaarlijks aan Onze Minister een afschrift van de polis van de afgesloten verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid tegen alle risico's die voortvloeien uit de uitoefening van de taken waarvoor zij is aangewezen.

Wijziging, beëindiging werkzaamheden
Artikel 25
  • 1. Indien een wijziging plaatsvindt in de gegevens op grond waarvan de instelling is aangewezen, doet de instelling hiervan terstond mededeling aan Onze Minister.

  • 2. Indien een instelling voornemens is een of meer van de taken waarvoor zij is aangewezen, te beëindigen, doet de instelling hiervan terstond mededeling aan Onze Minister en de certificaathouders. In dat geval worden door de instelling de gegevens, bedoeld in artikel 23, eerste lid, onder e, overgedragen aan Onze Minister dan wel, na toestemming van Onze Minister en de certificaathouders, een andere instelling die voor dezelfde taken is aangewezen.

Aanvraag om aanwijzing
Artikel 26
  • 1. Een aanvraag om aanwijzing gaat vergezeld van het bewijs dat is voldaan aan de criteria, bedoeld in artikel 23, eerste lid, dan wel in geval van artikel 23, tweede lid, tevens van bewijs dat is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in dat lid, dan wel van een verklaring waaruit de bereidheid blijkt om voor eigen rekening een onderzoek naar het voldoen aan deze criteria dan wel voorwaarden te ondergaan.

  • 2. Een aanwijzing kan worden geweigerd dan wel worden gewijzigd of ingetrokken indien niet of niet volledig is voldaan aan de bij de wet of bij of krachtens dit besluit gestelde voorschriften. Een aanwijzing kan worden ingetrokken indien de instelling gedurende een aaneengesloten periode van twee jaar geen werkzaamheden, waarvoor zij is aangewezen, heeft uitgevoerd.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

X

In artikel 27 vervalt: «, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekend gemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld«.

Y

Artikel 27a komt te luiden:

Artikel 27a

Dit besluit is mede van toepassing op het voorhanden hebben en het gebruiken van een lift in de particuliere huishouding.

Z

Artikel 28 komt te luiden:

Artikel 28

  • 1. Dit besluit is niet van toepassing op veiligheidscomponenten die zijn voorzien van het EEG-merkteken en vergezeld gaan van het certificaat van overeenstemming, bedoeld in artikel 6 van de regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 16 juni 1987 ter uitvoering van de EEG-richtlijnen 84/528/EEG en 84/529/EEG (hef- en verladingsapparatuur; liften met elektrische aandrijving) (Stcrt. 1987, 124) en voor 1 juli 1999 in de handel zijn gebracht en in bedrijf zijn gesteld, voor zover zij niet alsnog in overeenstemming zijn gebracht met artikel 5.

  • 2. Met betrekking tot de veiligheidscomponenten, bedoeld in het eerste lid, waarop dit besluit niet wordt toegepast en waarop krachtens een of meer andere wettelijke regelingen de CE-markering wordt aangebracht, worden op de bij die veiligheidscomponenten gevoegde documenten, handleidingen of gebruiksaanwijzingen de in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakte referenties van de aan die wettelijke regelingen ten grondslag liggende richtlijnen vermeld.

AA

Na artikel 28 worden vijf artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 28a

  • 1. De artikelen 5 en 8 zijn niet van toepassing op liften die zijn vervaardigd in overeenstemming met de vervaardigingsvoorschriften, bedoeld in artikel 28b en die voor 1 juli 1999 in de handel zijn gebracht en in bedrijf zijn gesteld, voor zover zij niet alsnog in overeenstemming zijn gebracht met artikel 5.

  • 2. Met betrekking tot de liften, bedoeld in het eerste lid, waarop de artikelen 5 en 8 niet worden toegepast en waarop krachtens een of meer andere wettelijke regelingen de CE-markering wordt aangebracht, worden op de bij die liften gevoegde documenten, handleidingen of gebruiksaanwijzingen de in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakte referenties van de aan die wettelijke regelingen ten grondslag liggende richtlijnen vermeld.

Artikel 28b

De artikelen 5 en 8 zijn niet van toepassing op liften die tussen 16 augustus 1991 en 1 juli 1999 in bedrijf zijn gesteld en die geheel voldoen aan hetgeen ten aanzien van de vervaardiging is bepaald in de hoofdstukken 0 tot en met 16 en bijlage Z van NEN-EN 81-1, tweede druk, uitgegeven in september 1986, zoals gewijzigd in december 1989, in onderscheidenlijk NEN-EN 81-2, eerste druk, uitgegeven in mei 1989, met dien verstande dat in plaats van punt 13.1.1.4 van die normen het volgende geldt:

«De elektrische installatie van liften dient te voldoen aan de eisen vermeld in de geharmoniseerde documenten van het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie (CENELEC) welke zijn goedgekeurd door de nationale comités voor de elektrotechniek van de landen van de Europese Economische Gemeenschap».

Artikel 28c

  • 1. De artikelen 5 en 8 zijn niet van toepassing ten aanzien van liften die vóór 16 augustus 1991 in bedrijf zijn gesteld en die

    a. geheel voldoen aan de hoofdstukken II tot en met X en XII van N 1081, uitgegeven in december 1950, dan wel

    b. voldoen aan de hoofdstukken II tot en met X en XII van N 1081, uitgegeven in december 1950, met uitzondering van de artikelen 5, derde lid, 8, tweede lid, 12, vijfde lid, 13, tweede lid, eerste volzin, 16, eerste tot en met vierde lid, 17, tweede en derde lid, 19, eerste lid, 20, derde lid, 21, laatste volzin, 22, tweede lid, 26, derde lid, tweede volzin, en vierde lid, 27, derde lid, 28, eerste lid, onder a, en tweede lid, onder e, 32, 34, eerste lid, onder c, en tweede lid, onder a en b, 41, derde lid, onder b2, en vierde lid, 42, tweede lid, 43, eerste lid, 48, derde lid, en 49, tweede en vierde lid, vanaf de tweede volzin, mits zij voldoen aan de met de hiervoor genoemde bepalingen van N 1081 overeenkomende bepalingen van NEN 1081, uitgegeven in december 1971, zoals gewijzigd in februari 1989, met dien verstande dat, indien de kooiafsluitingen van een lift mechanisch worden aangedreven, de blokkeerinrichting in de kooi achterwege mag blijven, dan wel

    c. geheel voldoen aan de hoofdstukken II tot en met X en XII van NEN 1081, uitgegeven in december 1971, zoals gewijzigd in februari 1989, dan wel

    d. geheel voldoen aan de hoofdstukken 0 tot en met 16 van NEN-EN 81-1, eerste druk, uitgegeven in juni 1979.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdelen a, b en c, moeten de daar bedoelde liften die in bedrijf zijn gesteld op of na 24 januari 1978 ten aanzien van kooitoegangen en de vloeroppervlakte van de kooi voldoen aan hetgeen daaromtrent is bepaald in NEN-EN 81-1, eerste druk, uitgegeven in juni 1979, met dien verstande dat voor liften met hydraulische aandrijving in punt 8.2.1 van die norm, in noot c onder tabel 1.1 in plaats van «0,16 m2», geldt: 0,50 m2.

    Het in de vorige volzin bepaalde geldt niet ten aanzien van liften voor de levering waarvan opdracht is gegeven vóór 24 oktober 1978 en die voor eerste keuring zijn gereed gekomen vóór 24 juli 1979.

Artikel 28d

De artikelen 5 en 8 zijn niet van toepassing op liften die tussen 16 augustus 1991 en 1 juli 1997 in bedrijf zijn gesteld, indien voor de levering daarvan opdracht is gegeven vóór 16 augustus 1991, mits zij voldoen aan artikel 28c, eerste lid, onderdeel c en tevens aan het tweede lid van dat artikel, dan wel in het geval van een lift met elektrische aandrijving aan artikel 28c, eerste lid, onderdeel d.

Artikel 28e

Door de Arbeidsinspectie op grond van artikel 11 van de Wet op de gevaarlijke werktuigen verleende ontheffingen van het Liftenbesluit I ten aanzien van liften en bouwliften voor personenvervoer berusten na de inwerkingtreding van dit besluit op artikel 16, tweede lid, van de wet.

AB

In artikel 34 wordt «Besluit liften» vervangen door: Warenwetbesluit liften.

ARTIKEL VII

Het Besluit schiethamers7 wordt als volgt gewijzigd:

A

In het opschrift van artikel 1 vervalt de zinsnede: en aanwijzingen als gevaarlijke werktuigen en beveiligingsmiddelen.

B

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede en derde lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen.

2. In onderdeel a wordt «werktuig» vervangen door: technisch voortbrengsel.

3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

d. aangewezen instelling: een krachtens artikel 7a van de Warenwet met betrekking tot de keuring van schiethamers aangewezen instelling.

C

In artikel 2 wordt «toestellen» vervangen door: technische voortbrengselen.

D

In hoofdstuk I wordt na artikel 2 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2a Wederzijdse erkenning

  • 1. Met de in dit besluit bedoelde schiethamers en splinterkappen worden gelijkgesteld schiethamers en splinterkappen die rechtmatig zijn vervaardigd of in de handel gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie, dan wel rechtmatig zijn vervaardigd in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte en die een beschermingsniveau bieden dat gelijkwaardig is aan het in dit besluit gewaarborgde niveau.

  • 2. Met het in dit besluit bedoelde certificaat van goedkeuring wordt gelijkgesteld een certificaat van goedkeuring afgegeven door een onafhankelijke instelling in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, welk certificaat isafgegeven op basis van onderzoekingen die aan ten minste gelijkwaardige eisen voldoen.

E

Na hoofdstuk I wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK IA VERBODSBEPALINGEN

Artikel 2b
  • 1. Het is verboden schiethamers, splinterkappen en patronen welke bestemd zijn om te worden gebruikt in schiethamers, die niet voldoen aan de vervaardigingsvoorschriften gesteld bij of krachtens dit besluit te vervaardigen, te verhandelen of te gebruiken.

  • 2. Het is verboden schiethamers en splinterkappen te verhandelen of te gebruiken anders dan met inachtneming van de voorschriften bij of krachtens dit besluit gesteld met betrekking tot de aanduiding en het bezigen van vermeldingen.

  • 3. Het is verboden schiethamers en splinterkappen te verhandelen of te gebruiken, indien de bij of krachtens dit besluit voorgeschreven keuringsprocedures niet in acht zijn genomen.

  • 4. Het is verboden schiethamers te gebruiken anders dan met inachtneming van de voorschriften bij of krachtens dit besluit gesteld met betrekking tot het voorhanden zijn van documenten.

F

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

  • 1. Een schiethamer is deugdelijk vervaardigd en biedt voldoende veiligheidswaarborgen.

  • 2. Op een schiethamer is de naam van de fabrikant of het fabrieksmerk, de type-aanduiding, het serienummer en het bouwjaar aangegeven.

  • 3. Op een schiethamer is een plaats beschikbaar voor het aanbrengen van een merk van goedkeuring en het nummer van een certificaat van goedkeuring als bedoeld in artikel 12, zesde lid. Deze gegevens en die, vermeld in het tweede lid, zijn duidelijk en onuitwisbaar op de schiethamer aangebracht.

G

In artikel 4, eerste, tweede, derde, vierde, vijfde en zesde lid, wordt «moet zodanig zijn vervaardigd» telkens vervangen door: is zodanig vervaardigd.

H

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «moet zijn vervaardigd» vervangen door: is vervaardigd.

2. In het tweede lid wordt «moeten merktekens zijn aangebracht» vervangen door: zijn merktekens aangebracht.

3. In het derde lid wordt «moet loodrecht op de loop zijn aangebracht» vervangen door: is loodrecht op de loop aangebracht.

4. In het vierde lid wordt «mag niet minder dan 50 mm bedragen» vervangen door: bedraagt niet minder dan 50 mm.

5. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. In afwijking van het vierde lid bedraagt bij een splinterkap, bestemd om te schieten in de nabijheid van ingesloten hoeken, de afstand van het middelpunt van de loop tot de buitenrand van de splinterkap aan één zijde minder dan 50 mm.

I

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6

Bij een schiethamer wordt ten minste één splinterkap geleverd.

J

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt «moet worden geleverd een bedienings- en onderhoudsvoorschrift» vervangen door: wordt een bedienings- en onderhoudsvoorschrift geleverd.

2. In het eerste lid, onderdeel a, vervalt: moeten.

3. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «mag» vervangen door: kan.

4. In het tweede lid wordt «moet het bedienings- en onderhoudsvoorschrift zijn gesteld» vervangen door: is het bedienings- en onderhoudsvoorschrift gesteld.

K

In artikel 8 wordt «moet worden geleverd» vervangen door «wordt geleverd» en wordt «moet met behulp van een sleutel afgesloten kunnen worden» vervangen door: wordt met behulp van een sleutel afgesloten.

L

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt: moeten.

2. Het tweede lid, aanhef, komt te luiden:

  • 2. De patronen zijn op de onderzijde van de huls voorzien van het kenteken van de fabrikant. De patronen zijn door een kleuraanduiding gekenmerkt, overeenkomstig de volgende tabel:

M

In artikel 10 wordt «voorhanden heeft, aflevert, gebruikt of tentoonstelt, is verplicht te zorgen» vervangen door: verhandelt of gebruikt, zorgt ervoor.

N

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt: moeten.

2. Het derde en vierde lid komen te luiden:

  • 3. Degene die een keuring aanvraagt, stelt een schiethamer in een doos of kist als bedoeld in artikel 8 ter beschikking van de aangewezen instelling. Bij deze schiethamer worden de in artikel 6 bedoelde splinterkap of splinterkappen gevoegd, alsmede een door de aangewezen instelling aan te geven aantal pennen en patronen van de verschillende soorten, welke overeenstemmen met de aanwijzingen van de fabrikant, in de verpakking, bedoeld in artikel 9.

  • 4. De aanvraag gaat vergezeld van:

    a. een constructietekening en een afbeelding van de schiethamer;

    b. een beschrijving van de veiligheidsinrichting, en

    c. het bij de schiethamer behorende in de Nederlandse taal gestelde bedienings- en onderhoudsvoorschrift, bedoeld in artikel 7.

3. Onder vernummering van het vijfde tot zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 5. Als een het type kenmerkend monster van de schiethamer reeds is gekeurd in een van de staten die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte gaat de aanvraag tevens vergezeld van het in die staat afgegeven certificaat van goedkeuring en van de meetgegevens op basis waarvan het certificaat is afgegeven.

4. Het vernummerde zesde lid komt te luiden:

  • 6. Indien de aangewezen instelling vaststelt, dat het monster voldoet aan de voorschriften van Hoofdstuk II, wordt een certificaat van goedkeuring afgegeven. Het nummer van het certificaat van goedkeuring met cijfers van ten minste 5 mm hoogte en een merk van goedkeuring worden ingeslagen op de plaats, bedoeld in artikel 3, derde lid. Iedere schiethamer die overeenkomstig het goedgekeurde, het type kenmerkende monster is vervaardigd wordt zonder nadere keuring van een merk van goedkeuring voorzien.

5. Na het zesde lid worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 7. Bij ministeriële regeling worden met betrekking tot het waarmerken en bewaren van goedgekeurde, het type kenmerkende monsters en het certificaat en merk van goedkeuring nadere regels gesteld.

  • 8. Bij ministeriële regeling kunnen fabrikanten en handelaren bevoegd worden verklaard tot het aanbrengen van het merk van goedkeuring. Aan een dergelijke bevoegdverklaring kunnen voorschriften worden verbonden.

O

Hoofdstuk VI komt te luiden:

HOOFDSTUK VI. AANGEWEZEN INSTELLINGEN

Artikel 13
  • 1. Als aangewezen instelling kan worden aangewezen een instelling die:

    a. rechtspersoonlijkheid heeft;

    b. haar zetel of een vestiging in Nederland heeft;

    c. onafhankelijk is van degenen die bij het resultaat van de uitvoering van de taken waarvoor zij is aangewezen belang hebben;

    d. beschikt over voldoende deskundigheid en outillage om de uitvoering van de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren te kunnen vervullen;

    e. beschikt over een behoorlijke administratie waarin de gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op de uitvoering van haar taken, op een systematische wijze zijn vastgelegd. Aan de hand van deze gegevens zijn de gekeurde schiethamers en splinterkappen, die het type kenmerken, afdoende te identificeren;

    f. naar behoren functioneert.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 13a

De instelling verstrekt jaarlijks aan Onze Minister een afschrift van de polis van de afgesloten verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid tegen alle risico's die voortvloeien uit de uitoefening van de taken waarvoor zij is aangewezen.

Artikel 13b
  • 1. Indien een wijziging plaatsvindt in de gegevens op grond waarvan de instelling is aangewezen, doet de instelling hiervan terstond mededeling aan Onze Minister.

  • 2. Indien een instelling voornemens is een of meer van de taken waarvoor zij is aangewezen, te beëindigen, doet de instelling hiervan terstond mededeling aan Onze Minister en de certificaathouders. In dat geval worden door de instelling de gegevens, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder e, overgedragen aan Onze Minister dan wel, na toestemming van Onze Minister en de certificaathouders, een andere instelling die voor dezelfde taken is aangewezen.

Artikel 13c
  • 1. Een aanvraag om aanwijzing gaat vergezeld van het bewijs dat is voldaan aan de criteria, bedoeld in artikel 13, eerste lid, dan wel van een verklaring waaruit de bereidheid blijkt om voor eigen rekening een onderzoek naar het voldoen aan deze criteria dan wel voorwaarden te ondergaan.

  • 2. Een aanwijzing kan worden geweigerd, dan wel worden gewijzigd of ingetrokken, indien niet of niet volledig is voldaan aan de bij de wet of bij of krachtens dit besluit gestelde voorschriften. Een aanwijzing kan worden ingetrokken indien de instelling gedurende een aaneengesloten periode van twee jaar geen werkzaamheden, waarvoor zij is aangewezen, heeft uitgevoerd.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

P

In artikel 15 wordt «Besluit schiethamers» vervangen door: Warenwetbesluit schiethamers.

ARTIKEL VIII

Het Besluit veiligheid attractie- en speeltoestellen8 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel d komt te luiden:

d. aangewezen instelling: een krachtens artikel 7a van de wet met betrekking tot de keuring van attractie- en speeltoestellen aangewezen instelling;

2. Onderdeel g komt te luiden:

g. wet: Warenwet.

B

Artikel 2 vervalt.

C

In artikel 3, tweede lid, wordt «die in een andere lidstaat van de Europese Unie, of in een andere staat die partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte» vervangen door: die in een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

D

Na hoofdstuk 1 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 1A VERBODSBEPALINGEN

Artikel 3a
  • 1. Het is verboden attractie- en speeltoestellen die niet voldoen aan de vervaardigingsvoorschriften gesteld bij of krachtens dit besluit te vervaardigen, te verhandelen of te gebruiken.

  • 2. Het is verboden attractie- en speeltoestellen te verhandelen of te gebruiken anders dan met inachtneming van de voorschriften bij of krachtens dit besluit gesteld met betrekking tot de aanduiding en het bezigen van vermeldingen

  • 3. Het is verboden attractie- en speeltoestellen te verhandelen of te gebruiken, indien de bij of krachtens dit besluit voorgeschreven keuringsprocedures niet in acht zijn genomen.

  • 4. Het is verboden attractie- en speeltoestellen te gebruiken anders dan met inachtneming van de voorschriften bij of krachtens dit besluit gesteld met betrekking tot het voorhanden zijn van documenten.

E

In artikel 4 wordt «personen» vervangen door: de mens.

F

In de artikelen 7, eerste en derde lid, 8, eerste en tweede lid, 9, eerste en tweede lid, onderdeel c, 10, eerste en derde lid, 11, 13, eerste en tweede lid, 21, derde lid, en in bijlage III, onderdelen c en d, wordt «keuringsinstantie» telkens vervangen door: aangewezen instelling.

G

In artikel 8, derde lid, wordt «een het typekenmerkend monster» vervangen door: een het type kenmerkend monster.

H

Na artikel 10 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 10a

  • 1. Nadat een keuring als bedoeld in artikel 8 heeft plaatsgevonden wordt voor een attractie- of speeltoestel een certificaat van goedkeuring afgegeven, indien het naar het oordeel van de aangewezen instelling voldoet aan de in de artikelen 4 tot en met 6 gegeven voorschriften.

  • 2. Bij toepassing van artikel 8, derde lid, wordt ieder attractie- of speeltoestel dat overeenkomstig het goedgekeurde, het type kenmerkende monster is vervaardigd zonder nadere keuring van een merk van goedkeuring voorzien.

  • 3. Attractietoestellen die niet overeenkomstig een goedgekeurd, het type kenmerkend monster zijn vervaardigd en waarvoor een certificaat van goedkeuring is afgegeven, worden door de aangewezen instelling tevens voorzien van een merk van goedkeuring.

  • 4. Bij ministeriële regeling worden met betrekking tot de inhoud, vorm en geldigheidsduur van certificaten en merken van goedkeuring nadere regels gesteld.

Artikel 10b

Bij ministeriële regeling kunnen fabrikanten of handelaren bevoegd worden verklaard tot het aanbrengen van het merk van goedkeuring, bedoeld in artikel 10a, tweede lid. Aan een dergelijke bevoegdverklaring kunnen voorschriften worden verbonden.

I

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «keuringsinstantie» vervangen door: aangewezen instelling en wordt «artikel 16, eerste lid,» vervangen door: artikel 25.

2. In het tweede lid wordt «keuringsinstantie» vervangen door: aangewezen instelling en wordt «keuringsinstanties» vervangen door: aangewezen instellingen.

J

Artikel 18 komt te luiden:

Artikel 18

Artikel 3a, eerste tot en met derde lid, is niet van toepassing op het tentoonstellen en demonstreren op (jaar-)beurzen, exposities en bij demonstraties van attractie- en speeltoestellen die niet in overeenstemming zijn met dit besluit, mits op een zichtbaar bord is aangegeven dat de betrokken toestellen niet in overeenstemming met dit besluit zijn, en dat zij niet in het verkeer mogen worden gebracht voordat ze door de fabrikant of importeur in overeenstemming met dit besluit zijn gebracht. Bij demonstraties zijn alle passende veiligheidsmaatregelen genomen om de veiligheid en gezondheid van de mens te waarborgen.

K

Hoofdstuk 5 komt te luiden:

HOOFDSTUK 5. AANGEWEZEN INSTELLINGEN

Artikel 19
  • 1. Als aangewezen instelling kan worden aangewezen een instelling die:

    a. rechtspersoonlijkheid heeft;

    b. haar zetel of een vestiging in Nederland heeft;

    c. onafhankelijk is van degenen die bij het resultaat van de uitvoering van de taken waarvoor zij is aangewezen belang hebben;

    d. beschikt over voldoende deskundigheid en outillage om de uitvoering van de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren te kunnen vervullen;

    e. beschikt over een behoorlijke administratie waarin de gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op de uitvoering van haar taken, op een systematische wijze zijn vastgelegd. Aan de hand van deze gegevens zijn de (type-)gekeurde attractie- en speeltoestellen afdoende te identificeren;

    f. naar behoren functioneert.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 19a

De instelling verstrekt jaarlijks aan Onze Minister een afschrift van de polis van de afgesloten verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid tegen alle risico's die voortvloeien uit de uitoefening van de taken waarvoor zij is aangewezen.

Artikel 19b
  • 1. Indien een wijziging plaatsvindt in de gegevens op grond waarvan de instelling is aangewezen, doet de instelling hiervan terstond mededeling aan Onze Minister.

  • 2. Indien een instelling voornemens is een of meer van de taken waarvoor zij is aangewezen, te beëindigen, doet de instelling hiervan terstond mededeling aan Onze Minister en de certificaathouders. In dat geval worden door de instelling de gegevens, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onder e, overgedragen aan Onze Minister dan wel, na toestemming van Onze Minister en de certificaathouders, een andere instelling die voor dezelfde taken is aangewezen.

Artikel 19c
  • 1. Een aanvraag om aanwijzing gaat vergezeld van het bewijs dat is voldaan aan de criteria, bedoeld in artikel 19, eerste lid, dan wel van een verklaring waaruit de bereidheid blijkt om voor eigen rekening een onderzoek naar het voldoen aan deze criteria te ondergaan.

  • 2. Een aanwijzing kan worden geweigerd, dan wel worden gewijzigd of ingetrokken, indien niet of niet volledig is voldaan aan de bij de wet of bij of krachtens dit besluit gestelde voorschriften. Een aanwijzing kan worden ingetrokken indien de instelling gedurende een aaneengesloten periode van twee jaar geen werkzaamheden, waarvoor zij is aangewezen, heeft uitgevoerd.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

L

Artikel 21, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. De verboden gesteld in artikel 3a, voor zover het betreft het voorhanden hebben of gebruiken van attractietoestellen gelden niet gedurende tien jaren na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit ten aanzien van op dat tijdstip reeds in gebruik zijnde attractietoestellen, mits zij, tezamen met het logboek, door een aangewezen instelling worden onderzocht en dit onderzoek geen evidente tekortkomingen voor de veiligheid of de gezondheid van de mens aan het licht brengt.

M

In artikel 28 en de opschriften van de bijlagen I, II en III wordt «Besluit veiligheid attractie- en speeltoestellen» vervangen door: Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen.

ARTIKEL IX

Het Warenwetbesluit machines9 wordt als volgt gewijzigd:

A

Voor artikel 1 wordt een opschrift ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

B

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a, onder 1°, wordt tussen »voor» en «onder» ingevoegd: een bepaalde toepassing,.

2. In onderdeel a, onder 2°, wordt «werktuig» vervangen door: verwisselbaar gereedschap, dat al of niet tot de uitrusting van de machine behoort,.

3. In onderdeel b wordt «die door de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde» vervangen door: die binnen de Europese Economische Ruimte.

4. Onderdeel c komt te luiden:

c. aangewezen aangemelde instelling: een krachtens artikel 7a van de wet in het kader van de richtlijn aangewezen en bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen aangemelde instelling, dan wel een door een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte in het kader van de richtlijn aangewezen en bij bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen aangemelde instelling;.

5. Onderdeel d komt te luiden:

d. aangewezen instelling: een krachtens artikel 7a van de wet aangewezen instelling;.

6. Na onderdeel d worden vier onderdelen toegevoegd, luidende:

e. Europese Economische Ruimte: het grondgebied waarop de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van toepassing is;

f. richtlijn: richtlijn nr. 98/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende machines (PbEG L 207);

g. hijskraan: een hijswerktuig, dat is ingericht en bestemd voor het verplaatsen van vrijhangende lasten door middel van een mechanische aandrijving;

h. wet: Warenwet.

C

Artikel 1, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel 1° vervalt.

2. De onderdelen 2° en 3° worden vernummerd tot 1° en 2°.

3. In het nieuwe onderdeel 2° vervalt «in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid» en wordt na «machines» ingevoegd: en veiligheidscomponenten.

D

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Het is verboden machines of veiligheidscomponenten die niet voldoen aan de vervaardigingsvoorschriften gesteld bij of krachtens dit besluit te verhandelen of te gebruiken.

2. In het tweede lid wordt na «verhandelen» ingevoegd: of te gebruiken.

3. Na het tweede lid worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 3. Het is verboden machines of veiligheidscomponenten te verhandelen of te gebruiken, indien de bij of krachtens dit besluit voorgeschreven ten aanzien van die machine of veiligheidscomponent van toepassing zijnde overeenstemmingsbeoordelings- of keuringsprocedures niet in acht zijn genomen.

  • 4. Het is verboden machines of veiligheidscomponenten te gebruiken anders dan met inachtneming van de voorschriften bij of krachtens dit besluit gesteld met betrekking tot het voorhanden zijn van documenten.

E

Na artikel 2 wordt een opschrift ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 2. VERVAARDIGING

F

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

Machines en veiligheidscomponenten zijn zodanig ontworpen, samengesteld en vervaardigd, hebben zodanige eigenschappen en zijn van zodanige vermeldingen voorzien, dat zij bij gebruik overeenkomstig hun bestemming geen gevaar opleveren voor de veiligheid of gezondheid van de mens of voor de veiligheid van zaken, wanneer zij op passende wijze zijn geïnstalleerd en onderhouden. Zij voldoen aan de in bijlage I van de richtlijn opgenomen fundamentele eisen.

G

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt «in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid» en wordt «de in bijlage II, punt A, van de richtlijn bedoelde EG-verklaring van overeenstemming,» vervangen door: de in bijlage II, punt A, van de richtlijn bedoelde EG-verklaring van overeenstemming, bestaande uit de in die bijlage aangegeven onderdelen voor zover deze van toepassing zijn,.

2. In het tweede lid vervalt «in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid» en wordt «de in bijlage II, punt C, van de richtlijn bedoelde EG-verklaring van overeenstemming,» vervangen door: de in bijlage II, punt C, van de richtlijn bedoelde EG-verklaring van overeenstemming, bestaande uit de in die bijlage aangegeven onderdelen voor zover deze van toepassing zijn,.

H

Na artikel 4 wordt een opschrift ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 3. KEURING EN CERTIFICERING

I

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. a. Machines zijn voorzien van de in bijlage III van de richtlijn bedoelde aanduiding, houdende de CE-markering, en gaan vergezeld van de in bijlage II, onder A, van de richtlijn bedoelde EG-verklaring van overeenstemming bestaande uit de in die bijlage aangegeven onderdelen voor zover deze van toepassing zijn.

    b. Veiligheidscomponenten gaan vergezeld van de in bijlage II, punt C, van de richtlijn bedoelde EG-verklaring van overeenstemming.

2. In het tweede lid, de onderdelen a, onder 1e, en b, onder 1e, wordt «de Gemeenschap» telkens vervangen door: de Europese Economische Ruimte.

3. In het tweede lid, de onderdelen a, onder 1e, en b, onder 1e wordt «de importeur» telkens vervangen door: degene.

4. In het tweede lid, de onderdelen a, onder 2e, sub a, b en c, en onder 3e, b, onder 2e, sub a, b en c, en onder 3e, wordt «door Onze Minister in overeenstemming met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid daartoe aangewezen instantie» en «door Onze Minister in overeenstemming met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen instantie» telkens vervangen door «aangewezen aangemelde instelling» en wordt «instantie» telkens vervangen door: instelling.

5. In het tweede lid, onderdeel b, onder 2e, sub c, vervalt de zinsnede: , waarbij deze instantie is nagegaan of de veiligheidscomponent de veiligheidsfuncties kan vervullen die door de fabrikant zijn opgegeven.

6. Het derde en vierde lid vervallen.

7. Het vijfde en zesde lid worden vernummerd tot derde en vierde lid.

8. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. a. Indien de in Nederland gevestigde fabrikant, diens in Nederland gevestigde gemachtigde, of, indien zij geen van beide in Nederland zijn gevestigd, degene die de machines of veiligheidscomponenten in Nederland in de handel brengt, voornemens is aan het model van een machine of veiligheidscomponent, of aan te vervaardigen en in de handel te brengen machines of veiligheidscomponenten, waarvoor een verklaring van typeonderzoek is afgegeven, wijzigingen aan te brengen, stelt hij de aangewezen aangemelde instelling die de verklaring van typeonderzoek heeft afgegeven hiervan onverwijld in kennis.

    b. De aangewezen aangemelde instelling, bedoeld in onderdeel a, beoordeelt de wijzigingen en deelt de in onderdeel a bedoelde persoon mede of de typeonderzoekverklaring voor het aldus gewijzigde model of de gewijzigde machines of veiligheidscomponenten geldig is.

    c. Indien de aangewezen aangemelde instelling, bedoeld in onderdeel a, van oordeel is dat de verklaring van EG-typeonderzoek voor de gewijzigde machine of veiligheidscomponent niet geldig is, moet deze machine of die veiligheidscomponent aan een EG-typeonderzoek worden onderworpen.

J

Na artikel 5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5a

  • 1. De verplichtingen van artikel 5 rusten tevens op degene die machines, machineonderdelen of veiligheidscomponenten van verschillende herkomst assembleert of die machines of veiligheidscomponenten voor eigen gebruik vervaardigt.

  • 2. De verplichtingen van artikel 5 gelden niet voor degenen die een verwisselbaar uitrustingsstuk als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, sub 2° op een machine of een trekker aansluiten, mits de elementen compatibel zijn, en alle delen waaruit de machine na de aansluiting bestaat voorzien zijn van de CE-markering en vergezeld gaan van de EG-verklaring van overeenstemming.

  • 3. Artikel 5, eerste lid, onder a, is niet van toepassing op machines die volgens de in bijlage II, onderdeel B, van de richtlijn bedoelde verklaring van de in de Europese Economische Ruimte gevestigde fabrikant of diens gemachtigde of, indien zij geen van beide in de Europese Economische Ruimte zijn gevestigd, degene die de machines in de Europese Economische Ruimte in de handel brengt, bestemd zijn om

    – te worden ingebouwd in een machine, of

    – met andere machines te worden samengebouwd tot één machine, en op de samenstellingen dit besluit van toepassing is, tenzij de machines waarop de verklaring betrekking heeft, zelfstandig kunnen werken.

K

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De in artikel 5, eerste lid, bedoelde aanduiding wordt duidelijk leesbaar en onuitwisbaar op de machine aangebracht, overeenkomstig de bijlagen I, punt 1.7.3, en III van de richtlijn.

2. Aan het tweede lid wordt toegevoegd: Op de machines mogen andere markeringen worden aangebracht op voorwaarde dat de zichtbaarheid en de leesbaarheid van de CE-markering niet worden verminderd.

L

Na artikel 6 worden drie opschriften en twaalf artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 6a

Een EG-typeonderzoekverklaring wordt door de aangewezen aangemelde instelling die haar heeft afgegeven ingetrokken indien de fundamentele eisen van bijlage I van de richtlijn zodanig zijn gewijzigd dat het model niet aan de gewijzigde eisen voldoet.

HOOFDSTUK 4. VERKEER EN GEBRUIK

Artikel 6b
  • 1. Degene die een machine of een veiligheidscomponent verhandelt of gebruikt zorgt er voor dat de machine of de veiligheidscomponent in goede staat van onderhoud verkeert.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op degene die een machine of een veiligheidscomponent voorhanden heeft die hetzij is afgekeurd, hetzij onklaar gemaakt, hetzij anderszins kennelijk niet meer voor gebruik bestemd is.

Artikel 6c

Artikel 2, eerste tot en met derde lid, is niet van toepassing op het tentoonstellen en demonstreren op (jaar)beurzen, exposities en bij demonstraties van machines of veiligheidscomponenten die niet in overeenstemming zijn met dit besluit, mits op een zichtbaar bord duidelijk is aangegeven dat zij niet in overeenstemming zijn met dit besluit en niet te koop zijn voordat zij door de fabrikant of zijn in de Europese Economische Ruimte gevestigde gevolmachtigde in overeenstemming zijn gebracht met dit besluit. Bij demonstraties zijn alle passende veiligheidsmaatregelen genomen om de bescherming van de mens te waarborgen.

Artikel 6d
  • 1. Een hijskraan met een bedrijfslast die gelijk is aan of hoger is dan twee ton wordt ten minste eenmaal per 12 maanden gekeurd. In aanvulling daarop wordt een mobiele kraan of torenkraan, die behoort tot een bij ministeriële regeling omschreven categorie, ten hoogste 24 maanden na de eerste ingebruikneming en vervolgens telkens na verloop van ten hoogste vierentwintig maanden gekeurd.

  • 2. De periodieke keuring, bedoeld in het eerste lid, vindt ten hoogste een maand na het verstrijken van de genoemde periode plaats indien degene die de keuring uitvoert dit uit oogpunt van bedrijfsvoering noodzakelijk acht.

  • 3. De keuring bedoeld in het eerste lid, eerste zin, wordt uitgevoerd door een deskundige natuurlijke persoon, rechtspersoon of instelling. In afwijking daarvan wordt de keuring bedoeld in het eerste lid, tweede zin, van een mobiele kraan of torenkraan uitgevoerd door een aangewezen instelling.

Artikel 6e
  • 1. De aangewezen instelling geeft op aanvraag een certificaat van goedkeuring af aan de aanvrager indien zij heeft vastgesteld dat de hijskraan voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde voorschriften.

  • 2. Een certificaat kan worden geweigerd of onder voorschriften worden afgegeven, worden verlengd dan wel geschorst of ingetrokken, indien is gebleken dat niet of niet volledig is voldaan aan bij of krachtens de wet met betrekking tot het certificaat gestelde eisen.

Artikel 6f
  • 1. In de nabijheid van een hijskraan als bedoeld in artikel 6d, eerste lid, bevindt zich een kraanboek. In dit boek zijn in ieder geval de resultaten van de op grond van artikel 6d uitgevoerde keuringen op adequate wijze vermeld.

  • 2. Op het certificaat van goedkeuring wordt de datum van keuring vermeld, alsmede gegevens betreffende de identificatie van de hijskraan. Het certificaat van goedkeuring of een afschrift daarvan bevindt zich in de nabijheid van de hijskraan.

  • 3. Het kraanboek en het certificaat van goedkeuring of een afschrift daarvan worden desgevraagd getoond aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 25 van de wet.

HOOFDSTUK 5. AANGEWEZEN INSTELLINGEN

Artikel 6g
  • 1. Als aangewezen instelling of aangewezen aangemelde instelling kan worden aangewezen een instelling die:

    a. rechtspersoonlijkheid heeft;

    b. haar zetel of een vestiging in Nederland heeft;

    c. onafhankelijk is van degenen die bij het resultaat van de uitvoering van de taken waarvoor zij is aangewezen belang hebben;

    d. beschikt over voldoende deskundigheid en outillage om de uitvoering van de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren te kunnen vervullen;

    e. beschikt over een behoorlijke administratie waarin de gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op de uitvoering van haar taken, op een systematische wijze zijn vastgelegd. Aan de hand van deze gegevens zijn de gekeurde of gecertificeerde machines afdoende te identificeren;

    f. naar behoren functioneert.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid komen voor een aanwijzing als aangewezen aangemelde instelling slechts in aanmerking instellingen die ten minste voldoen aan de in bijlage VII van de richtlijn neergelegde voorwaarden.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

Artikel 6h

De instelling verstrekt jaarlijks aan Onze Minister een afschrift van de polis van de afgesloten verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid tegen alle risico's die voortvloeien uit de uitoefening van de taken waarvoor zij is aangewezen.

Artikel 6i
  • 1. Indien een wijziging plaatsvindt in de gegevens op grond waarvan de instelling is aangewezen, doet de instelling hiervan terstond mededeling aan Onze Minister.

  • 2. Indien een instelling voornemens is een of meer van de taken waarvoor zij is aangewezen, te beëindigen, doet de instelling hiervan terstond mededeling aan Onze Minister en de certificaathouders. In dat geval worden door de instelling de gegevens, bedoeld in artikel 6g, eerste lid, onder e, overgedragen aan Onze Minister dan wel, na toestemming van Onze Minister en de certificaathouders, een andere instelling die voor dezelfde taken is aangewezen.

Artikel 6j
  • 1. Een aanvraag om aanwijzing gaat vergezeld van het bewijs dat is voldaan aan de criteria, bedoeld in artikel 6g, eerste lid, dan wel in geval van artikel 6g, tweede lid, tevens van bewijs dat is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in dat lid, dan wel van een verklaring waaruit de bereidheid blijkt om voor eigen rekening een onderzoek naar het voldoen aan deze criteria dan wel voorwaarden te ondergaan.

  • 2. Een aanwijzing kan worden geweigerd, dan wel worden gewijzigd of ingetrokken, indien niet of niet volledig is voldaan aan de bij de wet of bij of krachtens dit besluit gestelde voorschriften. Een aanwijzing kan worden ingetrokken indien de instelling gedurende een aaneengesloten periode van twee jaar geen werkzaamheden, waarvoor zij is aangewezen, heeft uitgevoerd.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

HOOFDSTUK 6. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6k
  • 1. Onverminderd het tweede tot en met vijfde lid zijn op machines waarop het Besluit machines van toepassing was, die voor 17 maart 1993 in de handel zijn gebracht en in gebruik genomen, de artikelen 3 en 5 niet van toepassing voor zover zij niet alsnog in overeenstemming met artikel 3 worden gebracht.

  • 2. Op de machines ten aanzien waarvan op 31 december 1992 het Besluit acetyleenontwikkelaars, het Veiligheidsbesluit gevaarlijke werktuigen, het Dorsgarniturenbesluit dan wel het Besluit verplaatsbare transporteurs van toepassing is en die vóór 1 januari 1995 in overeenstemming met de bepalingen van die algemene maatregelen van bestuur zijn vervaardigd en in gebruik genomen, zijn de artikelen 3 en 5 niet van toepassing, voor zover zij niet alsnog in overeenstemming met artikel 3 worden gebracht.

  • 3. Op de machines en veiligheidscomponenten ten aanzien waarvan op 31 december 1992 het Besluit gemotoriseerde transportwerktuigen van toepassing was en die vóór 1 januari 1996 in overeenstemming met de bepalingen van dat besluit zijn vervaardigd en in gebruik genomen, zijn de artikelen 3 en 5 niet van toepassing, voor zover zij niet alsnog in overeenstemming met artikel 3 worden gebracht.

  • 4. Op de machines en veiligheidscomponenten ten aanzien waarvan op 14 juni 1993 het Besluit kantel- en valbeveiligingen bouwmachines van toepassing was en die vóór 1 januari 1997 in overeenstemming met de bepalingen van dat besluit zijn vervaardigd en in gebruik genomen, zijn de artikelen 3 en 5 niet van toepassing, voor zover zij niet alsnog in overeenstemming met artikel 3 worden gebracht.

  • 5. De artikelen 3 en 5 zijn niet van toepassing op machines voor het heffen of verplaatsen van mensen en op veiligheidscomponenten waarop het Besluit machines van toepassing was en die voldoen aan de wettelijke voorschriften zoals die luidden op 16 maart 1993 en die voor 1 januari 1997 in de handel zijn gebracht en in gebruik genomen, voor zover zij niet alsnog in overeenstemming met artikel 3 worden gebracht.

  • 6. Met betrekking tot de machines en veiligheidscomponenten, bedoeld in de voorgaande leden, waarop dit besluit niet wordt toegepast en waarop krachtens een of meer andere wettelijke regelingen de CE-markering wordt aangebracht, worden op de bij die machines en veiligheidscomponenten gevoegde documenten, handleidingen of gebruiksaanwijzingen de in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakte referenties van de aan die wettelijke regelingen ten grondslag liggende richtlijnen vermeld.

Artikel 6l

Instellingen die op het tijdstip waarop artikel II, eerste, derde en vierde lid, van de Wet van 1 november 2001 tot wijziging van de Warenwet met het oog op de incorporatie van productveiligheidsvoorschriften uit de Wet op de gevaarlijke werktuigen, zulks onder intrekking van deze wet en de Stoomwet (Stb. 557) in werking treedt, door Onze Minister krachtens artikel 20 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 zijn aangewezen om de keuringen, bedoeld in artikel 6d, uit te voeren, worden aangemerkt als aangewezen instellingen.

M

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7

  • 1. Een wijziging van een van de bijlagen van de richtlijn waarnaar in dit besluit wordt verwezen, treedt voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels in werking met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

  • 2. De vaststelling of wijziging van een specifieke communautaire richtlijn als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de richtlijn wordt door Onze Minister bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant. Hij vermeldt daarbij met ingang van welke datum deze richtlijn of de wijziging daarvan moet worden toegepast met betrekking tot welke machines of veiligheidscomponenten.

N

In artikel 9 wordt na «machines» ingevoegd: , met uitzondering van machines waarop het Besluit machines van toepassing was,.

ARTIKEL X

Het Warenwetbesluit persoonlijke beschermingsmiddelen10 wordt als volgt gewijzigd:

A

Voor artikel 1 wordt een opschrift ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

B

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van het eerste lid, onderdeel a, 4e, wordt de punt vervangen door een puntkomma.

2. Het eerste lid, onderdeel b, vervalt.

3. In het eerste lid wordt onderdeel c verletterd tot b en wordt de punt aan het slot van het tot b verletterde onderdeel vervangen door een puntkomma.

4. Aan het eerste lid worden drie onderdelen toegevoegd, luidende:

c. Europese Economische Ruimte: het grondgebied waarop de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van toepassing is;

d. aangewezen aangemelde instelling: een krachtens artikel 7a van de wet in het kader van de richtlijn aangewezen en bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen aangemelde instelling, dan wel een door een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte in het kader van de richtlijn aangewezen en bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen aangemelde instelling;

e. wet: Warenwet.

5. Het derde lid, onderdeel a, vervalt.

6. In het derde lid worden de onderdelen b en c verletterd tot a en b en wordt de punt aan het slot van het tot a verletterde onderdeel vervangen door een puntkomma.

C

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Het is verboden persoonlijke beschermingsmiddelen die niet voldoen aan de vervaardigingsvoorschriften gesteld bij of krachtens dit besluit te verhandelen of te gebruiken.

2. In het tweede lid wordt na «verhandelen» ingevoegd: of te gebruiken.

3. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Het is verboden persoonlijke beschermingsmiddelen te verhandelen of te gebruiken, indien de bij of krachtens dit besluit voorgeschreven overeenstemmingsbeoordelingsprocedures niet in acht zijn genomen.

D

Na artikel 2 wordt een opschrift ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 2. VERVAARDIGING

E

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

Persoonlijke beschermingsmiddelen zijn zodanig ontworpen, samengesteld en vervaardigd, hebben zodanige eigenschappen en zijn van zodanige vermeldingen voorzien, dat zij bij gebruik overeenkomstig hun bestemming geen gevaar opleveren voor de veiligheid of gezondheid van de mens of voor de veiligheid van zaken, wanneer zij op passende wijze zijn geïnstalleerd en onderhouden. Zij voldoen aan de in bijlage II van de richtlijn opgenomen fundamentele eisen.

F

In artikel 4 vervalt «in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid» en wordt na «de EG-verklaring van overeenstemming, bedoeld in bijlage VI van de richtlijn,» ingevoegd: alsmede, indien van toepassing, de verklaring van EG-typeonderzoek,.

G

Na artikel 4 wordt een opschrift ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 3. KEURING EN CERTIFICERING

H

Artikel 5 komt te luiden:

  • 1. Persoonlijke beschermingsmiddelen zijn onderworpen aan een certificeringsprocedure overeenkomstig het in dit artikel bepaalde en zijn voorzien van de in bijlage IV van de richtlijn bedoelde aanduiding, houdende de CE-markering, alsmede van het identificatienummer krachtens artikel 9, eerste lid, van de richtlijn toegekend aan een aangewezen aangemelde instelling. Indien een certificeringsprocedure de afgifte van een verklaring van EG-typeonderzoek voorschrijft, is het persoonlijke beschermingsmiddel of het model van de persoonlijke beschermingsmiddelen waarop dat voorschrift betrekking heeft, gekeurd.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde CE-markering wordt uitsluitend gebezigd indien:

    a. voor het beschermingsmiddel:

    1e. een EG-verklaring van overeenstemming als bedoeld in bijlage VI van de richtlijn voorhanden is bij de in de Europese Economische Ruimte gevestigde fabrikant, diens in de Europese Economische Ruimte gevestigde gevolmachtigde, dan wel, indien geen van beide in de Europese Economische Ruimte is gevestigd, degene die het beschermingsmiddel in de Europese Economische Ruimte op de markt brengt, en

    2e. een technisch dossier als bedoeld in bijlage III van de richtlijn bij één van de personen zoals aangegeven onder 1e voorhanden is, en

    3e. behoudens voor beschermingsmiddelen, bedoeld in artikel 8, derde lid, van de richtlijn, een EG-type-onderzoekverklaring is verkregen als bedoeld in artikel 10 van de richtlijn van een aangewezen aangemelde instelling, en

    b. de vervaardiging van het persoonlijk beschermingsmiddel geschiedt met inachtneming van één van de produktiecontrole-procedures, bedoeld in artikel 11 van de richtlijn, wanneer het een persoonlijk beschermingsmiddel betreft, dat wordt genoemd in artikel 8, vierde lid, onder a, van de richtlijn, dan wel;

    c. wanneer het een persoonlijk beschermingsmiddel betreft dat niet wordt genoemd in artikel 8, vierde lid, onder a, van de richtlijn, voor elk vervaardigd persoonlijk beschermingsmiddel een EG-verklaring van overeenstemming als bedoeld in bijlage VI van de richtlijn voorhanden is bij de in de Europese Economische Ruimte gevestigde fabrikant, diens in de Europese Economische Ruimte gevestigde gevolmachtigde, dan wel, indien geen van beide in de Europese Economische Ruimte is gevestigd, degene die het beschermingsmiddel in de Europese Economische Ruimte in de handel brengt.

  • 3. Indien persoonlijke beschermingsmiddelen uitsluitend bestemd zijn voor beroepsmatige toepassing, is het eerste lid niet van toepassing op onderdelen van de persoonlijke beschermingsmiddelen die bestemd zijn om te worden ingebouwd in persoonlijke beschermingsmiddelen of met andere onderdelen te worden samengebouwd tot één persoonlijk beschermingsmiddel, mits zij geen wezenlijk onderdeel van persoonlijke beschermingsmiddelen zijn die voor de goede werking ervan onmisbaar zijn, en op de samenstellingen dit besluit van toepassing is.

  • 4. Indien bij de vervaardiging geharmoniseerde normen niet of slechts gedeeltelijk zijn toegepast, of wanneer die normen ontbreken, wordt in de verklaring van de aangewezen aangemelde instelling de overeenstemming met de fundamentele eisen met inachtneming van de procedure van artikel 10, vierde lid, onder a, tweede gedachtestreepje en b, tweede gedachtestreepje, van de richtlijn, vermeld.

  • 5. a. Indien de fabrikant, diens in Nederland gevestigde gevolmachtigde, dan wel, indien geen van beiden in Nederland zijn gevestigd, degene die het persoonlijke beschermingsmiddel in Nederland op de markt brengt, voornemens is aan het model van een persoonlijke beschermingsmiddel of aan te vervaardigen en in de handel te brengen persoonlijke beschermingsmiddelen waarvoor een verklaring van typeonderzoek is afgegeven, wijzigingen aan te brengen, stelt hij de aangewezen aangemelde instelling die de verklaring van EG-typeonderzoek heeft afgegeven hiervan onverwijld in kennis.

    b. De in onderdeel a bedoelde aangewezen aangemelde instelling beoordeelt de wijzigingen en deelt de genoemde persoon mede of de typeonderzoekverklaring voor het aldus gewijzigde persoonlijke beschermingsmiddel geldig is.

    c. Indien de in onderdeel a bedoelde aangewezen aangemelde instelling van oordeel is dat de verklaring van EG-typeonderzoek voor het gewijzigde persoonlijke beschermingsmiddel niet geldig is, moet dit persoonlijke beschermingsmiddel aan een EG-typeonderzoek worden onderworpen.

I

Aan artikel 6, tweede lid, wordt toegevoegd: Op de persoonlijke beschermingsmiddelen mogen andere markeringen worden aangebracht op voorwaarde dat de zichtbaarheid en de leesbaarheid van de CE-markering niet worden verminderd.

J

Na artikel 6 worden zeven artikelen en drie opschriften ingevoegd, luidende:

Artikel 6a

Een EG-typeonderzoekverklaring wordt door de aangewezen aangemelde instelling die haar heeft afgegeven ingetrokken indien de fundamentele eisen van bijlage II van de richtlijn zodanig zijn gewijzigd dat het model niet aan de gewijzigde eisen voldoet.

HOOFDSTUK 4. VERKEER EN GEBRUIK

Artikel 6b
  • 1. Degene die een persoonlijk beschermingsmiddel verhandelt of gebruikt zorgt er voor dat dit in goede staat van onderhoud verkeert.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op degene die een persoonlijk beschermingsmiddel voorhanden heeft dat hetzij is afgekeurd, hetzij onklaar gemaakt, hetzij anderszins kennelijk niet meer voor gebruik bestemd is.

Artikel 6c

Artikel 2 is niet van toepassing op het tentoonstellen en demonstreren op (jaar)beurzen, exposities en bij demonstraties van persoonlijke beschermingsmiddelen die niet in overeenstemming zijn met dit besluit, mits op een zichtbaar bord duidelijk is aangegeven dat ze niet in overeenstemming zijn met dit besluit en niet te koop zijn voordat zij door de fabrikant of zijn in de Europese Economische Ruimte gevestigde gevolmachtigde in overeenstemming zijn gebracht met dit besluit. Bij demonstraties zijn alle passende veiligheidsmaatregelen genomen om de bescherming van de mens te waarborgen.

HOOFDSTUK 5. AANGEWEZEN INSTELLINGEN

Artikel 6d
  • 1. Als aangewezen aangemelde instelling kan worden aangewezen een instelling die:

    a. rechtspersoonlijkheid heeft;

    b. haar zetel of een vestiging in Nederland heeft;

    c. onafhankelijk is van degenen die bij het resultaat van de uitvoering van de taken waarvoor zij is aangewezen belang hebben;

    d. beschikt over voldoende deskundigheid en outillage om de uitvoering van de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren te kunnen vervullen;

    e. beschikt over een behoorlijke administratie waarin de gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op de uitvoering van haar taken, op een systematische wijze zijn vastgelegd. Aan de hand van deze gegevens zijn de gekeurde persoonlijke beschermingsmiddelen en de onderzochte kwaliteitssystemen afdoende te identificeren;

    f. naar behoren functioneert.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid komen voor een aanwijzing als aangewezen aangemelde instelling slechts in aanmerking instellingen die ten minste voldoen aan de in bijlage V van de richtlijn neergelegde voorwaarden.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

Artikel 6e

De instelling verstrekt jaarlijks aan Onze Minister een afschrift van de polis van de afgesloten verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid tegen alle risico's die voortvloeien uit de uitoefening van de taken waarvoor zij is aangewezen.

Artikel 6f
  • 1. Indien een wijziging plaatsvindt in de gegevens op grond waarvan de instelling is aangewezen, doet de instelling hiervan terstond mededeling aan Onze Minister.

  • 2. Indien een instelling voornemens is een of meer van de taken waarvoor zij is aangewezen, te beëindigen, doet de instelling hiervan terstond mededeling aan Onze Minister en de certificaathouders. In dat geval worden door de instelling de gegevens, bedoeld in artikel 6d, eerste lid, onder e, overgedragen aan Onze Minister dan wel, na toestemming van Onze Minister en de certificaathouders, een andere instelling die voor dezelfde taken is aangewezen.

Artikel 6g
  • 1. Een aanvraag om aanwijzing gaat vergezeld van het bewijs dat is voldaan aan de criteria, bedoeld in artikel 6d, eerste lid, dan wel in geval van artikel 6d, tweede lid, tevens van bewijs dat is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in dat lid, dan wel van een verklaring waaruit de bereidheid blijkt om voor eigen rekening een onderzoek naar het voldoen aan deze criteria dan wel voorwaarden te ondergaan.

  • 2. Een aanwijzing kan worden geweigerd, dan wel worden gewijzigd of ingetrokken, indien niet of niet volledig is voldaan aan de bij de wet of bij of krachtens dit besluit gestelde voorschriften. Een aanwijzing kan worden ingetrokken indien de instelling gedurende een aaneengesloten periode van twee jaar geen werkzaamheden, waarvoor zij is aangewezen, heeft uitgevoerd.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

HOOFDSTUK 6. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

K

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9
  • 1. Een wijziging van een van de bijlagen van de richtlijn waarnaar in dit besluit wordt verwezen, treedt voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels in werking met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

  • 2. De vaststelling of wijziging van specifieke voorschriften als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder a, wordt door Onze Minister bekend gemaakt in de Nederlandse Staatscourant. Hij vermeldt daarbij met ingang van welke datum deze voorschriften of de wijzigingen daarvan worden toegepast met betrekking tot welke persoonlijke beschermingsmiddelen.

L

Artikel 11, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. De artikelen 3 en 5 zijn niet van toepassing op persoonlijke beschermingsmiddelen die voldoen aan de wettelijke voorschriften zoals die luidden op 24 augustus 1993 en die voor 1 juli 1995 in de handel zijn gebracht en in gebruik genomen en voor die datum niet zijn voorzien van de CE-markering.

ARTIKEL XI

De bijlage van het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten11 wordt als volgt gewijzigd:

A

In de rubriek «Inhoud» worden onder C, «Overtredingen van Warenwetbesluiten en -regelingen betrekking hebbende op niet-levensmiddelen» aan het einde van de rubriek Producten zeven besluiten ingevoegd, luidende:

C-34 Warenwetbesluit schiethamers

C-35 Warenwetbesluit containers

C-36 Warenwetbesluit drukvaten van eenvoudige vorm

C-37 Warenwetbesluit explosieveilig materieel

C-38 Warenwetbesluit liften

C-39 Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen

C-40 Warenwetbesluit drukapparatuur

B

De tabel met «Omschrijving van de overtreding» en bijbehorend «Boetebedrag per categorie» wordt als volgt gewijzigd:

1. Rubriek C-26, Warenwetbesluit machines, komt te luiden:

Omschrijving van de overtredingBoetebedrag per categorie
C-26Warenwetbesluit machinesIII
C-26.1.1art. 2, lid 1, j° art. 3€ 450,–€ 900,–
C-26.1.2art. 2, lid 1, j° art. 6b, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-26.2.1art. 2, lid 2, j° art. 3€ 450,–€ 900,–
C-26.2.2art. 2, lid 2, j° art. 5, lid 1a€ 450,–€ 900,–
C-26.2.3art. 2, lid 2, j° art. 5, lid 1b€ 450,–€ 900,–
C-26.2.4art. 2, lid 2, j° art. 5, lid 2a, sub 1€ 450,–€ 900,–
C-26.2.5art. 2, lid 2, j° art. 5, lid 2a, sub 2€ 450,–€ 900,–
C-26.2.6art. 2, lid 2, j° art. 5, lid 2a, sub 3€ 450,–€ 900,–
C-26.2.7art. 2, lid 2, j° art. 5, lid 2b, sub 1€ 450,–€ 900,–
C-26.2.8art. 2, lid 2, j° art. 5, lid 2b, sub 2€ 450,–€ 900,–
C-26.2.9art. 2, lid 2, j° art. 5, lid 2b, sub 3€ 450,–€ 900,–
C-26.2.10art. 2, lid 2, j° art. 5, lid 3a€ 450,–€ 900,–
C-26.2.11art. 2, lid 2, j° art. 5, lid 3b€ 450,–€ 900,–
C-26.2.12art. 2, lid 2, j° art. 5, lid 4a, ten eerste € 450,–€ 900,–
C-26.2.13art. 2, lid 2, j° art. 5, lid 4a, ten tweede€ 450,–€ 900,–
C-26.2.14art. 2, lid 2, j° art. 5, lid 4b, ten eerste € 450,–€ 900,–
C-26.2.15art. 2, lid 2, j° art. 5, lid 4b, ten tweede € 450,–€ 900,–
C-26.2.16art. 2, lid 2, j° art. 5, lid 5a€ 450,–€ 900,–
C-26.2.17art. 2, lid 2, j° art. 6, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-26.2.18art. 2, lid 2, j° art. 6, lid 2€ 450,–€ 900,–
C-26.2.19art. 2, lid 2, j° art. 6c€ 450,–€ 900,–
C-26.3.1art. 2, lid 3, j° art. 6d, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-26.4.1art. 2, lid 4, j° art. 6f, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-26.4.2art. 2, lid 4, j° art. 6f, lid 3€ 450,–€ 900,–

2. Rubriek C-29, Warenwetbesluit persoonlijke beschermingsmiddelen, komt te luiden:

Omschrijving van de overtredingBoetebedrag per categorie
C-29Warenwetbesluit persoonlijke beschermingsmiddelenIII
C-29.1.1art. 2, lid 1, j° art. 3€ 450,–€ 900,–
C-29.1.2art. 2, lid 1, j° art. 6b€ 450,–€ 900,–
C-29.2.1art. 2, lid 2, j° art. 3€ 450,–€ 900,–
C-29.2.2art. 2, lid 2, j° art. 5, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-29.2.3art. 2, lid 2, j° art. 5, lid 2a€ 450,–€ 900,–
C-29.2.4art. 2, lid 2, j° art. 5, lid 2b€ 450,–€ 900,–
C-29.2.5art. 2, lid 2, j° art. 5, lid 2c€ 450,–€ 900,–
C-29.2.7art. 2, lid 2, j° art. 5, lid 5, sub a€ 450,–€ 900,–
C-29.2.8art. 2, lid 2, j° art. 6, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-29.2.9art. 2, lid 2, j° art. 6, lid 2€ 450,–€ 900,–
C-29.2.10art. 2, lid 2, j° art. 6c€ 450,–€ 900,–

3. Na de rubriek C-33, «Warenwetregeling voorraden speelgoed- en kinderverzorgingsartikelen welke ftalaten bevatten», worden de volgende rubrieken toegevoegd:

Omschrijving van de overtredingBoetebedrag per categorie
C-34Warenwetbesluit schiethamersIII
C-34.1.1art. 2b, lid 1, j° art. 3, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-34.1.2art. 2b, lid 1, j° art. 3, lid 3€ 450,–€ 900,–
C-34.1.3art. 2b, lid 1, j° art. 4, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-34.1.4art. 2b, lid 1, j° art. 4, lid 2€ 450,–€ 900,–
C-34.1.5art. 2b, lid 1, j° art. 4, lid 3€ 450,–€ 900,–
C-34.1.6art. 2b, lid 1, j° art. 4, lid 4€ 450,–€ 900,–
C-34.1.7art. 2b, lid 1, j° art. 4, lid 5€ 450,–€ 900,–
C-34.1.8art. 2b, lid 1, j° art. 4, lid 6€ 450,–€ 900,–
C-34.1.9art. 2b, lid 1, j° art. 5, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-34.1.10art. 2b, lid 1, j° art. 5, lid 2€ 450,–€ 900,–
C-34.1.11art. 2b, lid 1, j° art. 5, lid 3€ 450,–€ 900,–
C-34.1.12art. 2b, lid 1, j° art. 5, lid 4€ 450,–€ 900,–
C-34.1.13art. 2b, lid 1, j° art. 5, lid 5€ 450,–€ 900,–
C-34.1.14art. 2b, lid 1, j° art. 6€ 450,–€ 900,–
C-34.1.15art. 2b, lid 1 j° art. 7, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-34.1.16art. 2b, lid 1 j° art. 7, lid 1, sub a€ 450,–€ 900,–
C-34.1.17art. 2b, lid 1 j° art. 7, lid 1, sub b€ 450,–€ 900,–
C-34.1.18art. 2b, lid 1 j° art. 7, lid 1, sub c€ 450,–€ 900,–
C-34.1.19art. 2b, lid 1 j° art. 7, lid 2€ 450,–€ 900,–
C-34.1.20art. 2b, lid 1, j° art. 8€ 450,–€ 900,–
C-34.1.21art. 2b, lid 1, j° art. 10€ 450,–€ 900,–
C-34.2.1art. 2b, lid 2, j° art. 3, lid 2€ 450,–€ 900,–
C-34.2.2art. 2b, lid 2, j° art. 3, lid 3€ 450,–€ 900,–
C-34.2.3art. 2b, lid 2, j° art. 9, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-34.2.4art. 2b, lid 2, j° art. 9, lid 2€ 450,–€ 900,–
C-34.3.1art. 2b, lid 3, j° art. 12, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-34.3.2art. 2b, lid 3, j° art. 12, lid 2€ 450,–€ 900,–
C-34.3.3art. 2b, lid 3, j° art. 12, lid 3€ 450,–€ 900,–
C-34.3.4art. 2b, lid 3, j° art. 12, lid 4€ 450,–€ 900,–
C-34.3.5art. 2b, lid 3, j° art. 12, lid 5€ 450,–€ 900,–
C-34.4.1art. 2b, lid 4 j° art. 7, lid 1, sub a€ 450,–€ 900,–
C-34.4.2art. 2b, lid 4 j° art. 7, lid 1, sub b€ 450,–€ 900,–
C-34.4.3art. 2b, lid 4 j° art. 7, lid 1, sub c€ 450,–€ 900,–
    
C-35Warenwetbesluit containers   
C-35.1.1art. 2, lid 1, j° art 3€ 450,–€ 900,–
C-35.1.2art. 2, lid 1, j° art. 11, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-35.2.1art. 2, lid 2, j° art. 12, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-35.2.2art. 2, lid 2, j° art. 12, lid 2, jo lid 1€ 450,–€ 900,–
C-35.2.3art. 2, lid 2, j° art. 13€ 450,–€ 900,–
C-35.2.4art. 2, lid 2, j° art. 13a€ 450,–€ 900,–
C-35.2.5art. 2, lid 2, j° art. 13b, sub a€ 450,–€ 900,–
C-35.2.6art. 2, lid 2, j° art. 13b, sub b€ 450,–€ 900,–
C-35.2.7art. 2, lid 2, j° art. 13b, sub c€ 450,–€ 900,–
C-35.3.1art. 2, lid 3, j° art. 5, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-35.3.2art. 2, lid 3, j° art. 6€ 450,–€ 900,–
C-35.3.3art. 2, lid 3, j° art. 7, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-35.3.4art. 2, lid 3, j° art. 7, lid 2€ 450,–€ 900,–
C-35.3.5art. 2, lid 3, j° art. 9a€ 450,–€ 900,–
C-35.3.6art. 2, lid 3, j° art. 11, lid 2, j° lid 1€ 450,–€ 900,–
C-35.3.7art. 2, lid 3, j° art. 13c€ 450,–€ 900,–
C-35.4.1art. 2, lid 4, j° art. 10€ 450,–€ 900,–
    
C-36Warenwetbesluit drukvaten van eenvoudige vorm   
C-36.1.1art. 3a, lid 1, j° art. 4, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-36.1.2art. 3a, lid 1, j° art. 4, lid 2€ 450,–€ 900,–
C-36.1.3art. 3a, lid 1, j° art. 4, lid 3€ 450,–€ 900,–
C-36.1.4art. 3a, lid 1, j° art. 10, lid 2€ 450,–€ 900,–
C-36.1.5art. 3a, lid 1, j° art. 10, lid 3€ 450,–€ 900,–
C-36.2.1art. 3a, lid 2, j° art. 4, lid 2€ 450,–€ 900,–
C-36.2.2art. 3a, lid 2, j° art. 4, lid 3€ 450,–€ 900,–
C-36.2.3art. 3a, lid 2, j° art. 4a€ 450,–€ 900,–
C-36.3.1art. 3a, lid 3, j° art. 6€ 450,–€ 900,–
C-36.3.2art. 3a, lid 3, j° art. 7, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-36.3.3art. 3a, lid 3, j° art. 7, lid 2€ 450,–€ 900,–
C-36.3.4art. 3a, lid 3, j° art. 7, lid 3€ 450,–€ 900,–
C-36.3.5art. 3a, lid 3, j° art. 9, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-36.3.6art. 3a, lid 3, j° art. 9, lid 2€ 450,–€ 900,–
C-36.4.1art. 3a, lid 4, j° art. 10, lid 1€ 450,–€ 900,–
    
C-37Warenwetbesluit explosieveilig materieel  
C-37.1.1art. 3a, lid 1, j° art. 4€ 450,–€ 900,–
C-37.1.2art. 3a, lid 1, j° art. 15, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-37.2.1art. 3a, lid 2, j° art. 4€ 450,–€ 900,–
C-37.2.2art. 3a, lid 2, j° art. 6, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-37.2.3art. 3a, lid 2, j° art. 6, lid 2€ 450,–€ 900,–
C-37.2.4art. 3a, lid 2, j° art. 7, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-37.2.5art. 3a, lid 2, j° art. 7, lid 2€ 450,–€ 900,–
C-37.2.6art. 3a, lid 2, j° art. 8€ 450,–€ 900,–
C-37.2.7art. 3a, lid 2, j° art. 13, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-37.2.8art. 3a, lid 2, j° art. 13, lid 2€ 450,–€ 900,–
C-37.2.9art. 3a, lid 2, j° art. 16€ 450,–€ 900,–
C-37.3.1art. 3a, lid 3, j° art. 6 lid 1€ 450,–€ 900,–
C-37.3.2art. 3a, lid 3, j° art. 7 lid 1€ 450,–€ 900,–
C-37.3.3art. 3a, lid 3, j° art. 8€ 450,–€ 900,–
C-37.3.4art. 3a, lid 3, j° art. 10, lid 1€ 450,–€ 900,–
    
C-38Warenwetbesluit liften  
C-38.1.1art. 4b, lid 1, j° art. 5, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-38.1.2art. 4b, lid 1, j° art. 5, lid 2€ 450,–€ 900,–
C-38.1.3art. 4b, lid 1, j° art. 5, lid 3€ 450,–€ 900,–
C-38.1.4art. 4b, lid 1, j° art. 6a, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-38.1.5art. 4b, lid 1, j° art. 6a, lid 2, sub a€ 450,–€ 900,–
C-38.1.6art. 4b, lid 1, j° art. 6a, lid 2, sub b€ 450,–€ 900,–
C-38.1.7art. 4b, lid 1, j° art. 6a, lid 2, sub c€ 450,–€ 900,–
C-38.1.8art. 4b, lid 1, j° art. 6a, lid 2, sub d€ 450,–€ 900,–
C-38.1.9art. 4b, lid 1, j° art. 7€ 450,–€ 900,–
C-38.1.10art. 4b, lid 1, j° art.18a€ 450,–€ 900,–
C-38.1.11art. 4b, lid 1, j° art. 19, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-38.2.1art. 4b, lid 2, j° art. 5, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-38.2.2art. 4b, lid 2, j° art. 8, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-38.2.3art. 4b, lid 2, j° art. 8, lid 2€ 450,–€ 900,–
C-38.2.4art. 4b, lid 2, j° art. 9, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-38.2.5art. 4b, lid 2, j° art. 9, lid 2€ 450,–€ 900,–
C-38.2.6art. 4b, lid 2, j° art. 15, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-38.2.7art. 4b, lid 2, j° art. 15, lid 2€ 450,–€ 900,–
C-38.2.8art. 4b, lid 2, j° art. 15, lid 3€ 450,–€ 900,–
C-38.2.9art. 4b, lid 2, j° art. 22€ 450,–€ 900,–
C-38.2.10art. 4b, lid 2, j° art. 28, lid 2€ 450,–€ 900,–
C-38.2.11art. 4b, lid 2, j° art. 28a, lid 2€ 450,–€ 900,–
C-38.3.1art. 4b, lid 3, j° art. 8, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-38.3.2art. 4b, lid 3, j° art. 8, lid 3€ 450,–€ 900,–
C-38.3.3art. 4b, lid 3, j° art. 9, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-38.3.4art. 4b, lid 3, j° art. 10, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-38.3.5art. 4b, lid 3, j° art. 10, lid 2€ 450,–€ 900,–
C-38.3.6art. 4b, lid 3, j° art. 10, lid 3€ 450,–€ 900,–
C-38.3.7art. 4b lid 3, j° art. 11, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-38.3.8art. 4b lid 3, j° art. 17, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-38.3.9art. 4b lid 3, j° art. 17, lid 2€ 450,–€ 900,–
C-38.3.10art. 4b lid 3, j° art. 17, lid 3€ 450,–€ 900,–
C-38.3.11art. 4b lid 3, j° art. 17, lid 4€ 450,–€ 900,–
C-38.4.1art. 4b lid 4, j° art. 18, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-38.4.2art. 4b lid 4, j° art. 18, lid 2€ 450,–€ 900,–
C-38.5.1art. 19, lid 2€ 450,–€ 900,–
C 38.5.2art. 19, lid 3€ 450,–€ 900,–
C-38.5.3art. 19a€ 450,–€ 900,–
C-38.5.4art. 19b€ 450,–€ 900,–
C-38.5.5art. 20, lid 1, sub a€ 450,–€ 900,–
C-38.5.6art. 20, lid 1, sub b€ 450,–€ 900,–
C-38.5.7art. 20, lid 1, sub c€ 450,–€ 900,–
C-38.5.8art. 20, lid 1, sub d€ 450,–€ 900,–
C-38.5.9art. 20, lid 1, sub e€ 450,–€ 900,–
C-38.5.10art. 20, lid 2€ 450,–€ 900,–
C-38.5.11art. 21€ 450,–€ 900,–
C-38.5.12art. 21a, sub a€ 450,–€ 900,–
C-38.5.13art. 21a, sub b€ 450,–€ 900,–
C-38.5.14art. 21a, sub c€ 450,–€ 900,–
    
C-39Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen   
C-39.1.1art. 3a, lid 1, j° art. 4€ 450,–€ 900,–
C-39.1.1art. 3a, lid 1, j° art. 15, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-39.2.1art. 3a, lid 2, j° art. 4€ 450,–€ 900,–
C-39.2.2art. 3a, lid 2, j° art. 6€ 450,–€ 900,–
C-39.2.3art. 3a, lid 2, j° art. 15, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-39.2.4art. 3a, lid 2, j° art. 18€ 450,–€ 900,–
C-39.3.1art. 3a, lid 3, j° art. 7, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-39.3.2art. 3a, lid 3, j° art. 7, lid 2€ 450,–€ 900,–
C-39.3.3art. 3a, lid 3, j° art. 7, lid 3€ 450,–€ 900,–
C-39.3.4art. 3a, lid 3, j° art. 8, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-39.3.5art. 3a, lid 3, j° art. 8, lid 2€ 450,–€ 900,–
C-39.3.6art. 3a, lid 3, j° art. 9€ 450,–€ 900,–
C-39.3.7art. 3a, lid 3, j° art. 13, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-39.4.1art. 3a, lid 4, j° art. 14, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-39.4.2art. 3a, lid 4, j° art. 14, lid 2€ 450,–€ 900,–
C-39.4.3art. 3a, lid 4, j° art. 16€ 450,–€ 900,–
C-39.5.1art. 17, sub a€ 450,–€ 900,–
C-39.5.2art. 17, sub b€ 450,–€ 900,–
C-39.5.3art. 20, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-39.5.4art. 20, lid 2€ 450,–€ 900,–
C-39.5.5art. 25€ 450,–€ 900,–
    
C-40Warenwetbesluit drukapparatuur   
C-40.1.1art. 4, lid 1, j° art. 5, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-40.1.2art. 4, lid 1, j° art. 7, sub a€ 450,–€ 900,–
C-40.1.3art. 4, lid 1, j° art. 7, sub b€ 450,–€ 900,–
C-40.1.4art. 4, lid 1, j° art. 7, sub c€ 450,–€ 900,–
C-40.1.5art. 4, lid 1, j° art. 7, sub d€ 450,–€ 900,–
C-40.1.6art. 4, lid 1, j° art. 7, sub e€ 450,–€ 900,–
C-40.1.7art. 4, lid 1, j° art. 7, sub f€ 450,–€ 900,–
C-40.1.8art. 4, lid 1, j° art. 8, lid 1, sub a€ 450,–€ 900,–
C-40.1.9art. 4, lid 1, j° art. 8, lid 1, sub b€ 450,–€ 900,–
C-40.1.10art. 4, lid 1, j° art. 8, lid 2€ 450,–€ 900,–
C-40.1.11art. 4, lid 1, j° art. 8, lid 3€ 450,–€ 900,–
C-40.1.12art. 4, lid 1, j° art. 9, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-40.1.13art. 4, lid 1, j° art. 23a, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-40.1.14art. 4, lid 1, j° art. 24, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-40.2.1art. 4, lid 2, j° art. 5, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-40.2.2art. 4, lid 2, j° art. 9, lid 2€ 450,–€ 900,–
C-40.2.3art. 4, lid 2, j° art. 11, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-40.2.4art. 4, lid 2, j° art. 11, lid 3€ 450,–€ 900,–
C-40.2.5art. 4, lid 2, j° art. 12, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-40.2.6art. 4, lid 2, j° art. 12, lid 3€ 450,–€ 900,–
C-40.2.7art. 4, lid 2, j° art. 16, lid 2€ 450,–€ 900,–
C-40.2.8art. 4, lid 2, j° art. 16, lid 4€ 450,–€ 900,–
C-40.2.9art. 4, lid 2, j° art. 25€ 450,–€ 900,–
C-40.2.10art. 4, lid 2, j° art. 39, lid 2€ 450,–€ 900,–
C-40.3.1art. 4, lid 3, j° art. 11, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-40.3.2art. 4, lid 3, j° art. 11, lid 4€ 450,–€ 900,–
C-40.3.3art. 4, lid 3, j° art. 11, lid 5€ 450,–€ 900,–
C-40.3.4art. 4, lid 3, j° art. 11, lid 6€ 450,–€ 900,–
C-40.3.5art. 4, lid 3, j° art. 12, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-40.3.6art. 4, lid 3, j° art. 12a, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-40.3.7art. 4, lid 3, j° art. 12b, lid 2€ 450,–€ 900,–
C-40.3.8art. 4, lid 3, j° art. 14, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-40.3.9art. 4, lid 3, j° art. 14, lid 4€ 450,–€ 900,–
C-40.4.1art. 4, lid 4, j° art. 9, lid 2€ 450,–€ 900,–
C-40.4.2art. 4, lid 4, j° art. 9, lid 3€ 450,–€ 900,–
C-40.4.3art. 4, lid 4, j° art. 13, lid 1€ 450,–€ 900,–
C-40.4.4art. 4, lid 4, j° art. 13, lid 3€ 450,–€ 900,–
C-40.4.5art. 4, lid 4, j° art. 13, lid 4€ 450,–€ 900,–
C-40.4.6art, 4, lid 4, j° art. 23€ 450,–€ 900,–
C-40.4.7art. 4, lid 4, j° art. 29€ 450,–€ 900,–
C-40.5.1art. 24, lid 2€ 450,–€ 900,–

ARTIKEL XII

In artikel 2, eerste lid, van het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer12 wordt «Besluit drukapparatuur» vervangen door: Warenwetbesluit drukapparatuur.

ARTIKEL XIII

In bijlage 2, onderdeel B, artikel 1.6.7 van het Besluit glastuinbouw13 wordt «Besluit drukapparatuur» vervangen door: Warenwetbesluit drukapparatuur.

ARTIKEL XIV

In artikel 2, eerste lid, van het besluit LPG-tankstadions milieubeheer14 wordt «Besluit drukapparatuur» vervangen door: Warenwetbesluit drukapparatuur.

ARTIKEL XV

In artikel 2, eerste lid, van het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer15 wordt «Besluit drukapparatuur» vervangen door: Warenwetbesluit drukapparatuur.

ARTIKEL XVI

In artikel 2, eerste lid, en artikel 3 van het Besluit tankstations milieubeheer16 wordt «Besluit drukapparatuur» vervangen door: Warenwetbesluit drukapparatuur.

ARTIKEL XVII

In artikel 8, derde lid, onder c, en artikel 59, tweede lid, van het Stoombesluit17 wordt «Besluit drukapparatuur» vervangen door: Warenwetbesluit drukapparatuur.

ARTIKEL XVIII

In artikel IX, vijfde lid, van het koninklijk besluit van 5 juli 2001 tot wijziging van het Besluit drukapparatuur houdende regels inzake de samenbouw van druksystemen en de ingebruikneming van drukapparatuur, samenstellen en druksystemen en tot wijziging van enige andere besluiten (Stb. 339) wordt «Besluit drukapparatuur» vervangen door: Warenwetbesluit drukapparatuur.

ARTIKEL XIX

In artikel 3, tweede lid, onder a, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningsplichtige bouwwerken18 wordt «Besluit veiligheid attractie- en speeltoestellen» vervangen door: Warenwetbesluit attractie en speeltoestellen.

ARTIKEL XX

In artikel II van het koninklijk besluit van 27 maart 2000 houdende wijziging van het Besluit veiligheid attractie- en speeltoestellen (Stb. 161) wordt «Besluit veiligheid attractie- en speeltoestellen» vervangen door: Warenwetbesluit attractie en speeltoestellen.

ARTIKEL XXI

Artikel 1, derde lid, onderdeel d, van het Besluit van 1 mei 2001, houdende aanwijzing van overheidsorganen waarvan de archiefbescheiden dienen te worden bewaard in de rijksarchiefbewaarplaats in de hoofdplaats van de provincie, waarin deze overheidsorganen gevestigd zijn of zijn geweest (Stb. 229) komt te luiden:

d. instellingen die op grond van artikel 7a, eerste lid, van de Warenwet door Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, dan wel Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn aangewezen als bevoegd tot het uitvoeren van daartoe aangewezen werkzaamheden in voor technische voortbrengselen voorgeschreven keurings- en beoordelingsprocedures.

ARTIKEL XXII

In artikel I, onderdeel BF, van het besluit van 17 december 2002 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit (veiligheid en gezondheid van werknemers in de mijnbouwsector; werken onder overdruk en enige andere wijzigingen) (Stb. 652) vervalt punt 6.

ARTIKEL XXIII

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 3 juli 2003

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

M. Rutte

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport a.i.,

G. Zalm

Uitgegeven de eenendertigste juli 2003

De Minister van Justitie a.i.,

G. Zalm

NOTA VAN TOELICHTING

1. ALGEMEEN

1.1 Inleiding

Dit besluit strekt tot wijziging van een aantal op de Wet op de gevaarlijke werktuigen (WGW), de Warenwet en de Arbeidsomstandighedenwet 1998 (hierna Arbowet 1998) gebaseerde algemene maatregelen van bestuur. De gewijzigde besluiten zijn in alfabetische volgorde opgenomen, waarbij is uitgegaan van de citeertitel.

Ingevolge artikel II, eerste en vierde lid, van de Wet van 1 november 2001 tot wijziging van de Warenwet met het oog op de incorporatie van productveiligheidsvoorschriften uit de Wet op de gevaarlijke werktuigen, zulks onder intrekking van deze wet en de Stoomwet (Stb. 557) (hierna wijzigingswet), is de WGW ingetrokken en berusten het voordien op deze wet gebaseerde Besluit schiethamers, Besluit containers, Besluit drukvaten van eenvoudige vorm, Besluit explosieveilig materieel, Besluit liften, Besluit veiligheid attractie- en speeltoestellen en het Besluit drukapparatuur (hierna WGW-besluiten) voortaan op de Warenwet. In verband daarmee is het noodzakelijk genoemde besluiten aan te passen aan de Warenwet.

Omdat als gevolg van de intrekking van de WGW het op die wet gebaseerde Besluit machines en Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen van rechtswege zijn komen te vervallen is het voorts noodzakelijk het Warenwetbesluit machines en het Warenwetbesluit persoonlijke beschermingsmiddelen (hierna Warenwet-besluiten) aan te passen, zodat deze besluiten mede van toepassing worden op die categorieën van machines en persoonlijke beschermingsmiddelen die voordien in de genoemde WGW-besluiten waren geregeld.

Omdat in artikel II, vierde lid, van de wijzigingswet niet is voorzien in handhaving van het Liftenbesluit I is dit besluit als gevolg van de intrekking van de WGW van rechtswege komen te vervallen. Dit besluit voorziet daarom tevens in de integratie van het Liftenbesluit I in het Besluit liften.

Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de bepaling met betrekking tot het onderzoeken en beproeven van hijskranen over te hevelen van het op de Arbowet 1998 gebaseerde Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna Arbobesluit) naar het Warenwetbesluit machines. Tevens zijn bij deze gelegenheid nog een aantal kleine noodzakelijk gebleken wijzigingen in het Arbobesluit aangebracht.

Tenslotte voorziet dit besluit in de aanpassing van het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten die noodzakelijk is in verband met het onder de Warenwet brengen van de hiervoor genoemde WGW-besluiten.

Het algemeen deel van deze toelichting is als volgt opgebouwd. Uit een oogpunt van onderlinge consistentie en uniformiteit zijn in een aantal besluiten, zowel WGW- als Warenwetbesluiten, dezelfde of gelijksoortige wijzigingen aangebracht. Allereerst zal op deze wijzigingen worden ingegaan. Vervolgens zullen achtereenvolgens de wijzigingen worden toegelicht die zijn aangebracht in de WGW-besluiten en in de Warenwetbesluiten. Het algemeen deel wordt afgesloten met een toelichting op respectievelijk de integratie van het Liftenbesluit I in het Besluit liften, de overheveling van het keuringsregime voor hijskranen en de wijziging van het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten.

1.2 Algemene wijzigingen

Definities

In het Besluit containers, het Besluit drukapparatuur en het Besluit drukvaten van eenvoudige vorm is de definitie van Onze Ministergeschrapt, omdat dit begrip reeds is gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Warenwet. In de overige besluiten was geen definitie van «Onze Minister» opgenomen.

In verband met de definitie van «Onze Minister» in de Warenwet zijn tevens in het Warenwetbesluit machines (artikelen 1, tweede lid, onder 3°, 4, eerste en tweede lid en 5, tweede en derde lid) en het Warenwetbesluit persoonlijke beschermingsmiddelen (artikelen 4 en 5, tweede en derde lid) de zinsneden «in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid» geschrapt. Volgens deze definitie is de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid «Onze Minister» voor zover het te nemen besluit voor beroepsmatige toepassing bestemde technische voortbrengselen betreft.

In het Besluit drukapparatuur (artikel III, onder A) is de definitie van Europese Economische Ruimte (EER) uit een oogpunt van uniformiteit aangepast aan de beknoptere doch volledige formulering in het Besluit explosieveilig materieel (artikel 1, onder l) en het Besluit liften (artikel 1, eerste lid, onder g). Deze formulering is ook overgenomen in het Warenwetbesluit machines (artikel IX, onder B) en het Warenwetbesluit persoonlijke beschermingsmiddelen (artikel X, onder B). Bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (Trb. 1992, 132) (EER-overeenkomst) die is gesloten tussen de Europese Unie (EU) en de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA), zijn, naast de EU landen, drie van de vier EVA-landen aangesloten, te weten Liechtenstein, Noorwegen en IJsland. Zwitserland, het vierde EVA-land, is niet aangesloten bij de EER. De staten die partij zijn bij de EER-overeenkomst zijn dus alle EU-lidstaten en Liechtenstein, Noorwegen en IJsland. Omdat de EU-landen partij zijn bij de EER-overeenkomst behoeft in de definitie van de EER niet te worden verwezen naar het grondgebied waarop het EU-verdrag van toepassing is, maar kan worden volstaan met een verwijzing naar het grondgebied waarop de EER-overeenkomst van toepassing is. In verband hiermee zijn ook in het Besluit drukvaten van eenvoudige vorm (artikel IV, onder D en F) en het Besluit veiligheid attractie- en speeltoestellen (artikel VIII, onder C) de zinsneden waarin verwijzingen voorkomen naar de EER-overeenkomst aangepast.

Daar waar in besluiten een definitie van «de Gemeenschap» was opgenomen is deze geactualiseerd en geüniformeerd. Dit betrof het Besluit drukvaten van eenvoudige vorm (artikel IV, onder A), het Warenwetbesluit machines (artikel IX, onder B) en het Warenwetbesluit persoonlijke beschermingsmiddelen (artikel X, onder B).

Te beschermen belangen

In artikel 3 van de Warenwet is aangegeven met het oog op welke belangen er op basis van die wet regels kunnen worden gesteld. Er kunnen regels worden gesteld onder meer in het belang van de veiligheid en, indien het technische voortbrengselen betreft, tevens in het belang van de gezondheid van de mens of van de veiligheid van zaken. Met de veiligheid van zaken wordt gedoeld op het voorkomen of beperken van schade aan zaken. Daarbij wordt opgemerkt dat het begrip «zaken», blijkens de memorie van toelichting bij de wijzigingswet, tevens huisdieren omvat1. Deze wettelijke omschrijving van te beschermen belangen maakte het noodzakelijk in diverse besluiten de bepalingen waarin de te dienen belangen worden omschreven aan te passen. Zie de artikelen III, onderdeel D (Besluit drukapparatuur), IV, onderdeel D, onder 1 (Besluit drukvaten van eenvoudige vorm), V, onderdeel E (Besluit explosieveilig materieel), VI, onderdeel F (Besluit liften), VIII, onderdeel E (Besluit veiligheid attractie- en speeltoestellen), IX, onderdeel F (Warenwetbesluit machines) en X, onderdeel E (Warenwetbesluit persoonlijke beschermingsmiddelen). In het artikelsgewijze deel van deze toelichting wordt artikel VI, onderdeel F (Besluit liften) nog nader toegelicht.

Algemeen kader aanwijzing instellingen

Uit een oogpunt van onderlinge consistentie zijn de artikelen in de verschillende besluiten die betrekking hebben op de aanwijzing van instellingen geüniformeerd. De wettelijke grondslag voor deze artikelen wordt gevormd door de artikelen 7a tot en met 7e van de Warenwet, die het wettelijk kader vormen voor het aanwijzen van en het houden van toezicht op instellingen.

Bij het opnemen in de verschillende besluiten van algemene bepalingen met betrekking tot de aanwijzing van instellingen is uitgegaan van de bepalingen in het Arbobesluit met betrekking tot de aanwijzing van certificerende instellingen (artikelen 1.5a tot en met 1.5d) en van de algemene bepalingen inzake de afgifte van certificaten (artikel 1.5e). Hiermee is beoogd de desbetreffende bepalingen in de arbowetgeving en de warenwetgeving zoveel mogelijk te uniformeren en op elkaar af te stemmen.

Allereerst zijn in de verschillende besluiten de definities voor aangewezen instelling geüniformeerd. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen de aanwijzing van instellingen die zijn aangewezen voor het uitvoeren van overeenstemmingsbeoordelingsprocedures in het kader van een EG-richtlijn en de aanwijzing van instellingen die zijn aangewezen voor het uitvoeren van keurings- en beoordelingsprocedures in het kader van nationale keuringsregimes in de gebruiksfase. De eerstbedoelde instellingen zijn in de besluiten aangeduid als «aangewezen aangemelde instelling», de laatstbedoelde als «aangewezen instelling». Een aangewezen aangemelde instelling is gedefinieerd als «een krachtens artikel 7a van de Warenwet in het kader van de richtlijn aangewezen en bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen aangemelde instelling, dan wel een door een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte in het kader van de richtlijn aangewezen en bij bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen aangemelde instelling» Zie bijvoorbeeld artikel X, onder B, punt 4. Een aangewezen instelling is gedefinieerd als «een krachtens artikel 7a van de Warenwet aangewezen instelling». Zie bijvoorbeeld artikel IX, onder B, punt 5 of artikel II, onder A, punt 3.

Verder zijn in de diverse besluiten, steeds in een apart hoofdstuk onder het opschrift «Aangewezen instellingen», algemene bepalingen opgenomen voor aangewezen en aangewezen aangemelde instellingen. Het betreft onder meer bepalingen betreffende de aanwijzingscriteria. Deze zijn vrijwel ongewijzigd overgenomen van artikel 1.5e van het Arbobesluit. Verder betreft het bepalingen betreffende het verstrekken van een afschrift van de polis van de door de instelling afgesloten WA-verzekering en met betrekking tot wijziging en beëindiging van de werkzaamheden door de instelling. Deze zijn ontleend aan de artikelen 1.5b, tweede lid, en 1.5c van het Arbobesluit. De in artikel 1.5b, eerste lid, van het Arbobesluit neergelegde verplichting voor de instelling om jaarlijks voor 1 maart een verslag op te stellen van de door haar in verband met haar taak verrichte werkzaamheden en de rechtmatigheid en doeltreffendheid van haar werkzaamheden en werkwijze in het afgelopen kalenderjaar en om dit verslag aan de Minister toe te zenden, is niet overgenomen. Ook de mogelijkheid om bij ministeriële regeling nadere regels te stellen met betrekking tot de onderwerpen die in ieder geval in het jaarverslag moeten worden behandeld, is niet overgenomen. In artikel 7c, tweede lid, van de Warenwet is nl. al een dergelijke verplichting opgenomen, evenals de mogelijkheid om bij ministeriële regeling met betrekking tot het verslag nadere regels te stellen. Tenslotte betreft het algemene bepalingen betreffende de aanvraag van de instelling om aanwijzing en de gevallen waarin een aanvraag kan worden geweigerd, gewijzigd of ingetrokken. Deze bepalingen zijn ontleend aan artikel 1.5d van het Arbobesluit. Nieuw element daarin is de bepaling dat een aanwijzing ook kan worden ingetrokken indien de instelling gedurende een aaneengesloten periode van twee jaar geen werkzaamheden waarvoor zij is aangewezen heeft uitgevoerd. Achtergrond van deze nieuwe bepaling is dat de deskundigheid waarover de instelling beschikt door het regelmatig feitelijk verrichten van de werkzaamheden dient te worden onderhouden.

Aanpassing richtlijnen

In alle algemene maatregelen van bestuur die strekken tot implementatie van een EG-richtlijn wordt dynamisch verwezen naar de desbetreffende richtlijn. In verband daarmee kenden alle algemene maatregelen van bestuur een bepaling met betrekking tot het tijdstip van doorwerking van toekomstige wijzigingen van die richtlijn in de Nederlandse rechtsorde. Deze bepalingen zijn door zich wijzigende inzichten in de loop van de tijd nogal uiteen gaan lopen. Zo kenden de al wat oudere besluiten de bepaling dat wijziging van de richtlijn door de minister in de Staatscourant moet worden bekend gemaakt onder vermelding van het tijdstip met ingang waarvan de wijziging moet worden toegepast. In andere meer recente besluiten was bekendmaking van een wijziging in de Staatscourant niet voorgeschreven. In de meer recente besluiten is bepaald dat een wijziging van de richtlijn in werking treedt met ingang van het tijdstip waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de betreffende bepalingen te uniformeren. Zie de artikelen IV, onder L, V, onder N, VI, onder X, IX, onder M, en X, onder K.

Aanpassing terminologie

Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de terminologie van de besluiten aan te passen aan de huidige inzichten. Zo zijn alle artikelen waarin het voorschrift was geformuleerd met behulp van de werkwoorden «moeten», «dienen», «mogen» of «verplichten», zoals «moet ervoor zorgen», «is verplicht ervoor te zorgen», «moet worden gekeurd» of «moet worden onderzocht» geherformuleerd.

1.3 Aanpassing WGW-besluiten

De aanpassing van de hiervoor genoemde voordien op de WGW gebaseerde algemene maatregelen van bestuur heeft, afgezien van de hiervoor reeds toegelichte wijzigingen, betrekking op de volgende punten:

• definitie van wet

Aangezien de WGW-besluiten ingevolge artikel II, vierde lid, van de wijzigingswet voortaan berusten op de Warenwet was het noodzakelijk de definitie van wet in de besluiten (met uitzondering van het Besluit schiethamers) aan te passen.

• aanwijzing als gevaarlijk werktuig

Voor het onder de werking van de WGW brengen van een categorie van gevaarlijke werktuigen of beveiligingsmiddelen was, ingevolge artikel 1, eerste lid, onder a, respectievelijk b, van die wet, vereist dat die categorie bij algemene maatregel van bestuur als zodanig werd aangewezen. Omdat een dergelijke aanwijzing op basis van de Warenwet niet noodzakelijk is, zijn de artikelen die een dergelijke aanwijzing als gevaarlijk werktuig of beveiligingsmiddel bevatten, komen te vervallen.

• verbodsbepalingen

De WGW bevatte in artikel 10 een drietal verbodsbepalingen. In het eerste en tweede lid was bepaald dat het verboden was een gevaarlijk werktuig of beveiligingsmiddel te vervaardigen zonder inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde vervaardigingsvoorschriften of om een gevaarlijk werktuig of beveiligingsmiddel voorhanden te hebben, af te leveren, te gebruiken of ten toon te stellen indien het niet aan de vastgestelde vervaardigingsvoorschriften voldoet. Het derde lid bepaalde dat het verboden was een gevaarlijk werktuig waarvoor bij algemene maatregel van bestuur een keuring was voorgeschreven voorhanden te hebben, af te leveren, te gebruiken of ten toon te stellen, zonder geldig certificaat en merk van goedkeuring. Omdat de wet zelf verbodsbepalingen bevatte, behoefden in de op de wet gebaseerde algemene maatregelen van bestuur geen verbodsbepalingen te worden opgenomen.

De Warenwet kent een andere systematiek dan de WGW. De Warenwet kent geen verbodsbepalingen zoals in de WGW, maar biedt in diverse artikelen de grondslag om dergelijke verboden bij algemene maatregel van bestuur op te leggen. De overbrenging van de WGW-besluiten naar de Warenwet maakte het daarom noodzakelijk op een aantal van die artikelen van de Warenwet gebaseerde verbodsbepalingen in de besluiten op te nemen (Zie artikel II, onderdelen C en D, artikel III, onderdeel C, artikel IV, onderdeel C, artikel V, onderdeel D„ artikel VI, onderdeel E, artikel VII, onderdeel E, en artikel VIII, onderdeel D).

Voor de formulering van die verbodsbepalingen is uitgegaan van de twee verbodsbepalingen in artikel 2 van het Warenwetbesluit machines en het Warenwetbesluit persoonlijke beschermingsmiddelen. Deze verbodsbepalingen waren gebaseerd op de artikelen 4, eerste lid, onderdeel a, en 8, onder a, b en c, van de Warenwet. Bij de wijzigingswet zijn de genoemde artikelen 4 en 8 van de Warenwet zo gewijzigd dat, naast de in die artikelen al genoemde handelingen met betrekking tot technische voortbrengselen, zoals onder meer het vervaardigen en het verhandelen, voortaan ook het gebruik daarvan kan worden verboden (Zie artikel 4, derde lid, en artikel 8, tweede lid). Op basis van artikel 4, derde lid, en artikel 8, tweede lid, zijn de betreffende twee verbodsbepalingen derhalve in die zin gewijzigd dat deze thans, naast het verhandelen ook betrekking hebben op het gebruik van de betreffende technische voortbrengselen.

Bij de wijzigingswet is verder aan de Warenwet een nieuw artikel 7 toegevoegd dat de grondslag biedt om bij algemene maatregel van bestuur het verhandelen of gebruiken van technische voortbrengselen te verbieden, indien ten aanzien van die technische voortbrengselen voorgeschreven keurings- en beoordelingsprocedures niet in acht zijn genomen. Op basis van dit artikel is in de WGW-besluiten en in de Warenwetbesluiten een specifieke verbodsbepaling opgenomen. Daarnaast zijn in een aantal besluiten verbodsbepalingen opgenomen op basis van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, 1°, en tweede lid, aanhef en onder a, 2°, van de Warenwet. Deze artikelen bieden de mogelijkheid om de behandeling of het vervoer van waren te verbieden anders dan met inachtneming van voorschriften met betrekking tot de wijze waarop die handelingen moeten worden verricht (zie artikel II, onderdeel D) of om technische voortbrengselen te gebruiken anders dan met inachtneming van voorschriften betrekking hebbende op het voorhanden hebben en bijhouden van documenten, zoals certificaten, logboeken of gebruiksaanwijzingen (zie artikel III, onderdeel C).

• merk van afkeuring

In alle WGW-besluiten was op grond van artikel 12, derde lid, van de WGW een bepaling opgenomen waarin het werd verboden een (door de toezichthoudende ambtenaren) aangebracht merk van afkeuring te verwijderen, te beschadigen of onleesbaar te maken en waarin de bevoegdheid werd gegeven om bij ministeriële regeling met betrekking tot het merk van afkeuring nadere bepalingen vast te stellen. Omdat de bedoelde verbodsbepaling thans is opgenomen in het nieuwe artikel 27, derde lid, van de Warenwet zijn de betreffende bepalingen in de besluiten geschrapt. De bevoegdheid om bij ministeriële regeling met betrekking tot het merk van afkeuring nadere regels vast te stellen is komen te vervallen.

• waarschuwingsplicht en noodmaatregelen

Alle WGW-besluiten die strekten ter implementatie van EG-richtlijnen ( Besluit drukvaten van eenvoudige vorm, Besluit machines, Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen, Besluit explosieveilig materieel, Besluit liften, Besluit drukapparatuur) kenden een tweetal bepalingen op grond waarvan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kon optreden indien naar zijn oordeel bepaalde producten, ondanks een aangebrachte CE-markering gevaar konden opleveren voor de veiligheid of de gezondheid van personen of huisdieren of de veiligheid van goederen. Hij kon de fabrikant, handelaar of importeur van die producten verplichten de (vermoedelijke) bezitters van die producten onverwijld en op doeltreffende wijze op de hoogte te stellen van het gevaar (waarschuwingsplicht). Ook kon de minister het vervaardigen, invoeren, verhandelen en in bedrijf stellen van die producten verbieden, dan wel de fabrikant, handelaar of importeur verplichten passende maatregelen te nemen om die producten zoveel mogelijk uit de handel te nemen. De bedoelde bevoegdheden vloeiden voort uit de betreffende EG-richtlijnen en waren in de WGW-besluiten neergelegd, omdat de WGW zelf niet in dergelijke bevoegdheden voorzag. De bedoelde bepalingen zijn geschrapt omdat de Warenwet, in samenhang met de Wet op de economische delicten, voldoende bevoegdheden biedt om in voorkomend geval te kunnen optreden.

• citeertitel

In de citeertitel van de op de Warenwet gebaseerde besluiten is door de benaming «Warenwetbesluit» of door toevoeging aan de citeertitel van «(Warenwet)», tot uitdrukking gebracht dat deze besluiten op de Warenwet zijn gebaseerd. Aan de citeertitel van de op de WGW gebaseerde besluiten was niet af te lezen dat deze besluiten op de WGW waren gebaseerd. Nu de WGW-besluiten op de Warenwet zijn komen te berusten is dit ook in de citeertitel van die besluiten tot uitdrukking gebracht, door daarin «Besluit» te vervangen door «Warenwetbesluit».

1.4 Aanpassing Warenwetbesluiten

Naast de hiervoor al toegelichte wijzigingen betreffende de gehanteerde terminologie en definities, te beschermen belangen, het algemeen kader voor de aanwijzing van instellingen en de aanpassing van EG-richtlijnen zijn het Warenwetbesluit machines en het Warenwetbesluit persoonlijke beschermingsmiddelen met name gewijzigd teneinde het Besluit machines en het Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen daarin te integreren. Omdat in artikel II, vierde lid, van de wijzigingswet niet is voorzien in handhaving van het Besluit machines en het Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen komen deze besluiten namelijk van rechtswege te vervallen. Integratie vindt plaats door in beide warenwetbesluiten de bepaling dat het besluit niet van toepassing is op machines en veiligheidscomponenten respectievelijk persoonlijke beschermingsmiddelen bestemd voor uitsluitend beroepsmatige toepassing te schrappen (artikel IX, onder C, en artikel X, onder B).

1.5 Integratie Liftenbesluit I in Besluit liften

Mede gelet op de gestelde implementatietermijn, is er destijds voor gekozen Richtlijn nr. 95/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 juni 1995 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende liften (PbEG L 213) (hierna richtlijn liften) te implementeren door middel van vaststelling van een Besluit liften naast het sinds 1956 bestaande Liftenbesluit I. Van een zodanige implementatie van de richtlijn liften dat het Liftenbesluit I zou worden geïncorporeerd in het Besluit liften is destijds vooralsnog afgezien vanwege de verschillen in werkingssfeer, de niet gelijkluidende definities en de verschillen in de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures tussen de richtlijn liften en het Liftenbesluit I. Wel werd in het vooruitzicht gesteld dat in het kader van de beoogde integrale herziening van de onder het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ressorterende product-

veiligheidswetgeving (WGW en Stoomwet) tevens aandacht zou worden besteed aan de onderlinge afbakening tussen de twee besluiten1.

De bedoelde integrale herziening van de SZW-productwetgeving is onderdeel gaan uitmaken van het project productwetgeving in het kader van het project Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit. In het rapport van de MDW-werkgroep productwetgeving van 5 juni 1997 wordt samenvoeging van het Liftenbesluit I en het Besluit liften wenselijk geacht2. Dit voorstel is in het kabinetsstandpunt naar aanleiding van het rapport overgenomen, zij het dat in de praktijk de reële haalbaarheid van een aantal wenselijke samenvoegingen moet blijken3.

Met het onderhavige besluit wordt mede uitvoering gegeven aan dit kabinetsstandpunt.

Bij de integratie van het Liftenbesluit I in het Besluit liften is als uitgangspunt gehanteerd dat bestaande wettelijke verplichtingen voor liften in stand blijven voor zover dat verenigbaar is met de EG-regelgeving en de uitleg daarvan. In de artikelsgewijze toelichting wordt hierop teruggekomen.

1.6 Overheveling keuringsregime hijskranen van Arbobesluit naar Warenwetbesluit machines

In het hiervoor genoemde rapport van de MDW-werkgroep productwetgeving wordt tevens aanbevolen om bij de integratie van de Wet op de gevaarlijke werktuigen en de Stoomwet in de Warenwet ook de productregels op basis van de Arbowet 1998 mee te nemen4. Gesteld wordt dat «bezien zou moeten worden of hijskranen en andere arbeidsmiddelen eventueel naar een algemene productwet overgeheveld zouden kunnen worden; dit zou alleen kunnen indien in de productwet ook het gebruik geregeld zal worden. Geconcludeerd wordt dat het «in beginsel wenselijk is eisen aan arbeidsmiddelen in een algemene productwet op te nemen. In het kader van de algemene productwet zal SZW zich hierover bezinnen.». Ook deze aanbeveling is door het kabinet in het hiervoor genoemde kabinetsstandpunt overgenomen5.

In het Advies inzake herstructurering productwetgeving (00/04) van de Commissie Arbeidsomstandigheden van de Sociaal Economische Raad (SER) van 20 april 2000 merkt de commissie daarover op: «Bij haar aanbeveling tot integratie van de SZW- en VWS-productwetgeving had de eerder genoemde MDW-werkgroep tevens productbepalingen op basis van de Arbowet op het oog. De commissie constateert dat het wetsvoorstel, voor zover het gaat om de SZW-productwetgeving, uitsluitend is gericht op de WGW en de Stoomwet. In de MvT wordt vermeld dat met het wetsvoorstel een betere afstemming wordt gerealiseerd met de productregels uit de arbeidsomstandighedenwetgeving.

De productregels op basis van de Arbowet zijn terug te vinden in Hoofdstuk 7 van het Arbobesluit («Arbeidsmiddelen en specifieke werkzaamheden»). Door het ministerie van SZW is nader toegelicht dat het naar huidig inzicht niet zinvol wordt geacht al deze productregels over te hevelen naar de geïntegreerde wet. In de arbowetgeving zelf bestaat namelijk behoefte aan bepalingen inzake arbeidsmiddelen. Een complicatie bij eventuele overheveling vormt het begrip«arbeidsmiddel». Of sprake is van een arbeidsmiddel, is afhankelijk van de toepassing en/of het gebruik van het desbetreffende product. Dit neemt niet weg dat het wel in de bedoeling ligt nog enkele productregels uit het Arbobesluit te «lichten» voorzover het gaat om arbeidsmiddelen die duidelijk benoemd kunnen worden. Mede in aanmerking nemende dat, zoals aangegeven in paragraaf 3, het advies van de commissie inzake de herziening van SZW-keuringsregimes arbeidsmiddelen zal worden betrokken bij de verdere regelgeving ter uitvoering van de nieuwe wet, kan de commissie zich met de nadere overwegingen van de staatssecretaris verenigen.»

Het uitgangspunt om uitsluitend productregelgeving uit de arbowetgeving over te brengen naar de warenwetgeving, indien die regelgeving betrekking heeft op duidelijk benoembare arbeidsmiddelen, heeft er toe geleid, dat alleen de bepalingen uit het Arbobesluit omtrent het keuringsregime van hijskranen naar de warenwetgeving (Warenwetbesluit machines) zijn overgeheveld. Van alle overige productbepalingen in de arbowetgeving is gebleken, dat zij betrekking hebben op het algemene begrip «arbeidsmiddelen». Deze bepalingen kunnen in het stelsel van de Arbowet 1998 niet gemist worden. Bij eventuele overbrenging naar de (gewijzigde) warenwetgeving zouden zij ook in het Arbobesluit moeten worden gehandhaafd, hetgeen de transparantie niet ten goede zou komen.

1.7 Aanpassing Warenwetbesluit bestuurlijke boeten

In de bijlage van het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten is omschreven voor welke overtredingen van de warenwetgeving de Minister een boete kan opleggen aan de natuurlijke of rechtspersoon aan welke de overtreding kan worden toegerekend. Aan deze bijlage zijn de overtredingen toegevoegd van de WGW-besluiten die thans op de Warenwet berusten. Omdat bij het onderhavige besluit ook het Warenwetbesluit machines en het Warenwetbesluit persoonlijke beschermingsmiddelen zijn gewijzigd was het tevens noodzakelijk het overzicht van overtredingen van die besluiten aan te passen.

1.8 Administratieve lasten voor het bedrijfsleven

Het besluit bevat, in aansluiting op de wijzigingswet, informatieverplichtingen voor door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen keuringsinstellingen. In de wijzigingswet is ter nadere invulling van de ministeriële verantwoordelijkheid voor de aanwijzing, bepaald dat de minister toeziet op de rechtmatige en doeltreffende uitvoering van het bij of krachtens de wet bepaalde door een aangewezen instelling (artikel 7b Warenwet). Om de minister in staat te stellen zijn toezichthoudende taak waar te maken is in de wijzigingswet tevens voorgeschreven dat een aangewezen instelling desgevraagd kosteloos aan de minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen dient te verstrekken en dat de minister inzage kan vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is (artikel 7c, eerste lid, Warenwet). Ook is voorgeschreven dat een aangewezen instelling de minister jaarlijks een verslag moet sturen betreffende de krachtens de aanwijzing uitgevoerde werkzaamheden, de rechtmatigheid en doeltreffendheid van die werkzaamheden en de werkwijze in het afgelopen jaar (artikel 7c, tweede lid). In aanvulling op deze wettelijke informatieverplichtingen is in het onderhavige besluit voorzien in opname in de WGW- en Warenwetbesluiten van een aantal aanvullende uniforme informatieverplichtingen. Het gaat om dezelfde informatiebepalingen als die zijn opgenomen in het Arbobesluit (artikelen 1.5b, tweede lid, en 1.5c) voor door de minister op grond van artikel 20, tweede lid, Arbowet 1998 aangewezen instellingen. Deze verplichtingen hebben betrekking op het toezenden aan de minister van een afschrift van de afgesloten w.a.-verzekering en het melden aan de minister van een wijziging van de gegevens op basis waarvan de aanwijzing heeft plaatsgevonden of van het beëindigen van de werkzaamheden (artikel II, onder Q, artikel III, onder R, artikel IV, onder K, artikel V, onder L, artikel VI, onder W, artikel VII, onder O, artikel VIII, onder K, artikel IX, onder L, en artikel X, onder J).

Voor de betrokken instellingen betreft het geen nieuwe verplichtingen, aangezien deze reeds in de vorm van voorschriften verbonden aan de aanwijzing van kracht waren.

In de memorie van toelichting bij de wijzigingswet zijn de redenen voor de wijziging uitgebreid toegelicht. Daarbij is onder meer vastgesteld dat de integratie van de SZW-productwetgeving in de warenwetgeving geen financiële gevolgen kent1. Deze vaststelling heeft mede betrekking op de administratieve lasten voor het bedrijfsleven, omdat de administratieve bepalingen, die bij of krachtens de WGW waren gegeven, inhoudelijk ongewijzigd naar de Warenwet zijn overgezet. Omdat het een zogenaamde één-op-één-omzetting betreft zal de administratieve lastendruk voor het bedrijfsleven door de bovenomschreven integratie van wetgeving dus gelijk blijven. De huidige omvang van de administratieve lasten bedraagt 80,4 miljoen euro. Op termijn zullen alternatieven worden onderzocht om de administratieve lasten voortvloeiend uit de geïntegreerde SZW-productwetgeving te verminderen. Het uitwerken van deze alternatieven dient zorgvuldig plaats te vinden vanwege de veiligheidsrisico's, die verbonden zijn aan het gebruik van de technische voortbrengselen waarop het onderhavige besluit van toepassing is. Deze zorgvuldigheid is ook geboden in verband met een zodanige verantwoording van aangewezen instellingen aan de minister dat aan de normen van de Algemene Rekenkamer wordt voldaan. De tijd die nodig is voor het uitwerken van deze alternatieven, verhoudt zich op geen enkele wijze tot de termijn waarop de integratie in de Warenwet dient plaats te vinden. Om die reden zijn op deze plaats geen alternatieven tot vermindering aan te geven.

1.9 Notificatie

Het ontwerp-besluit is op 18 november 2002 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (2002/0448/NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217). De in artikel 9, eerste lid, van de richtlijn vastgelegde termijn van drie maanden waarin het ontwerp-besluit niet mag worden vastgesteld eindigde derhalve op 20 februari 2003.

Naar aanleiding van deze melding zijn er, ná het verstrijken van de drie maanden termijn, op 25 februari 2002 een uitvoerig gemotiveerde mening en een mededeling van opmerkingen van de Europese Commissie ontvangen. In reactie daarop is op 15 april 2003 aan de Commissie verslag uitgebracht en is tevens gereageerd op de mededeling van opmerkingen.

In de uitvoerig gemotiveerde mening geeft de Commissie aan dat de artikelen II D, VII E en VII D van het ontwerp-besluit bepalingen bevatten over het verhandelen en gebruiken van containers, schiethamers en attractie- en speeltoestellen, die bovendien voorzien in keuringsprocedures. Deze bepalingen zouden naar het oordeel van de Commissie mogelijke maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve invoerbeperkingen kunnen zijn, die krachtens artikel 28 van het EU-Verdrag verboden zijn. De Commissie wijst er op dat dergelijke procedures om ten aanzien van artikel 30 van het EU-Verdrag gerechtvaardigd te zijn, een door het Gemeenschapsrecht erkende reden van algemeen belang moeten nastreven en het evenredigheidsbeginsel moeten eerbiedigen, met andere woorden geschikt moeten zijn om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen en niet verder gaan dan nodig is voor het bereiken van dat doel. De Commissie is van mening dat de Nederlandse autoriteiten niet voldoende inlichtingen hebben verschaft om de evenredigheid van genoemde bepalingen te kunnen beoordelen.

Verder uit de Commissie kritiek op de formulering van de zogenaamde wederzijdse erkenningsbepalingen in de artikelen VI D en VII D van het ontwerp-besluit, die beogen buitenlandse producten onbelemmerde toegang tot ons land te verschaffen. Naar de mening van de Commissie bieden deze bepalingen niet de garantie dat het grondbeginsel van de wederzijdse erkenning correct wordt toegepast. Deze bepalingen zouden zodanig moeten worden gewijzigd dat ze het vrije verkeer garanderen van producten die rechtmatig zijn vervaardigd of in de handel gebracht in een andere lidstaat van de Gemeenschap, dan wel in een EVA-land dat partij is bij de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, en een beschermingsniveau bieden dat gelijkwaardig is aan het niveau dat in het gemelde ontwerp-besluit wordt nagestreefd.

In het aan de Commissie uitgebrachte verslag zijn de gevraagde nadere inlichtingen verstrekt.

Hoewel de bedoelde wederzijdse erkenningsbepalingen overeenkwamen met de voorbeeldbepalingen uit de interdepartementale Handleiding notificatie van regels betreffende producten en electronische diensten en al eerder in genotificeerde ontwerp-regelingen zijn gehanteerd zonder dat dit tot een uitvoerig gemotiveerde mening van de Commissie heeft geleid, zijn deze overeenkomstig de mening van de Commissie aangepast.

In de mededeling van opmerkingen benadrukt de Commissie dat de definitie van het begrip «container» in het Besluit containers niet overeen-

komt met de definitie van container als opgenomen in het ontwerpvoorstel voor een richtlijn betreffende intermodale laadeenheden dat de Commissie binnenkort onderzoekt. Er bestaat, zo stelt de Commissie, dan ook een risico dat een product dat in overeenstemming is met het genotificeerde ontwerp niet voldoet aan de eisen die worden vastgelegd in de communautaire richtlijn. De Commissie vestigt derhalve de aandacht op het feit dat het wenselijk zou zijn dat de wetgeving inzake containers wordt aangepast ten einde hiermee rekening te houden.

Naar aanleiding hiervan is in het verslag opgemerkt dat het bedoelde ontwerp richtlijn voorstel nog niet aan de lidstaten is voorgelegd, zodat de Nederlandse regering daarover nog niet kan beschikken. Zolang niet over de tekst van de ontwerp richtlijn kan worden beschikt, kan van de Nederlandse regering niet worden verlangd daarmee op voorhand rekening te houden. Ten slotte is aangegeven dat het de Nederlandse regering niet wenselijk voorkomt wetgeving aan te passen aan een richtlijn die nog in het stadium van voorbereiding verkeert, maar dat als de richtlijn eenmaal is vastgesteld, zij uiteraard zal bezien of het voor de implementatie noodzakelijk is de Nederlandse wetgeving, waaronder het Besluit containers, aan te passen.

2. ARTIKELSGEWIJS

Artikel I (Arbeidsomstandighedenbesluit)

Onderdeel A

Onderdeel e van artikel 1.5a is zodanig gewijzigd dat beter tot uitdrukking wordt gebracht dat er sprake is van twee zelfstandige aan het registratiesysteem te stellen eisen. Enerzijds wordt aan het registratiesysteem als eis gesteld dat daarin de gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op de uitvoering van de taken van de certificerende instelling systematisch dienen te zijn vastgelegd. Anderzijds wordt aan het registratiesysteem de eis gesteld dat het gecertificeerde product of kwaliteitssysteem dan wel de gecertificeerde persoon afdoende is te identificeren.

Onderdeel E

Het materiaal waarmee de kassawerkplek in benzinestations, waarvan de winkel tussen 21.00 uur en 06.00 uur is geopend, moet zijn omgeven, moet uiteraard niet alleen kogelwerend, maar ook slagvast zijn. De eis van slagvastheid was abusievelijk niet in onderdeel c vermeld. Deze omissie is nu hersteld. In onderdeel d is verduidelijkt dat er bij sluitingstijd tenminste twee in het benzinestation werkzame personen aanwezig moeten zijn.

Onderdelen G, H, M, O en P

Het verbod in artikel 4.45, tweede lid, onder d, van het Arbobesluit op het gebruik van elektrisch of pneumatisch aangedreven verspanende werktuigen met een toerental hoger dan 100 omwentelingen per minuut of een lineaire zaagsnelheid groter dan 25 meter per minuut, werd in de beginjaren negentig ingevoerd. Het gebruik van de betreffende apparatuur leidde tot hoge blootstelling aan asbest. Met het verbod werd aan deze praktijk een halt toegeroepen. De stand van de techniek is inmiddels zodanig voortgeschreden, dat nieuw ontwikkelde apparatuur en technieken die het maximale toerental dan wel de maximale zaagsnelheid overschrijden, niet langer het nadeel van het vrijkomen van grote hoeveelheden asbesthoudend stof met zich brengen. Uit representatieve luchtmetingen in de inademingslucht van werknemers die een nieuwe techniek toepasten, bleek het asbestgehalte op een niveau ruim beneden de laagste wettelijke norm van het Arbobesluit te liggen. Dit inzicht rechtvaardigt niet langer een verbod op het gebruik van dergelijke apparatuur en technieken. Bij het gebruik van deze apparatuur en technieken dient echter wel aan bepaalde voorwaarden te worden voldaan om een veilige toepassing te waarborgen. Zo kunnen de bedoelde apparatuur en technieken uitsluitend ingeval van asbestverwijdering worden toegepast en niet bij onderhouds- of reparatiewerkzaamheden aan asbesthoudende materialen. Omdat bij asbestverwijdering vaak sprake is van afgeschermde werkruimten of van zonering, wordt het risico op verspreiding van asbest, zoveel mogelijk voorkomen. Voorts is de voorwaarde opgenomen dat bij het gebruik van de betreffende apparatuur, de vrijgavenorm niet wordt overschreden. De werkgever dient dit aan te tonen door middel van een representatieve beoordeling, waarbij gebruik wordt gemaakt van de in de Arboregeling voorgeschreven meetmethode (artikelen 4.22 tot en met 4.26).

Onderdelen N en O

In artikel I, onderdeel BF, punt 6, van het besluit van 17 december 2002 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit (veiligheid en gezondheid van werknemers in de mijnbouwsector; werken onder overdruk en enige andere wijzigingen) (Stb. 652) is, abusievelijk aangegeven dat onderdeel j van artikel 9.9c, eerste lid, wordt gewijzigd. Uiteraard had dit artikel 9.9b, eerste lid, moeten zijn. De beoogde wijziging wordt hierbij alsnog aangebracht. In artikel I, onderdeel BD, van het genoemde besluit is artikel 6.29a abusievelijk toegevoegd aan artikel 9.9a, eerste lid, onderdeel d, in plaats van aan het eerste lid, onderdeel c. Ook dit wordt bij het onderhavige besluit gecorrigeerd.

Onderdelen I tot en met L, O en Q

Zoals in het algemeen deel van de toelichting is uiteengezet is besloten de in artikel 7.19 opgenomen regeling voor het onderzoeken en beproeven van hijskranen over te hevelen van het Arbobesluit naar het Warenwetbesluit machines. Daartoe is artikel 7.19 vervallen en zijn de verwijzingen naar dit artikel in andere artikelen geschrapt.

Omdat met de intrekking van de WGW het Liftenbesluit I en het Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen van rechtswege zijn komen te vervallen, zijn de verwijzingen naar die besluiten in het Arbobesluit geschrapt.

Artikel II (Besluit containers)

Onderdeel A

De definitie van container is in die zin gewijzigd dat, zoals voordien in artikel 2 was aangegeven, het moet betreffen containers «in gebruik of ten gebruike in het internationale vervoer».

Onderdeel B

Het nieuwe artikel 1a bevat de voordien in artikel 2 opgenomen uitzonderingen op het toepassingsgebied van het besluit.

Onderdeel D

Voor het brengen van een categorie van gevaarlijke werktuigen of beveiligingsmiddelen onder de werking van de WGW was ingevolge artikel 1, eerste lid, onder a, respectievelijk b, vereist dat de categorie bij algemene maatregel van bestuur werd aangewezen. In artikel 2 van het Besluit containers waren daartoe aangewezen containers in gebruik of ten gebruike in het internationaal vervoer, met uitzondering van:

1°. containers voor het vervoer met behulp van luchtvaartuigen;

2°. containers met een door de vier bodemhoeken begrensde oppervlakte van minder dan 14 m2 of, bij aanwezigheid van bovenhoekstukken, van minder dan 7 m2;

3°. containers, zijnde wissellaadbakken naar door Onze Minister te stellen regels.

Omdat een dergelijke aanwijzing in het kader van de Warenwet niet noodzakelijk is, kon artikel 2 vervallen. De in dit artikel vervatte drie uitzonderingen op het toepassingsgebied van het besluit zijn thans ondergebracht in een nieuw artikel 1a. In artikel 2 was tevens aangegeven dat het besluit van toepassing was op containers «in gebruik of ten gebruike in het internationale vervoer». Daarmee werd tot uitdrukking gebracht dat het besluit niet van toepassing is op containers die bijvoorbeeld worden gebruikt in de bouw of als opslagplaats. Dit element is overgebracht naar de definitie van het begrip container.

Onderdeel J

De bepalingen van het Besluit containers vormden tezamen met de bepalingen van de WGW een sluitend geheel. Nu de WGW is ingetrokken en het Besluit containers voortaan op de Warenwet berust is het noodzakelijk gebleken een aantal algemene bepalingen met betrekking tot de keuring uit de WGW in het besluit op te nemen. Artikel 8a is ontleend aan de artikelen 4 en 5, derde lid, van de WGW.

Artikel III (Besluit drukapparatuur)

Onderdeel B

Met de intrekking van de WGW is het Besluit machines van rechtswege komen te vervallen. De verwijzing naar dit besluit in artikel 2, onderdeel f, kan daarom vervallen.

Onderdeel J

Artikel 15 bevatte een specifieke verbodsbepaling die inhield dat een gedraging in strijd met de artikelen 11, 12, 12a, 12b, 13 en 14 verboden is. Deze verbodsbepaling was gebaseerd op artikel 25a van de WGW, dat de mogelijkheid bood om regelen te stellen ter uitvoering van krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap vastgestelde verplichtingen. Omdat artikel 10 van de WGW niet in een dergelijke verbodsbepaling voorzag was het destijds noodzakelijk op grond van artikel 25a een specifieke verbodsbepaling in het besluit op te nemen. Nu op basis van de Warenwet in artikel 4 is voorzien in algemene verbodsbepalingen kon artikel 15 vervallen.

Onderdeel M

Met deze bepaling wordt de mogelijkheid geboden om ten aanzien van de inhoud en geldigheidsduur van verklaringen en goedkeuringen die door aangewezen keuringsinstellingen en aangewezen keuringdiensten van gebruikers worden afgegeven, nadere regels te stellen bij ministeriële regeling. Deze bepaling komt materieel overeen met hetgeen in artikel 4, vijfde lid, van de WGW was bepaald. Aangezien een equivalente bepaling in de Warenwet ontbreekt, is het noodzakelijk om de grondslag voor deze delegatiemogelijkheid in het onderhavige besluit neer te leggen. In de Uitvoeringsregeling Besluit drukapparatuur zijn thans ten aanzien van de inhoud van de verklaring van overeenstemming, bedoeld in artikel 12a, en de (voorlopige) verklaring van ingebruikneming, bedoeld in artikel 12b, nadere regels gesteld. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om gegevens als de identificatie van de gebruiker van de drukapparatuur en de plaats waar de apparatuur is opgesteld. Ten aanzien van een aantal in deze bepaling vermelde verklaringen en goedkeuring wordt geen nadere regels gesteld. Deze documenten vinden hun oorsprong in de richtlijn drukapparatuur en de hierbij behorende bijlagen (richtlijn nr. 97/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 mei 1997 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende drukapparatuur (PbEG L 181)). Voor zover aan de inhoud en geldigheidsduur van deze verklaringen en goedkeuring regels zijn gesteld, is dit geregeld in de bij de richtlijn behorende bijlagen waarnaar in het besluit wordt verwezen.

Onderdeel T

Artikel 25 bevat een uitzondering op de in artikel 4, eerste tot en met derde lid, van het Besluit drukapparatuur neergelegde verbodsbepalingen. Omdat onder «verhandelen» in artikel 1, eerste lid, onder d, van de Warenwet ook het tentoonstellen wordt begrepen, hebben deze verbodsbepalingen mede betrekking op het tentoonstellen. Drukapparatuur, samenstellen of druksystemen die niet in overeenstemming zijn met het besluit mogen derhalve in beginsel niet worden tentoongesteld. In artikel 25 is aangegeven onder welke voorwaarden tentoonstellen en demonstreren wel mogelijk is.

Artikel IV (Besluit drukvaten van eenvoudige vorm)

Onderdeel M

In artikel 15 was bepaald dat voor aanwijzing als keuringsinstantie slechts in aanmerking komen die instanties die in elk geval voldoen aan de in bijlage III van de richtlijn neergelegde voorwaarden. Nu deze bepaling is opgenomen in artikel 11, tweede lid, (onderdeel K) kan artikel 15 vervallen.

Artikel V (Besluit explosieveilig materieel)

Onderdeel A

De wijziging van onderdeel k vloeit voort uit een rectificatie van de tekst van Richtlijn 94/9/EG ter implementatie waarvan het Besluit explosieveilig materieel strekt. Zie voor de rectificatie Pb EG L 21/42 dd. 26 januari 2000.

Onderdeel C

Met de intrekking van de WGW is het Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen van rechtswege vervallen. De verwijzing naar dat besluit in artikel 3, onderdeel d, kan daarom vervallen.

Onderdeel I

Artikel 11 bevatte een verbodsbepaling die inhield dat een gedraging in strijd met de artikelen 6, 7, 8, 9 of 10 verboden is. Deze verbodsbepaling was gebaseerd op artikel 25a van de WGW, dat de mogelijkheid bood om regelen te stellen ter uitvoering van krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap vastgestelde verplichtingen. Omdat artikel 10 van de WGW niet in een dergelijke verbodsbepaling voorzag was het destijds noodzakelijk op grond van artikel 25a een specifieke verbodsbepaling in het besluit op te nemen. Nu op basis van de Warenwet in artikel 3a voorzien is in algemene verbodsbepalingen kon artikel 11 vervallen.

Onderdeel K

Voor een toelichting op dit artikel wordt verwezen naar de toelichting op het overeenkomende artikel in het Besluit drukapparatuur (artikel III, onderdeel K).

Artikel VI (Besluit liften)

Onderdeel A

De definitie van het in de definitie van lift voorkomende begrip kooi in artikel 1, onder f, is thans bij nader inzien geschrapt, omdat de richtlijn liften ter implementatie waarvan het Besluit liften strekt, een dergelijke definitie niet kent. In Europees verband zal alsnog worden voorzien in een verduidelijking van het begrip kooi omdat over de invulling van dit begrip misverstanden bestaan. In afwachting van deze verduidelijking, kan voor de interpretatie van het begrip kooi in de definitie van lift in artikel 1, eerste lid onder c. worden uitgegaan van de omschrijving zoals die voorkwam in het Liftenbesluit I. Deze omschrijving van kooi luidde: «het onderdeel van de lift waarmede personen of goederen worden vervoerd.»

Naast de definitie van lift zijn er aparte definities voor bouwliften voor personenvervoer en transportsteigers opgenomen. Bouwliften voor personenvervoer en transportsteigers vielen onder de definitie van lift in het Liftenbesluit I en werden daarom in dat besluit niet afzonderlijk gedefinieerd. Zij behoren echter niet onder de definitie van lift van het Besluit liften te vallen, omdat de richtlijn liften die in dit besluit is geïmplementeerd, niet van toepassing is op bouwliften voor personenvervoer en transportsteigers. Omdat het in het Liftenbesluit I opgenomen nationale regime voor deze twee categorieën liften wordt gehandhaafd in het Besluit liften, worden deze liften apart gedefinieerd en gelden voor deze liften afzonderlijke vervaardigings en gebruiksvoorschriften. De vervaardigings en gebruiksvoorschriften voor bouwliften voor personenvervoer werden geregeld door ontheffing van het Liftenbesluit I. Voor transportsteigers gold een ministeriële vrijstellingsregeling (zie hierna bij onderdeel G).

In de voorstellen voor een herziening van de richtlijn liften en de richtlijn machines worden bouwliften voor personenvervoer en transportsteigers onder het toepassingsgebied van de richtlijn machines gebracht. Naar verwachting zullen deze categorieën hefwerktuigen over enkele jaren uit het Besluit liften worden geschrapt.

In het besluit wordt dus onderscheid gemaakt tussen drie categorieën liften. Voor iedere categorie bestaan er afzonderlijke vervaardigings- en keuringsvoorschriften.

Als gevolg van de definitie van lift vallen ook zogenaamde woonhuisliften onder de richtlijn liften en daarmede onder het Besluit liften. Dit betekent dat woonhuisliften moeten voldoen aan de essentiële veiligheids- en gezondheidseisen van bijlage I van de richtlijn liften (artikel 3 richtlijn liften/artikel 5, tweede lid, Besluit liften). Echter woonhuisliften hebben specifieke kenmerken en een specifiek toepassingsgebied. Dit blijkt uit de volgende nadere begripsomschrijving van woonhuislift, te weten: vast opgesteld hefwerktuig in een woning dat bepaalde stopplaatsen bedient en dat voorzien is van een al dan niet geheel gesloten kooi, waarvan de nominale snelheid niet hoger is dan 0,15 m/s en die bestemd is voor het vervoer van personen of personen en goederen. Bij dit vervoer kan bijvoorbeeld worden gedacht aan vervoer van rolstoel en gebruiker in een privé-woning. Consequente doorvoering van alle in bijlage I van de richtlijn liften opgenomen essentiële veiligheids- en gezondheidseisen zal dergelijke woonhuisliften aanmerkelijk duurder maken, terwijl dit voor de veiligheid ervan niet noodzakelijk is.

In verband daarmee is over de juiste positionering van de woonhuislift binnen de richtlijn liften en Richtlijn 98/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende machines (Pb EG L 207) (hierna richtlijn machines) een discussie gaande tussen de EG-lidstaten.

In afwachting van de resultaten van deze discussie en in overeenstemming met de gedragslijn die in de andere EG-lidstaten wordt gevolgd, heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de Staatscourant bekend gemaakt dat woonhuisliften vanwege de afwijkende kenmerken van deze liften, in afwijking van artikel 5, tweede lid, van het Besluit liften (en artikel 3 van de richtlijn liften), moeten voldoen aan de vervaardigingsvoorschriften van NEN 1086, tweede druk, uitgegeven in april 1986 (Stcrt. 2003, 84).

Onderdeel C

Artikel 4, onderdeel h, bepaalde dat het besluit niet van toepassing was op bouwliften, bestemd voor het vervoer van personen. Aangezien in de artikelen 6a en 17 wordt voorzien in vervaardigingsvoorschriften, respectievelijk keuringsvoorschriften voor deze liften, kon deze uitzondering vervallen.

Onderdeel D

In het besluit zijn vervaardigings- en keuringsvoorschriften opgenomen met betrekking tot bouwliften voor personenvervoer en transportsteigers. Het betreft de overname in het Besluit liften van al bestaande nationale voorschriften die hun rechtvaardiging vinden in de bescherming van de veiligheid en gezondheid bij het werken met deze producten. De voorschriften zijn zonder onderscheid van toepassing op Nederlandse en buitenlandse producten. Omdat het beginsel van vrij verkeer van goederen, zoals neergelegd in artikel 28 e.v. van het EG-verdrag, met zich mee brengt dat lidstaten buitenlandse producten in beginsel niet mogen weigeren, omdat ze niet voldoen aan de eigen nationale voorschriften, is van deze gelegenheid gebruik gemaakt om in het Besluit liften met betrekking tot bouwliften voor personenvervoer en transportsteigers een bepaling van wederzijdse erkenning op te nemen. Wederzijdse erkenning houdt in dat producten die weliswaar niet aan de nationale eisen voldoen, maar wel aan buitenlandse eisen die een gelijkwaardige bescherming bieden, moeten worden toegelaten. Ook wanneer aan de toelating een keuring voorafgaat, geldt ingevolge het beginsel van wederzijdse erkenning, dat keuringen die op basis van gelijkwaardige buitenlandse wetgeving zijn verricht, moeten worden erkend.

Onderdeel F

Aangezien de richtlijn liften niet strekt tot bescherming van huisdieren (zie artikel 2, eerste lid, van deze richtlijn) en het begrip zaken huisdieren omvat, was het noodzakelijk huisdieren expliciet in artikel 5, eerste lid, uit te zonderen. De bescherming van de richtlijn liften strekt zich niet uit tot huisdieren, omdat het bij de huidige stand van de techniek onmogelijk is te voorkomen dat honden gedood worden wanneer een liftkooi vertrekt met aan de ene zijde van de liftdeuren de hond en aan de andere zijde de knoop aan het eind van de riem. Het is onmogelijk de dunne platte hondenriem te detecteren en daarmee het in beweging komen van de liftkooi te verhinderen. Bij dergelijke liftongevallen komen jaarlijks ca. 10 honden om.

Onderdeel G

In het nieuwe artikel 6a zijn de vervaardigingsvoorschriften opgenomen voor de in het besluit opgenomen nieuwe categorieën van hefwerktuigen, te weten bouwliften voor personenvervoer en transportsteigers.

In afwachting van de verschijning van een internationale norm voor personenbouwliften, bevatte een publicatie uit 1976 van de Arbeidsinspectie getiteld «Personen-bouwliften» vervaardigingsvoorschriften en een keuringsregime voor personenbouwliften.

Inmiddels is bedoelde norm als Europese norm NEN-EN 12159:2000 verschenen. Ingevolge het eerste lid van artikel 6a moeten bouwliften voor personenvervoer aan de vervaardigingsvoorschriften van deze norm voldoen.

In het verleden heeft de Arbeidsinspectie ontheffingen verleend van het Liftenbesluit I op basis van eerdergenoemde publicatie «Personen-bouwliften» uit 1976. Deze ontheffingen zijn tot opzegging ook geldig onder het regime van de Warenwet. Daartoe bevat artikel 28e van het besluit een bepaling.

De voorschriften voor transportsteigers zijn vrijwel ongewijzigd overgenomen uit artikel 2, onderdelen a, b en c, van de regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 26 januari 1999, nr. ARBO/APM/99/1836, houdende vrijstelling van de artikelen 5, 17 en 22 van het Liftenbesluit I ten aanzien van transportsteigers (Stcrt. 30). Deze vrijstellingsregeling komt met de intrekking van de Wet op de gevaarlijke werktuigen van rechtswege te vervallen.

Onderdeel K

Artikel 12 bevatte een verbodsbepaling die inhield dat een gedraging in strijd met de artikelen 8, 9, 10 en 11 verboden is. Deze verbodsbepaling was gebaseerd op artikel 25a van de WGW, dat de mogelijkheid bood om regelen te stellen ter uitvoering van krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap vastgestelde verplichtingen. Omdat artikel 10 van de WGW niet in een dergelijke verbodsbepaling voorzag was het destijds noodzakelijk op grond van artikel 25a een specifieke verbodsbepaling in het besluit op te nemen. Nu op basis van de Warenwet in artikel 4b voorzien is in algemene verbodsbepalingen kon artikel 12 vervallen.

Onderdeel L

In artikel 17 was slechts voorgeschreven dat liften voor de ingebruikneming, ten hoogste twaalf maanden daarna, en vervolgens telkens na verloop van ten hoogste achttien maanden moesten worden gekeurd. In het huidige voorschrift is daaraan toegevoegd dat liften niet alleen vóór de eerste ingebruikneming, maar ook vóór de ingebruikneming na een wijziging of herstelling moeten worden gekeurd. Zowel de keuring vóór de (eerste) ingebruikneming als de periodieke keuringen daarna moeten worden uitgevoerd door een door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid daartoe aangewezen keuringsinstelling. Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat het hier een andere instelling betreft dan de aangewezen aangemelde instelling, zoals gedefinieerd in artikel 1, onder g. De laatstbedoelde instelling wordt aangewezen in het kader van de richtlijn liften en aangemeld bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen voor de uitvoering van de in de richtlijn liften omschreven werkzaamheden. De in artikel 17 bedoelde keuringsinstelling, gedefinieerd in artikel 1, onder h, wordt aangewezen voor de uitvoering van ingebruikname en periodieke keuringen, waarop de richtlijn liften geen betrekking heeft.

Verder zijn de keuring vóór eerste ingebruikneming en de periodieke keuringen daarna, ook voorgeschreven voor bouwliften voor personenvervoer. Voor transportsteigers zijn alleen periodieke keuringen voorgeschreven. De keuring van transportsteigers is ongewijzigd overgenomen uit artikel 2, onderdeel g, van de al genoemde regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 26 januari 1999, nr. ARBO/APM/99/1836 (Stcrt. 30).

In verband met de aan het gebruik daarvan verbonden risico's zijn de termijnen voor de periodieke keuringen van bouwliften voor personenvervoer en transportsteigers korter dan die voor liften. De periodieke keuring van deze hefwerktuigen dient telkens na zes maanden plaats te vinden.

Het tweede lid van artikel 17 bevat een nieuw voorschrift voor liften die voorafgaand aan het eindgebruik tijdelijk door bouwvakkers tijdens de bouw van het gebouw of bouwwerk worden gebruikt. Deze liften in gebouwen of bouwwerken die nog in aanbouw zijn, moeten vóór de eerste ingebruikneming en vervolgens iedere drie maanden worden gekeurd.

Uitdrukkelijk is voorgeschreven dat bij de keuring voor eerste ingebruikneming van liften niet wordt getoetst of aan de vervaardigingsvoorschriften van artikel 5 is voldaan. Het betreft nl. liften die, met inschakeling van een aangewezen aangemelde instelling, al zijn gekeurd of onder kwaliteitsborging zijn geïnstalleerd, en zijn voorzien van de CE-markering. Bij de keuring voor de eerste ingebruikneming kan daarom worden volstaan met een controle op de aanwezigheid en juistheid van de documenten van de in artikel 8 voorgeschreven procedures. Verder wordt bij de keuring voor eerste ingebruikneming gecontroleerd of de omgeving van de lift zodanig is ingericht dat onderhoud en keuring veilig kunnen plaatsvinden.

Nieuw is ook het voorschrift dat bij de periodieke keuring tevens wordt getoetst of liften voldoen aan artikel 7.21, eerste lid, van het Arbobesluit. In dit artikellid, dat zich richt tot eigenaren en beheerders van liften is voorgeschreven dat als zich in een schacht twee of meer liften bevinden, er afdoende technische maatregelen moeten worden genomen om te voorkomen dat personen bij werkzaamheden in de schacht aan een van de liften, getroffen worden door onderdelen van een naastliggende lift. In beleidsregel 7.21, Werkzaamheden in liftschachten, van de Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving is aangegeven wat onder afdoende technische maatregelen als bedoeld in artikel 7.21, eerste lid, moet worden verstaan.

Ten slotte is thans voorzien in het voorschrift dat de keuringsinstelling als blijk van goedkeuring op een duidelijk zichtbare plaats een kenmerk dient aan te brengen. Dit is in overeenstemming met de gangbare praktijk.

Onderdeel M

Aan hoofdstuk IV is een nieuw artikel 17a toegevoegd teneinde tot uitdrukking te brengen dat de artikelen 18 tot en met 22 mede van toepassing zijn op de in het besluit opgenomen nieuwe categorieën liften, te weten bouwliften voor personenvervoer en transportsteigers. Alleen ten aanzien van de toepassing van artikel 18, eerste lid, op transportsteigers wordt een uitzondering gemaakt. Bij transportsteigers dient geen instructieboek en liftboek als bedoeld in bijlage I van de richtlijn liften aanwezig te zijn, maar het onderhoudsboek, bedoeld in bijlage I van de richtlijn machines.

Onderdeel N

Om de bestaande onduidelijkheid over de taal waarin het instructieboek en het liftboek moeten zijn gesteld weg te nemen, is aan artikel 18, eerste lid, toegevoegd dat deze documenten in de Nederlandse taal moeten zijn gesteld.

Onderdeel O

In de praktijk is de behoefte gebleken aan deze nieuwe bepaling. Liften die niet voor gebruik zijn geschikt moeten ook daadwerkelijk zodanig buiten gebruik zijn gesteld, dat zij door een doorsnee liftgebruiker niet weer in gebruik kunnen worden genomen. Risico's voor de liftgebruiker worden zodoende voorkomen. Ook overigens dienen ten aanzien van dergelijke liften de nodige veiligheidsmaatregelen te worden genomen ter bescherming van personen.

Onderdeel Q

In de nieuwe artikelen 19a en 19b zijn de voorschriften opgenomen die voordien waren vervat in de artikelen 20 en 21 van het vervallen Liftenbesluit I.

Onderdeel R

Voorheen hadden liften een afzonderlijke machinekamer. Daarom was in artikel 20, onderdeel e, voorgeschreven dat een tornvoorschrift in de machinekamer moest worden opgehangen. Nu zijn er liften op de markt waarbij de machine in de schacht is geïnstalleerd, zogenaamde machinekamerloze liften. Bij deze liften zijn de tornmiddelen buiten de liftschacht geplaatst nabij de lifttoegang op een verdieping. In verband daarmee is genoemd onderdeel e aangepast.

In verband met het risico verbonden aan het gebruik van bouwliften voor personenvervoer en transportsteigers is in artikel 20, tweede lid, voorgeschreven dat deze hefwerktuigen niet zomaar door iedere werknemer op de arbeidsplaats mogen worden gebruikt, maar alleen door personen die met de bediening vertrouwd zijn. Het onderhavige voorschrift is een nadere uitwerking van artikel 7.6 van het Arbobesluit waarin is voorgeschreven dat arbeidsmiddelen waarvan het gebruik een specifiek gevaar voor de veiligheid van de werknemers kan opleveren alleen mogen worden gebruikt door werknemers die met het gebruik belast zijn.

Onderdeel T

In het nieuwe artikel 21a, onder a, is voorgeschreven dat de afstand tussen de baan van het hefvlak en enig deel van het gebouw, de installatie of dergelijke niet minder dan 0,5 m bedraagt. Dit voorschrift strekt ertoe voor personen die zich op het hefvlak van de transportsteiger bevinden knelgevaar bij het passeren van delen van het gebouw of de installatie te voorkomen. Dit gevaar bestaat ook voor personen die zich in het gebouw of de installatie bevinden. Overigens is het hefvlak van de transportsteiger uitgerust met een klep die bij neerlaten de brug vormt tussen het hefvlak en de vloer van het gebouw. Ter voorkoming van valgevaar bij het laden en lossen zijn de zijkanten van deze klep uitgerust met een hekwerk of balustrade.

Voorgeschreven is verder dat het aantal personen op een hefsteiger nietmeer mag zijn dan voor het begeleiden van de goederen noodzakelijk is met een maximum van drie personen. Daarbij is er vanuit gegaan datéén persoon de hefsteiger bedient en de andere twee nodig zijn om het te transporteren (volumineuze) goed vast te houden.

De voorschriften in artikel 21a zijn niet nieuw, maar vrijwel ongewijzigd overgenomen uit artikel 2, onderdelen d, e en f, van de hiervoor al genoemde regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 26 januari 1999, nr. ARBO/APM/99/1836 (Stcrt. 30).

Onderdeel U

Voor een toelichting op dit artikel wordt verwezen naar de toelichting op het overeenkomende artikel in het Besluit drukapparatuur (artikel III, onderdeel K).

Onderdelen Z en AA

De nieuwe artikelen 28 en 28a bevatten de in artikel 28 (oud) van het Besluit liften opgenomen overgangsbepalingen voor liften en veiligheidscomponenten. Anders dan voordien zijn nu afzonderlijke bepalingen opgenomen voor veiligheidscomponenten (artikel 28) en liften (artikel 28a). Artikel 28, eerste lid, bevat de overgangsregeling voor veiligheidscomponenten, zoals die was opgenomen in artikel 28 (oud), tweede lid, onder b. Artikel 28, tweede lid, is ontleend aan artikel 28 (oud), derde lid.

Artikel 28a, eerste lid, bevat de overgangsregeling voor liften, zoals die was opgenomen in artikel 28 (oud), tweede lid, onder a. Artikel 28a, tweede lid, is ontleend aan artikel 28 (oud), derde lid.

De artikelen 28b, c en d bevatten de overgangsbepalingen met betrekking tot bestaande liften die voordien onder het Liftenbesluit I vielen.

Artikel 28b heeft betrekking op liften die tussen 16 augustus 1991 en 1 juli 1999 in bedrijf zijn gesteld en die destijds moesten voldoen aan de vervaardigingsvoorschriften van artikel 5 van het Liftenbesluit I. Ten aanzien van die liften is bepaald dat de voorschriften zoals die waren vervat in artikel 5 van het Liftenbesluit I van toepassing blijven.

Artikel 28c heeft betrekking op liften die voor 16 augustus 1991 in bedrijf zijn gesteld en die destijds moesten voldoen aan de vervaardigingsvoorschriften zoals die toen waren opgenomen in het Liftenbesluit I. Met dit artikel wordt het overgangsregime van artikel 27 van het Liftenbesluit I voortgezet. Het in dat artikel genoemde tijdstip is bij artikel II van het Besluit van 13 juli 1991 tot wijziging van het Liftenbesluit I (Stb. 411) vastgesteld op 16 augustus 1991.

Met artikel 28d wordt het overgangsregime van artikel 28 van het Liftenbesluit I gehandhaafd.

In de praktijk blijkt het soms nodig om van de in de artikelen 28b, 28c en 28d bedoelde voorschriften voor bestaande liften ontheffing te verlenen in verband met revisering of modernisering van deze liften. De ontheffing kan worden verleend door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op grond van artikel 16, tweede en zesde lid, van de Warenwet.

In het verleden heeft de Arbeidsinspectie voor een aantal liften en bouwliften voor personenvervoer ontheffingen van de voorschriften van het Liftenbesluit I verleend. Deze ontheffingen zijn tot opzegging ook geldig onder het regime van de Warenwet. Daartoe bevat artikel 28e een bepaling.

Artikel VII (Besluit schiethamers)

Onderdeel D

Het Besluit schiethamers bevat voorschriften met betrekking tot de keuring van schiethamers en splinterkappen. Het betreft hier al van 1967 daterende nationale voorschriften die hun rechtvaardiging vinden in de bescherming van de veiligheid en gezondheid bij het werken met deze producten. De voorschriften zijn zonder onderscheid van toepassing op Nederlandse en buitenlandse producten. Omdat het beginsel van vrij verkeer van goederen, zoals neergelegd in artikel 28 e.v van het EG-verdrag, met zich mee brengt dat lidstaten buitenlandse producten in beginsel niet mogen weigeren, omdat ze niet voldoen aan de eigen nationale voorschriften, is van deze gelegenheid gebruik gemaakt om in het Besluit schiethamers een bepaling van wederzijdse erkenning op te nemen. Wederzijdse erkenning houdt in dat producten die weliswaar niet aan de nationale eisen voldoen, maar wel aan buitenlandse eisen die een gelijkwaardige bescherming bieden, moeten worden toegelaten. Ook wanneer aan de toelating een keuring voorafgaat, geldt ingevolge het beginsel van wederzijdse erkenning, dat keuringen die op basis van gelijkwaardige buitenlandse wetgeving zijn verricht, moeten worden erkend.

Onderdeel N

In artikel 12, derde en vierde lid, van het Besluit schiethamers zijn op basis van de thans gangbare praktijk kleine wijzigingen aangebracht in de wijze waarop een aanvraag voor een typekeuring bij de aangewezen instelling moet worden ingediend. Zo is thans voorgeschreven dat de schiethamer in een doos of kist als bedoeld in artikel 8 van het besluit ter beschikking moet worden gesteld en dat een door de aangewezen instelling aan te geven aantal pennen en patronen moet worden bijgevoegd. Verder moet naast de constructietekening voortaan ook een afbeelding van de te keuren schiethamer zijn bijgevoegd en is thans met zoveel woorden bepaald dat het bij te voegen bedienings- en onderhoudsvoorschrift in de Nederlandse taal moet zijn gesteld.

In een nieuw vijfde lid is thans voorgeschreven dat als de schiethamer reeds typegekeurd is in een van de staten die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte bij de aanvraag ook het in die staat afgegeven certificaat van goedkeuring moet worden gevoegd, alsmede de meetgegevens op basis waarvan dat certificaat is afgegeven. Deze bepaling maakt het voor de Nederlandse aangewezen instelling mogelijk zich bij de typekeuring te baseren op de buitenlandse meetgegevens en de Nederlandse typekeuring te beperken tot een visuele inspectie van de schiethamer.

In verband met de intrekking van de WGW en met name artikel 4, vierde en vijfde lid, was het noodzakelijk in het nieuwe zevende lid van artikel 12 een grondslag te creëren voor het bij ministeriële regeling vaststellen van regels met betrekking tot het waarmerken en bewaren van goedgekeurde, het type kenmerkende monsters en het certificaat en merk van goedkeuring.

Evenzo noodzaakte de intrekking van artikel 5, derde lid, van de WGW tot het opnemen van een grondslag voor het bij ministeriële regeling bevoegd verklaren van fabrikanten en handelaren tot het aanbrengen van een merk van goedkeuring.

Artikel VIII (Besluit veiligheid attractie- en speeltoestellen)

Onderdeel H

De bepalingen van het Besluit veiligheid attractie- en speeltoestellen vormden tezamen met de bepalingen van de WGW een sluitend geheel. Nu de WGW is ingetrokken en het Besluit veiligheid attractie- en speeltoestellen voortaan op de Warenwet berust is het noodzakelijk gebleken een aantal algemene bepalingen met betrekking tot de keuring uit de WGW in het besluit op te nemen. Artikel 10a is ontleend aan artikel 4 van de WGW. Artikel 10b is ontleend aan artikel 5, derde lid, van de WGW.

Onderdeel J

Voor een toelichting op dit artikel wordt verwezen naar de toelichting op het overeenkomende artikel in het Besluit drukapparatuur (artikel III, onderdeel K).

Artikel IX (Warenwetbesluit machines)

Onderdelen A, E, H en L

De opname van artikelen met betrekking tot de keuring en certificering van hijskranen maakte het uit een oogpunt van overzichtelijkheid noodzakelijk het besluit in hoofdstukken in te delen.

Onderdeel B

In artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, is de definitie van machine verduidelijkt door daaraan toe te voegen dat de onderdelen of organen die tezamen een machine vormen in hun samenstelling bestemd moeten zijn «voor een bepaalde toepassing». Deze formulering kwam ook voor in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van het vervallen Besluit machines.

Voor de goede orde zij hier opgemerkt dat hijskranen als bedoeld in het nieuwe artikel 6b, evenals mobiele kranen en torenkranen, onder de definitie van machines vallen.

In artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 2° is «werktuig» vervangen door: verwisselbaar gereedschap dat al of niet tot de uitrusting van de machine behoort. Ook deze formulering is ontleend aan artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 20, van het vervallen Besluit machines.

De definitie van richtlijn is aangepast omdat richtlijn nr. 89/382/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1998 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende machines (PbEG L 183) is ingetrokken en vervangen door richtlijn nr. 98/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende machines (PbEG L 207). Laatstgenoemde richtlijn houdt een codificatie in van richtlijn 89/382/EEG en de wijzigingen daarvan in de richtlijnen 91/368/EEG, 93/44/EEG en 93/68/EEG en bevat geen inhoudelijke wijzigingen.

De opname van bepalingen met betrekking tot de keuring en certificering van hijskranen maakte het noodzakelijk definities op te nemen voor de begrippen «aangewezen instelling», «aangewezen aangemelde instelling» en «hijskraan». Een «aangewezen aangemelde instelling» is een instelling die door de minister is aangewezen voor het verrichten van keurings- en certificeringswerkzaamheden in het kader van de richtlijn machines Het betreft hier werkzaamheden in de nieuwbouwfase van machines en veiligheidscomponenten. Een «aangewezen instelling» is een instelling die door de minister is aangewezen voor het verrichten van keuringen van hijskranen. Het gaat hier om de (periodieke) keuring van reeds in gebruik genomen hijskranen. Deze keuring vloeit niet voort uit de richtlijn machines

Onderdeel C

In artikel 1, tweede lid, onderdeel 10, van het Warenwetbesluit machines was bepaald dat het besluit niet van toepassing is op machines en veiligheidscomponenten, bestemd voor uitsluitend beroepsmatige toepassing. Deze bepaling was opgenomen omdat op dergelijke machines het op de WGW gebaseerde Besluit machines van toepassing was. Nu dit besluit is vervallen kan deze bepaling worden geschrapt zodat het Warenwetbesluit machines eveneens van toepassing wordt op machines en veiligheidscomponenten bestemd voor uitsluitend beroepsmatige toepassing.

Onderdeel D

De bestaande in artikel 2, eerste en tweede lid, opgenomen verbodsbepalingen zijn zodanig gewijzigd dat deze voortaan ook betrekking hebben op het gebruik. Deze uitbreiding van de reikwijdte van het verbod is mogelijk geworden door de wijzigingswet. Daarbij is aan artikel 4 van de Warenwet een nieuw derde lid toegevoegd en aan artikel 8 een tweede lid, welke leden de bevoegdheid geven ook het gebruik te verbieden.

Daarnaast zijn op grond van de artikelen 7 en 5, tweede lid, verbodsbepalingen opgenomen met betrekking tot het in acht nemen van overeenstemmingsbeoordelings- of keuringsprocedures, respectievelijk met betrekking tot het voorhanden hebben van documenten.

Onderdeel I

In verband met de opname in artikel 1, eerste lid, van een definitie van aangewezen aangemelde instelling is het vierde lid van artikel 5 geschrapt en zijn de verwijzingen naar een door Onze Minister aangewezen instantie aangepast. Het derde lid is geschrapt en overgebracht naar het tweede lid van artikel 6g. Aan artikel 5 is een nieuw vijfde lid toegevoegd. Dit lid is ontleend aan artikel 6, zesde lid, en 6a, zesde lid, van het Besluit machines.

Onderdeel J

Het nieuwe artikel 5a is ontleend aan artikel 7 van het Besluit machines.

Onderdeel K

Overeenkomstig artikel 8 van het Besluit machines is artikel 6 verduidelijkt.

Onderdeel L

Het nieuwe artikel 6a is ontleend aan artikel 9 van het Besluit machines. Dit artikel is gebaseerd op bijlage VI, punt 6 van de richtlijn machines waaruit blijkt dat een EG-typeonderzoekverklaring die door een aangewezen aangemelde instelling is afgegeven, kan worden ingetrokken. Dit kan alleen, als het model, waarvoor de verklaring is afgegeven, niet (meer) voldoet aan de fundamentele eisen, bijvoorbeeld nadat die zijn gewijzigd. Dit kan een gevolg zijn van de voortgeschreden techniek. Met de intrekking wordt verhinderd dat een fabrikant machines vervaardigt, en daarvoor een verklaring van overeenstemming met een model afgeeft, dat niet aan de fundamentele voorschriften voldoet.

Hoofdstuk 4 Verkeer en gebruik

Artikel 6b is vrijwel ongewijzigd overgenomen van artikel 10 van het Besluit machines. In het eerste lid is «voorhanden heeft, aflevert, tentoonstelt» in verband met de definiëring van het begrip «verhandelen» in artikel 1, eerste lid, van de Warenwet gewijzigd in «verhandelt».

Het nieuwe artikel 6c is ontleend aan artikel 11 van het Besluit machines. Het artikel bevat een uitzondering op de in artikel 4, eerste tot en met derde lid, van het besluit neergelegde verbodsbepalingen. Omdat onder «verhandelen» in artikel 1, eerste lid, onder d, van de Warenwet ook het tentoonstellen wordt begrepen, hebben deze verbodsbepalingen mede betrekking op het tentoonstellen. Machines of veiligheidscomponenten die niet in overeenstemming zijn met het besluit mogen derhalve in beginsel niet worden tentoongesteld. In artikel 6c is aangegeven onder welke voorwaarden tentoonstellen en demonstreren wel mogelijk is. Een dergelijke bepaling die aangeeft dat producten die niet aan het betreffende besluit voldoen onder bepaalde voorwaarden mogen worden tentoongesteld en gedemonstreerd komt in vrijwel alle op de WGW gebaseerde besluiten voor (artikel 16 Besluit explosieveilig materieel, artikel 22 Besluit liften, artikel 18 Besluit veiligheid attractie- en speeltoestellen en artikel 25 Besluit drukapparatuur.

Het in de artikelen 6d tot en met 6f neergelegde keuringsregime voor hijskranen is ontleend aan het keuringsregime zoals dat was opgenomen in het Arbobesluit (artikel 7.19) en de Arboregeling (artikelen 7.1 tot en met 7.3). Hijskranen met een bedrijfslastmoment van 2 ton of meer blijken in de praktijk ernstig gevaar te kunnen opleveren door hun grote afmetingen, krachten en belasting. Ook de ondersteuning van een zodanige kraan, bijvoorbeeld een kraanbaan, kan onder andere door verkeerde ligging, het ontbreken of het ondeugdelijk uitgevoerd zijn van beveiligingsmiddelen, zoals buffers of eindafslagen, leiden tot het omvallen van de kraan, waardoor zich ernstige ongevallen kunnen voordoen.

Artikel 6d is van toepassing op ingebruikgenomen hijskranen en is derhalve niet van toepassing op hijskranen als bedoeld in het eerste lid van dat artikel die na te zijn vervaardigd voor de eerste maal in gebruik worden genomen. Deze hijskranen vallen onder het begrip machine en zijn derhalve onderworpen aan het in artikel 5 neergelegde keurings- en certificeringsregime voor machines.

Opgemerkt wordt dat het in artikel 6d opgenomen keuringsregime voor hijskranen niet geldt voor hijs- en hefwerktuigen aan boord van schepen, die gebruikt worden voor het laden en lossen. Voor dergelijke werktuigen blijft artikel 7.29 van het Arbobesluit van kracht.

Overigens is het in artikel 5 opgenomen keuringsregime voor machines ook niet van toepassing op dergelijke hijs- en hefwerktuigen, omdat zeeschepen en mobiele offshore-eenheden, alsmede uitrustingen aan boord van zulke schepen, ingevolge artikel 2, onder k, van de regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 22 juni 1993, nr. DGA/AIB/WJZ/93/3055, ter uitvoering van de Wet op de gevaarlijke werktuigen en het Besluit machines en de Warenwet en het Warenwetbesluit machines (Stcrt. 127), uitgezonderd zijn van de toepassing van het Warenwetbesluit machines.

Artikel 6d

Dit artikel is ontleend aan artikel 7.19, eerste, tweede en vierde tot en met zevende en negende lid van het Arbobesluit en artikel 7.2 van de Arboregeling. De in artikel 6d opgenomen regeling voor de keuring van hijskranen is ten opzichte van de regeling uit het Arbobesluit en de Arboregeling aanzienlijk vereenvoudigd.

De verplichting om hijskranen met een bedrijfslast gelijk aan of hoger dan twee ton na een ingrijpende herstelling of wijziging te onderzoeken en te beproeven is geschrapt. Daarbij is overwogen dat op dergelijke hijskranen het regime voor machines van toepassing is. Dergelijke hijskranen moeten dus zijn voorzien van de CE-markering en vergezeld zijn van een EG-verklaring van overeenstemming. Omdat een hijskraan bij reparatie niet wordt gewijzigd is een keuring door een aangewezen instelling voordat de kraan weer in gebruik wordt genomen onnodig. In dat geval kan worden volstaan met de in artikel 7.4a, tweede lid, van het Arbobesluit voorgeschreven keuring na elke montage op een nieuwe locatie of een nieuwe plek.

Op basis van het advies «Herziening SZW-keuringsregimes arbeidsmiddelen»van de Commissie Arbeidsomstandigheden van de Sociaal-Economische Raad1is verder besloten de verplichte keuringsfrequentie, zoals die in artikel 7.2 van de Arboregeling was opgenomen, te wijzigen. In het Arbobesluit waren diverse omstandigheden omschreven waarin een hijskraan met een bedrijfslast gelijk aan of hoger dan twee ton moest worden herkeurd. Zo moest een hijskraan op zijn goede staat worden onderzocht en (doelmatig) beproefd in geval de kraan langdurig stil had gestaan of buiten gebruik was geweest, maar ook zo dikwijls als dit ter waarborging van een veilig gebruik van de kraan redelijkerwijs noodzakelijk was en in ieder geval tenminste eenmaal per jaar. Ook was een onderzoek en beproeving voorgeschreven indien de hijskraan na demontage voor opstelling elders, opnieuw was opgesteld. Deze voorschriften zijn thans vervangen door een periodieke keuring eenmaal per 12 maanden door een deskundige natuurlijke persoon, rechtspersoon of instelling voor alle hijskranen met inbegrip van mobiele kranen en torenkranen en in aanvulling daarop een periodieke keuring door een aangewezen instelling voor bij ministeriële regeling aangewezen mobiele kranen en torenkranen om de 24 maanden. De in artikel 7.2 van de Arboregeling voorgeschreven door een certificerende instelling uit te voeren periodieke keuring voor mobiele kranen en torenkranen«voor de eerste maal na verloop van 33 maanden en ten hoogste 37 maanden na het verstrijken van de maand waarin de kraan voor de eerste maal in gebruik is genomen en vervolgens telkens na verloop van twee jaar» is dus omgezet in een periodieke keuring om de 24 maanden.

In het tweede lid is voorzien in een nieuw voorschrift. In de praktijk blijkt de termijn van een jaar respectievelijk twee jaren, waarbinnen een periodieke keuring verricht dient te worden, voor degene die de keuring uitvoert te rigide te zijn. Een uitloop van een maand moet uit een oogpunt van efficiënte bedrijfsvoering, toelaatbaar worden geacht.

De (periodieke) keuring van hijskranen, anders dan bij ministeriële regeling aangewezen mobiele kranen en torenkranen, moet worden uitgevoerd door een deskundige natuurlijke persoon, rechtspersoon of instelling. De (periodieke) keuring van bij ministeriële regeling aangewezen mobiele kranen of torenkranen moet worden uitgevoerd door een aangewezen instelling. In artikel 1, eerste lid, is aangegeven wat onder «aangewezen instelling» moet worden verstaan. Om voor aanwijzing in aanmerking te komen moet de instelling voldoen aan de in artikel 6g, eerste lid, genoemde criteria.

Artikel 6e

Dit artikel is ontleend aan de artikelen 1.5e, eerste, tweede en vierde lid, en 7.19, tiende lid, van het Arbobesluit. In de genoemde regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 23 juni 1983 (Stcrt. 127) zal worden voorgeschreven aan welke eisen mobiele kranen en torenkranen moeten voldoen.

Artikel 6f

Dit artikel is ontleend aan artikel 7.19, achtste en elfde lid, van het Arbobesluit. Het voorschrift dat het kraanboek en het (afschrift van het) certificaat van goedkeuring op de arbeidsplaats aanwezig moeten zijn is vervangen door de bepaling dat deze stukken zich in de nabijheid van de hijskraan moeten bevinden.

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6k

Dit artikel bevat de overgangsbepalingen zoals die waren opgenomen in artikel 27 van het op de WGW gebaseerde Besluit machines. Deze bepalingen zijn ongewijzigd in het Warenwetbesluit machines overgenomen teneinde het bestaande overgangsregime voor machines en veiligheidscomponenten waarop het Besluit machines betrekking had ongewijzigd te handhaven. Teneinde tot uitdrukking te brengen dat het eerste lid alleen van toepassing is op machines en veiligheidscomponenten die onder het toepassingsgebied van het Besluit machines vielen en niet op machines en veiligheidscomponenten die al vanouds onder het toepassingsgebied van het Warenwetbesluit machines vallen, is aan de tekst toegevoegd «waarop het Besluit machines van toepassing was».

Artikel 6l

In dit artikel is een overgangsbepaling opgenomen voor de instellingen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het onderhavige besluit reeds op basis van artikel 20 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 zijn aangewezen voor de keuring van mobiele kranen en torenkranen. Met deze bepaling wordt voorkomen dat deze instellingen bij de inwerkingtreding van dit besluit opnieuw zouden moeten worden aangewezen. Het betreft een viertal instellingen, nl. Stichting Aboma+Keboma, AIB-Vinçotte Nederland BV, SGS Technische Inspecties BV en TÜV Nederland QA BV, aangewezen bij beschikking van respectievelijk 28 oktober 1999, Stcrt. 214, 28 oktober 1999, Stcrt. 214, 28 oktober 1999, Stcrt. 214 en 29 juni 2000, Stcrt. 134.

Onderdeel N

Artikel 9 is gewijzigd teneinde tot uitdrukking te brengen dat de in dit artikel opgenomen overgangsregeling voor bestaande machines uitsluitend van toepassing is op machines die vanouds onder het toepassingsgebied van het Warenwetbesluit machines vielen en niet op machines die voordien onder het toepassingsgebied van het op de WGW gebaseerde Besluit machines vielen.

Artikel X (Warenwetbesluit persoonlijke beschermingsmiddelen)

Onderdelen A, D, G en J

De opname van een aantal nieuwe bepalingen, o.a. met betrekking tot aangewezen instellingen, maakte het uit een oogpunt van overzichtelijkheid noodzakelijk het besluit in hoofdstukken in te delen.

Onderdeel C

De bestaande in artikel 2, eerste en tweede lid, opgenomen verbodsbepalingen zijn zodanig gewijzigd dat deze voortaan ook betrekking hebben op het gebruik. Deze uitbreiding van de reikwijdte van het verbod is mogelijk geworden door de wijzigingswet. Daarbij is aan artikel 4 van de Warenwet een nieuw derde lid toegevoegd en aan artikel 8 een tweede lid, welke leden de bevoegdheid geven ook het gebruik te verbieden.

Daarnaast is op grond van de artikelen 7 een verbodsbepaling opgenomen met betrekking tot het in acht nemen van overeenstemmingsbeoordelings- of keuringsprocedures.

Onderdeel F

Hetgeen in artikel 4 is geregeld, was in het Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen geregeld in artikel 5 én in artikel 6, vierde lid. De in artikel 6, vierde lid, opgenomen zinsnede «alsmede, indien van toepassing, de verklaring van EG-typeonderzoek» ontbrak in artikel 4 en is nu toegevoegd. Met deze toevoeging is artikel 4 meer in overeenstemming gebracht met artikel 5, tweede lid, onder a, 3e, waarin is aangegeven dat, behoudens voor beschermingsmiddelen, bedoeld in artikel 8, derde lid, van de richtlijn, de CE-markering uitsluitend mag worden gebezigd, als er ook een EG-type-onderzoekverklaring is verkregen.

Onderdeel H

Het nieuwe derde, vierde en vijfde lid van artikel 5 zijn overgenomen uit artikel 6, derde, vijfde en zesde lid, van het vervallen Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen.

Onderdeel I

De aan het tweede lid toegevoegde zin ontbrak in het Warenwetbesluit persoonlijke beschermingsmiddelen en is ontleend aan artikel 7, tweede lid, van het vervallen Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen.

Onderdeel J

Het nieuwe artikel 6a is overgenomen van artikel 8 van het vervallen Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen. Dit artikel is destijds in het Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen opgenomen, omdat de richtlijn er in artikel 10, zesde lid, vanuit gaat dat een EG-typeonderzoekverklaring, die door een aangewezen aangemelde instelling is afgegeven, kan worden ingetrokken. Dit kan alleen als het model, waarvoor de verklaring is afgegeven, niet (meer) voldoet aan de fundamentele eisen, bijvoorbeeld nadat de technische specificaties daarvan zijn gewijzigd. Dit kan een gevolg zijn van de voortgeschreden techniek.

Artikel 6b is vrijwel ongewijzigd overgenomen van artikel 9 van het vervallen Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen. In het eerste lid is «voorhanden heeft, aflevert, tentoonstelt» in verband met de definiëring van het begrip «verhandelen» in artikel 1, eerste lid, van de Warenwet gewijzigd in «verhandelt».

Het nieuwe artikel 6c is ontleend aan artikel 10 van het vervallen Besluit persoonlijke beschermingsmiddelen. Zie hiervoor ook de toelichting op artikel IX, onderdeel L.

Artikel XI (Warenwetbesluit bestuurlijke boeten)

Op de wijziging van het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten is al in het algemeen deel van deze toelichting ingegaan. Ter verdere toelichting zij hier nog vermeld dat het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten uitvoering geeft aan artikel 32b, eerste lid, van de Warenwet. Ingevolge deze bepaling worden in de bijlage behorend bij het besluit de overtredingen van de bij of krachtens de Warenwet vastgestelde voorschriften omschreven. Dit geschiedt door het vermelden van alle bepalingen in de wet, in algemene maatregelen van bestuur en in ministeriële regelingen, waarvan de niet-naleving een overtreding oplevert. Bij elk van deze overtredingen wordt een bepaalde aan de staat te betalen geldsom – de bestuurlijke boete – vermeld.

In de bijlage zijn overtredingen ingedeeld in overtredingen van:

• de Warenwet zelf (hoofdstuk A);

• de Warenwetbesluiten met algemene werking. Dit zijn besluiten die zowel op levensmiddelen als niet-levensmiddelen betrekking hebben (hoofdstuk B);

• de Warenwetbesluiten en ministeriële regelingen die betrekking hebben op niet levensmiddelen (hoofdstuk C) en

• de Warenwetbesluiten en ministeriële regelingen die betrekking hebben op levensmiddelen (hoofdstuk D).

Aangezien de WGW-besluiten die voortaan op de Warenwet berusten, betrekking hebben op niet-levensmiddelen zijn de overtredingen van die besluiten ondergebracht in hoofdstuk C van de bijlage.

In de bijlage wordt onderscheid gemaakt tussen kleine en grote(re) bedrijven. Tot de kleine bedrijven worden bedrijven gerekend die op de dag waarop de overtreding is begaan, 50 of minder werknemers telden. Zij zijn de in kolom I vermelde boete verschuldigd. Grote(re) bedrijven tellen op de dag waarop de overtreding is begaan meer dan 50 werknemers en zijn de in kolom II vermelde boete verschuldigd. Voor de vaststelling van het aantal werknemers zal in beginsel gebruik worden gemaakt van de in de registers van de Kamers van Koophandel ingeschreven gegevens van het bedrijf in kwestie.

Voor de hoogte van de boetebedragen voor overtreding van de toegevoegde bepalingen is aansluiting gezocht bij de boetebedragen die al zijn vermeld bij vergelijkbare besluiten als het Warenwetbesluit gastoestellen, het Warenwetbesluit elektrotechnische producten, het Warenwetbesluit machines en het Warenwetbesluit persoonlijke beschermingsmiddelen. Daarbij is geen sprake van een grote differentiatie in tarieven. Alle toegevoegde overtredingen worden beboet met een bedrag van € 450,– voor de kleine bedrijven en een boete van € 900,– voor de grote(re). In de regel zal het gaan om eenvoudige overtredingen. Overtredingen waarbij anders gezegd geen behoefte bestaat om rekening te houden met de omstandigheden van het concrete geval, zoals recidive, de ernst van het feit, het berokkende nadeel of het behaalde voordeel. Vastgesteld kan worden dat bij de normale (eenvoudige) overtreding van die bepalingen de mate van ernst van vele van die overtredingen niet zodanig verschilt dat een grote differentiatie in tarieven gelegitimeerd zou zijn. De aan de bijlage toegevoegde tarieven vertonen dan ook geen spreiding.

Voor overtredingen waarbij specifieke omstandigheden een rol spelen wordt in de Warenwet de strafrechtelijke weg opengehouden. In artikel 32a, zesde lid, is bepaald dat een overtreding niet met een boete kan worden afgedaan, indien:

a. de opzettelijke of roekeloze overtreding een direct gevaar voor de gezondheid of veiligheid van de mens tot gevolg heeft, of

b. de in de bijlage ter zake van de overtreding voorziene boete aanmerkelijk wordt overschreden door het met de overtreding behaalde economische voordeel.

Ook kan de minister ingevolge artikel 32a, derde lid, van de Warenwet een lagere boete vaststellen dan in de bijlage bepaald indien (door een overtreder aannemelijk te maken) bijzondere omstandigheden maken dat de boete in de bijlage als onevenredig hoog moet worden gezien. In het besluit is daarnaast in artikel 3, derde lid, bepaald dat in geval van recidive van de bijlage kan worden afgeweken en een hogere boete kan worden vastgesteld indien de ernst van de overtreding, de verwijtbaarheid of de omstandigheden van de situatie daartoe aanleiding geven.

Artikel XXIII

De intrekking van de WGW en handhaving van de WGW-besluiten op basis van de Warenwet is geregeld in artikel II, eerste, derde en vierde lid, van de Wet van 1 november 2001 tot wijziging van de Warenwet met het oog op de incorporatie van productveiligheidsvoorschriften uit de Wet op de gevaarlijke werktuigen, zulks onder intrekking van deze wet en de Stoomwet (Stb. 557). Het tijdstip van inwerkingtreding van het onderhavige besluit zal daarom worden afgestemd op het tijdstip van inwerkingtreding van die artikelleden.

De genoemde wet van 1 november 2001 is, met uitzondering van artikel I, onderdeel B, en artikel II, reeds met ingang van 22 mei 2002 in werking getreden (zie het koninklijk besluit van 24 april 2002 (Stb. 233)).

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

M. Rutte

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

J. F. Hoogervorst


XNoot
1

Stb. 1999, 451, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 19 juni 2003, Stb. 268.

XNoot
2

Stb. 1983, 177, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 7 december 1998, Stb. 691.

XNoot
3

Stb. 1999, 311, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 5 juli 2001, Stb. 339.

XNoot
4

Stb. 1992, 456, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 7 december 1998, Stb. 691.

XNoot
5

Stb. 1995, 379, gewijzigd bij besluit van 7 december 1998, Stb. 691.

XNoot
6

Stb. 1996, 444, gewijzigd bij besluit van 7 december 1998, Stb. 691.

XNoot
7

Stb. 1967, 142, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 7 december 1998, Stb. 691.

XNoot
8

Stb. 1996, 474, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 1 juli 2002, Stb. 352.

XNoot
9

Stb. 1992, 379, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 15 november 1994, Stb. 829.

XNoot
10

Stb. 1992, 396, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 15 november 1994, Stb. 829.

XNoot
11

Stb. 2000, 527, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 8 april 2003, Stb. 165.

XNoot
12

Stb. 1994, 107, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 17 april 2002, Stb. 203.

XNoot
13

Stb. 2002, 109.

XNoot
14

Stb. 1988, 95, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 5 juli 2001, Stb. 339.

XNoot
15

Stb. 1991, 324, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 20 maart 2002, Stb. 169.

XNoot
16

Stb. 1994, 53, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 12 december 2002, Stb. 645.

XNoot
17

Stb. 1953, 587, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 5 juli 2001, Stb. 339.

XNoot
18

Stb. 2002, 410, gewijzigd bij besluit van 9 april 2002, Stb. 193.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

XNoot
1

Kamerstukken II, 2000/01, 27 651, nr. 3, blz. 16.

XNoot
1

Blz. 15 nota van toelichting bij het Besluit liften (Stb. 1996, 444).

XNoot
2

MDW-project Productwetgeving, Rapport van de werkgroep, 5 juni 1997, blz. 40, 46, 87 en 88.

XNoot
3

Kamerstukken II 1996/97, 24 036, nr. 57, blz. 4.

XNoot
4

MDW-project Productwetgeving, Rapport van de werkgroep, 5 juni 1997, blz. 45 en 89.

XNoot
5

Kamerstukken II 1996/97, 24 036, nr. 57, blz. 3.

XNoot
1

Kamerstukken II, 2000/01, 27 651, nr. 3, blz. 9.

XNoot
1

Advies Herziening SZW-keuringsregimes arbeidsmiddelen, Commissie Arbeidsomstandigheden Sociaal-Economische Raad, 18 juni 1998, SER-publicatie 98/16.

Naar boven