Besluit van 3 juni 2003, houdende de instelling van een productschap voor ondernemingen op het gebied van de visserij, de be- en verwerking van vis en de handel in vis en visproducten (Instellingsbesluit Productschap Vis)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28 maart 2003, Directie Arbeidsverhoudingen, Nr. AV/CAM/2003/14891, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en Onze Minister van Economische Zaken;

Gelet op artikel 67, 70, 70A, 73, 76, eerste lid, 102, tweede lid, en 126, derde lid, van de Wet op de Bedrijfsorganisatie;

De Raad van State gehoord (advies van 24 april 2003, nr. W12.03.0122/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 22 mei 2003, Directie Arbeidsverhoudingen, nr. AV/CAM/2003/35026 uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en Onze Minister van Economische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1 Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet op de bedrijfsorganisatie;

b. het productschap: het Productschap Vis;

Artikel 2

  • 1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    a. vis: vissen, schaal- en schelpdieren, delen van vissen alsmede van schaal- en schelpdieren en puf en nest, een en ander met uitzondering van sier- en aquariumdieren;

    b. visserij: het bedrijf van het vangen of kweken van vissen, schaal- en schelpdieren en puf en nest, een en ander met uitzondering van sier- en aquariumdieren.

  • 2. In dit besluit wordt onder handel mede de werkzaamheid van tussenpersonen verstaan.

  • 3. In dit besluit wordt onder handel niet de doorvoer- en driehoekshandel verstaan.

§ 2 Het productschap

Artikel 3

  • 1. Er is een Productschap Vis.

  • 2. Het productschap is ingesteld voor de ondernemingen waarin:

    a. de visserij wordt uitgeoefend;

    b. vis wordt be- of verwerkt tot producten, welke, al dan niet na verdere be- of verwerking, tot menselijk of dierlijk voedsel kunnen dienen;

    c. de handel wordt uitgeoefend in vis of uit vis verkregen producten, welke, al dan niet na verdere be- of verwerking, tot menselijk voedsel kunnen dienen.

  • 3. Als ondernemingen, bedoeld in het tweede lid van dit artikel, worden mede aangemerkt de veilingen van de in dat lid bedoelde producten.

  • 4. Het productschap is gevestigd te Rijswijk.

Artikel 4

Het bestuur van het productschap bestaat uit 26 leden. Hiervan worden benoemd:

a. voor ondernemingen op het gebied van de visserij: acht leden door organisaties van ondernemers;

b. voor ondernemingen op het gebied van de visafslagen: een lid door organisaties van ondernemers;

c. voor ondernemingen op het gebied van de be- of verwerking van en de groothandel in vis en met die handel verwante bedrijven, alsmede de groothandel en de werkzaamheid van tussenpersonen in visconserven: zeven leden door organisaties van ondernemers;

d. voor organisaties op het gebied van de detailhandel in vis en visproducten: twee leden door organisaties van ondernemers; en

e. voor elk van de in dit artikel bedoelde ondernemingen: acht leden door organisaties van werknemers.

§ 3 Bevoegdheden

Artikel 5

Het productschap is bevoegd tot regeling of nadere regeling van de in artikel 93, tweede lid, van de wet vermelde onderwerpen of onderdelen daarvan, met uitzondering van onderdeel d: lonen en andere arbeidsvoorwaarden.

Artikel 6

Bij een op grond van artikel 93, tweede lid, van de wet vastgestelde verordening kan worden bepaald dat deze mede andere dan de in artikel 102, eerste lid, van de wet bedoelde natuurlijke en rechtspersonen bindt, voorzover deze handelingen verrichten die bedrijfsmatig in de ondernemingen waarvoor het productschap is ingesteld, plegen te worden verricht.

Artikel 7

  • 1. Het productschap legt een heffing als bedoeld in artikel 126, eerste lid van de wet op, gebaseerd op een grondslag die het bestuur van het productschap passend acht, waarbij het tarief voor verschillende in de heffingsverordening aangewezen groepen van ondernemingen verschillend kan zijn. Boven of in de plaats van een zodanige heffing kan een bedrag worden geheven dat voor alle ondernemingen of groepen daarvan gelijk is.

  • 2. Heffingen waarvan de opbrengst een bijzondere bestemming heeft, kunnen worden opgelegd gebaseerd op een grondslag die het bestuur van het productschap in verband met die bestemming passend acht.

  • 3. Bij de heffingsverordening kan worden bepaald dat voor daarbij aan te wijzen groepen van ondernemingen, ten aanzien waarvan zich bijzondere omstandigheden voordoen, de heffing op andere wijze wordt berekend.

§ 4 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 8

  • 1. Het bij verordening van de Sociaal-Economische Raad van 19 mei 1995 ingestelde Productschap Vis wordt opgeheven.

  • 2. Verordeningen en andere besluiten die zijn vastgesteld door het bij verordening van de Sociaal-Economische Raad van 19 mei 1995 ingestelde Productschap Vis blijven van kracht tot de datum waarop de door het productschap vastgestelde verordeningen en andere besluiten terzake in werking zullen treden.

  • 3. Het personeel, de rechten, de verplichtingen, de vermogensbestanddelen en de archiefbescheiden van het bij verordening van de Sociaal-Economische Raad van 19 mei 1995 ingestelde Productschap Vis, gaan over naar het productschap.

  • 4. Wettelijke procedures en rechtsgedingen, ingesteld door of tegen het bij verordening van de Sociaal-Economische Raad van 19 mei 1995 ingestelde Productschap Vis worden geacht te zijn ingesteld door of tegen het productschap.

Artikel 9

De bestuursleden en hun plaatsvervangers van wie de zittingsperiode ingaat op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, treden af op 1 januari 2004.

Artikel 10

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 11

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Productschap Vis.

Lasten en bevelen dat dit besluit in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

's-Gravenhage, 3 juni 2003

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

C. P. Veerman

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst

Uitgegeven de vierentwintigste juni 2003

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Ingevolge artikel 67 van de Wet op de bedrijfsorganisatie zoals gewijzigd bij wet van 3 april 1999 (Stb. 1999, 253) moet de instelling van een bedrijfslichaam bij algemene maatregel van bestuur plaatsvinden. Op basis van artikel XIV, tweede lid van de wet van 3 april 1999 moet vervanging van de op 1 juli 1999 bestaande instellingsverordeningen door instellings-amvb`s vóór 1 juli 2003 plaatsvinden. Met het onderhavige besluit wordt het Productschap Vis, ingesteld bij verordening van de Sociaal-Economische Raad (SER) van 19 mei 1995, opnieuw ingesteld.

2. Hergroepering bedrijfslichamen: zelfstandig bestaansrecht voor het Productschap Vis

In het ter uitvoering van de motie Wiebenga d.d. 22 juni 19931aan de Tweede Kamer toegezonden Standpunt van het kabinet over de toekomst van het PBO-stelsel2en het Nader standpunt van het kabinet over de toekomst van het PBO-stelsel3werd aangegeven dat het kabinet uit een oogpunt van doelmatigheid van het openbaar bestuur door middel van hergroepering tot een aanzienlijke reductie van het aantal bedrijfslichamen wenste te komen. Het kabinet besloot dat de schappen in eerste instantie zelf verantwoordelijk zouden zijn voor de hergroepering. De raad is gevraagd een en ander te coördineren.

De Bestuurskamer heeft op basis van een rapport van de door haar ingestelde adviesgroep haar standpunt bepaald en dit op 26 november 1997 uitgebracht aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid4.

In het standpunt heeft de Bestuurskamer met betrekking tot het onderhavige productschap de conclusie getrokken dat dit als zelfstandig bedrijfslichaam in het nieuwe PBO-stelsel kan blijven functioneren. Integratie met andere «dierlijke» productschappen is niet aan de orde. De verschillen van de vissector ten opzichte van andere dierlijk voedselproducerende sectoren zijn groot. De logistiek, verwerking en afzet in deze keten en de daarmee gepaard gaande vraagstukken waarvoor men zich gesteld ziet, vertonen nauwelijks overeenkomsten met andere vormen van dierlijke en plantaardige producten. Bovendien opereert de visserijsector onder het Gemeenschappelijk Visserijbeleid van de Europese Unie, hetgeen op belangrijke punten afwijkt van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid.

Het kabinet heeft met zijn brief van 24 februari 1998 aan de Bestuurskamer ingestemd met het zelfstandig voortbestaan van het Productschap Vis.

3. Representativiteit

De Bestuurskamer hanteert bij de advisering over de instelling van bedrijfslichamen het SER-Besluit advisering representativiteit bedrijfslichamen.

Artikel 2 van dat besluit bepaalt dat de Bestuurskamer niet tot instelling van een bedrijfslichaam adviseert dan nadat haar is gebleken dat een voldoende representatieve organisatorische vertegenwoordiging van ondernemers en van werknemers daarmee instemt.

Het onderhavige productschap kent de volgende indeling naar geleding:

– de visserij;

– de visafslagen;

– de be- of verwerking van vis en de groothandel in vis en met die handel verwante bedrijven, alsmede de groothandel en de werkzaamheid van tussenpersonen in visconserven;

– de detailhandel in vis en visproducten.

Voor de beoordeling van de representativiteit aanondernemerszijde is gebruik gemaakt van de maatstavenledenondernemingen en omzet. In bijlage B is de representativiteit per geleding aan de hand van één van bedoelde criteria nader in kaart gebracht.

De representativiteit van de organisaties die de instelling van het productschap steunen in de hiervoor genoemde geledingen achtereenvolgens komt uit op 83, 100, 73 en 63 procent. Hiermee wordt per geleding voldaan aan de representativiteitseis die het besluit in artikel 3, onder a, aan ondernemerszijde stelt.

Volgens artikel 4 van eerdergenoemd besluit wordt als voldoende representatieve vertegenwoordiging aan werknemerszijde aangemerkt een of meer werknemersorganisaties die op grond van de verordening als representatief zijn te beschouwen.

FNV Bondgenoten en de CNV BedrijvenBond, de in het bestuur van het productschap benoemingsgerechtigde werknemersorganisaties, steunen de herinstelling van het productschap en zijn beide voor de werkingssfeer van het productschap representatieve werknemersorganisaties.

4. SER-advies

De Bestuurskamer heeft geconstateerd dat voldaan wordt aan de representativiteitseisen die de Besluit advisering representativiteit bedrijfslichamen stelt. In lijn met deze bevindingen adviseert de Bestuurskamer tot het opnieuw instellen van het productschap.

Alvorens dit advies vast te stellen zijn de in bijlage A opgenomen representatieve organisaties van ondernemers en van werknemers, conform het bepaalde in artikel 68, tweede lid, van de Wbo hierover gehoord. De inhoud van dit advies heeft hun instemming.

De Bestuurskamer adviseert in het instellingsbesluit een aantal wijzigingen ten opzichte van het onder 1 genoemde instellingsverordening door te voeren. Wijzigingen zijn ingegeven door de in 1999 gewijzigde Wbo en hebben onder andere tot doel om de terminologie en bepalingen te actualiseren. Wat betreft de werkingssfeer van het productschap is aangesloten bij de werkingssfeer van de instellingsverordening.

5. Werkingssfeer

Het productschap is in de eerste plaats ingesteld voor alle ondernemingen waarin de visserij wordt uitgeoefend. Hieronder wordt tevens verstaan diegene die de vis over het water aan- en afvoert. Voorts wordt er op gewezen dat de juridische eigendom van een vissersvaartuig niet doorslaggevend voor de vraag of er sprake is van een onderneming waarvoor het productschap is ingesteld; het gaat hier om ondernemingen waar de visserij feitelijk wordt uitgeoefend.

Het productschap is ook ingesteld voor alle ondernemingen waarin vis wordt be- of verwerkt tot producten die (al dan niet na verdere be- of verwerking) tot menselijk of dierlijk voedsel kunnen dienen. Met het begrip «be- of verwerking» wordt tot uitdrukking gebracht dat het hier gaat om ondernemingen waar de handelingen in dat kader worden verricht. Ondernemingen die zich bijvoorbeeld uitsluitend bezighouden met bezorgen of afhalen van vis of visproducten, vallen daarom niet onder de werkingssfeer.

Tenslotte is het productschap mede ingesteld voor alle ondernemingen waarin de handel wordt uitgeoefend in vis of uit vis verkregen producten welke, al dan niet na verdere be- of verwerking, tot menselijk voedsel kunnen dienen. De handel in vis en uit vis verkregen producten ten behoeve van dierlijk voedsel valt vanaf de instelling van het productschap onder de werkingssfeer van het Productschap Diervoeder. De doorvoer- en driehoekshandel zijn van de werkingssfeer van dit besluit uitgezonderd. Dit zijn handelsvormen waarbij vis en visproducten buiten de douaneformaliteiten blijven en niet in Nederland worden ingeklaard.

6. Bevoegdheden

In artikel 93, tweede lid, van de Wbo is aangegeven dat het productschap bevoegd is tot de regeling of nadere regeling van een aantal onderwerpen of onderdelen daarvan. Het productschap is gerechtigd om een regeling te treffen met betrekking tot de genoemde onderwerpen, met uitzondering van onderdeel d (de lonen en andere arbeidsvoorwaarden). De onderwerpen waartoe de bevoegdheden zich uitstrekken zijn:

a. registratie van ondernemingen en daarin werkzaam personeel, en – voorzover noodzakelijk voor de vervulling van de taak van het bedrijfslichaam – verstrekking van gegevens en inzage in boeken en bescheiden en bezichtiging van de onderneming;

b. de voortbrenging, de afzet, de verdeling en de aanwending van goederen, waaronder mede begrepen de opslag en de be- en verwerking van goederen, en het verlenen van diensten;

c. bevordering van een professionele bedrijfsvoering;

e. onderzoek op sociaal, economisch en technisch terrein;

f. arbeidsmarktvoorzieningen;

g. fondsen en andere instellingen in het belang der bedrijfsgenoten.

Bevoegdheden als vermeld onder a en g

De bevoegdheden genoemd onder a en g zijn noodzakelijk voor het functioneren van het bedrijfslichaam. Op grond van de bevoegdheden onder a is onder meer de «Verordening Algemene Bepalingen Productschap Vis 2000» tot stand gekomen.

Ten aanzien van punt g wordt in aanvullende zin opgemerkt dat deze bevoegdheid nodig is om een bijzondere functie in de rekening krachtens artikel 124 van de Wbo te kunnen opnemen. Het productschap kent bijvoorbeeld fondsen voor mosselpromotie, mosselonderzoek en scholpromotie.

Bevoegdheid als vermeld onder b

Van de bevoegdheid onder b wordt onder meer gebruik gemaakt met de «Verordening gezondheidsvoorschriften levende tweekleppige weekdieren». Met deze verordening wordt Europese regelgeving geïmplementeerd en uitgevoerd.

Bevoegdheid als vermeld onder c

De bevoegdheid onder c kan als basis dienen voor bijvoorbeeld de vaststelling van voorschriften met betrekking tot scholingsprogramma's en voorlichting, zowel op bedrijfseconomisch, technologisch als op sociaal terrein ten aanzien van bijvoorbeeld veiligheid, logistiek, kwaliteitsbeleid, milieu- en energiebeleid en arbeidsomstandigheden.

Bevoegdheden als vermeld onder e

De bevoegdheden onder e dienen waar nodig ter ondersteuning van onderzoek naar algemene basisgegevens en kengetallen, brancheonderzoek, strategisch verkennend onderzoek, trendonderzoek en studies over actuele beleidsthema's, teneinde de sectorkennis te vergroten en beschikbaar te stellen. Het productschap doet bijvoorbeeld onderzoek naar duurzame visserijmethoden en naar visbestanden.

Bevoegdheid als vermeld onder f

De bevoegdheid onder f kan nodig zijn voor eventueel noodzakelijke voorschriften in het kader van arbeidsmarktprojecten, gericht op de vakopleiding, scholing en werkgelegenheid binnen de vissector, die zowel uit middelen van het productschap als met behulp van sectorgelden die worden beheerd door het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij worden gefinancierd.

Subsidiebeleid

De verordeningen vormen tevens een wettelijke basis voor subsidieverlening. De in de afgelopen jaren verleende subsidies hebben betrekking gehad op: financiering van kosten van vertegenwoordiging van de aanvoer- en handelssector in internationale organisaties van de Stichting van de Nederlandse Visserij, de educatieve en voorlichtende taak van Ecomare, de promotionele activiteiten door de Stichting Nederlands Visbureau en de bevordering van de in- en uitstroom van leerlingen en middelen voor extra faciliteiten op de scholen voor het visserij onderwijs van onder andere de Stichting Vakopleiding Vishandel.

7. Rechtspositie medewerkers bedrijfschap

Het opnieuw instellen van het productschap heeft, zoals kan worden afgeleid uit artikel 8 van het ontwerpinstellingsbesluit, geen gevolgen voor de betrokken medewerkers in arbeidsrechtelijke en rechtspositionele zin. Het productschap heeft 72 werknemers in dienst.

Artikelen

Artikel 2

Onder «puf» en «nest» wordt verstaan overtollige zeevis of afval van zeevis respectievelijk overtollige zoetwatervis of afval van zoetwatervis. Bij overtollige vis gaat het ook om doorgedraaide vis die bestemd is voor de verwerking tot vismeel.

Artikel 4

Dit artikel is gebaseerd op artikel 73 van de Wbo, dat behelst dat het instellingsbesluit het aantal te benoemen bestuursleden bepaalt. De disparitaire samenstelling is het gevolg van de grote verscheidenheid aan ondernemersorganisaties binnen de vissector waaraan bestuurlijk recht wordt gedaan.

Artikel 6

Derdenbinding kan voor het productschap van wezenlijke betekenis zijn bij toepassing van verordeningen. De hierin opgenomen bevoegdheid is in het bijzonder van belang met betrekking tot een aantal gezondheidsvoorschriften dat het productschap heeft opgesteld en uitvoert.

Artikel 7

Het bestuur is vrij in het kiezen van een toepasselijke grondslag bij het opleggen van een heffing. Deze is afhankelijk van de aard en doel van de heffing en van de bedrijven die de heffing krijgen opgelegd. Het is mogelijk dat (een deel van) de op te leggen heffing bestaat uit een bedrag dat voor alle ondernemingen gelijk is.

Voorts bestaat de mogelijkheid om voor specifieke doelen een zogenoemde bestemmingsheffing op te leggen. Tot slot is er de mogelijkheid om in bijzondere gevallen van de algemene regel af te wijken.

Artikel 8

Op grond van artikel 8 gaan het personeel, de rechten en plichten, waaronder die ten opzichte van het personeel, de vermogensbestanddelen, de archiefbescheiden en de afhandeling van procedures over naar het opnieuw ingestelde Productschap Vis. Ook de door het «oude» Produktschap Vis vastgestelde verordeningen en andere besluiten blijven van kracht. Bij de inwerkingtreding van dit besluit verliest de verordening van de raad waarbij het oude productschap werd ingesteld haar rechtskracht (Artikel XIV, tweede lid, van de wet van 3 april 1999, Stb. 253)

Artikel 9

De zittingsperiode van het eerste bestuur eindigt op 1 januari 2004. Ook met betrekking tot de bestuursleden van diverse andere opnieuw in te stellen bedrijfslichamen van wie de zittingsperiode aanvangt op de datum van inwerkingtreding van het desbetreffende instellingsbesluit, is of zal worden bepaald dat deze zittingsperiode eindigt op 1 januari 2004. Artikel 76, eerste lid van de wet biedt de mogelijkheid om van de hoofdregel dat bestuursleden om de twee jaar aftreden, af te wijken. Door middel van deze afwijking wordt een zekere mate van synchronisatie van de zittingsduur van de bestuursleden van alle schappen bereikt. Voor leden van de daaropvolgende besturen geldt weer de regel dat zij om de twee jaar aftreden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

Bijlage A behorende bij de nota van toelichting op het Besluit van 3 juni 2003, houdende de instelling van een productschap voor ondernemingen op het gebied van de visserij, de be- en verwerking van en de handel in vis (Instellingsbesluit Productschap Vis)

ORGANISATIES VAN ONDERNEMERS

Nederlandse Vissersbond

– Redersvereniging voor de Zeevisserij

– Vereniging van Schippers-Eigenaren van Motortrawl- en Haringloggers

– Federatie van Visserijverenigingen

– Vereniging tot bevordering der Zeeuwsche visserijbelangen

– Vereniging Combinatie van Binnenvissers

– Nederlandse Vereniging van Viskwekers

– Nationaal Overleg Visafslagen

– Federatie van Organisaties op het gebied van de Groothandel in en Be- en Verwerking van Vis

– Verbond van de Nederlandse Visdetailhandel

– Centrale Vereniging voor de Ambulante Handel

ORGANISATIES VAN WERKNEMERS

– FNV Bondgenoten

– CNV BedrijvenBond

Bijlage B behorende bij de nota van toelichting op het Besluit van 3 juni 2003, houdende de instelling van een productschap voor ondernemingen op het gebied van de visserij, de be- en verwerking van en de handel in vis (Instellingsbesluit Productschap Vis)

Berekening representativiteit

Op grond van artikel 3 van het SER-Besluit advisering representativiteit bedrijfslichamen is van voldoende representatieve vertegenwoordiging aan ondernemerszijde sprake indien:

a. door een of meer ondernemersorganisaties ten minste 55% wordt vertegenwoordigd van alle ondernemers binnen de werkingssfeer van het bedrijfslichaam, berekend aan de hand van één van de maatstaven zoals genoemd in artikel 9 van de SER-Verordening representativiteit organisaties (hierna: de verordening), zijnde:

– het aantal ondernemers dat lid is van de organisatie(s);

– de omzet van ondernemingen van de leden;

– het totale aantal werkzame personen in de lidondernemingen;

– het aantal zelfstandige ondernemingen of vestigingspunten van de leden;

– de betaalde lonen;

– de door de leden verwerkte hoeveelheid grondstof, of

b. door een of meer ondernemersorganisaties ten minste 50% wordt vertegenwoordigd van alle ondernemers binnen de werkingssfeer van het bedrijfslichaam, berekend aan de hand van twee van de maatstaven zoals genoemd onder a.

Voor de beoordeling van de representativiteit aanondernemerszijde is gebruik gemaakt van de maatstavenledenondernemingen en omzet. In bijlage a is de representativiteit per geleding aan de hand van één van bedoelde criteria nader in kaart gebracht.

Toepassing van dit criterium levert het volgende beeld op:

Representativiteit Productschap Vis

geledingtotaal aantal onder-nemingenlidonder-nemingenorganisatiegraad in %
de visserij82068183
de visafslagen1111100
de detailhandel in vis en visproducten1600101363
 totale omzet in €omzet leden in €organisatiegraad in %
de be- of verwerking van vis en de groothandel in vis en met die handel verwante bedrijven en de groothandel en de werkzaamheid van tussenpersonen in visconserven2 586 547 2311 888 805 92273

N.B. Informatie afkomstig van het productschap en van de dragende organisaties. Informatie over het jaar 2001.

Hieruit volgt dat de representativiteit van de organisaties die de instelling van het productschap steunen in de hiervoor genoemde geledingen achtereenvolgens uitkomt op 83, 100, 73 en 63 procent. Hiermee wordt per geleding voldaan aan de representativiteitseis die het besluit in artikel 3, onder a, aan ondernemerszijde stelt.


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

XNoot
1

TK 1992–1993, 21 427, nr. 45.

XNoot
2

TK 1996–1997, 25 091, nr. 1.

XNoot
3

TK 1996–1997, 25 091, nr. 2.

XNoot
4

SER-rapport «Hergroepering binnen het PBO-stelsel, Standpunt over de hergroepering van de product- en bedrijfschappen» (Publicatie 97/11).

Naar boven