Besluit van 17 juli 2003, houdende wijziging van de Penitentiaire maatregel in verband met het penitentiair programma en het elektronisch toezicht

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 13 mei 2003, directie Wetgeving, nr. 5225085/03/6;

Gelet op artikel 4, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 19 juni 2003, nr. W03.03.0181/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 7 juli 2003, directie Wetgeving, nr. 5233961/03/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

De Penitentiaire maatregel1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

a. tot vrijheidsstraf veroordeelden ten aanzien van wie nog een andere strafvervolging is ingesteld waarbij een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel is gevorderd;.

2. Onderdeel c komt te luiden:

c. gedetineerden die na de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf gevolg dienen te geven aan de op hen rustende vertrekplicht of die uitgeleverd zullen worden;.

B

Artikel 7, tweede lid, tweede volzin, komt te luiden: Hij voegt daarbij tevens het advies van de reclassering.

C

Na artikel 7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7a

  • 1. De deelnemer aan een penitentiair programma staat gedurende het eerste derde deel van de totale duur van het programma onder elektronisch toezicht. Voor het einde van deze periode wordt bezien of het elektronisch toezicht kan vervallen. Op grond van het gedrag van de deelnemer kan worden besloten dat het elektronisch toezicht wordt voortgezet gedurende het tweede derde deel van het penitentiair programma. In dat geval wordt voor het einde van het tweede deel bezien of het elektronisch toezicht kan vervallen. Op grond van het gedrag van de deelnemer kan worden besloten dat het elektronisch toezicht wordt voortgezet gedurende het laatste deel van het penitentiair programma. Indien het elektronisch toezicht is vervallen kan de deelnemer wederom onder elektronisch toezicht worden gesteld, indien het gedrag van de deelnemer daartoe aanleiding geeft.

  • 2. De selectiefunctionaris is belast met de beslissingen, bedoeld in het eerste lid. Hij kan bepalen dat geen elektronisch toezicht wordt toegepast indien:

    a. een andere vorm van vierentwintiguurstoezicht aanwezig is,

    b. de duur van het penitentiair programma korter is dan negen weken,

    c. het elektronisch toezicht afbreuk doet aan de resocialisatie van de deelnemer, of

    d. bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven.

D

In artikel 8, tweede lid, laatste volzin, vervalt «onverwijld».

E

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot tweede tot en met vierde lid.

2. In het derde en vierde lid (nieuw) wordt «derde lid» vervangen door: tweede lid.

F

In artikel 10, eerste lid, wordt «derde lid» vervangen door: tweede lid, onder a en b.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 17 juli 2003

Beatrix

De Minister van Justitie a.i.,

G. Zalm

Uitgegeven de eenendertigste juli 2003

De Minister van Justitie a.i.,

G. Zalm

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Deze wijziging van de Penitentiaire maatregel hangt samen met de wijziging van de Penitentiaire beginselenwet in verband met het penitentiair programma en het elektronisch toezicht (wetsvoorstel 28 420). Dit wetsvoorstel tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet (verder: Pbw) behelst – kort samengevat – een wijziging van de grens voor deelname aan een penitentiair programma van een onherroepelijke en onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van een jaar naar zes maanden. Tevens wordt in het wetsvoorstel het elektronisch toezicht in het kader van het penitentiair programma wettelijk verankerd. Voor de beweegredenen voor deze wijzigingen wordt op deze plaats verwezen naar de memorie van toelichting bij voornoemd wetsvoorstel. In die memorie van toelichting is wijziging van de Penitentiaire maatregel (verder: Pm) reeds aangekondigd1.

In de onderhavige wijziging van de Pm worden enerzijds de nadere regels gesteld over elektronisch toezicht, zoals aangegeven in het nieuwe artikel 4, derde lid, onderdeel c, Pbw. Anderzijds worden de bestaande regels over het penitentiair programma herzien naar aanleiding van de evaluatieonderzoeken die beschikbaar zijn gekomen. Het betreft het onderzoek van ITS te Nijmegen uit 2001, Evaluatie Penitentiaire beginselenwet en penitentiaire maatregel en het onderzoek van de Dienst Justitiële Inrichtingen uit februari 2001, Penitentiaire programma's: een open deur? In beide onderzoeken wordt aangegeven dat de regels omtrent het penitentiair programma op onderdelen door de praktijk als knellend worden ervaren. Deze knelpunten zijn nader in kaart gebracht en hebben geleid tot een aantal voorstellen voor aanpassing van de Pm. Als sluitstuk van het complex van regelgeving ten aanzien van het penitentiair programma zal ook de ministeriële Erkenningsregeling penitentiair programma worden herzien. De drie stukken regelgeving zullen op dezelfde datum in werking treden.

Een concept van de wijziging van de Pm is voor advies voorgelegd aan de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming. Het advies heeft aanleiding gegeven de toelichting op een aantal punten aan te vullen.

Artikelsgewijs

Onderdeel A

Uit de genoemde evaluatie van het penitentiair programma is gebleken dat een groep gedetineerden geen toegang heeft tot een penitentiair programma omdat er nog een of meerdere vermogenssancties open staan. Te denken valt onder meer aan geldboetes, ontnemingsmaatregelen en schadevergoedingsmaatregelen. Wanneer de betaling niet is geschied bestaat er nog kans op tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis of gijzeling op grond van de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften (WAHV). In dat geval staat de einddatum van detentie niet vast en is deelname aan een penitentiair programma niet mogelijk. In de groep gedetineerden waar het voorgaande het geval is bevinden zich gedetineerden die overigens in aanmerking zouden komen voor een penitentiair programma. Tijdens de detentie zijn de mogelijkheden om geld te verdienen om daarmee aan de vermogenssancties te voldoen beperkt. Juist in een penitentiair programma, waar veelal bij een werkgever tegen een regulier salaris wordt gewerkt, zijn er meer mogelijkheden om geld te verdienen waarmee de sancties betaald kunnen worden. Hierin kunnen gedetineerden door de reclassering worden begeleid. De voorgestelde wijziging beoogt dit mogelijk te maken. Openstaande vermogenssancties zijn met deze wijziging dan ook geen belemmering meer. Overigens zal de bereidheid van gedetineerde om de vermogenssanctie te voldoen en de reële kans daartoe wel worden betrokken bij diens selectie voor een penitentiair programma (vgl. artikel 7, derde lid, onderdeel b, Pm waarin is aangegeven dat de nakoming van afspraken een selectiecriterium is). Dit voorkomt dat de veroordeelde na afronding van het penitentiair programma wederom gedetineerd moet worden omdat aan de betalingsverplichting niet is voldaan. Voorts wordt in het nieuwe onderdeel a van artikel 6 Pm de toegang tot een penitentiair programma in de regelgeving afgesloten indien er nog een openstaande zaak is waarbij door het openbaar ministerie een vrijheidsstraf of een vrijheidsbenemende maatregel is gevorderd. In die gevallen is immers de kans aanzienlijk dat deze ook daadwerkelijk door de rechter zal worden opgelegd. In die gevallen kan de einddatum van detentie (aanmerkelijk) verschuiven. Vanwege deze onzekerheid ligt het in die gevallen niet voor de hand om reeds een penitentiair programma aan te vangen.

De wijziging van artikel 6, onderdeel c, wordt aangebracht in verband met de gewijzigde terminologie in de nieuwe wetgeving voor vreemdelingen. In de Vreemdelingenwet 2000 wordt gesproken van een rechtmatig verblijf of van een verplichting Nederland te verlaten. Indien het rechtmatige verblijf vervalt ontstaat de vertrekverplichting. Zolang aan een procedure schorsende werking is verleend (een procedure ten behoeve van een verblijfsrecht of ongewenstverklaring), is er dus sprake van rechtmatig verblijf. Indien de vreemdeling verplicht is Nederland te verlaten dient hij dit zelfstandig te doen. In bepaalde gevallen kan na het verstrijken van een bepaalde termijn waarbinnen de vreemdeling zelfstandig Nederland moet hebben verlaten, uitzetting plaatsvinden. Gedetineerden die geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland na de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf komen niet in aanmerking voor een penitentiair programma.

Onderdeel B

In de praktijk is gebleken dat het inefficiënt is om aan te geven dat het advies van de reclassering opgesteld moet worden door de reclassering van de plaats waar het penitentiair programma ten uitvoer wordt gelegd. In veel gevallen wordt daarnaast een advies van de reclassering die verbonden is aan de penitentiaire inrichting van waaruit de gedetineerde wordt geselecteerd opgesteld. Volstaan kan derhalve worden met de aanduiding dat bij het selectievoorstel van de directeur een advies van de reclassering wordt gevoegd. Uit welk arrondissement dat komt kan aan afspraken binnen de reclassering worden overgelaten.

Onderdeel C

In het nieuwe artikel 7a worden regels gesteld over de toepassing van elektronisch toezicht bij een penitentiair programma. Regels hierover werden voorheen gegeven in artikel 6, vierde tot en met negende lid, van de Erkenningsregeling penitentiair programma. Deze regels bleken in de praktijk te knellen. De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming is van mening dat elektronisch toezicht niet standaard aan elk penitentiair programma verbonden hoeft te worden. In het thans voorgestelde artikel worden eenvoudiger regels gesteld. Daartoe wordt het penitentiair programma in drie gelijke delen verdeeld. In het eerste deel staat de deelnemer standaard onder elektronisch toezicht. Indien hij zich in deze periode goed gedraagt zal gedurende de rest van het programma van elektronisch toezicht kunnen worden afgezien. Is daar in mindere mate sprake van (bij wangedrag zal immers beëindiging van het programma plaatsvinden) dan kan de selectiefunctionaris beslissen dat ook voor het tweede derde deel en zelfs het laatste derde deel, elektronisch toezicht gehandhaafd blijft. Dit zal worden beoordeeld aan de hand van de rapportages van de reclassering en de werkgever of een andere instantie die een onderdeel van het programma verzorgt. Deze fasegewijze aanpak sluit naadloos aan op het detentiefaseringstraject dat voorafgaand aan een penitentiair programma heeft plaatsgevonden en waarin sprake is van een steeds toenemende mate van vrijheid.

Het tweede lid geeft aan wanneer van elektronisch toezicht kan worden afgezien. In de eerste plaats kan dat wanneer in een andere vorm van vierentwintiguurstoezicht is voorzien. Een penitentiair programma kan immers ook de plaatsing in bijvoorbeeld een verslavingskliniek behelzen. In dat geval is er reeds toezicht op de deelnemer en kan elektronisch toezicht achterwege blijven. In de tweede plaats kan van elektronisch toezicht worden afgezien als de totale duur van het programma erg kort is (korter dan negen weken). Er kunnen reeds programma's plaatsvinden vanaf vier weken. Het in drieën delen is dan niet zinvol. Het is dan aan de selectiefunctionaris om te beslissen of elektronisch toezicht nodig is. Indien dit niet het geval is vindt er bij het penitentiair programma geen elektronisch toezicht plaats. In de derde plaats kan elektronisch toezicht achterwege blijven wanneer de enkelband afbreuk zou doen aan de resocialisatiekansen van de veroordeelde. Zo is het in het verleden voorgekomen dat een vrouwelijke deelnemer bij een horecagelegenheid te werk werd gesteld waar de kledingvoorschriften inhielden dat de vrouwen gekleed zouden gaan in een rok. Het dragen van een pantalon was geen mogelijkheid. Tevens is voorstelbaar dat de arbeidsomgeving (bijvoorbeeld een computersysteem) verstoord raakt als een enkelband in de buurt is. In dit soort gevallen kan er aanleiding zijn het elektronisch toezicht achterwege te laten. De werkkring bevordert immers de resocialisatie en het elektronisch toezicht zou daarin belemmerend werken. Voor onvoorziene bijzondere gevallen geeft het onderdeel d de mogelijkheid om van elektronisch toezicht af te zien. In het kader van het programma Terugdringen Recidive worden activiteiten ontplooid die tot oogmerk hebben om de kansen voor een succesvolle terugkeer in de samenleving van gedetineerden te vergroten. De onderhavige wijziging van de Pm kan nog geen rekening houden met de resultaten van dit programma. Thans is wel te voorzien dat in de loop van 2003 de eerste resultaten beschikbaar komen. Programma's gericht op het terugdringen van recidive zullen voorts fasegewijs worden geïmplementeerd. Het is met het oog hierop goed om in de Pm enige ruimte te bieden voor de ontwikkeling van nieuwe programma's of toezichtvarianten gericht op specifieke groepen. Deze ruimte wordt in het voorgestelde onderdeel d geboden.

Onderdeel D

Het is niet steeds nodig dat wijzigingen in het programma «onverwijld» aan de directeur worden gemeld. Volstaan kan worden met een melding. Wanneer het van belang is dat de directeur van de inrichting snel wordt geïnformeerd zal de reclassering dat vanzelfsprekend doen. De wijziging van artikel 8, tweede lid, strekt hiertoe.

Onderdeel E

Artikel 9, tweede lid, Pm gaf aan dat bij ziekte de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf werd geschorst gedurende de dagen dat de deelnemer wegens ziekte de activiteiten van het penitentiair programma niet kon uitoefenen. Deze regel wordt door de praktijk als zeer knellend en overbodig ervaren. Wanneer een gedetineerde in een inrichting niet aan de arbeid kan deelnemen wegens ziekte schuift zijn datum van invrijheidstelling immers ook niet op. Bij het werven van werkgevers door de deelnemers vormt het een probleem wanneer niet duidelijk kan worden aangegeven gedurende welke periode de deelnemer komt werken. Over het algemeen zijn de perioden waarin men zich ziek meldt kort van duur (4à 5 dagen). Binnen enkele dagen is reeds bekend of de deelnemer zich terecht of onterecht ziek meldt. Is het laatste het geval dan volgt eerst een waarschuwing. Gaat de deelnemer de volgende dag niet naar zijn werk dan zal het penitentiair programma beëindigd worden. Gelet op deze korte termijnen alsmede de praktische problemen die samenhangen met het opschuiven van de einddatum van het programma komt de schorsende werking van ziekte te vervallen. Betreft het een deelnemer die tevens onder elektronisch toezicht staat dan zal het programma dusdanig worden aangepast dat de deelnemer in beginsel verplicht is het gehele etmaal thuis te blijven.

Onderdeel F

Met deze wijziging van artikel 10 Pm wordt een omissie hersteld. Het systeem van het klachtrecht in de Pbw sluit beklag tegen een advies van de directeur uit, bijvoorbeeld bij selectieadviezen. In artikel 10, eerste lid, onderdeel c, juncto artikel 9, derde lid, onderdeel c, was opgenomen dat ook tegen het advies van de directeur aangaande het beëindigen van het penitentiair programma beklag mogelijk was. Aangezien de gedetineerde een rechtsgang heeft tegen de beslissing van de selectiefunctionaris (ex artikel 17 jo 72 Pbw) is een beklag tegen het advies van de directeur overbodig.

Artikel II

Deze wijziging van de Pm zal gelijktijdig met de meer aangehaalde wijziging van de Pbw in werking treden.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Stb. 1998, 111, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 september 2001, Stb. 415.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

XNoot
1

Kamerstukken II 2001/02, 28 420, nr. 3, met name p.6.

Naar boven