Besluit van 1 juli 2003 tot wijziging van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden werknemersverzekeringen 1990 en het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, M. Rutte, van 25 maart 2003, Directie Sociale Verzekeringen, nr. SV/V&V/03/22945, gedaan mede namens Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op artikel 3, vierde en vijfde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 3, vierde en vijfde lid, van de Ziektewet, artikel 3, vierde en vijfde lid, van de Werkloosheidswet, artikel 6, derde lid, van de Algemene Ouderdomswet, artikel 13, derde lid, van de Algemene nabestaandenwet, artikel 6, derde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet en artikel 5, derde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;

De Raad van State gehoord (advies van 9 mei 2003, nr. W12.03.0113/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 25 juni 2003, nr. SV/V&V/03/38462, uitgebracht mede namens Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I. WIJZIGING BESLUIT UITBREIDING EN BEPERKING KRING VERZEKERDEN WERKNEMERSVERZEKERINGEN 1990

Artikel 4a, eerste lid, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden werknemersverzekeringen 19901 wordt vervangen door:

  • 1. Als werknemer in de zin van de werknemersverzekeringen wordt beschouwd de Nederlander die op grond van artikel 8, tweede lid, onderdeel a, derde lid, onderdeel a, vierde, vijfde of zesde lid, van het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken werkzaam is bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk der Nederlanden in het buitenland als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken, tenzij hij:

    a. buiten Nederland arbeid verricht anders dan de werkzaamheden, bedoeld in de aanhef; of

    b. een uitkering ontvangt op grond van een buitenlandse wettelijke regeling inzake sociale zekerheid.

ARTIKEL II. WIJZIGING BESLUIT UITBREIDING EN BEPERKING KRING VERZEKERDEN VOLKSVERZEKERINGEN 1999

Het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 19992 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2, eerste lid, wordt vervangen door:

  • 1. Verzekerd op grond van de volksverzekeringen is de niet in Nederland wonende Nederlander die op grond van artikel 8, tweede lid, onderdeel a, derde lid, onderdeel a, vierde, vijfde of zesde lid, van het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken werkzaam is bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk der Nederlanden in het buitenland als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken, tenzij hij:

    a. buiten Nederland arbeid verricht anders dan de werkzaamheden, bedoeld in de aanhef; of

    b. een uitkering ontvangt op grond van een buitenlandse wettelijke regeling inzake sociale zekerheid.

B

In artikel 22, eerste lid, aanhef en onderdeel b, derde, vierde en vijfde lid, wordt «wettelijke» vervangen door: wettelijke of bovenwettelijke.

ARTIKEL III. INWERKINGTREDING

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

  • 2. Artikel II, onderdeel B, werkt terug tot en met 1 januari 2003 met dien verstande dat in afwijking van artikel 22, tweede lid, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999:

    a. de vrijstelling ingaat op 1 januari 2003 indien:

    1°. betrokkene op 1 januari 2003 voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 22, eerste lid, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999, zoals dit artikellid luidt na inwerkingtreding van dit besluit, en

    2°. de aanvraag voor de vrijstelling is ingediend vóór 1 januari 2004;

    b. de vrijstelling ingaat op de dag van inwerkingtreding van dit besluit indien:

    1°. betrokkene op 1 januari 2003 voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 22, eerste lid, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999, zoals dit artikellid luidt na inwerkingtreding van dit besluit, en

    2°. de aanvraag voor de vrijstelling is ingediend in de periode gelegen tussen 31 december 2003 en een jaar na de datum waarop dit besluit in werking treedt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad wordt geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 1 juli 2003

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

M. Rutte

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport a.i.,

G. Zalm

Uitgegeven de eenendertigste juli 2003

De Minister van Justitie a.i.,

G. Zalm

NOTA VAN TOELICHTING

Dit besluit behelst enkele wijzigingen in de kring van verzekerden voor de sociale verzekeringen zoals dat zijn neerslag heeft in het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden werknemersverzekeringen 1990 (hierna: KB 402) en het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (hierna: KB 746). Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de hiernavolgende paragrafen.

Paragraaf 1: Wijziging verzekeringspositie personeel, werkzaam bij Nederlandse ambassades of consulaten (wijziging van artikel 2, eerste lid, van KB 746 en artikel 4a, eerste lid, van KB 402)

Voornoemde artikelen regelen de socialeverzekeringspositie van werknemers die verbonden zijn aan een van de diplomatieke of consulaire posten van het Koninkrijk der Nederlanden in het buitenland. In z'n algemeenheid kan worden gesteld dat deze werknemers, in het buitenland uit hoofde van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer en het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen vrijgesteld zijn van de in de ontvangende staat van kracht zijnde voorschriften op het terrein van de sociale verzekeringen.

Artikel 2, eerste lid, en 4a, eerste lid, van beide besluiten regelen de voorwaarden waaronder het personeel van de betreffende posten in het buitenland verzekerd blijven voor de volksverzekeringen, respectievelijk de werknemersverzekeringen. Deze voorwaarden zijn in beide besluiten identiek.

Beide artikelen regelen eveneens, zij het op indirecte wijze, dat personeelsleden die door de betreffende post lokaal zijn aangeworven, van Nederlandse verzekeringsplicht zijn uitgesloten. De band met Nederland van de betreffende groep wordt te gering geacht om ook voor hen het Nederlandse socialeverzekeringsstelsel van toepassing te verklaren. De uitsluiting van de verzekeringsplicht van deze personen is geregeld in respectievelijk artikel 2, eerste lid, onderdeel a en artikel 4a, eerste lid, onderdeel a van beide besluiten.

In de regel zal de ambtenaar van de Dienst Buitenlandse Zaken (DBZ) worden geworven op de Nederlandse arbeidsmarkt. In zo'n geval zal bij directe plaatsing op een post in het buitenland er sprake zijn van continuering van de Nederlandse socialeverzekeringswetgeving. Het komt echter ook voor dat de sollicitatie plaats vindt op een moment dat de betreffende ambtenaar (en eventueel zijn gezin) niet in Nederland woont. Toepassing van de huidige regelgeving (artikel 2 van KB 746 en artikel 4a van KB 402) in de laatste situatie zal er toe leiden dat de betreffende ambtenaar en zijn gezin als niet verplicht verzekerd worden aangemerkt voor zowel de volksverzekeringen als de werknemersverzekeringen. Omdat de bepalingen van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer en het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen deze personen vrijstelt van de in de ontvangende staat van kracht zijnde socialeverzekeringsregelingen, leidt een en ander er toe dat zij krachtens geen enkel sociaalverzekeringsstelsel verzekerd zullen zijn. Het kabinet is van mening dat deze situatie ongewenst is. Reden waarom de betreffende artikelen van beide besluiten zodanig zijn aangepast dat de hiervoor bedoelde ambtenaar en zijn gezin ook in dergelijke omstandigheden verplicht verzekerd dienen te zijn voor zowel de volksverzekeringen als de werknemersverzekeringen.

Tot slot dient nog te worden vermeld dat het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken in verband met de vernieuwing van het personeelsbeleid bij Besluit van 13 mei 2002 (Stb. 334) per 29 juni 2002 is gewijzigd. Hierbij is het oude artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van het Reglement komen te vervallen. Deze wijziging noopt tevens tot een technische aanpassing van artikel 2, eerste lid, van KB 746 en artikel 4a, eerste lid, van KB 402 aangezien in deze artikelen verwezen wordt naar dat artikel 8, tweede lid, onderdeel b. Gemakshalve is in dat verband het eerste lid van beide artikelen volledig vervangen.

Paragraaf 2: Wijziging inzake de vrijstelling van verzekeringsplicht voor de volksverzekeringen (artikel 22 van KB 746)

Sedert de invoering van het – voorheen geldende – Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1989 (Besluit van 3 mei 1989, Stb. 164, voorheen: KB 164) per 1 juli 1989, kunnen ingezetenen die een uitkering ontvangen op grond van een buitenlandse, wettelijke regeling inzake sociale zekerheid, bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) om vrijstelling vragen van verzekeringsplicht voor de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet en de Algemene Kinderbijslagwet. De uitkering moet dan wel bruto ten minste 70% bedragen van het wettelijk minimumloon. Ook wanneer men naast de buitenlandse uitkering een langlopende Nederlandse socialeverzekeringsuitkering ontvangt, kan een beroep worden gedaan op de vrijstellingsregeling. In dat geval dienen de Nederlandse en de buitenlandse uitkering samen bruto ten minste 70% te bedragen van het wettelijk minimumloon terwijl de buitenlandse uitkering in dat geval hoger moet zijn dan de Nederlandse.

De afgelopen jaren is gebleken dat de toetsing op bruto-niveau van de hoogte van de buitenlandse uitkering aan het in Nederland geldende minimumloon met name tot problemen leidt voor degenen die een uitkering uit hoofde van het Duitse socialeverzekeringsstelsel genieten. Niet alleen worden deze uitkeringen netto verstrekt, ook de toekenningsbeschikkingen ten behoeve van deze uitkeringen vermelden de uitkeringsbedragen uitsluitend op netto-niveau. Als gevolg van dit laatste is er sprake van een onevenwichtigheid omdat een netto Duitse socialeverzekeringsuitkering – indien deze minder bedraagt dan 70% van het bruto minimumloon – meer bestedingscapaciteit kan impliceren dan een uit een derde land afkomstige bruto socialeverzekeringsuitkering die meer bedraagt dan 70% van het bruto minimumloon. Het is immers niet uitgesloten dat de bruto uitkeringen uit het derde land onderworpen kunnen zijn aan de heffing van relatief hoge socialeverzekeringspremies en belastingen. Deze constatering is van belang omdat 70% van het bruto minimumloon als ondergrens wordt gehanteerd om nog in het eigen levensonderhoud te kunnen voorzien.

Een ander knelpunt dat sinds de invoering van de vrijstellingsregeling in 1989 wordt gesignaleerd, betreft de beperking in de toepassing van de regeling tot uitsluitend degenen die een uitkering met een wettelijke grondslag ontvangen: uitkeringsgerechtigden met een bovenwettelijke uitkering komen niet voor vrijstelling in aanmerking.

Deze beperkende voorwaarde leidt er toe dat personen die een niet-wettelijke uitkering genieten al dan niet in combinatie met een wettelijke uitkering, waarvan de hoogte in beide gevallen lager is dan 70% van het wettelijk minimum loon op bruto-niveau, door de SVB worden afgewezen, ook al is het niet-wettelijk deel van de uitkering aanzienlijk hoger dan die 70%.

Het kabinet is van mening dat beide problemen aanzienlijk kunnen worden beperkt indien de vrijstellingsregeling voortaan ook wordt opengesteld voor personen die een andere dan een buitenlandse wettelijke uitkering ontvangen. Daarbij wordt gedoeld op personen met een bovenwettelijke uitkering, voorzover die uitkering voor het leven is gegarandeerd en dus ook een duurzaam karakter draagt. In verband met deze verruiming is het eerste, derde, vierde en vijfde lid van artikel 22 aangepast.

Bij het vaststellen of een regeling een buitenlandse bovenwettelijke regeling is, dient als uitgangspunt genomen worden dat er sprake moet zijn van een regeling die – aantoonbaar – is gerelateerd is aan de werkzame periode van belanghebbende. Het gaat derhalve om regelingen die gerelateerd zijn aan in dienstbetrekking of als zelfstandige verrichte arbeid. Deze regelingen dienen reguliere sociale risico's te dekken, zoals bij voorbeeld ouderdom, overlijden en arbeidsongeschiktheid. Regelingen die men uitsluitend als privé-persoon heeft afgesloten en die geen relatie hebben met het verrichten van arbeid – hierbij moet worden gedacht aan bijvoorbeeld een lijfrenteverzekering op grond van een koopsompolis – vallen daarbuiten.

Verruiming van de vrijstellingsregeling zoals bedoeld zal er enerzijds toe leiden dat problemen met de bruto-netto-vergelijking voor een groot deel tot het verleden zullen behoren. Het totaal aan inkomsten dat bij het vrijstellingsverzoek mag worden betrokken, zal in veel gevallen kunnen worden vergroot. De verwachting is dat aldus de hoogte van 70% van het bruto minimumloon, waaraan de buitenlandse uitkering ten minste dient te voldoen, straks in aanzienlijk minder gevallen dan nu een onoverkomelijke barrière zal blijken.

Anderzijds zal het betrekken van bovenwettelijke uitkeringen bij het vrijstellingsbeleid, betekenen dat ook postactieven die zò'n uitkering ontvangen, al dan niet in combinatie met een wettelijke, buitenlandse socialeverzekeringsuitkering, van de vrijstellingsregeling gebruik zullen kunnen maken.

Het kabinet realiseert zich dat niet in alle gevallen door de voorliggende verruiming de problemen met de bruto-netto-vergelijking zullen verdwijnen. Dit zal uiteraard het geval zijn voor uitkeringsgerechtigden die uitsluitend een socialeverzekeringsuitkering met een wettelijke grondslag genieten. Ook uitkeringsgerechtigden die daarnaast een qua hoogte geringe bovenwettelijke uitkering ontvangen, zullen niet altijd aan de voorwaarde voldoen dat de hoogte van beide uitkeringen samen ten minste gelijk dient te zijn aan de 70%-norm. Ondanks deze minpunten zal de uitbreiding van de vrijstellingsregeling voor zeer veel uitkeringsgerechtigden die een Duitse socialeverzekeringsuitkering genieten, betekenen dat zij in de toekomst van de verzekeringsplicht op grond van de AOW, ANW en AKW kunnen worden vrijgesteld.

Paragraaf 3: Terugwerkendekrachtverlening aan artikel II, onderdeel B

Kenmerkend voor zowel KB 746 als KB 402 is, dat het aanbrengen van wijzigingen in de verzekeringsvoorwaarden van groepen van personen die hun verzekeringspositie aan beide of aan een van beide besluiten ontlenen, zal leiden tot verzekeringsplicht dan wel tot uitsluiting van verzekeringsplicht voor de volksverzekeringen en/of de werknemersverzekeringen. Dergelijke wijzigingen hebben ook direct gevolgen voor de premievaststelling. Voor de uitvoerende instanties van de volksverzekeringen en de werknemersverzekeringen is het van belang dat een wijziging in de hoogte van het premie-inkomen en de daarmee gepaard gaande hernieuwde vaststelling van de premie zo veel als mogelijk op de eerste dag van een nieuw kalenderjaar in werking treden. Weliswaar is het ook mogelijk om in de loop van een kalenderjaar een dergelijke verandering door te voeren. Daardoor ontstaat echter een breuk in dat jaar dat voor de uitvoering onherroepelijk tot meer administratieve werkzaamheden zal leiden. Dit en het feit dat degenen die het aangaat er alle belang bij hebben dat de verruiming van de vrijstellingsregeling zoals met dit wijzigingsbesluit wordt gerealiseerd zo spoedig mogelijk in werking treedt, leidt ertoe dat aan artikel II, onderdeel B, terugwerkende kracht is gegeven tot en met 1 januari 2003.

Hoewel het overgrote deel van de belanghebbenden dus gebaat is bij het in werking laten treden van de verruimde vrijstellingsregeling met terugwerkende kracht, geldt zulks niet voor personen die hun aanvraag om vrijstelling pas indienen op een datum na 31 december 2003. Uit hoofde van artikel 22, tweede lid, van KB 746 gaat de vrijstelling, indien deze is ingediend binnen één jaar na de datum, nadat de betrokkene voor het eerst aan de voorwaarden voor de vrijstelling voldeed, op die datum in. Indien op 1 januari 2003 aan deze voorwaarden werd voldaan maar het verzoek om vrijstelling wordt na 31 december van dat jaar ingediend, dan zal vrijstelling worden verleend met ingang van de datum van indiening. In dit voorbeeld zou de aanvrager beter af zijn geweest indien zou worden volstaan met de bepaling dat het besluit in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst. Zou die datum bijvoorbeeld 1 juli 2003 zijn, dan zou in dat geval de vrijstelling op die datum ingaan. Er zijn geen zwaarwegende redenen om de vrijstelling voor deze gevallen in de loop van het jaar 2003 in te laten gaan. Daarnaast is het alleszins redelijk om de terugwerkende kracht tot ten hoogste één jaar, zoals bedoeld in artikel 22, tweede lid, van KB 746 ook ten goede te laten komen aan personen die na 31 december 2003 hun aanvraag indienen. Dit laatste is gerealiseerd door een bepaling op te nemen op grond waarvan de vrijstelling ingaat op de dag van inwerkingtreding van dit besluit, ten behoeve van degene die reeds op 1 januari 2003 voldeed aan de vrijstellingsvoorwaarden en die zijn vrijstellingsverzoek indient op een datum tussen 31 december 2003 en één jaar na de datum waarop dit besluit in werking treedt.

Omdat het verlenen van terugwerkende kracht degenen als bedoeld in de artikelen I en II, onderdeel A, niet zonder meer tot voordeel zal dienen – het is immers niet uitgesloten dat verzekeringsplicht èn premieplicht toch onder omstandigheden als belastend wordt ervaren – treedt voor de in die artikelen aangewezen groep de voorgestelde wijzigingen in dit besluit in werking op de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Paragraaf 4: Financiële consequenties

Het is niet mogelijk een enigszins betrouwbare inschatting te maken van het aantal personen dat straks van de verruimde vrijstellingsregeling op grond van artikel 22 van KB 746 gebruik zal gaan maken. Daardoor is het evenmin mogelijk om aan te geven welk bedrag op jaarbasis aan premiegelden door de vernieuwde regeling niet zullen worden geïnd. Wel kan in dit verband worden opgemerkt dat de mutaties aan inkomsten en uitgaven naar verwachting neutraal zijn voor het saldo. Aan de uitkeringskant zullen immers lagere (AOW) of in het geheel geen (ANW en AKW) uitkeringen meer worden toegekend als gevolg van het feit dat men niet langer verplicht verzekerd is.

De toepassing van de aangebrachte wijziging in artikel 2 van KB 746 en artikel 4a van KB 402 zal zich slechts in een enkel geval voordoen. De financiële consequenties van deze maatregel zijn dan ook nagenoeg nihil.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

M. Rutte


XNoot
1

Stb. 1989, 402, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 13 december 2001, Stb. 687.

XNoot
2

Stb. 1998, 746, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 25 oktober 2002, Stb. 527.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 augustus 2003, nr. 153.

Naar boven