Besluit van 12 juni 2003 tot wijziging van het Besluit opleiding en stage kandidaat-gerechtsdeurwaarder in verband met de integratie van de opleiding en stage in het reguliere onderwijs

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 27 maart 2003, Directie Wetgeving nr. 5217995/03/6;

Gelet op de artikelen 25, tweede lid en vierde lid, en 27, tweede lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet;

De Raad van State gehoord (advies van 8 mei 2003, nr. W03.03.0124/1);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 4 juni 2003, Directie Wetgeving nr. 5228015/03/5;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I

Artikel 29 van het Besluit opleiding en stage kandidaat-gerechtsdeurwaarder1 komt te luiden:

Artikel 29

Indien de opleiding een opleiding is als bedoeld in artikel 1.1, onder m, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, zijn de artikelen 3, 10, en 25, vierde lid, niet van toepassing en wordt in artikel 14, tweede, onderscheidenlijk derde lid, voor «een gewaarmerkt diploma» gelezen «een gewaarmerkte verklaring», onderscheidenlijk voor «het diploma»: de verklaring.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 12 juni 2003

Beatrix

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de vierentwintigste juni 2003

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Met de inwerkingtreding van de Gerechtsdeurwaarderswet op 15 juli 2001 is tevens in werking getreden het besluit van 4 juli 2001, houdende nadere regels inzake de opleiding tot kandidaat-gerechtsdeurwaarder en de stage van de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder (Besluit opleiding en stage kandidaat-gerechtsdeurwaarder) dat een regeling bevat voor de particuliere opleiding tot kandidaat-gerechtsdeurwaarder. Die regeling was bedoeld als tussenfase op weg naar de integratie in het reguliere onderwijs van de opleiding tot kandidaat-gerechtsdeurwaarder. Hoewel die integratie nog niet volledig is gerealiseerd, is het reeds thans wenselijk gebleken het Besluit opleiding en stage kandidaat-gerechtsdeurwaarder zodanig te wijzigen dat de opleiding tot kandidaat-gerechtsdeurwaarder en de daaropvolgende stage als afstudeervariant binnen de vierjarige deeltijd bachelor-opleiding sociaal-juridische dienstverlening (SJD) binnen het kader van de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (WHW) door een hogeschool kan worden aangeboden. Het onderhavige besluit strekt daartoe. De wijzigingen betreffen met name de rol van de commissie opleiding (paragraaf 2 van het besluit). De wijzigingen zijn ondergebracht in artikel 29 van het besluit, dat voorheen de intrekking van de voormalige regeling opleiding kandidaat-gerechtsdeurwaarders bevatte en derhalve is uitgewerkt.

De rechtsbescherming van de student en de stagiair is in artikel 3, eerste lid, van het besluit opgedragen aan de commissie opleiding. In het hoger onderwijs binnen het kader van de WHW heeft elke instelling voor hoger onderwijs echter een college van beroep voor de examens (artikel 7.60, eerste lid, WHW), waarbij beroep kan worden ingesteld tegen de in artikel 7.61, eerste lid, WHW opgenomen beslissingen, waaronder beslissingen inzake vaststelling van het aantal behaalde studiepunten, het met goed gevolg hebben afgelegd van het afsluitend examen, de omvang van de vrijstelling, beslissingen over de toelating tot examens, beslissingen op grond van een aanvullend toelatingsonderzoek, beslissingen van examencommissies en examinatoren en beslissingen over de vrijstelling van vooropleidingseisen. Daarnaast is er een college van beroep voor het hoger onderwijs (artikel 7.64, eerste lid, WHW) dat, voorzover geen beroep openstaat op een college van beroep voor de examens of voor het bijzonder onderwijs, oordeelt over het beroep tegen beslissingen over onder meer de inschrijving en de eigen bijdrage op basis van artikel 7.66 WHW. Aangezien de stage deel uitmaakt van de bacheloropleiding van 168 (240 ECTS) studiepunten ofwel vier jaar, zal de student die zich na het onderwijsdeel kandidaat-gerechtsdeurwaarder mag noemen en als toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder in de gerechtsdeurwaarderspraktijk stage loopt, als student in de zin van de WHW onder het rechtsbeschermingsregiem van de WHW vallen. Indien de opleiding onder de WHW valt, is de rol van de commissie opleiding bij de rechtsbescherming van de student en de stagiair dan ook overbodig en kan zij vervallen. Daarmee wordt tevens voorkomen dat voor een student zowel de rechtsgang op grond van het besluit als ook die op grond van de WHW openstaat.

Ook de rol van de commissie opleiding bij de advisering over de opleiding kan vervallen, indien de opleiding onder de WHW valt. Het bestuur van de onderwijsinstelling draagt zorg voor een regelmatige beoordeling, mede door onafhankelijke deskundigen, van de kwaliteit van de werkzaamheden van de onderwijsinstelling (artikel 1.18 WHW) en van de onderwijs- en examenregeling (artikel 7.14 WHW). Het toezicht is opgedragen aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en wordt onder zijn gezag uitgeoefend door de inspectie, bedoeld in de Wet op het onderwijstoezicht. De inspectie verricht jaarlijks kwaliteitsonderzoek (artikel 11 van de Wet op het onderwijstoezicht) binnen een toezichtskader dat wordt vastgesteld na overleg met vertegenwoordigers van het onderwijsveld en andere betrokkenen (artikel 12). Bij de uitoefening van het toezicht op opleidingen, gericht op een beroep waarvoor bij of krachtens de wet vereisten zijn gesteld op het gebied van kennis, inzicht, vaardigheden en in voorkomende gevallen beroepshoudingen, waarover degene die de opleiding voltooit, met het oog op het beroepsmatig functioneren dient te beschikken, pleegt de inspectie overleg met door Onze Minister wie het aangaat, in casu door de Minister van Justitie, aangewezen ambtenaren (artikel 5 van de Wet op het onderwijstoezicht).

Ten slotte is voor de opleiding die voldoet aan de vereisten gesteld bij of krachtens de WHW de term «diploma» aangepast. Het diploma wordt tot op heden uitgereikt na afronding van de (particuliere) opleiding, maar voor aanvang van de stage. Voortaan zal in overeenstemming met het stelsel van de WHW in die gevallen gesproken worden van de «verklaring» en is het «diploma» voorbehouden aan het bewijs dat zowel de opleiding (3 jaar) is afgerond als ook de stage (1 jaar), die onderdeel uitmaakt van de bacheloropleiding van 168 (240 ECTS) studiepunten.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Stb. 2001, 326.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven