Besluit van 3 juni 2003, houdende de instelling van een bedrijfschap voor ondernemingen op het gebied van de bosbouw, het bosbeheer en de houtteelt (Instellingsbesluit Bosschap)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 december 2002, Directie Arbeidsverhoudingen, nr. AV/CAM/2002/95395, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en Onze Minister van Economische Zaken;

Gelet op artikel 67, 70, 70A, 73, tweede lid, 76 eerste lid, 102 tweede lid en 126 derde lid van de Wet op de Bedrijfsorganisatie;

De Raad van State gehoord (advies van 17 februari 2003 nr. W12.02.0573/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 26 mei 2003, Directie Arbeidsverhoudingen, nr. AV/CAM/2003/15109, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en Onze Minister van Economische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet op de bedrijfsorganisatie;

b. het Bosschap: het Bedrijfschap voor de bosbouw, het bosbeheer en de houtteelt;

c. bosbouwambachtonderneming: een onderneming die tegen betaling werkzaamheden verricht in bossen of andere houtopstanden, welke werkzaamheden bedrijfsmatig plegen te worden verricht in ondernemingen waarin de bosbouw of de houtteelt wordt uitgeoefend.

Artikel 2

  • 1. In dit besluit wordt onder uitoefening van de bosbouw, het bosbeheer of de houtteelt mede verstaan het geschikt maken of beter geschikt maken van de bodem voor de uitoefening van de bosbouw, het bosbeheer of de houtteelt.

  • 2. In dit besluit wordt onder houtteelt niet de griendcultuur verstaan.

§ 2. Het bedrijfschap

Artikel 3

  • 1. Er is een Bosschap.

  • 2. Het Bosschap is ingesteld voor:

    a. ondernemingen, waarin de bosbouw, het bosbeheer of de houtteelt wordt uitgeoefend;

    b. bosbouwambachtondernemingen.

  • 3. Het Bosschap is gevestigd te Zeist.

Artikel 4

Het bestuur van het Bosschap bestaat uit tien leden, waarvan vijf leden door organisaties van ondernemers en vijf leden door organisaties van werknemers worden benoemd.

§ 3. Bevoegdheden

Artikel 5

Het Bosschap is bevoegd tot de regeling of nadere regeling van de in artikel 93, tweede lid, van de wet vermelde onderwerpen of onderdelen daarvan, met uitzondering van:

d. de lonen en andere arbeidsvoorwaarden;

f. arbeidsmarktvoorzieningen;

g. fondsen en andere instellingen in het belang der bedrijfsgenoten.

Artikel 6

  • 1. Bij een op grond van artikel 93, tweede lid van de wet vastgestelde verordening kan worden bepaald dat deze mede andere dan de in artikel 102, eerste lid, van de wet bedoelde natuurlijke en rechtspersonen bindt, voorzover deze handelingen verrichten die bedrijfsmatig in de ondernemingen waarvoor het Bosschap is ingesteld, plegen te worden verricht.

  • 2. Een bepaling als bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor ondernemingen waarvoor een bedrijfslichaam is ingesteld, indien dat bedrijfslichaam ten aanzien van het onderwerp of de onderwerpen waarop de in het eerste lid bedoelde verordening betrekking heeft, eveneens bindende regelen heeft gesteld.

Artikel 7

  • 1. Onverminderd het in het tweede en derde lid bepaalde, worden door het Bosschap krachtens artikel 126, eerste lid, van de wet op te leggen heffingen vastgesteld naar een van de volgende grondslagen:

    a. de bij ondernemingen waarvoor het Bosschap is ingesteld in gebruik zijnde oppervlakte bosgrond;

    b. de in ondernemingen waarvoor het Bosschap is ingesteld bereikte omzet of categorie van omzet.

  • 2. Heffingen kunnen, met uitzondering van die als bedoeld in artikel 126, vierde lid, van de wet, behoudens een krachtens het eerste lid vastgestelde deel, voor het andere deel in afwijking van dat lid worden opgelegd tot een bedrag dat voor alle ondernemingen waarvoor het Bosschap is ingesteld gelijk is.

  • 3. Heffingen, waarvan de opbrengst een bijzondere bestemming heeft, kunnen worden opgelegd naar een grondslag welke het bestuur van het Bosschap in verband met die bestemming passend acht.

§ 4. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 8

  • 1. Het bij verordening van de Sociaal-Economische Raad van 20 september 1996 ingestelde Bosschap wordt opgeheven.

  • 2. Verordeningen en andere besluiten die zijn vastgesteld door het bij verordening van de Sociaal-Economische Raad van 20 september 1996 ingestelde Bosschap blijven van kracht tot de datum waarop de door het op grond van dit besluit ingestelde Bosschap vastgestelde verordeningen en andere besluiten terzake in werking zullen treden.

  • 3. Het personeel, de rechten, de verplichtingen, de vermogensbestanddelen en de archiefbescheiden van het bij verordening van de Sociaal-Economische Raad van 20 september 1996 ingestelde Bosschap, gaan over naar het op grond van dit besluit ingestelde Bosschap.

  • 4. Wettelijke procedures en rechtsgedingen, ingesteld door of tegen het bij verordening van de Sociaal-Economische Raad van 20 september 1996 ingestelde Bosschap worden geacht te zijn ingesteld door of tegen het op grond van dit besluit ingestelde Bosschap.

Artikel 9

De bestuursleden en hun plaatsvervangers van wie de zittingsperiode ingaat op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, treden af op 1 juli 2004.

Artikel 10

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 11

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Bosschap.

Lasten en bevelen dat dit besluit in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

's-Gravenhage, 3 juni 2003

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

C. P. Veerman

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst

Uitgegeven de vierentwintigste juni 2003

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Ingevolge artikel 67 van de Wet op de bedrijfsorganisatie zoals gewijzigd bij wet van 3 april 1999 (Stb. 1999, 253) moet de instelling van een bedrijfslichaam bij algemene maatregel van bestuur plaatsvinden. Op basis van artikel XIV, tweede lid van de wet van 3 april 1999 moet vervanging van de op 1 juli 1999 bestaande instellingsverordeningen door instellings-amvb`s vóór 1 juli 2003 plaatsvinden. Met het onderhavige besluit wordt het Bosschap, ingesteld bij verordening van de SER van 20 september 1996, opnieuw ingesteld.

2. Hergroepering bedrijfslichamen: zelfstandig bestaansrecht voor het Bosschap

In het kabinetsstandpunt en het nader kabinetsstandpunt werd aangegeven dat het kabinet uit een oogpunt van doelmatigheid van het openbaar bestuur door middel van hergroepering tot een aanzienlijke reductie van het aantal bedrijfslichamen wenste te komen. Het kabinet besloot dat de schappen in eerste instantie zelf verantwoordelijk zouden zijn voor de hergroepering. De raad is gevraagd een en ander te coördineren.

De Bestuurskamer heeft op basis van een rapport van de door haar ingestelde adviesgroep haar standpunt bepaald en dit op 26 november 1997 uitgebracht aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid1.

In het standpunt heeft de Bestuurskamer met betrekking tot het onderhavige bedrijfschap de conclusie getrokken dat dit als zelfstandig bedrijfslichaam in het gemoderniseerde PBO-stelsel kan blijven functioneren. Ook is er geen verwant bedrijfslichaam waarmee het Bosschap zou kunnen worden samengevoegd. Het maatschappelijk belang van de taken die het Bosschap vervult rechtvaardigen een publiekrechtelijke status. Bovendien is er geen goed privaat alternatief beschikbaar.

Het kabinet heeft met zijn brief van 24 februari 1998 aan de Bestuurskamer ingestemd met het zelfstandig voortbestaan van het Bosschap.

3. Representativiteit

De Bestuurskamer hanteert bij de advisering over de instelling van bedrijfslichamen het SER-Besluit advisering representativiteit bedrijfslichamen.

Artikel 2 van dat besluit bepaalt dat de Bestuurskamer niet tot instelling van een bedrijfslichaam adviseert dan nadat haar is gebleken dat een voldoende representatieve organisatorische vertegenwoordiging van ondernemers en van werknemers daarmee instemt.

In het bestuur van het Bosschap participeren aan ondernemerszijde enerzijds de boseigenaren die zich hebben verenigd in de Nederlandse Vereniging van Boseigenaren (NVBE). Daarnaast maken de aannemers van boswerk (landbouwambachten), verenigd in de Algemene Vereniging Inlands Hout (AVIH), deel uit van het bestuur.

Voor de beoordeling van de representativiteit van deboseigenaren is uitgegaan van het aantal hectares en bij deaannemers van boswerk van het aantal werkzame personen. De representativiteit van de NVBE en de AVIH – de ondernemersorganisaties die de instelling van het bedrijfschap steunen – komt uit op 82% respectievelijk 56%. Daarmee is voldaan aan de representativiteitseis die het besluit aan ondernemerszijde stelt. In bijlage B is een en ander nader uitgewerkt.

Volgens artikel 4 van eerder genoemd besluit wordt als voldoende representatieve vertegenwoordiging aan werknemerszijde aangemerkt een of meer werknemersorganisaties die ingevolge de verordening als representatief zijn te beschouwen.

FNV Bondgenoten en de CNV BedrijvenBond, de in het bestuur van het bedrijfschap benoemingsgerechtigde werknemersorganisaties, zijn beide voor de werkingssfeer van het Bosschap representatieve werknemersorganisaties.

4. SER-advies

De Bestuurskamer heeft geconstateerd dat voldaan wordt aan de representativiteitseisen die het Besluit advisering representativiteit bedrijfslichamen stelt. In lijn met deze bevindingen adviseert de Bestuurskamer tot het opnieuw instellen van het Bosschap.

Alvorens dit advies vast te stellen zijn de in bijlage A opgenomen representatieve organisaties van ondernemers en van werknemers, conform het bepaalde in artikel 68, tweede lid, van de Wbo hierover gehoord. De inhoud van dit advies heeft hun instemming.

De Bestuurskamer adviseert in het instellingsbesluit een aantal wijzigingen ten opzichte van het onder 1 genoemde instellingsverordening door te voeren. Wijzigingen zijn ingegeven door de in 1999 gewijzigde Wbo en liggen in de sfeer van de bevoegdheden, die thans voor het grootste deel rechtstreeks aan de wet worden ontleend. Daarnaast kent het Bosschap, zoals uit het besluit blijkt, niet langer commissies zoals bedoeld in artikel 88a van de Wbo. In de instellingsverordening waren dergelijke commissies voor sociale zaken en voor bosbouwambachten ingesteld, maar een dergelijke status wordt voor deze commissies niet langer noodzakelijk geacht aangezien daarin uitsluitend de organisaties participeren die ook deel uitmaken van het bestuur van het Bosschap. Het Bosschap is met het oog op de toekomst van mening dat met de instelling van commissies als bedoeld in artikel 88 kan worden volstaan.

5. Werkingssfeer

Het Bosschap werd voorheen omschreven als het «Bedrijfschap voor de bosbouw en de houtteelt». In het kader van de onderhavige omzetting is gebruik gemaakt van de mogelijkheid om hieraan het bosbeheer toe te voegen. Deze toevoeging, die recht doet aan een juiste omschrijving van het moderne terreinbeheersbedrijf en aan het feitelijke werkterrein van het Bosschap, heeft de facto geen wijziging in de werkingssfeer tot gevolg.

De houtproductie vindt niet alleen plaats in de vorm van exploitatie van bossen. Al in het oorspronkelijke instellingsbesluit dat dateert uit 1954 werd naast de bosbouw afzonderlijk melding gemaakt van de houtteelt. Het begrip «houtteelt» werd in die tijd in verband gebracht met de houtproductie als gevolg van het planten en onderhouden van rijbeplantingen e.d. Tegenwoordig wordt houtteelt vooral geassocieerd met snelgroeiend (en veelal tijdelijk) bos op landbouwgronden. Verder wordt onder houtteelt de exploitatie van hakhout begrepen.

Van oudsher is de griendcultuur van de werkingssfeer van het schap uitgesloten, aangezien de ondernemingen waarin zij wordt uitgeoefend eerder verwant zijn met landbouwondernemingen. Onder griendcultuur wordt verstaande de meesttijds in de nabijheid van grote rivieren of andere waterpartijen gelegen cultuurvegetatie van houterige gewassen, meestal wilgen of populieren, ook wel rijshout genaamd.

Van de uitoefening van een onderneming in de zin van dit instellingsbesluit, en derhalve van de verplichting tot inschrijving bij het Bosschap, is pas sprake als de bedrijfsuitoefening een bepaalde omvang heeft. Momenteel wordt een bosaannemer geregistreerd op het moment dat deze tenminste € 11 345 aan omzet realiseert. De ondergrens voor de boseigenaar is om praktische redenen gelegd bij 5 ha bos. Deze norm sluit aan bij uitvoeringsregelingen uit hoofde van de Boswet.

6. Bevoegdheden

In artikel 93, tweede lid, van de Wbo is aangegeven dat het Bosschap bevoegd is tot de regeling of nadere regeling van een aantal onderwerpen of onderdelen daarvan. Het bedrijfschap is gerechtigd om een regeling te treffen met betrekking tot de genoemde onderwerpen, met zoals in artikel 5 aangegeven uitzondering van de onderdelen d, van het tweede lid (de lonen en andere arbeidsvoorwaarden), f (arbeidsmarktvoorzieningen) en g (fondsen en andere instellingen in het belang der bedrijfsgenoten). De onderwerpen waartoe de bevoegdheden zich wel uitstrekken zijn:

a. registratie van ondernemingen en daarin werkzaam personeel, en -voorzover noodzakelijk voor de vervulling van de taak van het bedrijfslichaam – verstrekking van gegevens en inzage in boeken en bescheiden en bezichtiging van de onderneming;

b. de voortbrenging, de afzet, de verdeling en de aanwending van goederen, waaronder mede begrepen de opslag en de be- en verwerking van goederen, en het verlenen van diensten;

c. bevordering van een professionele bedrijfsvoering;

d. onderzoek op sociaal, economisch en technisch terrein.

Deze bevoegdheden komen in belangrijke mate overeen met de bevoegdheden van het bij verordening van de Sociaal-Economische Raad van 20 september 1996 ingestelde Bosschap. Ingevolge de gewijzigde wet zijn de bevoegdheden onder f en g van de Instellingsverordening Bosschap niet meer daaronder begrepen. Gezien het feit dat de arbeidsvoorwaarden in de onder het Bosschap vallende ondernemingen bij CAO zijn geregeld is er aan een bevoegdheid terzake geen behoefte meer.

Een bevoegdheid met betrekking tot fondsen en andere instellingen in het belang der bedrijfsgenoten behoorde voorheen niet tot de bevoegdheden van het Bosschap. Ook thans bestaat bij het Bosschap geen behoefte aan een dergelijke bevoegdheid.

Op de onder a, b en c genoemde terreinen blijft de bevoegdheid tot het stellen van verordeningen door het Bosschap noodzakelijk. Op die terreinen heeft het Bosschap ook thans reeds een aantal verordeningen1die op grond van artikel 8 van dit besluit hun geldigheid behouden.

Subsidiebeleid

De verordeningen vormen tevens een wettelijke basis voor subsidieverlening. Naast de vergroting van het maatschappelijk draagvlak voor bos en bosbouw in Nederland is het doel van deze subsidies er onder meer op gericht om een bijdrage te leveren aan de professionalisering van de bedrijfsvoering in de bosbouwsector en aan onderzoek in zowel het gemeenschappelijk belang van de onder de werkingssfeer van het Bosschap vallende individuele ondernemingen en de daarin werkende personen als in het algemeen belang.

7. Rechtspositie medewerkers bedrijfschap

Het opnieuw instellen van het Bosschap heeft, zoals kan worden afgeleid uit artikel 8 van het ontwerpinstellingsbesluit, geen gevolgen voor de betrokken medewerkers in arbeidsrechtelijke en rechtspositionele zin. Het bedrijfschap heeft 6 werknemers in dienst.

Artikelen

Artikel 4

Het bestuur is paritair samengesteld en bestaat, evenals voorheen, uit tien leden.

Artikel 6

Derdenbinding kan voor het Bosschap van wezenlijke betekenis zijn bij toepassing van één of meerdere verordeningen betreffende schadelijke bosinsecten (bij voorbeeld dennenscheerder, letterzetter, larixbastkever en nonvlinder). Een bepaling terzake is momenteel dan ook in de desbetreffende verordeningen opgenomen.

Artikel 7

Het Bosschap kan aan de ondernemingen die onder de werkingssfeer vallen een heffing opleggen. Deze heffing is gerelateerd aan de omvang van het bedrijf. Het bestuur kan zich daarbij baseren op de grondslagen «areaal» (boseigenaren) en «omzet» (bosaannemers).

Het is mogelijk dat een deel van de op te leggen heffing bestaat uit een (basis)bedrag, dat voor alle ondernemingen gelijk is.

Ter financiering van specifieke doeleinden kan een zogenaamde bestemmingsheffing worden vastgesteld op basis van een nader te bepalen grondslag.

Artikel 8

Op grond van artikel 8 gaan het personeel, de rechten en plichten, waaronder die ten opzichte van het personeel, de vermogensbestanddelen, de archiefbescheiden en de afhandeling van procedures over naar het opnieuw ingestelde Bosschap. Ook de door het «oude» Bosschap vastgestelde verordeningen en andere besluiten blijven van kracht. Bij de inwerkingtreding van dit besluit verliest de verordening van de raad waarbij het oude Bosschap werd ingesteld haar rechtskracht (Artikel XIV, tweede lid van de wet van 3 april 1999, Stb. 253)

Artikel 9

De zittingsperiode van het eerste bestuur eindigt op 1 juli 2004. Ook met betrekking tot de bestuursleden van diverse andere opnieuw in te stellen bedrijfslichamen van wie de zittingsperiode aanvangt op de datum van inwerkingtreding van het desbetreffende instellingsbesluit, is of zal worden bepaald dat deze zittingsperiode eindigt op 1 juli 2004. Artikel 76, eerste lid van de wet biedt de mogelijkheid om van de hoofdregel dat bestuursleden om de twee jaar aftreden, af te wijken. Door middel van deze afwijking wordt een zekere mate van synchronisatie van de zittingsduur van de bestuursleden van de opnieuw ingestelde bedrijfslichamen bereikt. Voor leden van de daaropvolgende besturen geldt weer de regel dat zij om de twee jaar aftreden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

Bijlage A behorende bij de Nota van toelichting op het Besluit van 3 juni 2003, houdende de instelling van een bedrijfschap voor ondernemingen op het gebied van de bosbouw, het bosbeheer en de houtteelt (Instellingsbesluit Bosschap)

ORGANISATIES VAN ONDERNEMERS

• Nederlandse Vereniging van Boseigenaren

• Algemene Vereniging Inlands Hout

ORGANISATIES VAN WERKNEMERS

• FNV Bondgenoten

• CNV Bedrijvenbond

Bijlage B behorende bij de Nota van toelichting op het Besluit van 3 juni 2003, houdende de instelling van een bedrijfschap voor ondernemingen op het gebied van de bosbouw, het bosbeheer en de houtteelt (Instellingsbesluit Bosschap)

Berekening representativiteit

Op grond van artikel 3 van het SER-Besluit advisering representativiteit bedrijfslichamen is van voldoende representatieve vertegenwoordiging aan ondernemerszijde sprake indien:

a. door een of meer ondernemersorganisaties tenminste 55% wordt vertegenwoordigd van alle ondernemers binnen de werkingssfeer van het bedrijfslichaam, berekend aan de hand van één van de maatstaven zoals genoemd in artikel 9 van de SER-Verordening representativiteit organisaties (hierna: de verordening), zijnde:

– het aantal ondernemers dat lid is van de organisatie(s);

– de omzet van ondernemingen van de leden;

– het totale aantal werkzame personen in de lidondernemingen;

– het aantal zelfstandige ondernemingen of vestigingspunten van de leden;

– de betaalde lonen;

– de door de leden verwerkte hoeveelheid grondstof, of

b. door een of meer ondernemersorganisaties tenminste 50% wordt vertegenwoordigd van alle ondernemers binnen de werkingssfeer van het bedrijfslichaam, berekend aan de hand van twee van de maatstaven zoals genoemd onder a.

Zoals blijkt uit de toelichting op artikel 9 van de verordening kan voor de bepaling van de sociaal-economische grootte, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zo nodig ook een andere maatstaf worden gehanteerd.

Voor de beoordeling van de representativiteit van de boseigenaren is uitgegaan van de meest objectieve maatstaf, zijnde het aantal hectares bos van georganiseerde boseigenaren, afgezet tegen het totale bosareaal waarover de werkingssfeer van het Bosschap zich uitstrekt.

Toepassing van dit criterium levert het volgende beeld op:

Maatstaf: aantal georganiseerde hectares bos in 20011aantal ha
Aandeel bosareaal Nederlandse Vereniging van Boseigenaren222 030
Totaal bosareaal in de bedrijfstak270 308
Representativiteit in hele procenten82%

1 bron: registratie Bosschap en NVBE

Ter staving van de representativiteit van de aannemers van boswerk wordt uitgegaan van het aantal werkzame personen in de lidondernemingen, afgezet tegen het totale aantal werkzame personen in de onder de werkingssfeer vallende bosaannemingsbedrijven.

Toepassing van dit criterium leidt tot het volgende overzicht:

Maatstaf: werkgelegenheid in 20011aantal personen
Aantal werknemers vertegenwoordigd door de Algemene Vereniging Inlands Hout525
Totaal aantal werknemers in dienst van aannemers van boswerk940
Representativiteit in hele procenten56%

1 bron: registratie Bosschap, AVIH en GUO

Uit de tabellen komt naar voren dat de representativiteit van de NVBE en de AVIH – de ondernemersorganisaties die de instelling van het bedrijfschap steunen – uitkomt op 82% respectievelijk 56%. Daarmee is voldaan aan de representativiteitseis die het besluit aan ondernemerszijde stelt.


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 8 juli 2003, nr. 128.

XNoot
1

SER-rapport «Hergroepering binnen het PBO-stelsel, Standpunt over de hergroepering van de product- en bedrijfschappen» (Publicatie 97/11).

XNoot
1

de «Registratieverordening Bosschap 1998», de «Verordening Bosschap Bestrijding Dennenscheerder 1996»; de «Verordening Bosschap ter bestrijding insectenplagen in Picea en Larix 1996» Verordening Bosschap inzake Heffing Dienst Subsidies en Bijdragen 2001.

Naar boven