Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 2003, 265 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 2003, 265 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is gezien de verantwoordelijkheid van de minister voor het openbaar personenvervoer de toegang tot de markt van het openbaar vervoer per trein te ordenen door de invoering van een concessiestelsel;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet personenvervoer 20001 wordt als volgt gewijzigd:
In hoofdstuk I, § 3, wordt voor artikel 4 een artikel ingevoegd, luidende:
In artikel 7, derde lid, en de aanhef van artikel 99 wordt «Het bestuursorgaan» telkens vervangen door: Onze Minister.
Aan artikel 19 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Het eerste lid geldt niet ten aanzien van vervoer per trein verricht door internationale samenwerkingsverbanden als bedoeld in richtlijn 91/440/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap (PbEG L 237) voor zover de in artikel 10 van die richtlijn bedoelde diensten worden verricht.
Artikel 20 komt te luiden:
1. Bevoegd tot het verlenen, wijzigen of intrekken van concessies voor openbaar vervoer per trein is Onze Minister.
2. Bevoegd tot het verlenen, wijzigen of intrekken van concessies voor openbaar vervoer, anders dan openbaar vervoer per trein, zijn gedeputeerde staten, met uitzondering van concessies voor openbaar vervoer in een samenwerkingsgebied als bedoeld in artikel 1 van de Kaderwet bestuur in verandering. De concessies in een samenwerkingsgebied worden verleend, gewijzigd of ingetrokken door het dagelijks bestuur van het regionaal openbaar lichaam voor dat samenwerkingsgebied.
3. In afwijking van het eerste lid is het bestuur, bedoeld in het tweede lid, bevoegd tot het verlenen, wijzigen of intrekken van concessies voor regionaal openbaar vervoer per trein voor de bij algemene maatregel van bestuur dan wel in overeenstemming met het betrokken bestuur bij besluit van Onze Minister aangewezen vervoersdiensten die de daarbij aangeven stations verbinden.
4. In afwijking van het tweede lid zijn burgemeester en wethouders van een gemeente als bedoeld in artikel 120 bevoegd tot het verlenen, wijzigen of intrekken van concessies voor openbaar vervoer, anders dan openbaar vervoer per trein, ten behoeve van die gemeente.
Aan artikel 23 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Het eerste lid geldt niet ten aanzien van het verlenen van concessies voor openbaar vervoer per trein op grond van artikel 20, eerste lid.
Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van het tweede lid wordt de punt vervangen door een puntkomma en wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. de concessie zowel openbaar vervoer per trein als ander openbaar vervoer omvat en ten aanzien van het openbaar vervoer per trein met inachtneming van het vierde tot en met zesde lid een langere concessieduur kan worden vastgesteld.
2. Aan het artikel worden drie leden toegevoegd, luidende:
4. Het eerste tot en met derde lid geldt niet ten aanzien van concessies voor openbaar vervoer per trein. Een concessie voor openbaar vervoer per trein vervalt op een in de concessie te bepalen tijdstip. Dit tijdstip wordt zodanig vastgesteld dat daarmee naar het oordeel van de concessieverlener evenwicht bestaat tussen de op het stimuleren van de kwaliteit van het openbaar vervoer gerichte duur van de concessie en de stabiliteit en continuïteit van het openbaar vervoer.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de duur van concessies voor openbaar vervoer per trein.
6. Een concessie vervalt in elk geval vijftien jaar na de eerste dag waarop de concessiehouder ingevolge de concessie verplicht is openbaar vervoer te verrichten.
Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van het eerste lid wordt de punt vervangen door: alsmede de prijs die de concessiehouder betaalt voor de concessie.
2. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. In afwijking van het eerste lid bevat een concessie voor openbaar vervoer per trein, in plaats van een omschrijving van het gebied waarvoor de concessie is verleend, een omschrijving van de stations waartussen het openbaar vervoer wordt afgewikkeld.
3. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Bij de concessieovereenkomst en de daarbij behorende financiële afspraken wordt rekening gehouden met de voor de concessiehouder geldende gebruiksvergoeding, bedoeld in artikel 62 van de Spoorwegwet.
Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «concessieverlener» ingevoegd: , bedoeld in artikel 20, tweede, derde en vierde lid,.
2. In het tweede lid wordt «artikel 24» vervangen door: artikel 25.
Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid vervalt: volgens bij algemene maatregel van bestuur te bepalen regels.
2. Aan het artikel worden twee leden toegevoegd, luidende:
3. Het advies, bedoeld in het tweede lid, wordt gevraagd op een zodanig tijdstip dat het advies van wezenlijke invloed kan zijn op het voornemen.
4. De consumentenorganisaties worden door de concessieverlener zo spoedig mogelijk in kennis gesteld van de wijze waarop aan het uitgebrachte advies gevolg wordt gegeven.
Na artikel 27 wordt een artikel ingevoegd, luidend:
Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «openbaar vervoer» ingevoegd: anders dan openbaar vervoer per trein,.
2. Het zesde lid vervalt.
Na artikel 29 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Een besluit tot verlening of wijziging van een concessie zonder dat daartoe een aanbesteding is gehouden, kan worden genomen indien de vervoerder niet binnen vier dagen na de dag waarop het voorgenomen besluit aan hem is bekendgemaakt aan de concessieverlener heeft doen blijken dat hij de concessie niet zonder voorbehoud aanvaardt.
Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt: de modellen van.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de invoering, de acceptatie, de uitgifte, de exploitatie of het beheer van elektronische nationale vervoerbewijzen.
3. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de erkenning van een of meer instellingen die elektronische nationale vervoerbewijzen uitgeven, exploiteren of beheren, alsmede over de voorschriften waaraan dergelijke instellingen moeten voldoen.
4. In het vierde lid (nieuw) wordt «De concessiehouder» vervangen door: De houder van een concessie, verleend door een concessieverlener als bedoeld in artikel 20, tweede of vierde lid,.
Aan artikel 31 worden drie leden toegevoegd, luidende:
4. Het advies, bedoeld in het eerste lid, wordt op een zodanig tijdstip gevraagd dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de door de concessiehouder te nemen beslissing.
5. Indien na het advies van de consumentenorganisaties een beslissing wordt genomen ten aanzien van de onderwerpen, bedoeld in het eerste lid, worden de consumentenorganisaties door de concessiehouder zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zes weken voor deze gevolg geeft aan de beslissing, schriftelijk hiervan in kennis gesteld. Indien het advies van de consumentenorganisaties niet of niet geheel is gevolgd, wordt aan de consumentenorganisaties tevens meegedeeld, waarom van dat advies is afgeweken en wordt hen de gelegenheid geboden nader te overleggen met de concessiehouder alvorens deze gevolg geeft aan de beslissing.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de termijnen die bij de adviesprocedure en de overlegprocedure, bedoeld in dit artikel, in acht worden genomen.
Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel a, vervalt «, de wijze waarop».
2. Aan het tweede lid worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h door een puntkomma, drie onderdelen toegevoegd, luidende:
i. punctualiteit;
j. een procentuele beschikbaarheidsgarantie van zitplaatsen;
k. het zowel op stations als in de trein aan reizigers geboden serviceniveau.
3. Aan artikel 32 worden twee leden toegevoegd, luidende:
5. Aan een concessie kan het voorschrift worden verbonden dat de concessiehouder, indien hij tekortschiet in het verrichten van bepaalde prestaties, gehouden is een geldsom te voldoen aan de concessieverlener.
6. Indien toepassing is gegeven aan het vijfde lid is de concessieverlener niet bevoegd ten aanzien van het verrichten van de desbetreffende prestaties aan de concessiehouder een last onder dwangsom op te leggen. Artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
Na artikel 32 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Onverminderd artikel 32 bevat een concessie voor openbaar vervoer voorschriften tot regeling van de integratie van vervoerbewijzen in het openbaar vervoer.
Een concessie voor openbaar vervoer per trein kan het voorschrift bevatten dat de in de concessie aan te duiden natuurlijke personen die de feitelijke leiding zullen uitoefenen over de uitvoering van de concessie, niet als zodanig krachtens een arbeidsovereenkomst met de concessiehouder werkzaam zijn.
Aan het slot van artikel 34, eerste lid, wordt de punt vervangen door: en is verplicht de daaraan verbonden voorschriften na te leven.
In artikel 35 wordt na «infrastructuur» ingevoegd: met uitzondering van hoofdspoorweginfrastructuur als bedoeld in de Spoorwegwet, waarover openbaar vervoer per trein plaatsvindt.
In artikel 37, tweede lid, wordt «berekend over het boekjaar voorafgaand aan het jaar waarin de concessieovergang plaatsvindt» vervangen door: berekend over het laatst afgesloten boekjaar voorafgaand aan het jaar waarin de concessieovergang plaatsvindt.
In artikel 39, eerste lid, wordt na «concessiehouder» ingevoegd: binnen de bij het verzoek te bepalen termijn.
In artikel 41, eerste lid, wordt na «concessie» ingevoegd: , die is verleend door een concessieverlener als bedoeld in artikel 20, tweede en vierde lid,.
Artikel 43 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «kan worden ingetrokken» vervangen door: kan geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken.
2. In het tweede lid wordt «intrekking» vervangen door: gehele of gedeeltelijke intrekking.
Na artikel 43 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
1. Tenzij de voormalige concessiehouder en de nieuwe concessiehouder anders overeenkomen, is de voormalige concessiehouder gehouden bij overgang van een concessie voor openbaar vervoer per trein de in de concessie omschreven rechten en verplichtingen ten aanzien van productiemiddelen alsmede de daarbij behorende bedrijfsinformatie over te dragen aan die concessiehouder of ten behoeve van die concessiehouder te vestigen. Indien de overgang van de concessie het gedeeltelijk eindigen gevolgd door het gedeeltelijk ingaan van dezelfde concessie betreft, vormen de overgedragen of gevestigde rechten en verplichtingen een dienovereenkomstig deel van de concessie.
2. In een concessie voor openbaar vervoer per trein is opgenomen:
a. een omschrijving van de rechten en verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, en
b. een methode waarmee de waarde op het moment van overgang van de concessie wordt bepaald van de rechten en verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, zodanig dat op evenwichtige wijze wordt recht gedaan aan de belangen van zowel de voormalige als de nieuwe concessiehouder.
3. Op verzoek van de concessieverlener verstrekt de concessiehouder met het oog op de verlening van een concessie binnen de bij het verzoek te bepalen termijn een gemotiveerde schatting van de waarde van de rechten en verplichtingen die worden overgedragen of gevestigd, volgens de methode, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b. Artikel 39, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4. De concessieverlener stelt ten behoeve van de voormalige concessiehouder de betaling van de waarde van de rechten en verplichtingen, bedoeld in artikel 43b, tweede lid, zeker.
5. De concessieverlener stelt ten behoeve van de nieuwe concessiehouder de ongestoorde uitoefening van gebruiksrechten van productiemiddelen zeker, voor zover de voormalige concessiehouder rechten of verplichtingen ten aanzien van die productiemiddelen heeft behouden.
6. Het verlenen van een concessie voor openbaar vervoer per trein aan de nieuwe concessiehouder kan door de concessieverlener afhankelijk worden gesteld van een bankgarantie of een andere zekerheid:
a. ten behoeve van de voormalige concessiehouder voor de betaling van de waarde van de rechten en verplichtingen, bedoeld in artikel 43b, tweede lid, of
b. ten behoeve van de opvolgende concessiehouder voor de ongestoorde uitoefening van gebruiksrechten van productiemiddelen, voor zover de nieuwe concessiehouder rechten of verplichtingen ten aanzien van die productiemiddelen zal behouden.
1. De overdracht en vestiging van rechten en verplichtingen ten aanzien van de productiemiddelen ingevolge artikel 43a vindt plaats op het tijdstip van overgang van de concessie.
2. De nieuwe concessiehouder is de voormalige concessiehouder de waarde verschuldigd van de overgedragen en gevestigde rechten verminderd met de waarde van de overgedragen en gevestigde verplichtingen overeenkomstig hetgeen ter zake in de voormalige concessie is bepaald.
3. Onverminderd artikel 43a verschaft de voormalige concessiehouder voor zover hij daartoe rechtens bevoegd is, de nieuwe concessiehouder op het tijdstip van overgang van de concessie de feitelijke macht over de over te dragen en te vestigen rechten en verplichtingen.
4. De nieuwe concessiehouder is gehouden aan de overdracht en vestiging mee te werken.
5. De kosten van de overdracht en vestiging zijn voor rekening van de nieuwe concessiehouder.
6. Indien als gevolg van de overdracht van rechten en verplichtingen sprake is van overgang van een onderneming waarop titel 10, afdeling 8, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is en dientengevolge rechten en verplichtingen ten aanzien van personen als bedoeld in artikel 32b overgaan op de nieuwe concessiehouder, is de voormalige concessiehouder jegens de nieuwe concessiehouder ter zake gehouden hem de kosten te vergoeden die gemaakt zijn om de desbetreffende arbeidsovereenkomst te beëindigen. Daarenboven is de voormalige concessiehouder jegens de nieuwe concessiehouder per geval een direct opeisbare geldsom verschuldigd van € 100 000.
7. In afwijking van het vierde lid is de nieuwe concessiehouder niet gehouden aan de overdracht van materieel mee te werken, indien het de eerste aanbesteding van een concessie voor regionaal openbaar vervoer op een gedecentraliseerde lijn betreft na de inwerkingtreding van dit artikel.
Het opschrift van hoofdstuk III komt te luiden: BEPALINGEN INZAKE DE AANBESTEDING EN VERLENING VAN CONCESSIES.
Artikel 44 wordt als gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. Voordat het programma van eisen wordt vastgesteld, vraagt de concessieverlener overeenkomstig artikel 27, tweede tot en met vijfde lid, ter zake advies aan consumentenorganisaties die voldoen aan bij algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden. Bij de verlening van de desbetreffende concessie is artikel 27 niet van toepassing.
2. Het vierde lid vervalt.
In artikel 47 wordt «Onverminderd artikel 24, eerste lid, kan het tijdvak waarvoor een concessie is verleend» vervangen door: Het tijdvak waarvoor een concessie is verleend kan.
In artikel 48 wordt na «bestuursorgaan» ingevoegd: als bedoeld in artikel 20, tweede tot en met vierde lid,.
In artikel 54, onderdeel a, wordt «de desbetreffende de markt» vervangen door: de desbetreffende markt.
In artikel 56 wordt «voldoet aan de in de artikelen 53 en 54 gestelde eisen» vervangen door: voldoet aan de in artikel 53 gestelde eisen en er geen omstandigheden aanwezig zijn als bedoeld in artikel 54.
In hoofdstuk III, § 4, wordt voor artikel 61 een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 61, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «concessieverleners» vervangen door «concessieverleners als bedoeld in artikel 20, tweede en vierde lid,».
2. In de aanhef en in onderdeel a wordt na «openbaar vervoer» telkens ingevoegd: anders dan openbaar vervoer per trein,.
In artikel 62 wordt na «concessie» ingevoegd: , anders dan een concessie voor openbaar vervoer per trein,.
Artikel 63 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «concessies» ingevoegd: , anders dan concessies voor openbaar vervoer per trein,.
2. In het tweede lid wordt na «verleend» ingevoegd: door concessieverleners als bedoeld in artikel 20, tweede en vierde lid,.
Artikel 67 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid vervalt.
2. Het derde tot en met zevende lid worden vernummerd tot tweede tot en met zesde lid.
Voor artikel 69 wordt een paragraafaanduiding geplaatst, luidende: § 6. Bepalingen inzake marktactiviteiten van gemeentelijke vervoerbedrijven en houders van langdurige concessies.
Artikel 69 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Een gemeentelijk vervoerbedrijf als bedoeld in artikel 64, tweede lid, onderdelen a tot en met d, en een concessiehouder waaraan, zonder dat daartoe een aanbesteding is gehouden, een concessie is verleend voor een langer tijdvak dan acht jaar, verrichten geen andere werkzaamheden dan openbaar vervoer, vervoer waarop bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2, tweede lid, dit artikel van toepassing is verklaard, alsmede de werkzaamheden die rechtstreeks samenhangen met het verrichten van dat vervoer.
2. In het tweede lid wordt «Een gemeentelijk vervoerbedrijf mag» vervangen door: «Een gemeentelijk vervoerbedrijf en een concessiehouder als bedoeld in het eerste lid mogen» en wordt «het vervoerbedrijf» vervangen door: het vervoerbedrijf of de concessiehouder.
3. In het vijfde lid, eerste volzin, wordt «Het gemeentelijk vervoerbedrijf doet» vervangen door «Gemeentelijke vervoerbedrijven en concessiehouders als bedoeld in het eerste lid doen» en wordt «het gemeentelijk vervoerbedrijf» vervangen door: het gemeentelijk vervoerbedrijf dan wel de concessiehouder, bedoeld in het eerste lid,.
4. In het vijfde lid, tweede volzin, wordt «het gemeentelijk vervoerbedrijf» vervangen door: het gemeentelijk vervoerbedrijf dan wel de concessiehouder, bedoeld in het eerste lid.
In hoofdstuk III wordt na artikel 69 een paragraaf ingevoegd, luidende:
1. Onze Minister is bevoegd een concessie als bedoeld in artikel 20, eerste lid, te verlenen zonder dat daartoe de procedure van de paragrafen 1 tot en met 3 van dit hoofdstuk wordt toegepast.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop een concessie door Onze Minister wordt verleend, indien daartoe niet de procedure van de paragrafen 1 tot en met 3 van dit hoofdstuk wordt toegepast.
3. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede lid, kunnen onder meer regels worden gesteld over:
a. de keuze van de voor het verlenen van een concessie te volgen procedures;
b. de criteria voor toelating van ondernemingen tot de procedure voor het verlenen van een concessie, waaronder de uitsluiting van ondernemingen die door hun marktmacht of concurrentiepositie een eerlijke competitie belemmeren;
c. de criteria voor het verlenen van een concessie.
4. Een concessie voor het hoofdrailnet wordt door Onze Minister niet eerder verleend, dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
1. In deze paragraaf wordt verstaan onder het hoofdrailnet: de spoorvervoerdiensten die als zodanig bij koninklijk besluit zijn aangewezen.
2. Onze Minister kan bepalen dat een door hem verleende concessie voor het hoofdrailnet geheel of voor een door Onze Minister daarbij te bepalen aanmerkelijk gedeelte door de concessiehouder zal worden uitgevoerd met gebruikmaking van een of meer door Onze Minister aan te wijzen rechtspersonen.
3. Een in het eerste lid bedoeld koninklijk besluit wordt niet eerder vastgesteld dan vier weken nadat het ontwerp aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal is overlegd.
1. Dit artikel is van toepassing, indien Onze Minister voornemens is een concessie te verlenen voor het hoofdrailnet.
2. Onze Minister stelt een beleidsvoornemen tot concessieverlening vast, waarin is opgenomen of vermeld:
a. een beschrijving van de betrokken markt;
b. een beschrijving van de maatregelen die ertoe strekken dat de continuïteit van het betrokken personenvervoer wordt gewaarborgd;
c. een schatting van de kosten die met de concessieverlening zijn gemoeid en van de waarde van de concessie;
d. een beschrijving van de te volgen procedure van concessieverlening; en
e. of Onze Minister voornemens is artikel 69b, tweede lid, toe te passen.
3. Voordat Onze Minister het beleidsvoornemen vaststelt, legt hij dit voornemen ter advisering voor aan de in artikel 27 bedoelde consumentenorganisaties. Artikel 27 is van overeenkomstige toepassing.
4. Onze Minister legt het vastgestelde beleidsvoornemen voor aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Indien binnen 30 dagen na deze voorlegging ten minste 30 leden te kennen geven nadere inlichtingen te willen ontvangen over de voorgenomen concessieverlening, zal de aanvang van procedure tot concessieverlening niet eerder plaatsvinden dan dat veertien dagen zijn verstreken na het verstrekken van die inlichtingen.
5. Indien binnen 30 dagen na de voorlegging of binnen 14 dagen na de verstrekking van de inlichtingen, bedoeld in het vierde lid, de Kamer als haar oordeel uitspreekt dat de concessieverlening machtiging bij wet behoeft, wordt de concessie eerst verleend nadat die machtiging is verleend.
1. Dit artikel is van toepassing op de verlening van de eerste concessie voor het hoofdrailnet na de inwerkingtreding van de Concessiewet personenvervoer per trein.
2. Onze Minister verleent de in het eerste lid bedoelde concessie aan de N.V. Nederlandse Spoorwegen of aan een bij koninklijk besluit te bepalen onderdeel van de N.V. Nederlandse Spoorwegen zonder dat daartoe de procedure van de paragrafen 1 tot en met 3 van dit hoofdstuk of artikel 69c wordt toegepast. Deze concessie vangt aan op een bij koninklijk besluit te bepalen datum en eindigt op 1 januari 2015.
3. Onze Minister kan van het tweede lid afwijken; alsdan wordt artikel 69c toegepast.
Artikel 72 komt te luiden:
Het is een ieder verboden zich in een auto, bus, trein, metro, tram of een via een geleidesysteem voortbewogen voertuig dan wel in of in de onmiddellijke nabijheid van een station, halteplaats, of een andere bij het openbaar vervoer behorende voorziening en de daarbij behorende perrons, trappen, tunnels en liften zich zodanig te gedragen dat orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang wordt of kan worden verstoord.
Artikel 73 komt te luiden:
In artikel 76 wordt na «concessieverlener» ingevoegd: , bedoeld in artikel 20, tweede, derde en vierde lid,».
Artikel 83, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt na «buiten Nederland» ingevoegd: of door een buiten Nederland gevestigde vervoerder geheel in Nederland.
2. In onderdeel c wordt na «buiten Nederland» ingevoegd: of door een buiten Nederland gevestigde vervoerder geheel of ten dele in Nederland.
Artikel 87 wordt als volgt gewijzigd:
In het eerste lid wordt na «personen» ingevoegd: en, voor zover het betreft het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 19 en 30 tot en met 40, de bij besluit van de bestuursorganen, bedoeld in artikel 20, tweede tot en met vierde lid, aangewezen personen.
In artikel 94, eerste lid, wordt na «de rechtspersoon aan wie het gemeentelijk vervoerbedrijf toebehoort» ingevoegd: dan wel de desbetreffende concessiehouder.
In artikel 101, eerste lid, wordt «het bepaalde bij of krachtens de artikelen 70 tot en met 74, eerste lid, en 104, aanhef en onderdelen a en b,» vervangen door: de artikelen 70 tot en met 73, alsmede – voor zover aangeduid als strafbare feiten – het bepaalde krachtens de artikelen 74, tweede lid, en 104, aanhef en onderdelen a en b,.
Artikel 104 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt na «openbaar vervoer» ingevoegd: anders dan openbaar vervoer per trein,.
2. In de onderdelen a en c vervalt telkens: trein,.
Aan artikel 121 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op de bevoegdheid tot het verlenen van concessies voor openbaar vervoer per trein.
Na artikel 121 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Tot zes maanden na het tijdstip waarop artikel I, onderdeel A, van deze wet in werking is getreden is artikel 19 van de Wet personenvervoer 2000 niet van toepassing op openbaar vervoer per trein dat gedurende die periode wordt verricht ter uitvoering van een voor dat tijdstip tot stand gekomen openbare-dienstcontract als bedoeld in artikel 14 van verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1969 betreffende het optreden van de lidstaten ten aanzien van met het begrip openbare dienst verbonden verplichtingen op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren (PbEG L 156).
2. Tot zes maanden na het tijdstip waarop artikel I, onderdeel A, van deze wet in werking is getreden is artikel 60a van de Wet personenvervoer 2000 niet van toepassing op concessies voor openbaar vervoer per trein dat voordien werd verricht ter uitvoering van een openbare-dienstcontract als bedoeld in het eerste lid.
Indien een concessiehouder als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000 op het tijdstip waarop zowel dat artikel als artikel I, onderdeel PP, van deze wet in werking zijn getreden, werkzaamheden verricht die op grond daarvan niet zijn toegestaan, worden die werkzaamheden binnen twaalf maanden na dat tijdstip beëindigd of overgedragen aan een privaatrechtelijke rechtspersoon. Artikel 69, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000 geldt in die periode niet ten aanzien van die werkzaamheden.
De Wet op de accijns2 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 71b, derde lid, wordt «de vervoerder, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Wet personenvervoer aan wie overeenkomstig artikel 11 of artikel 16 van die wet een vergunning is verleend tot het verrichten van openbaar vervoer met autobussen» vervangen door: de vervoerder, bedoeld in artikel 1, onderdeel k, van de Wet personenvervoer 2000 aan wie vergunning als bedoeld in artikel 4, eerste lid, of 112 van de Wet personenvervoer 2000 is verleend.
De Wet op de economische delicten3 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 1, onderdeel 4°, komt de zinsnede met betrekking tot de Wet personenvervoer 2000 te luiden: de Wet personenvervoer 2000, de artikelen 11, 19, 30, derde lid, 39, eerste lid, 43a, derde lid, 51, 85 alsmede – voor zover aangeduid als strafbare feiten – 8, 9, vijfde lid, 83, 86 en 104, aanhef en onderdelen c en d;.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Minister van Verkeer en Waterstaat,
R. H. de Boer
Uitgegeven de dertigste juni 2003
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Kamerstukken II 1999/2000, 2000/2001, 2001/2002, 2002/2003, 27 216.
Handelingen II 2001/2002, blz. 4114–4152; 4185–4205; 4211–4243; 4600–4602; 4834.
Kamerstukken I 2001/2002, 27 216 (321, 321a); 2002/2003, 27 216 (29) (145a, 145b, 145c, 145d, 145e, 145f).
Handelingen I 2002/2003, blz. 680–693; 701–717; 721.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2003-265.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.