Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport | Staatsblad 2003, 196 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport | Staatsblad 2003, 196 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 13 november 2002, kenmerk DJB/JHV-2330373, gedaan mede namens Onze Minister van Justitie;
Gelet op de artikelen 34b en 35, eerste lid, van de Wet op de jeugdhulpverlening;
De Raad van State gehoord (advies van 31 januari 2003, nummer W13.02.0511/III);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 16 april 2003, Directie Jeugdbeleid, DJB/JZ-2366957, uitgebracht mede namens Onze Minister van Justitie;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder:
a. wet: de Wet op de jeugdhulpverlening;
b. advies- en meldpunt kindermishandeling: een advies- en meldpunt kindermishandeling als bedoeld in artikel 34a van de wet;
c. advies: advies als bedoeld in artikel 34a, tweede lid, van de wet;
d. bereikbaarheid: het onmiddellijk bereikbaar zijn voor mondeling contact;
e. beschikbaarheid: het onmiddellijk beschikbaar zijn voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 34a, eerste lid, van de wet;
f. melding: een melding van kindermishandeling of van een vermoeden daarvan.
Het Besluit kwaliteitsregels jeugdhulpverlening is niet van toepassing op een advies- en meldpunt kindermishandeling.
1. Met inachtneming van zijn doelstelling stelt een uitvoerder van een advies- en meldpunt kindermishandeling een werkplan vast, dat een beschrijving bevat van de op basis van de taken, bedoeld in artikel 34a van de wet, uit te oefenen werkzaamheden en de toe te passen werkwijze.
2. Het werkplan bevat in ieder geval een beschrijving van:
a. de uitgangspunten voor het beleid van het advies- en meldpunt kindermishandeling afgestemd op de jeugdigen;
b. de personeelsformatie alsmede de wijze waarop de verantwoordelijkheden voor de onderscheiden taken binnen het advies- en meldpunt kindermishandeling zijn verdeeld, waarbij wordt aangegeven of en onder welke voorwaarden de uitvoerder gebruik maakt van diensten van personen die anders dan als beroepskracht werkzaam zijn;
c. de omvang en inrichting van de accommodatie gerelateerd aan de op basis van de taken, bedoeld in artikel 34a van de wet, uit te oefenen werkzaamheden en de doelgroep;
d. de wijze van behandeling van klachten;
e. de wijze waarop aan het recht op inzage in en afschrift van bescheiden uitvoering wordt gegeven;
f. hetgeen in het dossier met betrekking tot jeugdigen wordt opgenomen;
g. de wijze waarop de samenwerking met daarvoor in aanmerking komende personen, instellingen en instanties, waaronder scholen, in de regio en indien nodig daarbuiten, is georganiseerd;
h. de wijze waarop de beschikbaarheid en bereikbaarheid van het advies- en meldpunt kindermishandeling is georganiseerd.
3. Indien een uitvoerder van een advies- en meldpunt kindermishandeling ook andere taken heeft, neemt deze in het werkplan een beschrijving op van de wijze waarop de herkenbaarheid en de toegankelijkheid van het advies- en meldpunt kindermishandeling als afzonderlijke organisatorische eenheid is georganiseerd. In deze beschrijving wordt in ieder geval aandacht besteed aan de huisvesting, de inrichting en de telefonische bereikbaarheid van het advies- en meldpunt kindermishandeling.
4. Indien het werkplan wijziging behoeft, hetgeen jaarlijks wordt bezien, wordt het gewijzigd.
5. Het werkplan, alsmede wijzigingen daarvan worden door de uitvoerder toegezonden aan Onze ministers en aan de Inspectie jeugdhulpverlening en jeugdbescherming, bedoeld in artikel 54, eerste lid, van de wet. Het werkplan wordt bovendien toegezonden aan het betrokken provinciaal bestuur en het desbetreffende samenwerkingsverband.
1. Het bestand van beroepskrachten van het advies- en meldpunt kindermishandeling, is zowel kwalitatief als kwantitatief afgestemd op de op basis van de taken, bedoeld in artikel 34a van de wet, uit te oefenen werkzaamheden en op de doelgroep.
2. Bij een advies- en meldpunt kindermishandeling is in ieder geval een arts als beroepskracht werkzaam. De arts bedoeld in de eerste volzin is deskundig op het gebied van kindermishandeling.
3. De dagelijkse leiding van een advies- en meldpunt kindermishandeling berust bij een beroepskracht.
1. De uitvoerder draagt er zorg voor dat het advies- en meldpunt kindermishandeling is aangesloten op het landelijke telefoonnummer van het advies- en meldpunt kindermishandeling.
2. Een advies- en meldpunt kindermishandeling is zoveel mogelijk toegankelijk voor mensen met een lichamelijke handicap.
3. De spreek- en onderzoekruimten van een advies- en meldpunt kindermishandeling zijn zodanig ingericht dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van degenen voor wie het advies- en meldpunt kindermishandeling een taak als bedoeld in artikel 34a van de wet uitvoert, is gewaarborgd.
Personen werkzaam bij een advies- en meldpunt kindermishandeling die belast zijn met de uitvoering van de wettelijke taken worden niet belast met de uitvoering van andere taken van de uitvoerder voor een geval van kindermishandeling waarbij zij rechtstreeks betrokken zijn of waren.
1. Een uitvoerder van een advies- en meldpunt kindermishandeling draagt er zorg voor dat aan iedere betrokkene bij een advies, melding of onderzoek naar aanleiding van een melding bij het eerste contact informatie wordt verschaft over de procedure met betrekking tot een advies, melding of onderzoek, de verwerking van persoonsgegevens, met inachtneming van artikel 11, en de artikelen 34c en 34d van de wet, het recht op inzage in of afschrift van de hem betreffende bescheiden alsmede de wijze van behandeling van klachten. Als betrokkene als bedoeld in de eerste volzin wordt aangemerkt: degene die advies vraagt, degene die een melding doet, degene op wie een melding betrekking heeft dan wel degene die om informatie in het kader van een onderzoek naar aanleiding van een melding wordt verzocht.
2. De uitvoerder draagt er zorg voor dat de informatie in begrijpelijke vorm wordt verschaft.
1. Een advies- en meldpunt kindermishandeling is zeven maal vierentwintig uur per week bereikbaar. De bereikbaarheid kan georganiseerd zijn in samenwerking met andere uitvoerders van advies- en meldpunten kindermishandeling of van voorzieningen van ambulante hulpverlening als bedoeld in artikel 6 van het Besluit kwaliteitsregels jeugdhulpverlening dan wel plaatsende instanties in de regio.
2. Een advies- en meldpunt kindermishandeling is zeven maal vierentwintig uur per week beschikbaar. De uitvoerder zorgt tijdig voor een zorgvuldige waarneming van de taken van het advies- en meldpunt kindermishandeling door een andere uitvoerder van een advies- en meldpunt kindermishandeling in geval hij niet in staat is aan deze verplichting te voldoen.
1. Een advies- en meldpunt kindermishandeling stelt binnen vijf dagen na ontvangst van een melding vast of de melding aanleiding geeft tot een onderzoek als bedoeld in artikel 34a, eerste lid, onderdeel a, van de wet.
2. Een advies- en meldpunt kindermishandeling beoordeelt binnen dertien weken na de vaststelling, bedoeld in het eerste lid, of en zo ja tot welke stappen de melding aanleiding geeft en geeft zo spoedig mogelijk uitvoering aan de taken, bedoeld in artikel 34a, eerste lid, onderdelen c tot en met f, van de wet.
3. Ten minste twee personen, werkzaam bij een advies- en meldpunt kindermishandeling, beslissen over een vaststelling als bedoeld in het eerste lid en een beoordeling als bedoeld in het tweede lid.
4. Bij complexe problematiek ligt aan een vaststelling als bedoeld in het eerste lid of een beoordeling als bedoeld in het tweede lid een multidisciplinaire beoordeling ten grondslag.
1. Zodra een advies- en meldpunt kindermishandeling op grond van de melding of het onderzoek, bedoeld in artikel 9, eerste of tweede lid, tot het oordeel komt dat een maatregel met betrekking tot het gezag over de minderjarige overwogen dient te worden, draagt hij een geval van kindermishandeling of een vermoeden daarvan over aan de raad voor de kinderbescherming.
2. Een advies- en meldpunt kindermishandeling doet de overdracht als bedoeld in het eerste lid, onverwijld indien naar zijn oordeel op grond van de melding sprake is van een acute en ernstig bedreigende situatie voor de minderjarige en een maatregel met betrekking tot het gezag over de minderjarige overwogen dient te worden.
1. In dit artikel wordt onder persoonsgegeven verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bescherming persoonsgegevens.
2. Een advies- en meldpunt kindermishandeling verstrekt inlichtingen over de herkomst van persoonsgegevens die het naar aanleiding van een melding verkrijgt.
3. In afwijking van het tweede lid verstrekt het advies- en meldpunt kindermishandeling geen inlichtingen over de herkomst van persoonsgegevens die het naar aanleiding van een melding heeft verkregen indien:
a. een persoon die in een beroepsmatige hulpverlenende of pedagogische relatie tot de minderjarige of zijn gezin staat de persoonsgegevens naar aanleiding van de melding heeft verstrekt en het verstrekken van die inlichtingen:
1°. een bedreiging vormt of kan vormen voor de minderjarige of andere minderjarige leden van het gezin waartoe de minderjarige behoort;
2°. een bedreiging vormt of kan vormen voor die persoon of medewerkers van die persoon;
3°. leidt of kan leiden tot een verstoring van de vertrouwensrelatie met het gezin waartoe de minderjarige behoort;
b. het andere personen betreft dan bedoeld onder a, behoudens voor zover zij daarvoor toestemming hebben gegeven.
Het Besluit kwaliteitsregels jeugdhulpverlening1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 6 vervalt onderdeel c en worden de onderdelen d en e verletterd tot c en d.
2. In artikel 7 vervalt «, niet zijnde een bureau vertrouwensarts,».
3. In artikel 8, tweede lid, vervalt «een bureau vertrouwensarts of».
4. In artikel 8 vervalt het derde lid onder vernummering van het vierde tot derde lid.
In artikel 14, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit politieregisters2 wordt «personen, werkzaam bij het bureau vertrouwensartsen» vervangen door: personen, werkzaam bij een advies- en meldpunt kindermishandeling.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad wordt geplaatst.
histnootDe Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
C. I. J. M. Ross-van Dorp
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Uitgegeven de twintigste mei 2003
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Met ingang van 1 juni 2003 is voorzien in een wettelijke regeling van de advies- en meldpunten kindermishandeling (AMK's). Deze regeling is opgenomen in de artikelen 34a tot en met 34e van de Wet op de jeugdhulpverlening, die daartoe gewijzigd is (Wet van 26 september 2002 houdende wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening in verband met de advies- en meldpunten kindermishandeling (Stb. 515)). Met de wetswijziging is uitvoering gegeven aan de desbetreffende toezegging van de toenmalige staatssecretarissen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Justitie naar aanleiding van het in mei 1998 uitgebrachte eindrapport van de Werkgroep Meldpunt Kindermishandeling inzake de totstandkoming van de advies- en meldpunten kindermishandeling in Nederland (Kamerstukken II 1997/98, 25 619, nr. 15).
De nieuwe regeling beoogt – in de lijn van de verschillende regeringsstandpunten die de afgelopen jaren over dit onderwerp zijn verschenen – een oplossing te bieden voor de juridische knelpunten die een adequaat functioneren van AMK's kunnen belemmeren. De belangrijkste daarvan betreffen de functieafbakening van AMK's, het verwerken van privacygevoelige gegevens en de procedures rond het melden.
De in de nieuwe artikelen van de Wet op de jeugdhulpverlening zorgvuldig geformuleerde taakomschrijvingen van een AMK (artikel 34a), de toedeling van de verantwoordelijkheid voor de feitelijke uitvoering van de AMK-werkzaamheden aan de provincie (artikel 10, tweede lid), de regeling omtrent de verstrekking van persoonsgegevens zonder toestemming van de betrokkene en de doorbreking van het ambts- en beroepsgeheim (artikel 34c), alsmede een regeling die beperkingen stelt aan het verplicht melden aan de betrokkene dat over hem gegevens worden verwerkt (artikel 34d), beogen – tezamen met de bij of krachtens artikel 34b vast te stellen nadere regels inzake AMK's – de voorwaarden te scheppen voor het oplossen van genoemde knelpunten alsmede de totstandkoming te bevorderen van een adequate, voor de melder herkenbare instantie voor het melden van kindermishandeling. Hierdoor kan kindermishandeling in een zo vroeg mogelijk stadium worden gesignaleerd en kan, eveneens zo snel mogelijk, adequate hulp op gang worden gebracht.
Voor een toelichting op genoemde artikelen wordt op deze plaats volstaan met een verwijzing naar de memorie van toelichting bij het desbetreffende wetsvoorstel (Kamerstukken II 2000/2001, 27 842, nr. 3).
Het ontwerpbesluit is gepubliceerd in de Staatscourant 2002, nr. 116, pagina 11 uitgebracht op 21 juni 2002. Tevens is het ontwerpbesluit voorgelegd aan het College bescherming persoonsgegevens voor advies.
Met het oog op de ingrijpende gevolgen van een onderzoek door het AMK in het privé-leven van betrokkenen, wordt kenbaarheid, inzichtelijkheid en een uniforme werkwijze van het AMK van evident belang geacht. In het nieuwe artikel 34b van de Wet op de jeugdhulpverlening is dan ook de voorwaarde opgenomen dat het AMK werkt volgens een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde werkwijze. Bij of krachtens die maatregel zullen voorts regels worden gesteld over de samenwerking met de raad voor de kinderbescherming alsmede over de gevallen waarin het bekendmaken van de identiteit van de persoon die de kindermishandeling of een vermoeden daarvan heeft gemeld of van de persoon van wie informatie in het kader van het onderzoek is verkregen, achterwege kan blijven. Het onderhavige besluit strekt hiertoe.
De werkwijze van de raad voor de kinderbescherming wat betreft de samenwerking met een advies- en meldpunt kindermishandeling is geregeld in het Organisatiebesluit raad voor de kinderbescherming, dat daartoe gewijzigd is. Genoemd besluit en het onderhavige besluit zijn complementair voor zover het de onderlinge samenwerking op het terrein van de melding van (een vermoeden van) kindermishandeling betreft.
2. Wettelijke grondslag en bestaande regelgeving
Evenals destijds voor de voormalige bureaus vertrouwensartsen, is met betrekking tot de positionering van de AMK's gekozen voor aansluiting bij de Wet op de jeugdhulpverlening, ook al moeten de AMK's gezien de aard van hun werkzaamheden als een bijzonder type voorziening worden beschouwd; zij verlenen immers, evenmin als de voormalige bureaus vertrouwensartsen dit deden, daadwerkelijke hulp, doch scheppen de voorwaarden voor het op gang komen van de hulpverlening (zie paragraaf 1.3 van de eerdergenoemde memorie van toelichting).
De niettemin gemaakte keuze voor inpassing van de AMK's in de Wet op de jeugdverlening brengt mee, dat AMK's als voorziening in de zin van die wet worden aangemerkt. Dit zou betekenen dat de rechtspersoon die een AMK in stand houdt, in die hoedanigheid verantwoordelijk is voor de naleving van alle in de wet en het Besluit kwaliteitsregels jeugdhulpverlening voor alle voorzieningen en voor ambulante voorzieningen gestelde eisen. Nu in verband met het specifieke karakter van AMK's gekozen is voor een AMK-specifieke regeling omtrent (bepaalde aspecten van) kwaliteit, zijn uit een oogpunt van toegankelijkheid en inzichtelijkheid van regelgeving de voor alle voorzieningen en voor ambulante voorzieningen geldende eisen in het Besluit kwaliteitsregels jeugdhulpverlening, voor zover tot nu toe van toepassing op de voormalige bureaus vertrouwensartsen, integraal overgenomen in het onderhavige besluit.
Een verdergaande stroomlijning van de kwaliteitsregelgeving op het terrein van de jeugdzorg zal plaatsvinden in het kader van de voorgestelde Wet op de jeugdzorg1, waarin het AMK als een herkenbaar, organisatorisch onderdeel van het zogenoemde bureau jeugdzorg zal worden gepositioneerd.
Het gaat bij de uitvoering van de werkzaamheden door AMK's om een verantwoorde en zorgvuldige taakuitoefening in het belang van de minderjarige. Gezien de aard van de taken en de ingrijpende bevoegdheden van een AMK in de persoonlijke levenssfeer van degenen die betrokken zijn bij een melding van (een vermoeden van) kindermishandeling, dient de zorgvuldigheid van de werkwijze boven alle twijfel te zijn verheven. Uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid daarvoor primair bij de instellingen berust. De vraag of en wat door middel van algemeen verbindende voorschriften in de vorm van het onderhavige besluit geregeld dan wel genormeerd zou moeten worden, is beoordeeld aan de hand van de volgende criteria: het belang van landelijke uniformiteit, het belang van rechtszekerheid voor de betrokkenen en het waarborgen van een minimaal kwaliteitsniveau.
Met het oog op uniformiteit in de uitvoering van de taken van een AMK zijn en worden de binnen de AMK-sector ontwikkelde zogenoemde systeemeisen en het protocol van handelen bij vermoedens van kindermishandeling in afhankelijkheidsrelaties2, van groot belang geacht. De systeemeisen kunnen beschouwd worden als de minimaal noodzakelijke kwaliteitseisen voor de uitvoering van de functies van een AMK. Het landelijk protocol biedt de mogelijkheid helder te communiceren met (potentiële) melders en draagt bij aan rechtszekerheid en rechtsgelijkheid voor de betrokkenen bij een advies of melding van (een vermoeden van) kindermishandeling. Daarnaast vormt het protocol een belangrijke richtlijn voor het handelen van AMK-medewerkers zelf.
Zoals in de meergenoemde memorie van toelichting al is aangekondigd, zijn in het onderhavige besluit de hoofdlijnen van de bedoelde systeemeisen opgenomen. De betreffende regels inzake de kwaliteit en werkwijze, de samenwerking met de raad voor de kinderbescherming alsmede de voorwaarden voor anonimiteit, worden in hun onderlinge samenhang geacht de uniformiteit en rechtszekerheid voldoende te waarborgen. De AMK's zijn in beginsel vrij om de werkprocessen binnen de gestelde normen in te vullen en in hun werkplannen op te nemen, waarbij gebruik kan worden gemaakt van landelijk door de sector ontwikkelde methodes en protocollen.
Ten slotte wordt nog opgemerkt dat de werkwijze van AMK's, behalve op werkprocessen, ook betrekking kan hebben op algemene taken en werkzaamheden die niet AMK-specifiek zijn maar de jeugdzorg in het algemeen betreffen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om onderwerpen als klachtrecht, toegankelijkheid en medezeggenschap. De meergenoemde memorie van toelichting noemt in dit kader ook evaluatie van het eigen handelen, registratie, signaleren en het participeren in de regionale beleidsontwikkeling. Voor deze onderwerpen biedt het bestaande stelsel van de Wet op de jeugdhulpverlening en in de toekomst de voorgestelde Wet op de jeugdzorg een afdoende algemene regeling, die ook op AMK's van toepassing is en, in de nieuwe situatie, van toepassing zal blijven. In het onderhavige besluit zijn derhalve alleen de specifiek voor AMK's geldende onderwerpen geregeld.
4. Financiële gevolgen en administratieve lasten
De financiële consequenties van de onderhavige regelgeving ten aanzien van AMK's zijn reeds besproken in (hoofdstuk 6 van) de memorie van toelichting bij het desbetreffende wetsvoorstel.
Uit het besluit vloeien geen administratieve lasten voor het bedrijfsleven voort. Het ontwerp van het besluit is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal). Actal heeft besloten geen formele toets over het ontwerp uit te brengen.
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Dit artikel bevat begripsbepalingen.
Met het oog op de leesbaarheid is ervoor gekozen de begrippen advies en melding in de begripsbepalingen op te nemen.
De definities van «bereikbaarheid» en «beschikbaarheid» zijn overgenomen uit artikel 1, onderdelen e en f, van het Besluit kwaliteitsregels jeugdhulpverlening.
Zoals in het algemeen deel van deze nota van toelichting is vermeld, zijn de bepalingen inzake de kwaliteit van voorzieningen van jeugdhulpverlening zoals opgenomen in het Besluit kwaliteitsregels jeugdhulpverlening, niet van toepassing op AMK's. De relevante bepalingen uit het Besluit kwaliteitsregels jeugdhulpverlening zijn, toegespitst op de advies- en meldpunten kindermishandeling, overgenomen in de navolgende bepalingen.
Het eerste, tweede, vierde en vijfde lid zijn ontleend aan artikel 2 van het Besluit kwaliteitsregels jeugdhulpverlening.
Derde lid. Neutraliteit, specificiteit, herkenbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke eisen voor het goed functioneren van een AMK, met name als het AMK onderdeel vormt van een rechtspersoon, die ook andere taken op het terrein van de jeugdhulpverlening heeft. Daarom verplicht dit artikel de uitvoerder van een dergelijke, met meer taken belaste rechtspersoon, om – in aanvulling op de eisen die op grond van het tweede lid in het algemeen hieromtrent zijn voorgeschreven in het werkplan te beschrijven op welke wijze de herkenbaarheid en toegankelijkheid van het AMK binnen de betreffende rechtspersoon is georganiseerd. Wat betreft de aspecten huisvesting en inrichting kan gedacht worden aan herkenbare naambordjes aan de buitengevel van een gebouw en aan bijvoorbeeld een eigen balie en (spreek)kamers binnenin een gebouw. Voor de telefonische bereikbaarheid van een AMK wordt een eigen telefoonnummer noodzakelijk geacht (zie ook artikel 5, eerste lid).
Het eerste en het derde lid zijn ontleend aan artikel 3 van het Besluit kwaliteitsregels jeugdhulpverlening.
Het tweede lid stelt dat een AMK voor de uitoefening van zijn taken in ieder geval beroep moet kunnen doen op een arts. Gezien de problematiek waarmee een AMK te maken heeft, wordt de beschikbaarheid van een arts, hetzij op grond van een overeenkomst of aanstelling in dienst van het AMK, hetzij op andere basis bij die organisatie werkzaam, bijvoorbeeld als freelancer, noodzakelijk geacht. De desbetreffende arts dient deskundig te zijn op het gebied van kindermishandeling. Een vertrouwensarts inzake kindermishandeling beschikt in de regel over voldoende deskundigheid voor deze functie. In de praktijk zal het er ook op neer komen dat meestal een vertrouwensarts die functie vervult. Het gaat hier om een in de praktijk ontwikkeld specialisme. Een opleiding voor vertrouwensarts is er (nog) niet. Door de Vereniging van Vertrouwensartsen inzake Kindermishandeling (VVAK) is inmiddels wel een methodiek onderschreven en geaccepteerd die als de basis voor het vak van vertrouwensarts dient. De inmiddels binnen de VVAK werkzame Werkgroep beroepsprofiel en beroepsopleiding heeft deze methodiek opgenomen in haar reeds vergevorderde voorbereidingen voor een beroepsopleiding. De methodiek houdt in dat een arts die als «vertrouwensarts» functioneert in staat dient te zijn om met behulp van de differentiaaldiagnostische methode vast te stellen wat de biopsychosociale status en ontwikkeling van het kind is, hoe de ouder-kindrelatie is, hoe het gezins- en familiesysteem functioneert en of de persoon(lijkheden) van de ouders met hun pathologie het hele gezinssysteem overschaduwen. Op basis van de uitkomsten van de diagnose over deze zaken dient de vertrouwensarts in een risk assessment en risk management aan te geven waarin de risico's zijn gelegen en hoe een hulpverleningsplan ontworpen moet worden waarin rekening wordt gehouden met de risico's en de beschermende factoren1. De methodiek bevindt zich echter nog niet in een stadium om vastgelegd te worden in regelgeving. De titel van vertrouwensarts is niet beschermd.
Op grond van het eerste lid geldt voor elke uitvoerder die een AMK (al dan niet als onderdeel van een rechtspersoon die ook ander taken heeft) in stand houdt, tevens een verplichte aansluiting op het landelijke telefoonnummer voor advies- en meldpunten kindermishandeling. Dit landelijke nummer betreft een 0900-nummer (0900–1231230) en is ingesteld om de laagdrempeligheid van de AMK's te vergroten. Door het instellen van één landelijk telefoonnummer waarmee alle AMK's bereikbaar zijn, wordt voorkomen dat een melder voordat hij een melding kan doen eerst moet achterhalen wat het telefoonnummer van het AMK in zijn regio is. De drempel om te melden wordt derhalve verlaagd en de meldingsbereidheid neemt toe bij het voorhanden zijn van één landelijk telefoonnummer. Verder heeft de werkgroep meldpunt kindermishandeling onder voorzitterschap van prof. dr. J. M. A. Hermanns in haar eindrapport van oktober 1997 reeds geconstateerd dat een landelijk uniform 0900-nummer zal bijdragen aan een goede bekendheid en bereikbaarheid van de AMK's.
Het tweede en derde lid zijn ontleend aan artikel 4 van het Besluit kwaliteitsregels jeugdhulpverlening.
Eveneens uit een oogpunt van neutraliteit, specificiteit en herkenbaarheid van het AMK, dient de onafhankelijkheid van personen die AMK-taken uitoefenen gewaarborgd te zijn, met name indien, zoals gezegd, een AMK onderdeel vormt van een rechtspersoon die ook andere dan AMK-taken heeft. In het belang van een neutrale en onafhankelijke bejegening van de melder respectievelijk de persoon op wie de melding betrekking heeft, is in het onderhavige lid bepaald, dat AMK-medewerkers niet worden belast met de uitoefening van andere taken van die rechtspersoon met betrekking tot een geval van kindermishandeling waarbij zij als AMK-medewerker rechtstreeks betrokken waren. Dit betekent dat AMK-medewerkers die uit hoofde van hun taak naar aanleiding van een melding van (een vermoeden van) kindermishandeling binnen een gezin onderzoek hebben gedaan naar de desbetreffende gezinssituatie, in het vervolgcircuit wat betreft de hulpverlening aan dit gezin of de uitvoering van een maatregel van kinderbescherming ten aanzien van dat gezin, geen hulpverlenings- onderscheidenlijk (gezins)voogdijtaken verrichten.
In verband met het in voorkomende gevallen ingrijpende karakter van de bevoegdheden van een AMK voor degenen die betrokken zijn of worden bij (vermoedens van) kindermishandeling, wordt kenbaarheid, inzichtelijkheid en uniformiteit van de werkwijze van een AMK van evident belang geacht. Voor betrokkenen dient dan ook volstrekt duidelijk te zijn wat zij kunnen verwachten van de rol van het AMK, welke werkwijze daarbij wordt gehanteerd, op welke wijze de verwerking en verstrekking van persoonsgegevens plaatsvindt en hoe wordt omgegaan met klachten.
Het onderhavige artikel bevat daartoe een algemene en actieve informatieverplichting voor de uitvoerder ten behoeve van iedere, bij een advies of melding betrokken persoon, waaronder de adviesvrager, de melder, degene op wie de melding betrekking (de gemelde) en degene die in verband met een melding om informatie wordt gevraagd zoals een (huis- of school)arts of een leerkracht. Bij de toepassing van deze verplichting kan gedacht kan worden aan de zichtbare beschikbaarheid van folders en het mondeling informeren van de betrokkene bij het eerste (telefonisch) contact.
Wat betreft de informatieverstrekking aan de gemelde wordt nog gewezen op (de nieuwe) artikelen 34c en 34d van de Wet op de jeugdhulpverlening en artikel 10 van het onderhavige besluit. Artikel 34c van de wet bevat een regeling omtrent de verwerking en verstrekking van persoonsgegevens zonder toestemming van de betrokkene. De artikelen 34d van de wet en 10 van dit besluit stellen beperkingen aan de verplichting van de verwerker van persoonsgegevens (in casu het AMK), om de betrokkene inlichtingen te verstrekken over de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens. Genoemde artikelen beperken derhalve de onderhavige informatieverplichting ten aanzien van gemelden.
Zoals in het algemeen deel van deze nota van toelichting is aangegeven, zijn met het oog op de toegankelijkheid en inzichtelijkheid van de onderhavige regelgeving, de tot nu toe bestaande bepalingen met betrekking tot voorzieningen van ambulante hulpverlening, bedoeld in het Besluit kwaliteitsregels jeugdhulpverlening, voor zover deze van toepassing waren op de voormalige Bureaus vertrouwensartsen, integraal overgenomen in het onderhavige besluit. Deze bepalingen betreffen de bereikbaarheid (tweede lid) en beschikbaarheid (derde lid) van een AMK.
Om adequaat op adviesvragen en meldingen van kindermishandeling te kunnen reageren zorgt de uitvoerder ervoor, dat het AMK vierentwintig uur per dag, zeven dagen per week bereikbaar en beschikbaar is. De telefonische bereikbaarheid mag op grond van het eerste lid in samenwerking met andere uitvoerders van AMK's of van voorzieningen van ambulante hulpverlening zoals jongerenadviescentra, kindertelefoons of adviesbureaus voor jeugd en gezin dan wel plaatsende instanties in de regio worden georganiseerd. Deze telefonische bereikbaarheid ziet op het eerste contact van een adviesvrager of melder met een AMK dan wel met een voorziening van ambulante hulpverlening of met een plaatsende instantie. Tijdens dit eerste contact wordt beoordeeld of de adviesvrager of de melder daadwerkelijk bij het AMK moet zijn. Zo wordt bijvoorbeeld geïnformeerd naar de ernst van de situatie om te bepalen of onmiddellijk handelen vereist is. Indien onmiddellijk handelen vereist is, volgt onmiddellijk verbinding met het dienstdoende AMK, waarmee een beroep op de 24-uurs beschikbaarheid van het AMK wordt gedaan. Gelet op het feit dat het eerste contact als een zeef fungeert en daarbij in de praktijk blijkt dat veel telefoontjes niet voor het AMK bestemd zijn, is het niet noodzakelijk om de bereikbaarheid evenals de beschikbaarheid uitsluitend door AMK's te realiseren. Voor de bereikbaarheid geldt als uitgangspunt dat indien de deskundigheid van een AMK vereist is, hier ook onmiddellijk naar wordt doorverwezen en dat derhalve de 24-uurs beschikbaar gerealiseerd wordt.
Uit een oogpunt van continuïteit van de beschikbaarheid voor AMK-taken gedurende 24 uur per dag zoals voorgeschreven ingevolge het tweede lid, is in deze bepaling tevens geregeld, dat de uitvoerder in geval hij (tijdelijk) niet in staat is zelf aan deze verplichting te voldoen, tijdig voor waarneming door een andere uitvoerder van een AMK zorgt.
Eerste en tweede lid. In verband met het belang van de melder en het belang van de minderjarige waarop de melding betrekking heeft zo spoedig mogelijk duidelijkheid te verkrijgen over de verdere behandeling van de melding, is in het eerste lid een termijn van vijf dagen opgenomen voor het vaststellen of de melding aanleiding geeft tot nader onderzoek. De termijn waarbinnen het AMK het onderzoek dat hij instelt naar aanleiding van een melding dient af te ronden, is op grond van het tweede lid bepaald op dertien weken. Vervolgens dient de onderzochte en beoordeelde melding zo spoedig mogelijk in het vervolgcircuit te worden gebracht, gericht op daadwerkelijke actie op het terrein van hulpverlening of civielrechtelijke of strafrechtelijke maatregelen door de hulpverlenende instantie, de raad voor de kinderbescherming of een andere justitiële instantie. Het AMK draagt in dit verband zorg voor de organisatorische coördinatie, gericht op het voorkomen van problemen in de afhandeling van de melding.
Derde lid. In dit lid worden eisen gesteld aan de besluitvorming omtrent de vaststelling of een melding al dan niet aanleiding geeft tot het instellen van een onderzoek. Dit geldt ook voor de besluitvorming naar aanleiding van een onderzoek. Deze besluitvorming moet door tenminste twee personen geschieden, vanwege de veelal ingrijpende gevolgen die dergelijke beslissingen hebben. Intercollegiale toetsing schept de nodige waarborgen.
Vierde lid. Als er sprake is van complexe problematiek is een geïntegreerde aanpak en multidisciplinaire beoordeling noodzakelijk. In verband hiermee geldt dan de extra eis dat de beslissingen worden genomen door personen met een verschillende professionele achtergrond (multidisciplinair). In de praktijk zal dit veelal betekenen dat de arts betrokken wordt bij de besluitvorming.
Dit artikel stelt regels omtrent de samenwerking van het AMK met de raad voor de kinderbescherming. In het belang van een eenduidige infrastructuur binnen de jeugdzorg voor (vermoedens) van kindermishandeling, waarbij wordt vermeden dat dezelfde functies door verschillende instellingen worden uitgevoerd, is er onder andere voor gekozen de intakefunctie in beschermingszaken van de raad voor de kinderbescherming over te dragen aan het AMK. Dit betekent dat adviesvragers en melders van (een vermoeden van) kindermishandeling zich primair zullen moeten wenden tot het AMK en niet meer tot andere instellingen of de politie. Het AMK vormt voor genoemde functie derhalve de eerstelijns voorziening. De raad voor de kinderbescherming is als tweedelijns organisatie in principe alleen toegankelijk via het AMK. Bovenstaand uitgangspunt brengt met zich mee dat ook crisissituaties, dat wil zeggen acute, ernstig bedreigende situaties waarin aan de minderjarige onmiddellijk hulp moet worden geboden, bij het AMK worden gemeld. Dit neemt echter niet weg dat de raad ook rechtstreeks toegankelijk is wanneer sprake is van een acute en ernstige bedreiging van de minderjarige.
Op grond van bovengeschetst model is de afstemming van taken en bevoegdheden van AMK en raad in hun onderlinge samenwerking als volgt geregeld.
Zodra het AMK op grond van een melding of op grond van het onderzoek naar aanleiding van de melding concludeert dat een minderjarige aantoonbaar in zijn of haar ontwikkeling wordt bedreigd door toedoen of nalaten van de ouders of gezagsdragers én vrijwillige hulpverlening volgens het AMK niet (meer) mogelijk is, wordt de betreffende zaak overgedragen aan de raad voor de kinderbescherming (eerste lid).
Indien uit de melding blijkt dat er sprake is van een acute en ernstig bedreigende situatie voor een minderjarige wordt de melding onverwijld aan de raad overgedragen zonder dat het AMK een onderzoek naar de melding instelt. De beoordeling van de melding beperkt zich in dergelijke gevallen tot het beoordelen van de volledigheid en logische samenhang van de gegevens betreffende de melding (tweede lid).
In genoemde gevallen wordt de desbetreffende zaak door het AMK in zijn geheel overdragen aan de raad voor de kinderbescherming en draagt het AMK niet langer verantwoordelijkheid voor de melding.
Complementaire bepalingen betreffende de werkwijze van de raad voor de kinderbescherming wat betreft de samenwerking met het AMK, zijn opgenomen in het genoemde Organisatiebesluit raad voor de kinderbescherming.
Uitgangspunt in het werk van een AMK is, zoals in de meergenoemde memorie van toelichting bij de desbetreffende wetswijziging op verschillende plaatsen is benadrukt, een zo groot mogelijke openheid naar het gezin en overige bij de melding betrokken personen. Openheid naar het gezin is bijvoorbeeld cruciaal voor het door de minderjarige en het gezin waartoe deze behoort aanvaarden van vrijwillige hulpverlening, in gevallen dat de kindermishandeling verband houdt met de gezinssituatie. Niettemin dient het AMK bij de uitoefening van zijn taken rekening te houden met de wens van melders om anoniem te blijven ten opzichte van degene op wie de melding betrekking heeft. Dit kunnen de minderjarige en het gezin zijn in het geval dat de kindermishandeling binnen de gezinssituatie plaatsvindt, maar dit kan ook een derde zijn die als (vermoedelijke) pleger van de kindermishandeling wordt gemeld. Het niet anoniem kunnen blijven van de melder ten opzichte van genoemde personen kan immers de meldingsbereidheid of de bereidheid om informatie aan het AMK te verstrekken in de weg staan. Daarnaast kan mogelijke blokkering van het onderzoek naar de melding of represaille richting melder het verstrekken van informatie ongewenst doen zijn.
Anonimiteit in deze zin raakt direct aan een behoorlijke en zorgvuldige omgang van persoonsgegevens zoals deze in het algemeen is genormeerd op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Op de achtergrond, inhoud en reikwijdte van genoemde normering en aanverwante regelgeving in samenhang met de verwerking van persoonsgegevens door het AMK en de in verband daarmee in de Wet op de jeugdhulpverlening opgenomen bijzondere bepalingen inzake de bescherming van persoonsgegevens, is uitvoerig ingegaan in hoofdstuk van 4 van de meergenoemde memorie van toelichting.
Anonimiteit van de melder ten opzichte van degene op wie de melding betrekking heeft is mogelijk op grond van artikel 43, onderdeel e, van de Wbp. Op grond van dit artikel kan de verwerker van persoonsgegevens, in casu het AMK, zijn verplichting om de betrokkene inlichtingen te verstrekken over de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens buiten toepassing laten, voor zover dit noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen. Teneinde een zorgvuldige en inzichtelijke afhandeling van meldingen op dit punt te waarborgen alsmede een uniforme toepassing van het beroep op artikel 43, onderdeel e, Wbp te bewerkstelligen, wordt in het onderhavige artikel bepaald in welke gevallen anonimiteit van de melder van (een vermoeden van) kindermishandeling of van de persoon van wie informatie in het kader van het onderzoek naar aanleiding van een melding is verkregen, is toegestaan.
Deze regels zijn, zoals in de memorie van toelichting reeds is aangegeven, ontleend aan de gedragsregels in het eerdergenoemde AMK-protocol van handelen bij vermoedens van kindermishandeling.
Tweede lid. In het tweede lid wordt tot uitdrukking gebracht dat een advies- en meldpunt kindermishandeling in principe inlichtingen verstrekt over de herkomst van de melding.
Derde lid. In het derde lid wordt een aantal belangrijke uitzonderingen gemaakt op het in het tweede lid neergelegde uitgangspunt.
In onderdeel a van het derde lid is bepaald dat inlichtingen over de herkomst van bepaalde personen alleen onder bepaalde voorwaarden mogen worden gegeven. Het gaat dan om personen die in een beroepsmatige hulpverlenende of pedagogische relatie staan tot de minderjarige of zijn gezin. De identiteit van die personen mag niet bekendgemaakt worden als dit een bedreiging vormt of kan vormen voor die personen, de minderjarige of andere minderjarige leden van het gezin waartoe de minderjarige behoort, dan wel leidt of kan leiden tot een verstoring van de vertrouwensrelatie met het gezin waartoe de minderjarige behoort. Het bekend maken van de identiteit blijft niet alleen achterwege voor de (mogelijke) pleger, maar voor een ieder. Dit om te voorkomen dat via derden alsnog de identiteit van de melder bekend zou worden.
Wat betreft de grond «verstoring van de vertrouwensrelatie met het gezin waartoe de minderjarige behoort» zij opgemerkt, dat daarbij niet het belang van de bescherming van degene die in een beroepsmatige hulpverlenende of pedagogische relatie staat tot de minderjarige of zijn gezin voorop staat maar dat van de betrokken minderjarige en in samenhang daarmee, van degene op wie de melding betrekking heeft zoals de ouder of wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige. Het behoud van contact van beroepsbeoefenaren als bijvoorbeeld een huis- of schoolarts met deze personen is voor de minderjarige van evident belang. Het voorkomen van een verstoring van de vertrouwensrelatie van de ouder met de beroepsbeoefenaar, is gelegen in de afhankelijkheidsrelatie van de minderjarige ten opzichte van de ouder, die als zodanig het contact tussen minderjarige en beroepsbeoefenaar kan belemmeren dan wel onmogelijk kan maken.
In onderdeel b is geregeld dat andere personen zoals familie, buren en kennissen die een melding doen, niet door het advies- en meldpunt kindermishandeling bekendgemaakt mogen worden, behalve als zij daarmee hebben ingestemd.
Anonimiteit ten opzichte van het AMK wordt in geen van de bovengenoemde gevallen toegestaan. Daar bij anonieme meldingen de mogelijkheid ontbreekt om nadere informatie van de melder te verkrijgen, hetgeen een zorgvuldig onderzoek en beoordeling van de melding bemoeilijkt, worden anonieme meldingen in principe niet door het AMK onderzocht. Alleen op basis van een ingeschatte bedreiging van de minderjarige kan het AMK besluiten alsnog over te gaan tot het onderzoeken en beoordelen van de melding.
Een overeenkomstige regeling in de gevallen dat een melding van (een vermoeden van) kindermishandeling door de raad voor de kinderbescherming in onderzoek wordt genomen, al dan niet door tussenkomst van het AMK, is opgenomen in beleidsregels betreffende de werkwijze van de raad voor de kinderbescherming (Normen 2000). Deze beleidsregels gelden als een algemene aanwijzing van de Minister van Justitie als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van het Organisatiebesluit raad voor de kinderbescherming, en beogen een gelijke behandeling van zaken door de raad te bewerkstelligen alsmede de kenbaarheid van het handelen van de raad ten behoeve van de cliënt te vergroten.
De wijzigingen van het meergenoemde Besluit kwaliteitsregels jeugdhulpverlening en het Besluit politieregisters zijn overwegend technisch van aard en houden rechtstreeks verband met het onderhavige besluit.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
C. I. J. M. Ross-van Dorp
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volksgezondsheid, Welzijn en Sport.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 10 juni 2003, nr. 108.
Voorstel van wet houdende regeling van de aanspraak op, de toegang tot en de bekostiging van jeugdzorg (Wet op de jeugdzorg) (Kamerstukken II 2001/2002, 28 168).
Adviesen Meldpunten Kindermishandeling: Voorstel voor systeemeisen, drs. P.A.C.M. Baeten en dr. I.J. ten Berge, NIZW, mei 1999; Protocol van handelen bij vermoedens van kindermishandeling in afhankelijkheidsrelaties, P.C.M. Baeten, NIZW, mei 1999.
Paul Pollmann, «Op weg naar een geneeskunde inzake kindermishandeling, Dertig jaar vertrouwensartsen», in het Tijdschrift over kindermishandeling, jaargang 16, nummer 4, december 2002, blz. 7 t/m 9.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2003-196.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.