Besluit van 1 mei 2003 tot wijziging van het Organisatiebesluit raad voor de kinderbescherming

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 6 november 2002, nr. 5192820/02/6;

Gelet op artikel 238, vijfde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

De Raad van State gehoord (advies van 13 januari 2003, nr. W03.02.0491/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 23 april 2003, nr. 5221423/03/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Organisatiebesluit raad voor de kinderbescherming1 wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel 2 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 2a

  • 1. De raad neemt een geval van kindermishandeling of van een vermoeden daarvan slechts in onderzoek op verzoek van een advies- en meldpunt kindermishandeling en gedaan overeenkomstig artikel 10 van het Besluit advies- en meldpunten kindermishandeling.

  • 2. In afwijking van het eerste lid neemt de raad een melding van kindermishandeling of van een vermoeden daarvan zonder tussenkomst van een advies- en meldpunt kindermishandeling in onderzoek, indien er sprake is van een acute en ernstig bedreigende situatie waarbij een maatregel met betrekking tot het gezag over de minderjarige overwogen dient te worden.

  • 3. Indien de raad bij de uitvoering van enig andere wettelijke taak blijkt, dat er sprake is van kindermishandeling of van een vermoeden daarvan waarbij een maatregel met betrekking tot het gezag over de minderjarige overwogen dient te worden, neemt de raad dit zonder tussenkomst van het advies- en meldpunt kindermishandeling in onderzoek.

  • 4. Onder kindermishandeling wordt in dit besluit verstaan: elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel.

Artikel 2b

  • 1. Indien een melding van kindermishandeling of van een vermoeden daarvan is gedaan zonder tussenkomst van het advies- en meldpunt kindermishandeling, zendt de raad de melding onverwijld en onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de melder, door aan het advies- en meldpunt kindermishandeling dat werkzaam is in de provincie waarin de jeugdige duurzaam verblijft, tenzij het een melding als bedoeld in artikel 2a, tweede lid, betreft.

  • 2. De raad doet van situaties als bedoeld in artikel 2a, tweede of derde lid, onverwijld mededeling aan het advies- en meldpunt kindermishandeling dat werkzaam is in de provincie waarin de jeugdige duurzaam verblijft.

ARTIKEL II

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van het tijdstip waarop de Wet van 26 september 2002 houdende wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening in verband met de advies- en meldpunten kindermishandeling (Stb. 2002, 515) in werking treedt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, doet de raad voor de kinderbescherming uiterlijk zes maanden na inwerkingtreding in situaties als bedoeld in artikel 2a, derde lid, mededeling aan het advies- en meldpunt kindermishandeling dat werkzaam is in de provincie waarin de jeugdige duurzaam verblijft.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 1 mei 2003

Beatrix

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de twintigste mei 2003

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

De inwerkingtreding van de Wet van 26 september 2002 (Stb. 2002, 515) houdende wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening in verband met de advies- en meldpunten kindermishandeling maakt het noodzakelijk om het Organisatiebesluit raad voor de kinderbescherming aan te passen. Het besluit is aangevuld met regels omtrent de werkwijze van de raad voor de kinderbescherming voor zover het de samenwerking met een advies- en meldpunt kindermishandeling (AMK) betreft. Gelijktijdig met de inwerkingtreding van dit gewijzigde besluit treedt het Besluit advies- en meldpunten kindermishandeling in werking. In dit besluit worden geregeld de kwaliteit en de werkwijze van het AMK, de samenwerking met de raad voor de kinderbescherming en de gevallen waarin bekendmaking van de identiteit van de melder van kindermishandeling of van een vermoeden daarvan achterwege blijft. Het Besluit advies- en meldpunten kindermishandeling en het Organisatiebesluit raad voor de kinderbescherming zijn complementaire regelingen voor zover het de onderlinge samenwerking betreft.

De fundamentele kaders en beleidsregels die van toepassing zijn op de werkwijze van de raad voor de kinderbescherming zijn vastgelegd in beleidsregels, de zogenoemde Normen 2000. Deze beleidsregels gelden als een algemene aanwijzing in de zin van artikel 1, vierde lid, van het Organisatiebesluit raad voor de kinderbescherming en beogen een gelijke behandeling van zaken door de raad te bewerkstelligen alsmede de kenbaarheid van het handelen van de raad voor de cliënt te vergroten. De beleidsregels zijn ook van toepassing op de behandeling van meldingen van en het doen van onderzoek naar (vermoedens van) kindermishandeling.

Met de inwerkingtreding van de gewijzigde Wet op de jeugdhulpverlening wordt de bestaande praktijk met betrekking tot het melden van kindermishandeling of van een vermoeden daarvan wettelijk vastgelegd. Het AMK is de eerstelijns voorziening voor meldingen van (vermoedens van) kindermishandeling. De raad voor de kinderbescherming is de tweedelijns voorziening en neemt alleen in uitzonderingssituaties meldingen van (vermoedens van) kindermishandeling zonder tussenkomst van het AMK, nog in onderzoek.

Uitgangspunt van de werkwijze is dat iedere melding van kindermishandeling of van een vermoeden daarvan wordt gedaan bij een AMK. Het AMK is het enige meldpunt voor (vermoedens van) kindermishandeling binnen en buiten het gezin. Iedereen die te maken heeft met vermoedens of signalen van kindermishandeling kan zich tot het AMK wenden voor advies of om een melding te doen. Jeugdigen die zelf slachtoffer zijn van kindermishandeling en/of hun ouders kunnen zich ook tot het AMK wenden.

De raad voor de kinderbescherming neemt een geval van kindermishandeling of van een ernstig vermoeden daarvan in beginsel alleen in onderzoek op verzoek van een AMK. Het gaat hier om gevallen waarvan het AMK op grond van diens onderzoek naar aanleiding van de melding heeft geoordeeld dat er sprake is van (een vermoeden van) kindermishandeling en een maatregel met betrekking tot het gezag over de minderjarige overwogen moet worden, dan wel meldingen waarbij naar het oordeel van het AMK sprake is van een acute en ernstig bedreigende situatie voor de minderjarige (artikel 10 van het Besluit advies- en meldpunten kindermishandeling). De eerstelijns voorziening die het AMK voor meldingen van (vermoedens van) kindermishandeling is, impliceert, dat ook laatstgenoemde acute en ernstig bedreigende situaties ten gevolge van kindermishandeling bij het AMK gemeld moeten worden. Het betreft hier situaties waarin aan een minderjarige onmiddellijk hulp of zorg moet worden geboden, doch de ouders (of andere wettelijk vertegenwoordigers) deze hulp of zorg niet willen of kunnen geven. In die gevallen doet het AMK onverwijld, dus zonder nader onderzoek, een verzoek aan de raad voor de kinderbescherming.

Artikelen

ARTIKEL I

Artikel I bevat twee nieuwe artikelen, waarin de werkwijze met betrekking tot het melden van kindermishandeling of van een vermoeden daarvan, wordt vastgelegd. Voor een uitgebreide toelichting op de positionering van het AMK ten opzichte van de raad en de jeugdzorg wordt verwezen naar paragraaf 1.4. van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 26 september 2002 (Stb. 2002, 515) houdende wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening in verband met de advies- en meldpunten kindermishandeling (kamerstukken II 2000/2001, 27 842, nr. 3).

Artikel 2a

Eerste lid.

Het eerste lid geeft de hoofdregel van de werkwijze. De raad voor de kinderbescherming neemt als tweedelijns voorziening alleen gevallen van (vermoedens van) kindermishandeling nog in onderzoek op verzoek van het AMK.

Tweede lid.

Het tweede lid geeft de uitzonderingssituatie hierop weer. Hoewel de raad in principe alleen toegankelijk is via het AMK, spreekt het voor zich dat de raad een melding van kindermishandeling, die tevens een acute en ernstige bedreigende situatie voor een kind is waarbij een maatregel met betrekking tot het gezag over de minderjarige overwogen dient te worden ook in onderzoek neemt zonder tussenkomst van het AMK.

Derde lid.

De raad voor de kinderbescherming heeft, naast het doen van onderzoek naar gevallen waarin een maatregel met betrekking tot het gezag overwogen dient te worden, nog een aantal andere wettelijke taken. Zo heeft de raad in scheidings- en omgangszaken een adviserende taak aan de rechter. Ook wordt de raad betrokken bij zaken van jongeren die worden verdacht van het plegen van een strafbaar feit. Bij de behandeling van deze zaken kan blijken dat er tevens sprake is van (een vermoeden van) kindermishandeling. De raad kan op basis van het derde lid eveneens zonder tussenkomst van het AMK besluiten tot het in onderzoek nemen van een dergelijke zaak indien een maatregel met betrekking het gezag over de minderjarige overwogen dient te worden.

Vierde lid.

Ter verduidelijking is de definitie van kindermishandeling van artikel 34a, derde lid, van de Wet op de jeugdhulpverlening opgenomen.

Artikel 2b

Dit artikel is ontleend aan artikel 2:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In de werkwijze met betrekking tot het melden van kindermishandeling kan het voorkomen dat een melding van kindermishandeling rechtstreeks bij de raad wordt gedaan terwijl de melding eigenlijk bij het AMK gedaan had moeten worden. Aangezien het AMK niet aangemerkt kan worden als een bestuursorgaan in de zin van de Awb verplicht artikel 2:3 Awb de raad niet tot het doorzenden van meldingen die niet voor hem bestemd zijn naar het AMK. Omdat de werkwijze met betrekking tot het melden van kindermishandeling dit wel vereist, bepaalt het eerste lid, dat de raad meldingen die niet voor hem bestemd zijn, doorstuurt naar het AMK, onder gelijktijdige mededeling aan de melder.

Het tweede lid, verplicht de raad om in situaties dat de raad een geval van (een vermoeden van) kindermishandeling zonder tussenkomst van het AMK in onderzoek neemt, hiervan onverwijld mededeling te doen aan het AMK. Deze regel is gesteld om te voorkomen dat een geval van (vermoedens van) kindermishandeling zowel bij het AMK als de raad in onderzoek wordt genomen.

ARTIKEL II

In het tweede lid is een overgangsbepaling opgenomen, omdat de raad voor de kinderbescherming enige tijd nodig heeft om de nieuwe werkwijze van het doen van de mededeling aan het advies- en meldpunt kindermishandeling ingeval hij besluit tot een onderzoek naar een maatregel met betrekking tot het gezag over de minderjarige op grond van de uitvoering van enig andere wettelijke taak, te implementeren.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Stb. 1996, 329.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 10 juni 2003, nr. 108.

Naar boven