Rijkswet van 8 mei 2003, houdende regeling van cassatie in Antilliaanse en Arubaanse uitleveringszaken (Cassatieregeling in uitleveringszaken voor de Nederlandse Antillen en Aruba)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is overeenkomstig de artikelen 3 en 23 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden een regeling te geven tot invoering van het rechtsmiddel van cassatie door de Hoge Raad der Nederlanden ten aanzien van einduitspraken omtrent de toelaatbaarheid van verzoeken tot uitlevering gedaan door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze rijkswet wordt verstaan onder:

a. Gemeenschappelijk Hof: het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba;

b. einduitspraak: het advies van het Gemeenschappelijk Hof, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het Nederlands-Antilliaanse Uitleveringsbesluit (Pb. 1983, 84), voor zover dit advies betreft de toelaatbaarheid van de uitlevering en de afgifte dan wel teruggave van in beslag genomen voorwerpen;

c. Gouverneur: de Gouverneur van de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk Aruba die op grond van artikel 18, eerste lid, van het Nederlands-Antilliaanse Uitleveringsbesluit over het verzoek tot uitlevering beslist;

d. Wetboek: het Wetboek van Strafvordering van het land Nederland.

Artikel 2

  • 1. De Hoge Raad der Nederlanden neemt in uitleveringszaken kennis van het beroep in cassatie tegen de einduitspraken van het Gemeenschappelijk Hof ingesteld door de procureur-generaal van een van de landen of door de opgeëiste persoon.

  • 2. Artikel 31, vijfde en zesde lid, van de Uitleveringswet alsmede de artikelen 431, 432, 434, eerste lid, 438, 439, 440, eerste lid, 442, 443, 444, 450, eerste lid, 451, 451a, 452, 453, 454, eerste, tweede en derde lid, 455, eerste lid en artikel 557 van het Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Als raadsman van de opgeëiste persoon kunnen bij de Hoge Raad ook optreden advocaten, ingeschreven bij het Gemeenschappelijk Hof.

Het aanwenden van het rechtsmiddel

Artikel 3

  • 1. Het beroep in cassatie wordt ingesteld door een verklaring, af te leggen door degene die het rechtsmiddel aanwendt op de griffie van het Gemeenschappelijk Hof. Van verklaringen waarbij afstand wordt gedaan van het recht om beroep in cassatie in te stellen, of waarbij een zodanig beroep wordt ingetrokken, geeft de griffier van het Gemeenschappelijk Hof onverwijld kennis aan de Gouverneur.

  • 2. De akte, bedoeld in artikel 451, eerste lid, van het Wetboek, wordt door de griffier bij het Gemeenschappelijk Hof terstond bij fax toegezonden aan de griffier bij de Hoge Raad.

  • 3. Het beroep in cassatie moet binnen veertien dagen na dagtekening van de einduitspraak worden ingesteld, tenzij de opgeëiste persoon op die dag met de einduitspraak redelijkerwijs niet bekend kon zijn. In laatstbedoeld geval moet cassatie worden ingesteld binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de opgeëiste persoon bekend is.

  • 4. De procureur-generaal is, op straffe van niet-ontvankelijkheid, verplicht binnen een maand nadat hij beroep in cassatie heeft ingesteld, bij de Hoge Raad een schriftuur in te dienen, houdende de middelen van cassatie.

  • 5. De opgeëiste persoon is, op straffe van niet-ontvankelijkheid, verplicht vóór de dienende dag bij de Hoge Raad door zijn raadsman een schriftuur te doen indienen, houdende de middelen van cassatie.

  • 6. De griffier bij het Gemeenschappelijk Hof handelt ten aanzien van de schriftuur overeenkomstig het tweede lid.

De uitspraak en de terugwijzingsopdracht

Artikel 4

  • 1. Indien de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof geheel of gedeeltelijk wordt vernietigd, doet de Hoge Raad de zaak zelf af indien dit mogelijk is zonder in een nieuw onderzoek naar de feiten te treden; ingeval dit niet mogelijk is wijst de Hoge Raad de zaak terug.

  • 2. Indien de beslissing van de Hoge Raad inhoudt dat de uitlevering ontoelaatbaar is, kan hij de beëindiging bevelen van de vrijheidsbeneming gedaan met het oog op de inwilliging van dat verzoek.

  • 3. In geval van terugwijzing omschrijft de Hoge Raad in zijn opdracht het punt waarover het Gemeenschappelijk Hof opnieuw dient te beslissen. In dit geval wordt in het nieuwe rechtsgeding de verklaring van een getuige of deskundige die bij het voorgaande rechtsgeding is gehoord, mits op de nieuwe terechtzitting voorgelezen en met instemming van de procureur-generaal en de opgeëiste persoon, als aldaar afgelegd aangemerkt. Het vereiste van instemming geldt niet ten aanzien van de verklaring van een getuige of deskundige die:

    a. is overleden;

    b. naar het oordeel van het Gemeeenschappelijk Hof niet op de nieuwe terechtzitting heeft kunnen verschijnen;

    c. weigert op de nieuwe terechtzitting een verklaring af te leggen.

  • 4. De griffier bij de Hoge Raad zendt aan de Gouverneur onverwijld een gewaarmerkt afschrift van het arrest van de Hoge Raad toe. Tevens zendt hij, in geval van terugwijzing, de processtukken met een gewaarmerkt afschrift van het arrest van de Hoge Raad zo spoedig mogelijk aan de griffier bij het Gemeenschappelijk Hof.

  • 5. Na de behandeling op terugwijzing zendt de griffier bij het Gemeenschappelijk Hof een gewaarmerkt afschrift van de einduitspraak van het Gemeenschappelijk Hof onverwijld aan de Gouverneur.

  • 6. Zodra de rechterlijke uitspraak betreffende het verzoek tot uitlevering in kracht van gewijsde is gegaan, zendt de griffier van het gerecht dat de zaak het laatst heeft behandeld, dat verzoek met de daarbij behorende stukken aan de Gouverneur.

Cassatie in het belang der wet

Artikel 5

  • 1. De procureur-generaal bij de Hoge Raad kan cassatie «in het belang der wet» instellen tegen de einduitspraken of enige andere beslissing of handeling van het Gemeenschappelijk Hof in de zaken, bedoeld in artikel 2. Hij handelt in dat geval overeenkomstig artikel 456, eerste lid, van het Wetboek. De artikelen 443, 444 en 456, derde lid, van het Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2. In het geval bedoeld in artikel 456, vierde lid, van het Wetboek, zendt de procureur-generaal bij de Hoge Raad het aldaar bedoelde afschrift aan de procureur-generaal die de vordering tot het in behandeling nemen van het oorspronkelijke uitleveringsverzoek bij het Gemeenschappelijk Hof gedaan heeft.

Wijzigingsbepaling

Artikel 6

Artikel 11 van de Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen en Aruba1 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het tweede lid vervalt en het derde en vierde lid worden vernummerd tot het tweede en derde lid.

b. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Alvorens de stukken van het geding aan de griffier van de Hoge Raad worden gezonden, wordt aan de raadsman van de verdachte, indien hij dit verzoekt, gelegenheid gegeven de stukken in te zien.

Artikel 7

Indien het bij koninklijke boodschap van 13 juli 2002 ingediende voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de invoering van de raadsheer-commissaris en enige andere onderwerpen (raadsheer-commissaris) (28 477)2 tot wet is of wordt verheven en die wet in werking treedt of is getreden, vervalt artikel 4, derde lid, tweede en derde volzin, van deze wet.

Overgangsbepaling

Artikel 8

  • 1. De Hoge Raad neemt geen kennis van beroepen in cassatie in uitleveringszaken ingesteld tegen einduitspraken gewezen voordat deze rijkswet binnen de landen van het Koninkrijk in werking is getreden.

  • 2. Artikel 6 is niet van toepassing op zaken waarin op het moment van inwerkingtreding van deze rijkswet door de verdachte reeds beroep in cassatie is ingesteld. Op deze zaken worden de bepalingen toegepast zoals die luidden voor het moment van inwerkingtreding.

Inwerkingtreding

Artikel 9

Deze rijkswet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Citeertitel

Artikel 10

Deze rijkswet wordt aangehaald als: Cassatieregeling in uitleveringszaken voor de Nederlandse Antillen en Aruba.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad, in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en in het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst, en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 8 mei 2003

Beatrix

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

R. H. Hessing

Uitgegeven de twintigste mei 2003

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Stb. 1961, 212, laatstelijk gewijzigd bij de rijkswet van 12 december 1985, Stb. 660.

XNoot
2

Stb. 2003, 143.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 2000/2001, 2001/2002, 27 797(R 1686).

Handelingen II 2002/2003, blz. 3481.

Kamerstukken I 2002/2003, 27 797 (R 1686) (179, 179a).

Handelingen I 2002/2003, zie vergadering d.d. 6 mei 2003.

Naar boven