Besluit van 3 juni 2003, houdende de instelling van een productschap voor ondernemingen op het gebied van de melkwinning en de be- en verwerking van en de handel in melk en daaruit verkregen producten (Instellingsbesluit Productschap Zuivel)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28 maart 2003, Directie Arbeidsverhoudingen, Nr. AV/CAM/2003/14888, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en Onze Minister van Economische Zaken;

Gelet op artikel 67, 70, 70A, 73, tweede lid, 76, eerste lid, 102, tweede lid, en 126, derde lid, van de Wet op de Bedrijfsorganisatie;

De Raad van State gehoord (advies van 17 april 2003 nr. W12.03.0121/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 22 mei 2003, Directie Arbeidsverhoudingen, nr. AV/CAM/2003/33625 uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en Onze Minister van Economische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet op de bedrijfsorganisatie;

b. het productschap: het Productschap Zuivel;

Artikel 2

  • 1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt onder melk verstaan melk van runderen en van geiten.

  • 2. In dit besluit wordt onder handel mede de werkzaamheid van tussenpersonen verstaan.

  • 3. In dit besluit wordt onder handel niet de doorvoer- en driehoekshandel verstaan.

§ 2. Het productschap

Artikel 3

  • 1. Er is een Productschap Zuivel.

  • 2. Het productschap is ingesteld voor de ondernemingen waarin:

    a. melk wordt gewonnen;

    b. melk of daaruit verkregen producten worden be- of verwerkt tot melk- of zuivelproducten welke, al dan niet na verdere bewerking, tot menselijk voedsel kunnen dienen, dan wel uit melk verkregen producten worden verwerkt tot caseïne;

    c. de handel wordt uitgeoefend in melk, melk- of zuivelproducten welke, al dan niet na verdere be- of verwerking, tot menselijk voedsel kunnen dienen.

  • 3. Het productschap is gevestigd te Zoetermeer.

Artikel 4

Het bestuur van het productschap bestaat uit achttien leden. Hiervan worden benoemd:

a. voor ondernemingen op het gebied van de veehouderij en de boerderijzuivelbereiding: drie leden door organisaties van ondernemers en drie leden door organisaties van werknemers;

b. voor ondernemingen op het gebied van de melk-, melkproducten- en zuivelproductenindustrie: drie leden door organisaties van ondernemers en drie leden door organisaties van werknemers;

c. voor ondernemingen op het gebied van de groothandel in melk, melk- en zuivelproducten: twee leden door organisaties van ondernemers en twee leden door organisaties van werknemers; en

d. voor ondernemingen op het gebied van de detailhandel in melk, melk- en zuivelproducten: een lid door organisaties van ondernemers en een lid door organisaties van werknemers.

§ 3. Bevoegdheden

Artikel 5

Het productschap is bevoegd tot regeling of nadere regeling van de in artikel 93, tweede lid, van de wet vermelde onderwerpen of onderdelen daarvan, met uitzondering van de onderdelen:

d. lonen en andere arbeidsvoorwaarden;

f. arbeidsmarktvoorzieningen.

Artikel 6

Bij een op grond van artikel 93, tweede lid, van de wet vastgestelde verordening kan worden bepaald, dat deze mede andere dan de in artikel 102, eerste lid, van de wet bedoelde natuurlijke en rechtspersonen bindt, voorzover deze handelingen verrichten die bedrijfsmatig in de ondernemingen waarvoor het productschap is ingesteld, plegen te worden verricht.

Artikel 7

Het productschap legt een heffing als bedoeld in artikel 126, eerste lid van de wet op, gebaseerd op een grondslag die het bestuur passend acht, waarbij het tarief voor verschillende in de heffingsverordening aangewezen groepen van ondernemingen verschillend kan zijn.

§ 4. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 8

  • 1. Het bij verordening van de Sociaal-Economische Raad van 15 december 1995 ingestelde Produktschap voor Zuivel wordt opgeheven.

  • 2. Verordeningen en andere besluiten die zijn vastgesteld door het bij verordening van de Sociaal-Economische Raad van 15 december 1995 ingestelde Produktschap voor Zuivel blijven van kracht tot de datum waarop de door het productschap vastgestelde verordeningen en andere besluiten terzake in werking zullen treden.

  • 3. Het personeel, de rechten, de verplichtingen, de vermogensbestanddelen en de archiefbescheiden van het bij verordening van de Sociaal-Economische Raad van 15 december 1995 ingestelde Produktschap voor Zuivel, gaan over naar het productschap.

  • 4. Wettelijke procedures en rechtsgedingen, ingesteld door of tegen het bij verordening van de Sociaal-Economische Raad van 15 december 1995 ingestelde Produktschap voor Zuivel worden geacht te zijn ingesteld door of tegen het productschap.

Artikel 9

De bestuursleden en hun plaatsvervangers van wie de zittingsperiode ingaat op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, treden af op 1 januari 2004.

Artikel 10

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 11

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Productschap Zuivel.

Lasten en bevelen dat dit besluit in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

's-Gravenhage, 3 juni 2003

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

C. P. Veerman

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst

Uitgegeven de vierentwintigste juni 2003

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Op grond van artikel 67 van de Wet op de bedrijfsorganisatie, zoals gewijzigd bij de Wet van 3 april 1999 (Stb. 1999, 253) , moet de instelling van een bedrijfslichaam bij algemene maatregel van bestuur plaatsvinden. Op basis van artikel XIV, tweede lid van de wet van 3 april 1999 moet vervanging van de op 1 juli 1999 bestaande instellingsverordeningen door instellings-amvb`s voor 1 juli 2003 plaatsvinden. Met het onderhavige besluit wordt het Productschap Zuivel, ingesteld bij verordening van de Sociaal-Economische Raad (de raad) van 15 december 1995, opnieuw ingesteld.

2. Hergroepering bedrijfslichamen: zelfstandig bestaansrecht voor het Productschap Zuivel

In het ter uitvoering van de motie Wiebenga d.d. 22 juni 19931aan de Tweede Kamer toegezonden Standpunt van het kabinet over de toekomst van het PBO-stelsel2en het Nader standpunt van het kabinet over de toekomst van het PBO-stelsel3werd aangegeven dat het kabinet uit een oogpunt van doelmatigheid van het openbaar bestuur door middel van hergroepering tot een aanzienlijke reductie van het aantal bedrijfslichamen wenste te komen. Het kabinet besloot dat de schappen in eerste instantie zelf verantwoordelijk zouden zijn voor de hergroepering. De raad is gevraagd een en ander te coördineren.

De Bestuurskamer heeft op basis van een rapport van de door haar ingestelde adviesgroep haar standpunt bepaald en dit op 26 november 1997 uitgebracht aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid4.

In het standpunt heeft de Bestuurskamer met betrekking tot het onderhavige productschap de conclusie getrokken dat dit als zelfstandig bedrijfslichaam in het nieuwe PBO-stelsel kan blijven functioneren. Daarbij is overwogen dat de zuivelsector zeer gespecialiseerd en homogeen is; dwarsverbanden met andere sectoren zijn er nauwelijks. Een verdergaande bestuurlijke integratie met de Productschappen voor Vee en Vlees en voor Pluimvee en Eieren biedt geen perspectief. Dit heeft te maken met de grote verschillen tussen de sectoren, waarbij te denken valt aan de uiteenlopende problematiek waarvoor de schappen staan en het type marktordening. Bovendien zijn de schaalgrootte van de bedrijven en de mate van integratie van de diverse categorieën van ondernemingen binnen de bedrijfskolom bij de genoemde productschappen zeer verschillend. Daardoor bestaan ook grote verschillen in taakstelling en positionering van deze twee schappen in de maatschappelijke omgeving. Ten slotte wordt erop gewezen dat er grote verschillen bestaan in cultuur tussen de zuivelsector en de vee, vlees en eierensector.

Het kabinet heeft met zijn brief van 24 februari 1998 aan de Bestuurskamer ingestemd met het zelfstandig voortbestaan van het Productschap Zuivel.

3. Representativiteit

De Bestuurskamer hanteert bij de advisering over de instelling van bedrijfslichamen het SER-Besluit advisering representativiteit bedrijfslichamen (hierna: het besluit).

Artikel 2 van het besluit bepaalt dat de Bestuurskamer niet tot instelling van een bedrijfslichaam adviseert dan nadat haar is gebleken dat een voldoende representatieve organisatorische vertegenwoordiging van ondernemers en van werknemers daarmee instemt.

Het onderhavige productschap kent ten behoeve van de hernieuwde instelling de volgende indeling naar geleding:

– de veehouderij en de boerderijzuivelbereiding;

– de melk-, melkproducten- en zuivelproductenindustrie;

– de groothandel in melk en zuivelproducten; en

– de detailhandel in melk en melk- en zuivelproducten.

Voor de beoordeling van de representativiteit van de ondernemersorganisaties is in dit geval gebruik gemaakt van twee verschillende maatstaven. De mate van representativiteit van de primaire geleding (de veehouderij en de boerderijzuivelbereiding) wordt aan de hand van standaardbedrijfseenheden (sbe's)1, zijnde de voor deze geleding meest objectieve maatstaf, weergegeven. Bij de overige geledingen is gebruik gemaakt van het omzetcriterium. In bijlage B zijn de bevindingen aan de hand van bedoelde maatstaven nader in kaart gebracht.

Hieruit volgt dat de representativiteit van de organisaties die de instelling van het productschap steunen in de hiervoor opgesomde geledingen achtereenvolgens uitkomt op 73, 90, 98 en 90 procent. Hiermee wordt per geleding voldaan aan de representativiteitseis die het besluit aan ondernemerszijde stelt.

Volgens artikel 4 van het besluit wordt als voldoende representatieve vertegenwoordiging aan werknemerszijde aangemerkt een of meer werknemersorganisaties die op grond van de verordening als representatief zijn te beschouwen. FNV Bondgenoten, CNV BedrijvenBond en CNV Dienstenbond, de in het bestuur van het productschap benoemingsgerechtigde werknemersorganisaties, steunen de instelling van het productschap en zijn voor de werkingssfeer van het productschap representatieve werknemersorganisaties.

4. SER-advies

De Bestuurskamer heeft geconstateerd dat voldaan wordt aan de representativiteitseisen die het Besluit advisering representativiteit bedrijfslichamen stelt. In lijn met deze bevindingen adviseert de Bestuurskamer tot het opnieuw instellen van het productschap zuivel.

Alvorens dit advies vast te stellen zijn de in bijlage A opgenomen representatieve organisaties van ondernemers en van werknemers, conform het bepaalde in artikel 68, tweede lid, van de Wbo hierover gehoord. De inhoud van dit advies heeft hun instemming.

De Bestuurskamer adviseert in het instellingsbesluit een aantal wijzigingen ten opzichte van het onder 1 genoemde instellingsverordening door te voeren. De wijzigingen zijn ingegeven door de in 1999 gewijzigde Wbo en liggen in de sfeer van de bevoegdheden, die thans voor het grootste deel rechtstreeks aan de wet worden ontleend. Daarnaast adviseert de Bestuurskamer de terminologie te actualiseren en de werkingssfeer van het productschap uit te breiden met de geitenmelksector. Hierop wordt in de volgende paragraaf teruggekomen.

5. Werkingssfeer

De werkingssfeer van het productschap was beperkt tot melk van runderen. Thans wordt onder melk tevens verstaan melk van geiten. De geitenmelksector was in Nederland van oudsher zeer beperkt van omvang, maar maakt de laatste jaren een aanzienlijke groei door. De groei van deze sector vond onder meer plaats omdat de Europese quoteringsregeling alleen van toepassing is op melk van runderen. De geitenmelksector vertoont een grote gelijkenis met de rundermelksector. De primaire productie vindt voornamelijk plaats bij familiebedrijven, terwijl de verwerking van de melk deels op de boerderij en deels in melkverwerkende bedrijven plaatsvindt. Deze bedrijven verwerken in veel gevallen tevens melk van runderen. Ook de toenemende integratie op de markt van zuivelproducten van verschillende soorten melk en de toegenomen betrokkenheid van het productschap bij diergezondheidsaangelegenheden maken uitbreiding van de werkingssfeer tot de sector geitenmelk wenselijk.

Het productschap verricht in het kader van de in medebewind uitgevoerde EU-in- en uitvoerregelingen de werkzaamheden ten behoeve van geitenmelk.

Verzoek Nevedi om bestuurlijke participatie in het productschap

De ondernemersorganisatie Nederlandse Vereniging Diervoederindustrie (Nevedi), de brancheorganisatie van nagenoeg alle particuliere en coöperatieve industriële producenten van diervoeders voor landbouw- en huisdieren, heeft de Bestuurskamer verzocht om te worden aangewezen als benoemingsgerechtigde organisatie in het bestuur van het productschap.

Nevedi beargumenteert haar verzoek door erop te wijzen dat de productie van voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong, van een productieomgeving verschuift naar een vraaggestuurde markt, waarbij de regiefunctie steeds meer bij de marktpartijen verderop in de dierlijke productieketen komt te liggen. Deze partijen zijn grotendeels vertegenwoordigd in de productschappen voor de dierlijke sectoren. De diervoederproducenten zijn een wezenlijk onderdeel van deze marktgestuurde dierlijke productieketen en worden daarom in toenemende mate met eisen vanuit die marktpartijen geconfronteerd. Voorts wijst Nevedi op de toenemende aandacht voor het aspect van de voedselveiligheid. De diervoederproducenten zijn een wezenlijk onderdeel van de dierlijke productieketen en zijn daardoor mede verantwoordelijk voor voedselveiligheid.

Gelet hierop acht Nevedi het niet meer toereikend om, zoals thans het geval is, benoemingsgerechtigd te zijn in het bestuur van het Productschap Diervoeder en slechts op deelonderwerpen in de diverse organen, commissies en werkgroepen van de dierlijke productschappen betrokken te zijn.

Met betrekking tot het Productschap Zuivel kan worden opgemerkt dat dit van meet af aan is ingesteld voor ondernemingen die werkzaam zijn in de zuivelsector. Om het verzoek van Nevedi te kunnen inwilligen dient de werkingssfeer van het productschap dan te worden uitgebreid zodat deze zich mede gaat uitstrekken over ondernemingen die in de diervoederindustrie werkzaam zijn.

De Bestuurskamer heeft het Nevedi-verzoek bij brief van 13 juni 2002 aan de bij het productschap betrokken organisaties voorgelegd. Door een aantal bij het productschap betrokken organisaties is om diverse redenen afwijzend op het verzoek gereageerd (Nederlandse Zuivel Organisatie, Vereniging Gemeenschappelijk Zuivelsecretariaat, Centraal Bureau Levensmiddelenhandel, FNV Bondgenoten, CNV BedrijvenBond en CNV Dienstenbond). De andere bij het productschap betrokken organisatie (LTO-Nederland) is wel voorstander van het Nevedi-verzoek.

De Bestuurskamer heeft kennis genomen van de standpunten van organisaties en is zich bewust van het bestaan van gemeenschappelijke vraagstukken die voor alle betrokken sectoren van het bedrijfsleven van belang zijn. De vraag is of een verdergaande samenwerking gestalte dient te krijgen door een bestuurlijke participatie van Nevedi in het productschap. Door sommige partijen is immers ook gewezen op de mogelijkheid van een gemeenschappelijk lichaam ex artikel 109 van de Wbo ter intensivering van de samenwerking. Hoe dit ook zij, de Bestuurskamer stelt vast dat een belangrijk deel van de dragende organisaties geen voorstander is van bestuurlijke participatie zoals door Nevedi verzocht en dat het noodzakelijke draagvlak daarvoor dus ontbreekt c.q. in onvoldoende mate aanwezig is. De Bestuurskamer is dan ook van mening dat niet moet worden overgegaan tot een uitbreiding van de werkingssfeer van het productschap niet aan de orde is, en het verzoek van Nevedi niet kan worden gehonoreerd.

Gezien het voorgaande en de alternatieve mogelijkheden tot betrokkenheid is het kabinet van opvatting dat uitbreiding van de werkingssfeer met de diervoedersector niet noodzakelijk is.

6. Bevoegdheden

In artikel 93, tweede lid, van de Wbo is aangegeven dat het productschap bevoegd is tot de regeling of nadere regeling van een aantal onderwerpen of onderdelen daarvan. Het productschap is gerechtigd om een regeling te treffen met betrekking tot al de genoemde onderwerpen, met uitzondering van de onderdelen d (de lonen en andere arbeidsvoorwaarden) en f (arbeidsmarktvoorzieningen). De onderwerpen waartoe de bevoegdheden zich uitstrekken zijn:

a. registratie van ondernemingen en daarin werkzaam personeel, en – voorzover noodzakelijk voor de vervulling van de taak van het bedrijfslichaam – verstrekking van gegevens en inzage in boeken en bescheiden en bezichtiging van de onderneming;

b. de voortbrenging, de afzet, de verdeling en de aanwending van goederen, waaronder mede begrepen de opslag en de be- en verwerking van goederen, en het verlenen van diensten;

c. bevordering van een professionele bedrijfsvoering;

e. onderzoek op sociaal, economisch en technisch terrein;

g. fondsen en andere instellingen in het belang der bedrijfsgenoten.

Bevoegdheden als vermeld onder a

De bevoegdheden genoemd onder a zijn onmisbaar voor het functioneren van het productschap. Op grond hiervan zijn de Zuivelverordening 1958, Algemene bepalingen; de Zuivelverordening 1961, Registratie van bedrijfsgenoten en de Zuivelverordening 1986, Registratie boerderij-zuivelbereiders tot stand gekomen.

Bevoegdheden als vermeld onder b

Van de bevoegdheden onder b wordt onder meer gebruik gemaakt in de Zuivelverordening 2000, Uitbetaling van boerderijmelk naar kwaliteit, samenstelling en gewicht en de daarop gebaseerde uitvoeringsverordeningen. Doelstelling van deze regeling is enerzijds het zorgdragen voor een juiste vaststelling van de samenstelling (vet- en eiwitgehalte) en de hoeveelheid geleverde boerderijmelk met het oog op de uitbetaling en anderzijds het zorg dragen voor een optimale kwaliteit van door melkveehouders geleverde boerderijmelk.

Bevoegdheid als vermeld onder c

De bevoegdheid onder c, evenals die onder b, is nodig voor het treffen van regelingen of nadere regelingen op het gebied van het borgen van een professionele bedrijfsvoering in de melkveehouderij. Hiertoe is de Zuivelverordening 2001, Integrale borging kwaliteit boerderijmelk tot stand gebracht.

Daarnaast is deze bevoegdheid van belang voor het stimuleren van een milieuvriendelijke bedrijfsvoering in de melkveehouderij, zoals de bevordering van het juiste gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zoals de Zuivelverordening 2001, Gebruik verdeelapparatuur van gewasbeschermingsmiddelen en Zuivelverordening 1998, Reiniging verpakkingen gewasbeschermingsmiddelen.

Bevoegdheden als vermeld onder e

De bevoegdheden onder e dient om zo nodig regelingen te treffen met betrekking tot het (doen) uitvoeren van onderzoek van economische en sociale aard in het belang van bedrijfstak als geheel. Het productschap heeft hiervoor de Commissie Sociaal-Economische Aangelegenheden in het leven geroepen die tot opdracht heeft informatie over algemene en zuivelsector specifieke arbeidsaangelegenheden te verspreiden en door aanvullend onderzoek te verdiepen.

Bevoegdheden als vermeld onder g

Voor de verschillende fondsen van het productschap zijn de bevoegdheden onder g van belang. Het productschap kent fondsen voor de financiering van de promotie van diverse zuivelproducten. Het fonds gezondheidszorg voor runderen is ingesteld voor de financiering van programma's op het gebied van de monitoring en onderzoek van dierziekten; het fonds melkveehouderij voor de financiering van onderzoeksprojecten op het gebied van de melkveehouderijpraktijk en het fonds dierziektebestrijding runderen PZ-PVV1voor de financiering van de kosten van de wettelijk verplichte bestrijding van dierziekten.

Subsidiebeleid

De verordeningen vormen tevens een wettelijke basis voor subsidieverlening. De in de afgelopen jaren verstrekte subsidies hebben betrekking gehad op: de apparaatskosten en de kosten van algemene promotiecampagnes voor zuivelproducten van het Nederlands Zuivelbureau, de informatievoorziening over de voedings- en gezondheidsaspecten van zuivel door de Stichting Zuivel, Voeding en Gezondheid en het collectieve wetenschappelijke en technologische onderzoek van NIZO Food Research. Ook voor programma's op het gebied van de bestrijding van dierziekten en onderzoek op dit gebied, alsmede voor onderzoeksprojecten op het gebied van de melkveehouderijpraktijk zijn subsidies verleend.

7. Rechtspositie medewerkers bedrijfschap

De herinstelling van het productschap heeft, zoals kan worden afgeleid uit artikel 8 van het ontwerpinstellingsbesluit, geen gevolgen voor de betrokken medewerkers in arbeidsrechtelijke en rechtspositionele zin. Het productschap heeft momenteel 130 werknemers in dienst.

Artikelen

Artikel 2, derde lid

De doorvoer- en driehoekshandel zijn van de werkingssfeer van dit besluit uitgezonderd. Zuivelproducten blijven bij deze handelsvormen buiten de douaneformaliteiten, zij worden niet in Nederland ingeklaard.

Artikel 4

Dit artikel is gebaseerd op artikel 73, tweede lid, van de Wbo, dat behelst dat het instellingsbesluit het aantal te benoemen bestuursleden bepaalt. Tevens is de indeling naar geledingen weergegeven.

Artikel 6

Dit artikel bevat bepalingen over derdenbinding. Van deze bevoegdheid wordt onder meer gebruik gemaakt in de Zuivelverordening 2000, Gebruik verdeelapparatuur gewasbeschermingsmiddelen. Deze verordening richt zich op melkveehouders. Door deze bepaling is de verordening ook van toepassing op bijvoorbeeld loonwerkers die voor melkveehouders werkzaamheden uitvoeren.

Artikel 7

Het productschap kan aan de ondernemingen die onder de werkingssfeer vallen heffingen opleggen. De grondslag voor de heffingen wordt nader uitgewerkt in de jaarlijks vast te stellen heffingsverordeningen. Thans kennen de heffingen van het productschap als grondslag de hoeveelheid geproduceerde of verwerkte melk of, in het geval van specifieke productheffingen, de hoeveelheid geproduceerd product.

Artikel 8

Op grond van artikel 8 gaan het personeel, de rechten en plichten, waaronder die ten opzichte van het personeel, de vermogensbestanddelen, de archiefbescheiden en de afhandeling van procedures over naar het opnieuw ingestelde Productschap Zuivel. Ook de door het «oude» Produktschap Zuivel vastgestelde verordeningen en andere besluiten blijven van kracht. Bij de inwerkingtreding van dit besluit verliest de verordening van de raad waarbij het oude productschap werd ingesteld haar rechtskracht. (Artikel XIV, tweede lid, van de wet van 3 april 1999, Stb. 253)

Artikel 9

De zittingsperiode van het eerste bestuur eindigt op 1 januari 2004. Ook met betrekking tot de bestuursleden van diverse andere opnieuw in te stellen bedrijfslichamen van wie de zittingsperiode aanvangt op de datum van inwerkingtreding van het desbetreffende instellingsbesluit, is of zal worden bepaald dat deze zittingsperiode eindigt op 1 januari 2004. Artikel 76, eerste lid van de wet biedt de mogelijkheid om van de hoofdregel dat bestuursleden om de twee jaar aftreden, af te wijken. Door middel van deze afwijking wordt een zekere mate van synchronisatie van de zittingsduur van de bestuursleden van alle schappen bereikt. Voor leden van de daaropvolgende besturen geldt weer de regel dat zij om de twee jaar aftreden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

Bijlage A behorende bij de nota van toelichting op het Besluit tot instelling van een bedrijfschap voor ondernemingen op het gebied van de melkwinning en de be- en verwerking van en de handel in melk en daaruit verkregen producten (Instellingsbesluit Productschap Zuivel)

ORGANISATIES VAN ONDERNEMERS

– Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland

– Nederlandse Zuivel Organisatie

– Vereniging Gemeenschappelijk Zuivelsecretariaat

– Vereniging Centraal Bureau Levensmiddelenhandel

ORGANISATIES VAN WERKNEMERS

– FNV Bondgenoten

– CNV BedrijvenBond

– CNV Dienstenbond

Bijlage B behorende bij de nota van toelichting op het Besluit tot instelling van een bedrijfschap voor ondernemingen op het gebied van de melkwinning en de be- en verwerking van en de handel in melk en daaruit verkregen producten (Instellingsbesluit Productschap Zuivel)

Berekening representativiteit

Op grond van artikel 3 van het SER-Besluit advisering representativiteit bedrijfslichamen is van voldoende representatieve vertegenwoordiging aan ondernemerszijde sprake indien:

a. door een of meer ondernemersorganisaties ten minste 55% wordt vertegenwoordigd van alle ondernemers binnen de werkingssfeer van het bedrijfslichaam, berekend aan de hand van één van de maatstaven zoals genoemd in artikel 9 van de SER-Verordening representativiteit organisaties (hierna: de verordening), zijnde:

– het aantal ondernemers dat lid is van de organisatie(s);

– de omzet van ondernemingen van de leden;

– het totale aantal werkzame personen in de lidondernemingen;

– het aantal zelfstandige ondernemingen of vestigingspunten van de leden;

– de betaalde lonen;

– de door de leden verwerkte hoeveelheid grondstof, of

b. door een of meer ondernemersorganisaties ten minste 50% wordt vertegenwoordigd van alle ondernemers binnen de werkingssfeer van het bedrijfslichaam, berekend aan de hand van twee van de maatstaven zoals genoemd onder a.

Blijkens de toelichting op artikel 9 van de verordening kan voor de bepaling van de sociaal-economische grootte, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zo nodig ook een andere maatstaf worden gehanteerd.

Het onderhavige productschap kent ten behoeve van de hernieuwde instelling de volgende indeling naar geleding:

– de veehouderij en de boerderijzuivelbereiding;

– de melk-, melkproducten- en zuivelproductenindustrie;

– de groothandel in melk en zuivelproducten; en

– de detailhandel in melk en melk- en zuivelproducten.

Voor de beoordeling van de representativiteit van de ondernemersorganisaties is in dit geval gebruik gemaakt van twee verschillende maatstaven. De mate van representativiteit van de primaire geleding (de veehouderij en de boerderijzuivelbereiding) wordt aan de hand van standaardbedrijfseenheden (sbe's)1, zijnde de voor deze geleding meest objectieve maatstaf, weergegeven. Bij de overige geledingen is gebruik gemaakt van het omzetcriterium.

Toepassing van dit criterium levert het volgende beeld op:

Representativiteit Productschap Zuivel

geledingtotaal in sbeaangesloten organisaties in sbeorganisatiegraad in %
veehouderij en de boerderijzuivelbereiding7 667 0835 583 60073
geledingtotale omzet in €omzet aangesloten organisaties in €organisatiegraad in %
melk-, melkproducten- en zuivelindustrie8 miljard7,2 miljard90
groothandel in melk- en zuivelproducten5,6 miljard5,5 miljard98
detailhandel in melk en melk- en zuivelproducten3,1 miljard2,8 miljard90

N.B. Informatie afkomstig van het productschap en van de dragende organisaties.

Informatie over het jaar 2000, gegevens betreffende de geleding veehouderij en de boerderijzuivelbereiding over het jaar 2001.

Hieruit volgt dat de representativiteit van de organisaties die de instelling van het productschap steunen in de hiervoor opgesomde geledingen achtereenvolgens uitkomt op 73, 90, 98 en 90 procent. Hiermee wordt per geleding voldaan aan de representativiteitseis die het besluit aan ondernemerszijde stelt.


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

XNoot
1

TK 1992–1993, 21 427, nr. 45.

XNoot
2

TK 1996–1997, 25 091, nr. 1.

XNoot
3

TK 1996–1997, 25 091, nr. 2.

XNoot
4

SER-rapport «Hergroepering binnen het PBO-stelsel, Standpunt over de hergroepering van de product- en bedrijfschappen» (Publicatie 97/11).

XNoot
1

De sbe is sinds 1968 een veelgebruikte maatstaf voor het op één noemer brengen van de economische betekenis van de verschillende land- en tuinbouwproductieactiviteiten. Het is een eenheid gestandaardiseerde netto toegevoegde waarde, berekend in een bepaalde periode per hectare gewas of per dier. De berekeningen zijn grotendeels gebaseerd op de gegevens uit het Bedrijven-Informatienet van het Landbouw-Economisch Instituut (LEI-DLO).

XNoot
1

PZ-PVV is de afkorting van resp. het Productschap Zuivel en het Productschap Vee en Vlees.

XNoot
1

De sbe is sinds 1968 een veelgebruikte maatstaf voor het op één noemer brengen van de economische betekenis van de verschillende land- en tuinbouwproductieactiviteiten. Het is een eenheid gestandaardiseerde netto toegevoegde waarde, berekend in een bepaalde periode per hectare gewas of per dier. De berekeningen zijn grotendeels gebaseerd op de gegevens uit het Bedrijven-Informatienet van het Landbouw-Economisch Instituut (LEI-DLO).

Naar boven