Besluit van 17 juli 2003, houdende regeling van de specifieke uitkering aan gemeenten in verband met de eerste opvang van vreemdelingen aan een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs (Besluit onderwijs aan vreemdelingen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 2 april 2003, nr. WJZ/2003/12981 (2596), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op artikel 17, derde lid, van de Financiële-verhoudingswet;

De Raad van State gehoord (advies van 27 juni 2003, nr. WO5.03.0133/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, van 10 juli 2003, nr. WJZ/2003/35165 (2596), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

1. school:

a. een bekostigde school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs;

b. een bekostigde school of instelling als bedoeld in de Wet op de expertisecentra;

c. een bekostigde school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs;

2. vreemdeling:

leerling:

1°. die door Onze minister van Justitie in het bezit is gesteld van een document of schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000, onderscheidenlijk van wie tenminste één van de ouders of voogden door Onze minister van Justitie in bezit is gesteld van een document of schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000, en

2°. van wie aantoonbaar is dat hij nog geen jaar woonachtig is in Nederland, en

3°. die ingeschreven staat aan een school en die school geregeld bezoekt;

3. minister: Onze minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Artikel 2. Criteria voor een specifieke uitkering en doel van de specifieke uitkering

Dit besluit geeft de criteria op grond waarvan een gemeente in aanmerking komt voor een specifieke uitkering ter tegemoetkoming in de kosten van de eerste opvang van vreemdelingen aan een school, de criteria voor de hoogte van de uitkering en de criteria voor de wijze van verstrekken daarvan. De specifieke uitkering wordt besteed aan bekostiging van het onderwijs aan vreemdelingen.

Artikel 3. Berekening van de specifieke uitkering

  • 1. Een gemeente komt in aanmerking voor een specifieke uitkering wanneer in die gemeente door een of meer scholen de eerste opvang in het onderwijs wordt verzorgd voor gezamenlijk tenminste tien vreemdelingen.

  • 2. Berekeningsfactoren voor een specifieke uitkering zijn:

    a. een bedrag van € 1174,- op jaarbasis voor een vreemdeling aan een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra,

    b. een bedrag van € 4212,- op jaarbasis voor een vreemdeling aan een school als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, en

    c. het aantal vreemdelingen dat staat ingeschreven op een school of nevenvestiging daarvan, voor zover die school of nevenvestiging op het grondgebied van de gemeente is gelegen en zij bij dat deel van de school zijn ingeschreven.

  • 3. De specifieke uitkering aan een gemeente voor een periode als genoemd in artikel 4, eerste lid, is eenderde deel van de som van:

    a. het bedrag voor een vreemdeling als bedoeld in het tweede lid onder a, vermenigvuldigd met het aantal vreemdelingen als bedoeld in het tweede lid onder c, dat op de voor die periode geldende peildatum, genoemd in artikel 4, eerste lid, staat ingeschreven op een of meer scholen als bedoeld in het tweede lid onder a, en

    b. het bedrag voor een vreemdeling als bedoeld in het tweede lid onder b, vermenigvuldigd met het aantal vreemdelingen als bedoeld in het tweede lid onder c, dat op de voor die periode geldende peildatum, genoemd in artikel 4, eerste lid, staat ingeschreven op een of meer scholen als bedoeld in het tweede lid onder b, in de gemeente.

Artikel 4. Aanvraag van de specifieke uitkering

  • 1. De specifieke uitkering heeft steeds betrekking op een periode van vier maanden, met als peildata:

    a. 1 oktober voor de periode augustus tot en met november;

    b. 1 februari voor de periode december tot en met maart;

    c. 1 juni voor de periode april tot en met juli.

  • 2. Een gemeente dient voor het verkrijgen van een specifieke uitkering voor een van de perioden, genoemd in het eerste lid, bij de minister een overzicht in van het aantal vreemdelingen, bedoeld in artikel 3, tweede lid onder c, uitgesplitst per school of nevenvestiging, binnen vier weken na de peildatum. Een overzicht dat na genoemde periode van vier weken wordt ingediend, wordt uitsluitend in behandeling genomen indien van een verschoonbare termijnoverschrijding sprake is.

  • 3. Een gemeente toont desgevraagd aan de minister aan dat de vreemdelingen voldoen aan de vereisten gesteld in artikel 1 onder 2.

Artikel 5. Startsubsidie

  • 1. Een gemeente die niet eerder eerste opvang van vreemdelingen aan een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs dan wel de Wet op de expertisecentra heeft georganiseerd, komt in aanmerking voor een startsubsidie ten behoeve van voorbereidende en coördinerende werkzaamheden die samenhangen met de start van het onderwijs aan die school of scholen indien deze eerste opvang betrekking heeft op tenminste 10 vreemdelingen. Deze subsidie is eenmalig en bedraagt € 11 500,-.

  • 2. Een gemeente die niet eerder eerste opvang van vreemdelingen aan een school als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs heeft georganiseerd, komt in aanmerking voor een startsubsidie ten behoeve van voorbereidende en coördinerende werkzaamheden die samenhangen met de start van het onderwijs aan die school of scholen indien deze eerste opvang betrekking heeft op tenminste 10 vreemdelingen. Deze subsidie is eenmalig en bedraagt € 15 000,-.

  • 3. De startsubsidie wordt tegelijk aangevraagd met de specifieke uitkering, bedoeld in artikel 3. Indien de startsubsidie wordt toegewezen, maakt deze onderdeel uit van de specifieke uitkering.

Artikel 6. Verantwoording

De gemeente dient uiterlijk 1 november van elk jaar een financiële verantwoording in bij de minister. Deze financiële verantwoording heeft betrekking op het daaraan voorafgaande schooljaar. Indien de toegekende specifieke uitkeringen voor dat schooljaar in totaal meer bedragen dan € 45 000,- gaat deze verantwoording vergezeld van een verklaring omtrent de rechtmatigheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 7. Terugvordering

De specifieke uitkeringen kunnen binnen een periode van vijf jaar geheel of gedeeltelijk door de minister worden teruggevorderd indien de gemeente onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere of geen toekenning zou hebben geleid, indien de gemeente niet voldoet aan artikel 8, dan wel indien de gemeente de specifieke uitkering niet heeft gebruikt in overeenstemming met de doelstelling, bedoeld in artikel 2.

Artikel 8. Inzagerecht

De gemeente verleent aan de minister of één of meer door hem aan te wijzen personen, volledige inzage in de boeken en bescheiden, en geeft toegang tot de door de gemeente gebruikte plaatsen. Aan bedoelde persoon of personen worden alle inlichtingen verstrekt die nodig worden geoordeeld voor de uitvoering van die taak.

Artikel 9. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 augustus 2003.

Artikel 10. Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit onderwijs aan vreemdelingen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 17 juli 2003

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen a.i.,

G. Zalm

Uitgegeven de vierentwintigste juli 2003

De Minister van Justitie a.i.,

G. Zalm

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

De bekostiging van wat werd genoemd «onderwijs aan asielzoekers» liep tot 1 augustus 2002 via de systematiek van het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid. De bekostiging via deze systematiek is in de periode 1998 – 2002 niet adequaat gebleken. Het vastleggen van bedragen per gemeente voor vier jaar kwam niet tegemoet aan de fluctuaties in aantallen asielzoekers per gemeente en aan de tijdelijkheid van de opvang in gemeenten.

Bovendien sloot het beschikbaar stellen van GOA-budget aan uitsluitend GOA-gemeenten niet aan bij het feit dat opvang van asielzoekers zowel in GOA-gemeenten als in niet GOA-gemeenten plaatsvindt.

In de «Regeling tegemoetkoming voor gemeenten bij exceptionele toename van het aantal schoolgaande asielzoekers in het basis- en voortgezet onderwijs 2001–2002» van 18 juni 2001, gepubliceerd in Uitleg OCenW-Regelingen nummer 18, van 27 juni 2001 werd reeds aangekondigd dat de bekostiging van onderwijs aan asielzoekers per 1 augustus 2002 niet in de nieuwe bekostigingssystematiek van het Gemeentelijk Onderwijsachterstandenbeleid zou worden meegenomen.

Daarom is per 1 augustus 2002 een nieuwe regeling van kracht geworden: de «Regeling specifieke uitkering voor gemeenten ten behoeve van onderwijs aan schoolgaande asielzoekers in het basis en voortgezet onderwijs 2002–2003», gepubliceerd in Uitleg OCenW-regelingen nummer 7, van 20 maart 2002.

De inhoud van die regeling is grotendeels overgenomen in het onderhavige besluit.

In haar brief aan de Tweede Kamer van 28 juni 2002 (kenmerk PO/OO/2002/24005) heeft de toenmalige Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aangekondigd dat vanaf het schooljaar 2003/2004 in een structurele regeling zal worden voorzien.

Wat deze structurele regeling betreft kan nog het volgende worden toegelicht. Het onderhavige besluit is gebaseerd op de Financiële-verhoudingswet. Die grondslag (artikel 17, derde lid) beperkt, onder omstandigheden, de duur waarvoor dit besluit kan gelden tot maximaal 4 jaar. Voor deze grondslag wordt gekozen omdat een voorstel tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs tot opneming van een grondslag voor uitkeringen aan gemeenten in verband met de eerste opvang van vreemdelingen in het onderwijs, nog in procedure is, en derhalve op dit moment in deze onderwijswetten een grondslag ontbreekt.

Bedoeld wetsvoorstel legt in die onderwijswetten een grondslag voor een structurele mogelijkheid om uitkeringen aan gemeenten toe te kennen ter tegemoetkoming in de kosten voor de eerste opvang van vreemdelingen, in aanvulling op de overige middelen.

Het besluit dat na een aanvaarding en inwerkingtreding van dat wetsvoorstel, te zijner tijd, zal worden voorbereid, zal overwegend identiek zijn aan het onderhavige besluit dat dan zal worden ingetrokken.

Dit besluit voorziet er in dat middelen alleen worden toebedeeld aan die gemeenten die daadwerkelijk afspraken moeten maken met het onderwijsveld over het onderwijs aan vreemdelingen, voorziet er in dat flexibel ingespeeld kan worden op de vraag naar onderwijs aan scholen waarop dit besluit van toepassing is en maakt het mogelijk dat gemeenten die voor de eerste maal onderwijs aan vreemdelingen organiseren, aanspraak kunnen maken op een startsubsidie in verband met de voorbereiding van dat onderwijs.

De specifieke uitkering die in dit besluit wordt geregeld, betreft een extra uitkering boven de reguliere bekostiging die de school voor de desbetreffende leerlingen ontvangt, behoudens voor zover hij in het voortgezet onderwijs tevens als compensatie dient voor het ontbreken van een groeiregeling.

Uitvoering door Centrale financiën Instellingen (CFI)

De Centrale Financiën Instellingen acht het besluit uitvoerbaar.

Financiën

Met dit besluit is met betrekking tot de jaren 2003 en volgende een bedrag gemoeid dat steeds tussen € 13 en 14 mln. zal liggen; de uitgaven hangen ten nauwste samen met het aantal toegelaten vreemdelingen.

Daarnaast zal het besluit voorzien in een startsubsidie aan gemeenten die voor de eerste maal onderwijs aan vreemdelingen gaan verzorgen. De hoogte van die subsidie is gebaseerd op de reguliere startvergoeding voor scholen, verhoogd met 25%.

Artikelsgewijs

Artikel 3, eerste lid

Het genoemde aantal van 10 vreemdelingen is het minimumaantal in een gemeente. Deze vreemdelingen dienen als leerling ingeschreven te staan aan een of meer scholen of nevenvestigingen op het grondgebied van die gemeente.

Artikel 3, tweede lid

Het verschil tussen het bedrag per vreemdeling aan een school als bedoeld in de WPO en de WEC en een vreemdeling aan een school als bedoeld in de W.V.O., hangt onder andere samen met de verschillende systemen van bekostiging. Een school voor voortgezet onderwijs heeft namelijk geen aanspraak op zogenaamde groeiformatie: een mogelijkheid tot herberekening en verhoging van de formatie bij een tussentijdse toename van het aantal leerlingen.

In geval de vreemdeling onderwijs ontvangt op een nevenvestiging in een andere gemeente dan waar de school gevestigd is, kan de gemeente waar die nevenvestiging zich bevindt, in aanmerking komen voor de specifieke uitkering.

Artikel 4

Aanvragen worden als gebruikelijk ingediend bij Cfi, het agentschap van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen dat met uitvoering is belast.

De opgaven bevatten van elke school of nevenvestiging het nummer waaronder de school of nevenvestiging bij Cfi is geregistreerd in de Basisregistratie instellingen, het zogenaamde BRIN-nummer. De aanvragen worden geadresseerd aan de afdeling CfI/BGS.

Artikel 5

Het voor de eerste keer organiseren van onderwijs aan vreemdelingen gaat gepaard met extra kosten. Deze voorbereidingskosten betreffen zowel de kosten die de gemeente maakt als die de school maakt.

Bij de gemeente gaat het om de vereiste besluitvorming, de contacten met scholen en andere instanties en het ondersteunen van de school bij de start (m.n. wat betreft huisvesting). Bij de school gaat het om het zoeken en ontwikkelen van een accommodatie, het werven en aanstellen van personeel en het ontwikkelen van een lesprogramma.

De hoogte van de subsidie is gebaseerd op de vergoeding waarop een school aanspraak kan maken voordat deze voor de eerste maal met het onderwijs start, verhoogd met 25%. Deze verhoging wordt gegeven vanwege het improviserende en incidentele karakter van een start van onderwijs aan vreemdelingen.

Voor aanspraak op een startsubsidie van € 11 500 is nodig dat het voor de eerste keer organiseren van eerste opvang betrekking heeft op tenminste 10 vreemdelingen in het primair onderwijs; voor aanspraak op een startsubsidie van € 15 000 dient het voor de eerste keer organiseren van eerste opvang betrekking te hebben op tenminste 10 vreemdelingen in het voortgezet onderwijs.

Artikel 6

De verantwoording op grond van dit besluit wordt onderdeel van het controleprotocol en de richtlijnen voor de verantwoording van Cfi.

Deze wijze van verantwoorden wijkt af van die op grond van het Besluit financiële verhouding 2001, maar is in lijn met die, welke ten aanzien van OCenW-subsidies en uitkeringen gebruikelijk is.

Artikel 7

Gelet op het doel van dit besluit, de bekostiging van het onderwijs aan vreemdelingen, dient de gemeente de gehele uitkering, behoudens de eventuele startsubsidie, beschikbaar te stellen aan de scholen. Middelen waarbij dat niet is gebeurd zijn niet ingezet overeenkomstig het doel van de regeling en kunnen derhalve op grond van dit artikel worden teruggevorderd. Aangezien de startsubsidie deel uitmaakt van de specifieke uitkering kan deze alsdan eventueel ook worden teruggevorderd.

Artikel 8

Dit artikel is opgenomen opdat de departementale accountantsdienst achteraf de juistheid van de desbetreffende aanvragen kan beoordelen.

Deze wijze van verantwoorden wijkt af van die op grond van het Besluit financiële verhouding 2001, maar is in lijn met die welke ten aanzien van OCenW-subsidies en uitkeringen gebruikelijk is.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

M. J. A. van der Hoeven


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 augustus 2003, nr. 153.

Naar boven