Besluit van 17 juni 2003, houdende wijziging van het Besluit geweldgebruik defensiepersoneel in de uitoefening van de bewakings- en beveiligingstaak in verband met de Rijkswet geweldgebruik bewakers militaire objecten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Defensie van 14 november 2002, nr. CWW 88/014 2002003910, directie juridische zaken, afdeling wet- en regelgeving;

Gelet op artikel 3, derde lid, van de Rijkswet geweldgebruik bewakers militaire objecten;

De Raad van State van het Koninkrijk gehoord (advies van 10 februari 2003, nr. W07.02.0513/II/K);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Defensie van 6 juni 2003, nr. CWW88/014 2003001888;

De bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit geweldgebruik defensiepersoneel in de uitoefening van de bewakings- en beveiligingstaak1 wordt gewijzigd als volgt:

A

Onder vernummering van artikel 1 tot artikel 1a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1

Dit besluit berust op artikel 3, derde lid, van de Rijkswet geweldgebruik bewakers militaire objecten.

B

Artikel 1a, eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. meerdere:

1°. indien de bewakings- en beveiligingstaak alleen door militairen behorend tot de krijgsmacht van het Koninkrijk wordt uitgevoerd: degene die ingevolge het bepaalde bij of krachtens artikel 67 van het Wetboek van Militair Strafrecht de meerdere is;

2°. indien de bewakings- en beveiligingstaak alleen door burgerambtenaren in dienst van het Ministerie van Defensie wordt uitgevoerd: de burgerambtenaar die de hoogste rang bezit dan wel bij gelijkheid in rang, de burgerambtenaar die de meeste ouderdom daarin bezit;

3°. in andere gevallen dan bedoeld onder 1° of 2°: de militair, behorend tot de krijgsmacht van het Koninkrijk, onderscheidenlijk de burgerambtenaar, in dienst van het Ministerie van Defensie, die als zodanig is aangewezen;

C

Artikel 8 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid wordt vervangen door:

  • 1. De bewaker die geweld heeft aangewend, waaronder begrepen het geven van een waarschuwingsschot als bedoeld in artikel 5, meldt de feiten en omstandigheden dienaangaande, alsmede de gevolgen hiervan, onverwijld aan zijn meerdere.

2. In het tweede lid wordt «De bewaker dan wel de meerdere» vervangen door: «De melding, bedoeld in het eerste lid, wordt door de meerdere terstond vastgelegd in een schriftelijk rapport. De meerdere».

ARTIKEL II

Met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst treden in werking:

a. de Rijkswet geweldgebruik bewakers militaire objecten, en

b. dit besluit.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad, in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en in het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 17 juni 2003

Beatrix

De Minister van Defensie,

H. G. J. Kamp

Uitgegeven de tiende juli 2003

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Deze algemene maatregel van rijksbestuur bevat enkele wijzigingen van het Besluit geweldgebruik defensiepersoneel in de uitoefening van de bewakings- en beveiligingstaak. De aanleiding voor de wijzigingen wordt hoofdzakelijk gevormd door de vervanging van de aan het besluit ten grondslag liggende rijkswet door een geheel nieuwe rijkswet: de Rijkswet geweldgebruik bewakers militaire objecten.

De Rijkswet geweldgebruik bewakers militaire objecten is, anders dan haar voorganger, niet alleen van toepassing op militairen van de krijgsmacht van het Koninkrijk en op burgerambtenaren in dienst van het Ministerie van Defensie, maar tevens op door Onze Minister van Defensie aan te wijzen buitenlandse militairen die met bewaking en beveiliging zijn belast. Voorwaarde daarbij is dat de buitenlandse militair bij zijn bewakings- en beveiligingstaak onder bevel staat van een tot de krijgsmacht van het Koninkrijk behorende militair dan wel een burgerambtenaar in dienst van het Ministerie van Defensie. De wijziging die in artikel I, onder B, van het onderhavige besluit is opgenomen strekt er toe de hiervoor beschreven bevelsstructuur te verzekeren.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de rapportageverplichting omtrent het geweldgebruik te herzien. De schriftelijke verslaglegging omtrent het geweldgebruik moet thans in alle gevallen door de «meerdere» plaatsvinden. De desbetreffende wijziging van het Besluit geweldgebruik defensiepersoneel in de uitoefening van de bewakings- en beveiligingstaak (artikel I, onder C, van het voorliggende besluit) komt overeen met een wijziging die met ingang van 31 augustus 2001 in de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangebracht.

Artikelsgewijs

Artikel I

(onderdeel A)

Artikel 5, juncto de artikelen 2 en 3, van de Rijkswet geweldgebruik bewakers militaire objecten verschaft aan het te wijzigen besluit een nieuwe basis. In het besluit wordt thans een bepaling opgenomen overeenkomstig het model dat is vastgelegd in aanwijzing 227, tweede lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving, zodat over de nieuwe wettelijke grondslag geen onduidelijkheid kan bestaan.

(onderdeel B)

In verband met de in artikel 1, tweede lid, onderdeel b, van de Rijkswet geweldgebruik bewakers militaire objecten opgenomen voorwaarde, dat de bewaking en beveiliging door buitenlandse militairen dient te geschieden onder bevel van een tot de krijgsmacht van het Koninkrijk behorende militair dan wel een burgerambtenaar in dienst van het Ministerie van Defensie, is wijziging van de voorheen in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit geweldgebruik defensiepersoneel in de uitoefening van de bewakings- en beveiligingstaak opgenomen definitie van «meerdere» noodzakelijk. In de oude definitie werd, voor zover hier van belang, onder «meerdere» verstaan: degene die ingevolge het bepaalde bij of krachtens artikel 67 van het Wetboek van Militair Strafrecht de meerdere is (in het geval dat de bewakings- en beveiligingstaak alleen door militairen wordt uitgevoerd), dan wel degene die als zodanig is aangewezen (in het geval dat de bewakings- en beveiligingstaak door burgerambtenaren in dienst van het Ministerie van Defensie samen met militairen wordt uitgevoerd). De verhouding van meerdere tot mindere tussen militairen, bedoeld in artikel 67 van het Wetboek van Militair Strafrecht, bestaat krachtens hogere militaire rang, bij gelijkheid van rang, krachtens meerdere ouderdom daarin, doch alleen in betrekking tot dienstaangelegenheden, en, onafhankelijk van hun rang of stand, wanneer en voor zover de ene, hetzij krachtens zijn betrekking als bevelvoerend militair, hetzij krachtens beschikking van het bevoegd gezag, de andere onder zijn bevelen heeft.

In geval van bi- of multinationale uitvoering van bewakingstaken zou toepassing van het oude artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit geweldgebruik defensiepersoneel in de uitoefening van de bewakings- en beveiligingstaak tot een onjuiste uitkomst kunnen leiden, aangezien op grond van artikel 1, tweede lid, onderdeel b, van de Rijkswet geweldgebruik bewakers militaire objecten de bewaking en beveiliging door buitenlandse militairen dient te geschieden onder verantwoordelijkheid van een tot de krijgsmacht van het Koninkrijk behorende militair dan wel een burgerambtenaar in dienst van het Ministerie van Defensie. Ingevolge het nieuwe artikel 1a, eerste lid, onderdeel b, onder 3°, van het besluit kan in een dergelijke situatie uitsluitend de tot de krijgsmacht van het Koninkrijk behorende militair, respectievelijk de burgerambtenaar in dienst van het Ministerie van Defensie, als meerdere worden aangewezen. De desbetreffende aanwijzing vindt, op grond van artikel 44, eerste lid, van de Grondwet, plaats door of namens Onze Minister van Defensie.

Tenslotte is in artikel 1a, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, (het oude artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1°) uitdrukkelijk vastgelegd dat deze bepaling slechts ziet op bewakingstaken die worden verricht door militairen die behoren tot de krijgsmacht van het Koninkrijk.

(onderdeel C)

Artikel 8 van het Besluit geweldgebruik defensiepersoneel in de uitoefening van de bewakings- en beveiligingstaak bevat de verplichting om van elk gebruik van geweld onverwijld een schriftelijk rapport op te maken. In het verleden werd dit rapport opgemaakt door de bewaker die geweld had gebruikt, dan wel, indien die bewaker onder leiding van een ter plaatse aanwezige meerdere optrad, door zijn meerdere. Een met artikel 8 van het Besluit geweldgebruik defensiepersoneel in de uitoefening van de bewakings- en beveiligingstaak vergelijkbare regeling omtrent de schriftelijke rapportageplicht was voorheen in artikel 17 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar neergelegd. Bij koninklijk besluit van 16 juli 2001 tot wijziging van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Stb. 387; in werking getreden met ingang van 31 augustus 2001) is evenwel artikel 17 van de ambtsinstructie zodanig gewijzigd dat de schriftelijke rapportageverplichting nu nog uitsluitend op de meerdere rust. Deze wijziging heeft plaatsgevonden met het oogmerk om de ambtenaar, die geweld heeft gebruikt, «op afstand» te plaatsen van de schriftelijke bescheiden, die van zijn handelen moeten worden opgemaakt. Door het geweldgebruik aan zijn meerdere te melden plaatst de betrokken ambtenaar zichzelf immers veelal in een potentieel strafrechtelijk kader; de meldingsplicht en het zwijgrecht die aan een verdachte toekomen botsen dan met elkaar. Bij de vorenbedoelde wijziging van de ambtsinstructie is gezocht naar een evenwicht, waarbij de ambtenaar alleen maar de feiten en omstandigheden met betrekking tot het geweldgebruik aan de meerdere hoeft te melden. Na de melding aan de meerdere kan de betrokken ambtenaar in opvolgende fasen van een eventueel strafrechtelijk onderzoek niet worden verplicht tot medewerking.

De beweegredenen, die hebben geleid tot wijziging van de ambtsinstructie, gelden evenzeer voor de schriftelijke rapportageplicht die in het Besluit geweldgebruik defensiepersoneel in de uitoefening van de bewakings- en beveiligingstaak is opgenomen. De wijzigingen die thans in artikel 8 van het Besluit geweldgebruik defensiepersoneel in de uitoefening van de bewakings- en beveiligingstaak worden aangebracht, bestaan hierin dat de bewaker die geweld heeft aangewend, de feiten en omstandigheden dienaangaande, alsmede de gevolgen van het geweldgebruik, onverwijld aan zijn meerdere moet melden en dat in alle gevallen het schriftelijk rapport omtrent het geweldgebruik door de meerdere moet worden opgemaakt. De meerdere draagt tevens zorg voor het onverwijld doen toekomen van het schriftelijk rapport aan de commandant of een daarmee gelijk te stellen functionaris.

Artikel II

De Rijkswet geweldgebruik bewakers militaire objecten en dit besluit treden in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst. Bij de vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreden is rekening gehouden met de afkondiging van deze regelingen in de Nederlandse Antillen en in Aruba.

De Minister van Defensie,

H. G. J. Kamp


XNoot
1

Stb. 2000, 337.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven