Besluit van 16 mei 2003 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WEB en intrekking en wijziging van diverse andere besluiten in verband met verdere decentralisatie van de arbeidsvoorwaardenvorming in de BVE-sector

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van 12 februari 2003, nr. WJZ/2003/5309 (3748), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 2.4.1, tweede lid, 4.1.2, tweede lid, 4.1.4 en 4.3.2, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

De Raad van State gehoord (advies van 31 maart 2003, nr. W05.03.0062/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van 12 mei 2003, nr. WJZ/2003/14585 (3748), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I. Wijziging Uitvoeringsbesluit WEB

Het Uitvoeringsbesluit WEB1 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 4.5.2, derde lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. De formule «RALO x (A+B+C)» wordt vervangen door een nieuwe formule luidende: RALO x (A+B+C+D).

2. Aan het slot van onderdeel C wordt de punt vervangen door: ;.

3. Een nieuw onderdeel D wordt toegevoegd, luidende:

D: 100% van de kosten van de uitkeringen in het desbetreffende kalenderjaar voor gewezen personeel van een landelijk orgaan dat de taken beëindigt, anders dan op grond van een bestuursoverdracht als bedoeld in artikel 9.2.2 van de wet, indien het bestuur van dit landelijk orgaan niet tevens bestuur is van een ander landelijk orgaan.

B

Na hoofdstuk 5 wordt een nieuw hoofdstuk 5a ingevoegd, luidend:

HOOFDSTUK 5A. PERSONEEL

Artikel 5a.1. Reikwijdte hoofdstuk 5a

De bepalingen van dit hoofdstuk hebben betrekking op:

a. instellingen als bedoeld in de artikelen 1.3.1, 1.3.2, 1.3.3, 1.3.4, 12.3.5, 12.3.8, 12.3.9, 12.3.12, 12.3.13 of 12.3.14 van de wet, en

b. landelijke organen als bedoeld in artikel 1.5.1 van de wet.

Artikel 5a.2. Aanduiding belanghebbenden

Het personeel en het gewezen personeel van instellingen en landelijke organen zijn in elk geval belanghebbende in de zin van dit hoofdstuk.

Artikel 5a.3. Voorziening bij ontbreken rechtsopvolger

Indien een instelling of een landelijk orgaan de taken beëindigt en een rechtsopvolger ontbreekt, waaronder tevens is begrepen het geval van een onherroepelijk vonnis tot faillietverklaring van de desbetreffende instelling of het desbetreffende landelijk orgaan, voorzien de bevoegde gezagsorganen van de overige instellingen onderscheidenlijk de besturen van de overige landelijke organen er gezamenlijk in dat aan de verplichtingen jegens het personeel en het gewezen personeel die uit de wet- en regelgeving voortvloeien, wordt voldaan. De toepassing van de eerste volzin geschiedt met inachtneming van het bepaalde over vermindering van de rijksbijdrage in verband met de kosten van uitkeringen voor gewezen personeel van een instelling die of een landelijk orgaan dat de taken beëindigt in de ministeriële regeling op grond van artikel 12.3.48 van de wet onderscheidenlijk artikel 4.5.2.

Artikel 5a.4. Maximum-salaris voorzitter college van bestuur en centrale directie
  • 1. Voor de uitkomsten van het functiewaarderingssysteem van een instelling als bedoeld in de artikelen 1.3.1, 1.3.2, 1.3.3, 1.3.4, 12.3.5, 12.3.8 en 12.3.12 van de Wet educatie en beroepsonderwijs of van een landelijk orgaan geldt voor de functie van voorzitter van het college van bestuur en de centrale directie dat daaraan ten hoogste een salarisschaal is verbonden waarvan het hoogste bedrag overeenkomt met het maximum salarisbedrag van schaal 18 van bijlage 1A van het Kaderbesluit rechtspositie BVE, zoals dat luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde maximum kan worden bijgesteld aan de hand van de algemene salarisontwikkeling die voor het personeel van instellingen onderscheidenlijk landelijke organen wordt overeengekomen.

Artikel II. Intrekking Kaderbesluit rechtspositie BVE

Het Kaderbesluit rechtspositie BVE2 wordt ingetrokken.

Artikel III. Wijziging Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel

Artikel 1, onderdeel b, punt 4, van het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel3 vervalt.

Artikel IV. Wijziging Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs en educatie en beroepsonderwijs

Het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs en educatie en beroepsonderwijs4 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel b vervallen de punten 5 en 12.

2. In onderdeel h wordt na onderzoekinstellingen ingevoegd: of bij een instelling of landelijk orgaan als bedoeld in artikel 5a.1 van het Uitvoeringsbesluit WEB.

B

In artikel 25 vervalt: en educatie en beroepsonderwijs.

Artikel V. Wijziging Besluit tegemoetkoming ziektekosten en inkomenstoeslag onderwijs- en onderzoekpersoneel

Artikel 1, eerste lid, onderdeel b, punt 4, van het Besluit tegemoetkoming ziektekosten en inkomenstoeslag onderwijs- en onderzoekpersoneel5 vervalt.

Artikel VI. Wijziging Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs en educatie en beroepsonderwijs

Het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs en educatie en beroepsonderwijs6 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1 vervalt onderdeel b, punt 4, en onderdeel c, punt 4.

B

In artikel 50 vervalt: en educatie en beroepsonderwijs.

Artikel VII. Wijziging Regeling ziektekostenvoorziening onderwijs en onderzoekpersoneel

In artikel 2 van de Regeling ziektekostenvoorziening onderwijs en onderzoekpersoneel7 vervalt onderdeel c, punt 4.

Artikel VIII. Wijziging Overlegbesluit onderwijspersoneel

Het Overlegbesluit onderwijspersoneel8 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1, onderdeel g, punt 3, vervalt.

B

In artikel 2, vierde lid, wordt «artikel 1, onderdeel g, onder 2, 3 en 4» gewijzigd in: artikel 1, onderdeel g, onder 2 en 4.

Artikel IX. Overgangsbepaling

  • 1. De regelingen voor uitkeringen wegens werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid die bij of krachtens dit besluit komen te vervallen, blijven voor de duur van de uitkering van toepassing op uitkeringen die zijn ingegaan of hadden moeten ingaan voordat het bevoegd gezag van de instelling of het bestuur van het landelijk orgaan op het desbetreffende gebied regels heeft vastgesteld en deze regels in werking treden.

  • 2. Het Kaderbesluit rechtspositie BVE zoals dit luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit blijft van toepassing totdat het bevoegd gezag van de instelling of het bestuur van het landelijk orgaan op het desbetreffende gebied regels heeft vastgesteld en deze regels in werking treden.

  • 3. De aanspraken uit de regelingen die op grond van het eerste en tweede lid zijn gehandhaafd, gelden vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit of zoveel later als de aanspraak ontstaat, jegens het bevoegd gezag onderscheidenlijk het bestuur.

  • 4. Het bevoegd gezag van een instelling of diens rechtsopvolger en het bestuur van een landelijk orgaan of diens rechtsopvolger zijn gehouden de aanspraken van het personeel en het gewezen personeel die uit de wet voortvloeien of bij of krachtens dit besluit worden vastgesteld dan wel bij of krachtens dit besluit worden gehandhaafd, te honoreren.

Artikel X. Inwerkingtreding

  • 1. Dit besluit treedt, met uitzondering van artikel I, onderdeel A, in werking met ingang van de eerste dag van de eerste maand volgend op de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt voor wat betreft artikel VIII terug tot en met 1 augustus 2002.

  • 2. Artikel I, onderdeel A, treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 16 mei 2003

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

M. J. A. van der Hoeven

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

B. J. Odink

Uitgegeven de zeventiende juni 2003

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

In een tijdsbestek van enkele jaren hebben zich ingrijpende ontwikkelingen voorgedaan in de totstandkoming van de arbeidsvoorwaarden in het beroepsonderwijs en de educatie. Daardoor is het mogelijk geworden te komen tot een bijna volledige decentralisatie op dit terrein.

Bij de wet van 18 april 2002 tot wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met verdere decentralisatie van de arbeidsvoorwaarden (Stb. 2002, 204) is geregeld dat het georganiseerd overleg op centraal niveau vervalt en dat het georganiseerd overleg op instellingsniveau voortaan betrekking heeft op alle aangelegenheden die van belang zijn voor de rechtstoestand van het personeel.

In samenhang daarmee zorgt dit besluit voor een vergaande vermindering van de overheidsregels met betrekking tot de primaire arbeidsvoorwaarden van het personeel van de instellingen en landelijke organen op het terrein van het beroepsonderwijs en de educatie. Die regels – waaronder begrepen die over de algemene salarisontwikkeling, de ijkpunten voor de functiewaardering, de algemene arbeidsduur en de sociale zekerheid (uitkeringen bij werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid) – zullen voortaan door de bevoegde gezagsorganen van de instellingen en de besturen van de landelijke organen worden vastgesteld. Zij zullen de vorm krijgen van bedrijfstakbrede arbeidsvoorwaardenregelingen.

Bij het vaststellen van de regels over de sociale zekerheid zijn het bevoegd gezag en het bestuur overigens ten minste gebonden aan de aanspraken die het personeel heeft op grond van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Voorts mogen op grond van artikel 4.1.2, vierde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) de regels die het bestuur vaststelt omtrent ontslag het personeel van de openbare instellingen niet minder rechten verschaffen dan die welke voor werknemers met een arbeidsovereenkomst voortvloeien uit de desbetreffende bepalingen van het Burgerlijk Wetboek.

Dit besluit trekt ook het Kaderbesluit rechtspositie BVE in. Voorts wordt met dit besluit bereikt dat het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel, het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs en educatie en beroepsonderwijs, het Besluit tegemoetkoming ziektekosten en inkomenstoeslag onderwijs- en onderzoekpersoneel, het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs en educatie en beroepsonderwijs, de Regeling ziektekostenvoorziening onderwijs en onderzoekpersoneel en het Overlegbesluit onderwijspersoneel niet meer van toepassing zijn op het personeel en het gewezen personeel van de instellingen en landelijke organen op het terrein van het beroepsonderwijs en de educatie. Voor uitkeringen die vóór de inwerkingtreding van de nieuwe regelingen zijn ingegaan of hadden moeten ingaan, is een overgangsregeling getroffen. Ten slotte is een voorziening getroffen voor de verdeling van wachtgeldkosten bij opheffing van een landelijk orgaan.

Bij de totstandkoming van dit besluit en de bijbehorende nota van toelichting is de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij mede betrokken.

2. Artikelsgewijze toelichting

ARTIKEL I. WIJZIGING UITVOERINGSBESLUIT WEB

Onderdeel A

Artikel 4.5.2

Bij opheffing van een landelijk orgaan, waarbij het bestuur geen ander landelijk orgaan onder zich heeft, worden de kosten van het wachtgeld volledig verdeeld over de andere landelijke organen (het zogenaamde collectief deel) en in mindering gebracht op de rijksbijdrage van deze landelijke organen. Van belang hierbij is dat dit niet geldt bij overdracht van het bestuur van het landelijke orgaan naar een ander bestuur, zoals geregeld in artikel 9.2.2 van de wet.

Onderdeel B

Artikel 5a.1

Hoofdstuk 5a heeft in principe betrekking op alle in de WEB geregelde instellingen en landelijke organen. Een uitzondering hierop is geformuleerd in artikel 5a.3. Laatstgenoemd artikel geldt in navolging van het Kaderbesluit rechtspositie BVE waaraan het is ontleend, niet voor de instellingen, bedoeld in de artikelen 12.3.9, 12.3.13 en 12.3.14 van de wet.

Artikel 5a.3

Als een instelling of een landelijk orgaan zijn taken beëindigt (bij voorbeeld in het geval van een faillissement) en een rechtsopvolger ontbreekt, zijn de gezamenlijke bevoegde gezagsorganen van de instellingen onderscheidenlijk de gezamenlijke besturen van de landelijke organen verplicht om een zodanige voorziening te treffen dat gewaarborgd blijft dat het (gewezen) personeel zijn aanspraken geldend kan maken. Dit is zo geregeld dat het (gewezen) personeel haar rechten geldend kan maken jegens de uitkeringsinstantie, het Rijk de kosten vergoedt aan de uitkeringsinstantie en de kosten vervolgens voor 100% in mindering worden gebracht op de rijksbijdragen van de resterende instellingen onderscheidenlijk landelijke organen. De vermindering van de rijksbijdrage is momenteel voor de instellingen geregeld in het op artikel 12.3.48 van de WEB gebaseerde artikel 3.3.4, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling WEB en voor de landelijke organen in het nieuwe artikel 4.5.2, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit WEB. In de toekomst zal de regeling voor de vermindering van de rijksbijdrage voor de instellingen naar verwachting ook worden opgenomen in het Uitvoeringsbesluit WEB. Daartoe dient eerst de wettelijke grondslag voor deze regeling (artikel 2.2.1, vijfde lid, WEB) te worden aangepast. Deze aanpassing is opgenomen in het op 23 december 2002 naar de Tweede Kamer gezonden voorstel van wet tot wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met uiteenlopende verbeteringen van uiteenlopende, voornamelijk uitvoeringstechnische aard (technische herziening WEB) (Kamerstukken II 2002/03, 28 745).

Artikel 5a.4

Voor het handhaven van een evenwicht in het loongebouw van de sector Onderwijs en Wetenschappen is een maximum gesteld aan de vaststelling van het hoogste salaris dat bij de hoogste functie van de voorzitter van het college van bestuur of de centrale directie hoort.

Dit maximum is het maximumsalaris van schaal 18 van bijlage 1A, van het Kaderbesluit rechtspositie BVE zoals dit luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van het voorliggende besluit.

Het oorspronkelijke verschil tussen de voorzitter van het college van bestuur en de voorzitter van de centrale directie is vervallen, omdat laatstgenoemde in de praktijk soms eenzelfde verantwoordelijkheid draagt als eerstgenoemde. Het maximum kan worden aangepast aan de algemene salarisontwikkeling voor de BVE-sector. Bijstelling van het maximumsalaris kan niet per individuele instelling gebeuren, maar behoort het resultaat te zijn van een overeenkomst die voor alle instellingen c.q. landelijke organen in de BVE-sector geldt.

ARTIKEL II. INTREKKING KADERBESLUIT RECHTSPOSITIE BVE

Het Kaderbesluit rechtspositie BVE wordt geschrapt, omdat de daarin opgenomen regeling geheel wordt gedecentraliseerd. Artikel 5 van voornoemd besluit is in aangepaste vorm opgenomen in artikel 3 van het voorliggende besluit.

ARTIKELEN III TOT EN MET VIII. WIJZIGING VAN DIVERSE BESLUITEN

Deze artikelen schrappen uit alle bestaande rechtspositionele regelingen op het niveau van een algemene maatregel van bestuur het personeel, de instellingen en de landelijke organen in de BVE-sector. Het gaat om het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel, het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs en educatie en beroepsonderwijs, het Besluit tegemoetkoming ziektekosten en inkomenstoeslag onderwijs- en onderzoekpersoneel, het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs en educatie en beroepsonderwijs, de Regeling ziektekostenvoorziening onderwijs en onderzoekpersoneel en het Overlegbesluit onderwijspersoneel.

Over de wijziging van het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel wordt nog het volgende opgemerkt. Dit besluit zou oorspronkelijk op grond van de artikelen 22 en 24 van het besluit van 20 januari 2001 (Stb. 2001, 61) per 1 januari 2003 worden ingetrokken. Dit zou een wijziging van het besluit onnodig en zelfs onmogelijk hebben gemaakt. In verband met het afstel van de zogenaamde fase 3, bedoeld in artikel 94, tweede lid, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen, wordt het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel echter gehandhaafd. Daarom is het nodig om de BVE-sector ook uit laatstgenoemd besluit te schrappen.

ARTIKEL IX. OVERGANGSBEPALING

Het tweede lid regelt dat de bepalingen van het Kaderbesluit rechtspositie BVE zoals deze luidden op de dag voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit van toepassing blijven tot het tijdstip waarop de nieuwe regels zijn vastgesteld (door het bevoegd gezag van de instelling of het bestuur van het landelijk orgaan, na overleg door of namens het bevoegd gezag onderscheidenlijk het bestuur met de personeelsorganisaties) en in werking zijn getreden. Als voor een deel van de in het Kaderbesluit BVE geregelde onderwerpen regels zijn vastgesteld en in werking zijn getreden, blijven voor de overige onderwerpen de bepalingen van bedoeld besluit op de desbetreffende instelling van toepassing.

Voor uitkeringen op het gebied van werkloosheid, arbeidsongeschiktheid en ziekte die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van nieuwe regels op het desbetreffende gebied zijn ontstaan, worden de oude regelingen op grond van het eerste lid ook na dat tijdstip gehandhaafd en wel totdat de uitkering eindigt. Het gaat bij handhaving niet alleen om de regelingen in de algemene maatregelen van bestuur die op grond van het voorliggende besluit vervallen, maar ook om regelingen die krachtens deze algemene maatregelen van bestuur zijn vastgesteld.

Op grond van het derde lid gelden de aanspraken op grond van de gehandhaafde regelingen vanaf de inwerkingtreding van het besluit, of als dat later is, vanaf de datum waarop de aanspraak ontstaat, jegens het bevoegd gezag van de instelling of het bestuur van het landelijk orgaan. Het bevoegd gezag en het bestuur zijn gehouden deze aanspraken te honoreren. Materieel verandert er dus bij deze aanspraken niets. Bij eventuele geschillen over de toepassing van de regelingen kan wel een wijziging optreden in de mogelijke rechtsingangen. Immers, niet de minister maar het bevoegd gezag of het bestuur neemt voortaan een bepaald besluit en tegen dat besluit kan eventueel bij een andere rechterlijke instantie worden geopponeerd.

In het vierde lid is geregeld dat het (gewezen) personeel zich jegens het bevoegd gezag van de instelling c.q. het bestuur van het landelijk orgaan kan beroepen op wat uit de wet voortvloeit of in of krachtens dit besluit is of wordt vastgesteld of gehandhaafd. Voorts is zeker gesteld dat voor aanspraken van (gewezen) personeel van een BVE-instelling of landelijk orgaan jegens de werkgever, altijd een rechtsopvolger van die werkgever voorhanden is. Aan de bepalingen in dit lid bestaat behoefte omdat door de decentralisatie bepaalde verplichtingen jegens individuele (gewezen) personeelsleden overgaan van de minister op de (ex-)werkgever. Het betreft in elk geval aanspraken op het gebied van de sociale zekerheid. Het nieuwe artikel 5a.2 van het Uitvoeringsbesluit WEB bevat waarborgen voor de (ex)werknemer voor het geval dat het bevoegd gezag van een instelling of het bestuur van een landelijk orgaan de taken beëindigt en een rechtsopvolger van de instelling of het landelijk orgaan ontbreekt.

ARTIKEL X. INWERKINGTREDING

De inwerkingtreding van het besluit, met uitzondering van artikel I, onderdeel A, vindt plaats op de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin het besluit in het Staatsblad wordt geplaatst. Omdat de vervallen regelingen feitelijk nog enige tijd worden gehandhaafd, levert dit geen uitvoeringsproblemen op. Aan het schrappen van de BVE-sector uit het Overlegbesluit onderwijspersoneel is terugwerkende kracht toegekend tot en met 1 augustus 2002, omdat op die datum de wettelijke basis voor de desbetreffende bepalingen (artikel 3.1.2 WEB) is vervallen. Het op artikel 2.4.1, tweede lid, van de WEB gebaseerde Artikel I, onderdeel A, treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, nadat dit onderdeel overeenkomstig artikel 2.4.1, derde lid, van de WEB, heeft voorgehangen bij de beide Kamers der Staten-Generaal.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

M. J. A. van der Hoeven


XNoot
1

Stb. 1999, 368, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 30 september 2002, Stb. 506.

XNoot
2

Stb. 1996, 408.

XNoot
3

Stb. 1994, 100, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 27 mei 2003, Stb. 231.

XNoot
4

Stb. 2001, 61, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 4 april 2003, Stb. 185.

XNoot
5

Stb. 1995, 251, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 27 mei 2003, Stb. 231.

XNoot
6

Stb. 1995, 703, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 27 mei 2003, Stb. 231.

XNoot
7

Stb. 1997, 357, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 8 november 2000, Stb. 498.

XNoot
8

Stb. 1994, 103, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 27 mei 2003, Stb. 231.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 8 juli 2003, nr. 128.

Naar boven