Besluit van 3 juli 2003, houdende wijziging van het
Besluit starterskrediet arbeidsgehandicapten naar aanleiding van de afgeronde
evaluatie van het besluit
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
van 5 juni 2003, nr. SV/R&S/03/41034;
Gelet op artikel 30 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten;
De Raad van State gehoord (advies van 19 juni 2003, nr. W12.03.0205/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
van 27 juni 2003, nr. SV/R&S/03/48918;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel I. Wijziging Besluit starterskrediet arbeidsgehandicapten
Het Besluit starterskrediet arbeidsgehandicapten1 wordt
als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2, eerste lid, wordt «€ 27 227» telkens
vervangen door:
B
Artikel 3, eerste lid, wordt vervangen door:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vraagt, alvorens een
besluit te nemen, advies inzake een aanvraag als bedoeld in artikel 2, aan
een daartoe geëquipeerde adviesinstelling.
C
Na artikel 6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 6a Indexering kredietplafond
Indien de ontwikkeling van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie
daartoe aanleiding geeft, maakt Onze Minister een wijziging van het bedrag,
genoemd in artikel 2, tijdig voor de aanvang van een kalenderjaar bekend.
Artikel II. Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte
van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota
van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnoot's-Gravenhage, 3 juli 2003
Beatrix
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. J. de Geus
Uitgegeven de vierentwintigste juli 2003
De Minister van Justitie a.i.,
G. Zalm
NOTA VAN TOELICHTING
In de nota van toelichting op het Besluit starterskrediet arbeidsgehandicapten
(hierna: het besluit) dat in juli 1998 in werking is getreden, wordt een evaluatie
aangekondigd. Op basis van de resultaten van deze evaluatie van het besluit
is besloten het besluit op een drietal punten aan te passen. Deze aanpassingen
beogen uniformering van het besluit en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen
(hierna: Bbz).
Artikel I, onderdeel A
Het in het besluit gehanteerde kredietplafond week af van het kredietplafond
dat in het Bbz staat vermeld.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) kon, op
aanvraag van een arbeidsgehandicapte ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal,
een lening van ten hoogste € 27 227 verstrekken. In artikel 12,
eerste lid, van het Bbz wordt een hogere kredietgrens van € 29 889
gehanteerd. Hoewel beide regelingen een gelijk doel dienen en vrijwel gelijk
zijn opgezet, is er een verschil in kredietplafond.
Er is geen duidelijke reden voor verschil tussen beide besluiten op dit
onderdeel en het is daarom wenselijk om in beide besluiten een gelijk kredietplafond
te hanteren. Het kredietplafond in het besluit wordt derhalve verhoogd naar € 29 889.
Hierdoor wordt het voor de bij de uitvoering betrokken adviesinstellingen
en de cliënten ook inzichtelijker.
Artikel I, onderdeel B
Alvorens een krediet wordt toegekend, dient een gemotiveerd extern deskundig
advies over de haalbaarheid van de plannen aan de hand van de aspecten zoals
beschreven in het bedrijfsplan te worden verkregen. Voor de inwerkingtreding
van de onderhavige wijziging van het besluit diende het UWV het door de starter
op te stellen bedrijfsplan te laten toetsen door een door de Minister erkende
adviesinstelling zoals het IMK Intermediair of ANGO (Algemene Nederlandse
Gehandicapten Organisatie, voorheen AVO-Nederland), alvorens een besluit te
nemen over een toe te kennen krediet. Deze adviesinstellingen werden destijds
bij het opstellen van het besluit in de nota van toelichting genoemd. In de
praktijk werd deze opsomming limitatief opgevat en werd uitsluitend van bovengenoemde
twee adviesinstellingen gebruik gemaakt.
Er is echter geen reden om andere dan de genoemde adviesinstellingen uit
te sluiten en dit is ook nooit de bedoeling geweest. Bovendien werd hiermee
afgeweken van de werkwijze die bij het Bbz voor bijstandscliënten wordt
gehanteerd. Het UWV beschikt over voldoende deskundigheid om zelf te bepalen
welke adviesinstelling het voor de toetsing van het bedrijfsplan wenst te
gebruiken. Bij zijn keuze kan het zo nodig gebruik maken van de expertise
van de gemeenten. Om misverstanden te voorkomen, krijgt het UWV dan ook de
bevoegdheid om zelf een geschikte adviesinstelling te kiezen die zal adviseren
over het bedrijfsplan.
Artikel I, onderdeel C
Het kredietplafond in het Bbz wordt, op grond van artikel 27 van dat besluit,
jaarlijks verhoogd met de procentuele stijging voor het prijsindexcijfer voor
de gezinsconsumptie. Het besluit kende geen indexering van het kredietplafond.
Door wel respectievelijk niet te indexeren is er een verschil ontstaan tussen
de regelingen voor vergelijkbare personen, terwijl daar geen duidelijke reden
voor is.
Omdat indexatie van het kredietplafond ook in het besluit, wenselijk is,
is artikel 6a ingevoegd.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. J. de Geus
XNoot
1Stb. 1998, 489, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 13 december 2001,
Stb. 687.
XHistnoot
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond
van artikel 25a, vijde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad
van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.