Besluit van 6 januari 2003 tot vaststelling van de
Vergoedingenregeling Hof van Discipline 2002
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op voordracht van Onze Minister van Justitie van 10 december 2002, nr.
5194695/802;
Gelet op artikel 3 van het Vacatiegeldenbesluit 1988 (Sb. 1988,
205) en artikel 60, eerste lid, van de Advocatenwet;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
In dit besluit wordt verstaan onder het Hof: het Hof van Discipline zoals
bedoeld in artikel 51 van de Advocatenwet.
Artikel 2
De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitters van het Hof ontvangen
per zitting een vergoeding gelijk aan die van raadsheer plaatsvervanger als
bedoeld in artikel 38 van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren.
Artikel 3
De (plaatsvervangend) kroonleden van het Hof ontvangen per zitting een
vergoeding gelijk aan die van een rechter plaatsvervanger als bedoeld in artikel
38 van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren.
Artikel 4
Van toekenning van een vergoeding als bedoeld in de artikelen 2 en 3 worden
uitgesloten functionarissen in dienst van het Rijk of van een door het Rijk
in het leven geroepen instelling, dan wel een instelling welker personeelskosten
door het Rijk worden vergoed, indien hun benoeming haar oorzaak vindt in de
functie die zij vervullen.
Artikel 5
Een bestuurlijke vergadering van het Hof wordt met een zitting gelijkgesteld.
Artikel 6
De genoemden in de artikelen 2 en 3 hebben overeenkomstig het Reisbesluit
binnenland en het Reisbesluit buitenland recht op vergoeding wegens reis-
en verblijfkosten.
Artikel 7
Het Besluit verhoging vergoedingen voor kroonleden Hof van Discipline
van 2 januari 1996, kernmerk 32882/896, wordt ingetrokken.
Artikel 8
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2002.
Artikel 9
Deze regeling wordt aangehaald als: «Vergoedingenregeling Hof van
Discipline 2002».
Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit
dat in het Staatsblad zal worden geplaatst.
's-Gravenhage, 6 januari 2003
Beatrix
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Uitgegeven de eenentwintigste januari 2003
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
NOTA VAN TOELICHTING
Het Hof van Discipline heeft een wettelijke basis in artikel 51 van de
Advocatenwet. Het Hof is de hoogste rechterlijke instantie in de advocatuurlijke
tuchtrechtspraak. Het Hof kent zes kroonleden waarvan één tot
voorzitter wordt benoemd en twee tot plaatsvervangend voorzitter. Daarnaast
kent het Hof vier leden-advocaten en plaatsvervangend leden-advocaten. In
het besluit wordt geen regeling voor de (plaatsvervangend) leden-advocaten
opgenomen, omdat zij – zoals bepaald in het tweede lid van artikel 60
van de Advocatenwet – een vergoeding voor hun werkzaamheden krijgen
van de Nederlandse Orde van Advocaten.
De vaste beloning moet overeenkomstig artikel 3, tweede lid, van het Vacatiegeldenbesluit
1988 al naar gelang de zwaarte van de werkzaamheden worden vastgesteld op
een bedrag dat overeenkomt met een evenredig deel van het jaarsalaris volgens
de schalen van burgerlijke rijksambtenaren, met een maximum van 50% van het
jaarsalaris volgens het eerste niveau na schaal 18.
Gelet op de complexiteit en zwaarte van de te verrichten werkzaamheden
en het feit dat er sprake is van een wettelijk vorm van rechtspraak is besloten
een specifieke vacatiegeldenregeling vast te stellen, waarin de toe te kennen
vergoedingen gelijkgesteld worden aan de functie van raadsheer plaatsvervanger
respectievelijk de rechter-plaatsvervanger. Deze functies kunnen gelijkwaardig
worden beschouwd. De verwijzing naar het Besluit rechtspositie rechterlijke
ambtenaren voorkomt dat een nieuw besluit moet worden geslagen op het moment
dat de vergoedingen voor de rechter-plaatsvervanger wordt geïndexeerd
of anderszins gewijzigd.
Buiten de zittingen vergadert het Hof ongeveer twee maal per jaar inzake
het bestuur en de organisatie van het Hof.
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner