Besluit van 23 april 2003, houdende regels inzake het verhandelen van vlees van pluimvee (Landbouwkwaliteitsbesluit pluimveevlees)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 27 januari 2003, TRCJZ/2003/696, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken;

Gelet op verordening (EEG) nr. 1906/90 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 tot vaststelling van handelsnormen voor vlees van pluimvee (PbEG L 173/1), alsmede gelet op verordening nr. 1538/91 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 5 juni 1991 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EEG) nr. 1906/90 van de Raad tot vaststelling van handelsnormen voor vlees van pluimvee (PbEG L 143/11);

Gelet op de artikelen 2, 3, 4, 6, 7, 8 en 9 van de Landbouwkwaliteitswet;

De Raad van State gehoord (advies van 21 maart 2003, nummer W11.03.0038/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 14 april 2003, no. TRCJZ/2003/3195, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    a. wet: Landbouwkwaliteitswet;

    b. Stichting CPE: Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten;

    c. verordening nr. 1906/90: verordening (EEG) nr. 1906/90 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 tot vaststelling van handelsnormen voor vlees van pluimvee (PbEG L 173/1);

    d. verordening nr. 1538/91: verordening (EEG) nr. 1538/91 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 5 juni 1991 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1906/90 van de Raad tot vaststelling van handelsnormen voor vlees van pluimvee (PbEG L 143/11).

  • 2. Als bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van verordening nr. 1538/91 wordt in dit besluit en de daarop berustende bepalingen aangewezen: Onze Minister.

Artikel 2

Het is verboden om vlees van pluimvee in de handel te brengen dat niet voldoet aan verordening nr. 1906/90 en verordening nr. 1538/91.

Artikel 3

  • 1. Een slachterij die op grond van artikel 10, eerste lid, van verordening nr. 1538/91 het houderijsysteem bij de etikettering van zijn producten vermeldt, moet overeenkomstig artikel 11, eerste lid, van verordening nr. 1538/91 worden geregistreerd.

  • 2. Terzake van de registratie, bedoeld in het eerste lid, kan door Onze Minister medewerking worden gevorderd van het bestuur van het Productschap Pluimvee en Eieren.

Artikel 4

Indien pluimveevlees afkomstig uit landen buiten de Europese Unie de vermeldingen en aanduidingen vastgesteld op grond van artikel 9 en 10 van verordening nr. 1538/91 voert, moet dit vlees vergezeld gaan van een certificaat dat is afgegeven door de bevoegde autoriteit van het land van oorsprong overeenkomstig artikel 13 van verordening nr. 1538/91.

Artikel 5

De Stichting CPE is belast met controle en toezicht op de naleving door de bij haar aangeslotenen van de artikelen 10 en 11 van verordening nr. 1538/91 alsmede van de krachtens artikel 3 van dit besluit gestelde regelen.

Artikel 6

De categorieën van bedrijven, bedoeld in artikel 11, derde lid, van verordening nr. 1538/91 dienen aangesloten te zijn bij de Stichting CPE indien zij gebruik maken van de aanduidingen van houderijsystemen bij de etikettering van hun producten, bedoeld in artikel 10, van verordening nr. 1538/91.

Artikel 7

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 8

Dit besluit wordt aangehaald als: Landbouwkwaliteitsbesluit pluimveevlees.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 23 april 2003

Beatrix

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

C. P. Veerman

Uitgegeven de zevenentwintigste mei 2003

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Het Landbouwkwaliteitsbesluit pluimveevlees geeft uitvoering aan twee Europese verordeningen inzake het verhandelen van vlees van pluimvee. Dit betreft verordening (EEG) nr. 1906/90 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 tot vaststelling van handelsnormen voor vlees van pluimvee (PbEG L 173; hierna verordening nr. 1906/90) en voorts verordening (EEG) nr. 1538/91 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 5 juni 1991 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening nr. 1906/90 van de Raad tot vaststelling van handelsnormen voor vlees van pluimvee (PbEG L 143; hierna verordening nr. 1538/91)). Vlees van pluimvee mag binnen de Europese Unie slechts verhandeld worden wanneer dit voldoet aan de bepalingen van deze verordeningen.

Doel van deze verordeningen is de kwaliteit van pluimveevlees te verbeteren en daarmee de afzet. De verordeningen leggen verplichtingen op aan slachterijen, alsmede aan producenten van pluimveevlees. De verplichtingen hebben met name betrekking op de indeling en aanbiedingsvormen van vlees, de koeling en de verpakking. Voorts zijn maximumpercentages vastgesteld voor de technisch onvermijdbare waterabsorptie tijdens het behandelen van het vlees. Verder zijn er facultatieve bepalingen ten aanzien van bijzondere houderijsystemen van pluimvee. Tot slot zijn in de verordeningen diverse voorschriften opgenomen ten aanzien van te verrichten controles. Verordening nr. 1538/91 is onlangs gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1321/2002 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 22 juli 2002 (PbEG L 194) tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1538/91 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening nr. 1906/90 van de Raad tot vaststelling van handelsnormen voor vlees van pluimvee (PbEG L 194). Deze wijzigingen behelzen onder meer nieuwe bepalingen ten aanzien van jonge hanen, gewijzigde controlevoorschriften en het schrappen van artikel 14, dat de taal van het etiket voorschreef.

Mede naar aanleiding van laatstgenoemde wijziging is besloten de bestaande autonome regelgeving van het Productschap Pluimvee en Eieren (PPE) te vervangen door onderhavig besluit. Het PPE implementeerde de Europese verordeningen voorheen in de Verordening handelsnormen slachtpluimvee P.P.E. en de Verordening bijzondere slachtpluimvee-houderijsystemen 1991 (PPE), alsmede het daarop gebaseerde uitvoeringsbesluit Verordening bijzondere slachtpluimvee-houderijsystemen 1991 (PPE).

Deze PPE-verordeningen kunnen blijkens de memorie van toelichting bij de wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie en enige andere wetten (Kamerstukken II 1997/98, 25 695, nr. 3, blz. 16–17) worden aangeduid als «indirect medebewind».

Het gaat hier om productschapsregelgeving die voortvloeit uit Europese regelgeving maar waarvoor geen specifieke delegatiebevoegdheid op nationale wettelijke basis bestaat. Er is derhalve geen sprake van medebewind maar van autonome verordeningen die communautaire regelgeving ten uitvoer leggen waartoe een bedrijfslichaam echter niet bevoegd is. Ingevolge artikel XIV, derde lid, van de Wet van 3 april 1999 tot wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie en enige andere wetten (Stb. 253) komen deze autonome verordeningen met ingang van 1 juli 2003 te vervallen. Om die reden wordt met het onderhavige besluit de betreffende regelgeving voortaan gebaseerd op de Landbouwkwaliteitswet.

Indien het onderhavige besluit voor 1 juli 2003 in werking treedt, zal het PPE haar autonome verordeningen intrekken. Overigens zal het PPE wel worden gevraagd de registratie van slachterijen, die gebruik maken van de mogelijkheid het houderijsysteem bij de etikettering van hun producten te vermelden, in medebewind uit te voeren. Hierop wordt in paragraaf 3 nader ingegaan.

2. Inhoud besluit

Onderhavig besluit strekt ter uitvoering van verordening nr. 1906/90 en verordening nr. 1538/91. Op grond van dit besluit mag het vlees van slachtpluimvee slechts verhandeld worden indien dit voldoet aan de bepalingen van deze Europese verordeningen. De verordeningen leggen verplichtingen op aan diverse delen van de keten voor de productie van pluimveevlees, maar bovenal aan de slachterijen. De verplichtingen betreffen de wijze waarop geslacht pluimveevlees aangeboden mag worden. Hiertoe zijn in artikel 1 en 6 van verordening nr. 1538/91 uniforme definities voor het pluimvee en de delen van pluimveevlees vastgesteld alsmede een indeling in klassen. Verder worden regels gesteld ten aanzien van de temperatuur, de koeling en de verpakking van het vlees, aangevuld met normen over de maximale op te nemen hoeveelheid water. Tot slot bevatten de Europese verordeningen diverse bepalingen omtrent bemonsteringsprocedures en de uniforme toepassing hiervan gedurende het productieproces. Deze bepalingen dienen ervoor te voorkomen dat de technisch onvermijdbare waterabsorptie tijdens behandeling van het pluimveevlees wordt overschreden. Doel hiervan is de consument een goed product te bieden en misleiding te voorkomen, zodat deze geen pluimveevlees koopt dat teveel water bevat.

Naast bovengenoemde voorschriften zijn er in artikel 10 en 11 van verordening nr. 1538/91 voorts facultatieve bepalingen ten aanzien van bijzondere houderijsystemen opgenomen. Bedrijven waarin pluimvee anders dan op gangbare wijze wordt gehouden kunnen gebruik maken van bepaalde voorgeschreven benamingen en vermeldingen op het etiket van het vlees dat afkomstig is uit zo'n bijzonder houderijsysteem. In de verordeningen worden deze systemen aangeduid als bijzondere houderijsystemen. Het gaat hier om diverse scharrelsystemen en voersystemen. De deelnemende bedrijven moeten dan wel voldoen aan een aantal extra eisen. Zo moeten zij voor de scharrelsystemen een doorlopend register van het aantal dieren per houderijsysteem bijhouden, met vermelding van het aantal verkochte dieren en de naam van de kopers. Voor bedrijven die een bijzonder voersysteem hanteren geldt dat de voedermengsels gecontroleerd moeten worden. Broederijen moeten tot zes maanden na de verzending gegevens bijhouden over de dieren van een als langzaam groeiend erkend ras. Alle participerende bedrijven moeten voorts gecontroleerd worden volgens een schema in artikel 11, derde lid, van verordening nr. 1538/91. Door de voor bijzondere houderijsystemen te gebruiken benamingen en vermeldingen voor te schrijven, wordt de consument beschermd.

Voorts wordt door de vereiste boekhouding voor deze houderijsystemen een uniforme uitvoering in de Europese Unie gegarandeerd.

3. Betrokkenheid Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisaties (PBO)

Op grond van onderhavig besluit kan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij ten behoeve van de uitvoering van dit besluit medebewind vorderen van het bestuur van het Productschap Pluimvee en Eieren. De wettelijke basis voor medebewind is geregeld in artikel 4 van de Landbouwkwaliteitswet dat regelt dat bij of krachtens een Landbouwkwaliteitsbesluit medewerking kan worden gevorderd van het bestuur van een publiekrechtelijk bedrijfslichaam. Deze kan bestaan uit het stellen van nadere regels.

De beleidslijn van de rijksoverheid is dat waar Europese verplichtingendienen te worden nagekomen, de rijksoverheid verantwoordelijk is voor een goede implementatie en uitvoering daarvan. Van medebewind kan sprake zijn als het gaat om uitvoerende taken en wanneer het vanuit het oogpunt van deskundigheid of het bevorderen van de transparantie van de keten voordelen biedt om die taken in medebewind te geven. De taken die in medebewind worden gegeven dienen duidelijk te worden omschreven. In onderhavig besluit is dit tot uitdrukking gebracht in artikel 3. Het PPE kan in medebewind worden belast met het uitwerken in een productschapverordening van de regels omtrent registratie van slachterijen die participeren in het hierboven omschreven vrijwillige systeem van artikel 10 en 11 van verordening nr. 1538/91. Tegelijkertijd met het onderhavige besluit zal een regeling worden vastgesteld waarin bedoelde medewerking ook daadwerkelijk wordt gevraagd.

4. Toezicht

Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Landbouwkwaliteitswet kunnen in een Landbouwkwaliteitsbesluit een of meer privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid worden belast met keuring en toezicht op de naleving door de bij hen aangeslotenen van bij of krachtens het besluit gestelde regelen.

Op grond van artikel 5 van onderhavig besluit is de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten (Stichting CPE) belast met keuring en toezicht voor zover dit de regelgeving rond de bijzondere huisvestingssystemen betreft in artikel 10 en artikel 11 van verordening nr. 1538/91.

Voor de toepassing van deze bepalingen is in artikel 6 van dit besluit voor de betrokken mestbedrijven, voederbedrijven en voederleveranciers, slachterijen en broederijen de verplichting opgenomen om zich aan te sluiten bij de Stichting CPE. Deze verplichting is in lijn met de jurisprudentie van het Hof van Justitie dat in het arrest van 7 februari 1984 (238/82) heeft bepaald dat het een lidstaat is toegestaan een controle-orgaan in te stellen en met gezag over producenten te bekleden, of deze laatsten te verplichten zich bij dat orgaan te doen registreren of zich erbij aan te sluiten, wanneer deze maatregelen noodzakelijk zijn om de naleving van de in overeenstemming met het gemeenschapsrecht vastgestelde voorschriften te verzekeren. Dit is slechts anders indien uit de regelgeving zou voortvloeien dat het in het verkeer brengen, verder verhandelen, invoeren uitvoeren en ten uitvoer aanbieden van het betrokken product uitsluitend is voorbehouden aan degene die is aangesloten bij een controle-orgaan. Dit is in het onderhavige besluit niet aan de orde; de aansluitplicht zoals opgenomen in artikel 6, vloeit rechtstreeks voort uit de keuze van de Stichting CPE als toezichthouder op de naleving van de artikelen 10 en 11 van verordening nr. 1538/91. Genoemde stichting ziet derhalve toe op een juist gebruik door de betrokken bedrijven van de ingevolge de artikelen 10 en 11 voorgeschreven benamingen en vermeldingen. Indien niet bepaald zou zijn dat de producenten, die op hun etiketten willen verwijzen naar de bijzondere houderijsystemen, verplicht zijn zich aan te sluiten, zou de keuze voor deze toezichthouder mogelijk een loze worden. Immers, ingevolge artikel 8 van de Landbouwkwaliteitswet kan de Stichting CPE uitsluitend toezien op de bij haar aangeslotenen. Het toezicht op de overige bepalingen van de verordening nr. 1906/90 en nr. 1538/91, is opgedragen aan de AID op basis van artikel 1, onder 4 e, van de Wet op de economische delicten juncto artikel 18 van de Landbouwkwaliteitswet. De Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (AID) voerde op basis van de reeds genoemde autonome verordening handelsnormen slachtpluimvee P.P.E. deze controles ook al uit.

Tot slot is de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (RVV) op grond van de Regeling watergehalte pluimveevlees op basis van de Landbouwwet belast met het toezicht op de regelgeving aan de grens. Indien de RVV overtredingen constateert zal zij hiervan de AID in kennis stellen. De AID is belast met de opsporing van overtredingen van de betreffende regeling.

5. Administratieve lasten

Als gevolg van onderhavig besluit worden geen nieuwe informatieverplichtingen opgelegd en ontstaan derhalve geen nieuwe administratieve lasten voor de betrokken bedrijven.

De verplichtingen voor bijzondere houderijsystemen die voortvloeien uit de artikelen 10 en 11 van verordening nr. 1538/91 nemen als gevolg van de wijziging van die verordening door verordening nr. 1321/2002 wel toe, maar hierbij gaat het om facultatieve bepalingen, die voor het bepalen van de administratieve lasten niet worden meegerekend.

Om voornoemde redenen heeft de Actal besloten het onderhavige besluit niet te selecteren voor een toets in het kader van de administratieve lasten.

De facultatieve bepalingen met betrekking tot de bijzondere houderijsystemen behelzen het bijhouden van een doorlopend register van het aantal dieren per houderijsysteem met vermelding van het aantal verkochte dieren en de naam en het adres van de kopers, alsook van de geleverde hoeveelheid voeder en de herkomst ervan. Deze gegevens zijn bestemd voor de controles door de Stichting CPE. Dit betreft ongeveer 10 pluimveeproducenten, 1 slachterij en 30 voederbedrijven. Verwacht wordt dat in de toekomst het aantal te controleren bedrijven stabiel zal blijven. In overleg met het CPE zal worden bezien of de reeds door de betrokken bedrijven aan het CPE geleverde gegevens met betrekking tot de deelnemende slachterijen voor de toepassing van dit besluit kunnen worden gehandhaafd.

6. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 3

Artikel 11, eerste lid, van verordening nr. 1538/91 vereist dat slachterijen worden geregistreerd die gebruik maken van de mogelijkheid om bijzondere houderijsystemen op grond van artikel 10 van deze verordening te vermelden op de etiketten op hun producten. De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij kan deze registratie aan voorschriften verbinden en hiervoor medebewind vorderen van het PPE. Zoals hierboven reeds in paragraaf 3 vermeld, zal het PPE worden gevraagd deze taak in medebewind uit te voeren.

Artikel 4

Op grond van artikel 13 van verordening nr. 1538/91 is het toegestaan dat ingevoerd pluimveevlees afkomstig uit landen buiten de Europese Unie de vermeldingen en aanduidingen voert als bedoeld in artikel 9 en artikel 10 van verordening nr. 1538/91. Voorwaarde hiervoor is wel dat dit vlees vergezeld wordt van een certificaat dat is afgegeven door de bevoegde autoriteit van een land van oorsprong.

Deze autoriteit moet erkend zijn door de Europese Commissie om een dergelijk certificaat af te kunnen geven. De Europese Commissie heeft tot nu toe van slechts één land zo'n autoriteit erkend, namelijk Hongarije.

Artikel 5 en 6

Zoals in het algemeen deel van de toelichting is aangegeven zijn deze artikelen een uitwerking van artikel 8 van de Landbouwkwaliteitswet. Op grond van artikel 5 van onderhavig besluit houdt de Stichting CPE toezicht op de naleving bij de haar aangeslotenen. Aangeslotenen zijn op grond van artikel 6 de categorieën bedrijven genoemd in artikel 11, derde lid, van verordening nr. 1538/91, namelijk pluimveeproducenten, mestbedrijven, voederbedrijven, voederleveranciers, slachterijen en broederijen. Niet alle bedrijven uit deze categorieën moeten zich aansluiten, maar uitsluitend die bedrijven die op hun etiketten willen verwijzen naar de in artikel 10 van verordening nr. 1538/91 voorgeschreven benamingen en vermeldingen omtrent bijzondere houderijsystemen.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

C. P. Veerman

Transponeringstabel

Artikel verordening 1906/90LKW-besluit
artikel 1.1artikel 2
artikel 1.2artikel 2
artikel 1.3artikel 2
artikel 1.4artikel 2
artikel 2
artikel 3artikel 2
artikel 4artikel 2
artikel 5artikel 2
artikel 6artikel 2
artikel 7
artikel 8artikel 5
artikel 9
artikel 10artikel 18 Lkw
artikel 11
artikel 12
artikel 13
Verordening (EEG) Nr. 1538/91LKW-Besluit
artikel 1
artikel 1 bis
artikel 2artikel 2
artikel 3artikel 2
artikel 4artikel 2
artikel 5artikel 2
artikel 6artikel 2
artikel 7artikel 2
artikel 8artikel 2
artikel 9artikel 2
artikel 10artikel 2
artikel 11artikel 3 en artikel 6
artikel 12artikel 5 en artikel 12 Lkw
artikel 13artikel 4
  
artikel 14 [vervallen]
artikel 14bisartikel 2 en artikel 1 Regeling watergehalte pluimveevlees
artikel 14terartikel 2 en artikel 1 Regeling watergehalte pluimveevlees
artikel 15
Bijlage I
Bijlage Ibis
Bijlage II
Bijlage III
Bijlage IV
Bijlage V
Bijlage VI
Bijlage VII
Bijlage VIII
Bijlage IX

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 10 juni 2003, nr. 108.

Naar boven