Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2003, 188 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2003, 188 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat in het Wetenschapsbudget 2000 beleidsvoornemens zijn uiteengezet die zijn gericht op vernieuwing van de bestuurlijke verhoudingen met de instellingen van het Nederlandse onderzoekbestel, en dat daartoe de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wijziging behoeven;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
In de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
Artikel 1 komt te luiden:
Artikel 2 wordt voorzien van een opschrift, luidende: «. Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek (NWO)».
Artikel 5 wordt voorzien van een opschrift, luidende: «.Verantwoordings- en inlichtingenplicht algemeen bestuur».
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het artikel wordt voorzien van een opschrift, luidende: «. Samenstelling algemeen bestuur».
2. In de eerste volzin van het vijfde lid vervalt de zinsnede «dan wel een afdelingsbestuur».
Na artikel 8 wordt een artikel 8a ingevoegd, luidende:
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het artikel wordt voorzien van een opschrift, luidende: «. Taken gebiedsbesturen».
2. In het tweede lid wordt «het meerjarenplan» vervangen door: het instellingsplan.
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het artikel wordt voorzien van een opschrift, luidende: «. Samenstelling gebiedsbesturen».
2. De eerste volzin van het vierde lid komt te luiden: Het lidmaatschap van een gebiedsbestuur is onverenigbaar met dat van het algemeen bestuur of van enig ander gebiedsbestuur.
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het artikel wordt voorzien van een opschrift, luidende: «. Personeelsbeleid».
2. Het cijfer «1» voor het artikel vervalt.
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het artikel wordt voorzien van een opschrift, luidende: «. Rechtspositie personeel».
2. In het artikel vervalt de zinsnede «alsmede het bepaalde in artikel II van de wet van 21 december 1994 (Stb. 942)».
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het artikel wordt voorzien van een opschrift, luidende: «. Vaststelling en goedkeuring reglement».
2. Van het tweede lid vervallen de laatste vier volzinnen.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of op de grond dat het reglement naar het oordeel van Onze Minister een goede taakuitoefening door de organisatie kan belemmeren.
Artikel 17 wordt vervangen door een artikel 16a en een nieuw artikel 17, luidende:
1. Onze Minister stelt het wetenschapsbudget vast. Het wetenschapsbudget heeft betrekking op een tijdvak van ten minste vier jaren.
2. Onze Minister agendeert, in overeenstemming met het gevoelen van de raad van ministers, in het wetenschapsbudget beleidsonderwerpen op het terrein van het fundamenteel en toegepast onderzoek.
1. Het wetenschapsbudget wordt vastgesteld uiterlijk vier jaar na het tijdstip van vaststelling van het vorige wetenschapsbudget.
2. Onze Minister biedt uiterlijk zes maanden voorafgaand aan het tijdstip waarop het wetenschapsbudget moet zijn vastgesteld, een ontwerp daarvan aan de beide Kamers der Staten-Generaal aan.
3. Over de wijze waarop het vastgestelde wetenschapsbudget wordt openbaar gemaakt, doet Onze Minister mededeling in het officiële publicatieblad van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en in de Staatscourant.
Artikel 18 komt te luiden:
1. Het algemeen bestuur stelt, rekening houdend met voorstellen van de gebiedsbesturen, een instellingsplan vast uiterlijk vier jaar na het tijdstip van vaststelling van het vorige plan. Het algemeen bestuur zendt het plan na vaststelling onverwijld aan Onze Minister.
2. In het instellingsplan wordt tevens rekening gehouden met het wetenschapsbudget, bedoeld in artikel 16a, de instellingsplannen van universiteiten, verkenningen, rapporten, adviezen en aanbevelingen, een en ander voorzover die naar het oordeel van het algemeen bestuur van belang zijn voor de uitvoering van de taken van de organisatie.
3. Het instellingsplan omvat in elk geval:
a. doelstellingen van de organisatie op middellange termijn;
b. hoofdlijnen van het te voeren beleid en de daarin te stellen prioriteiten;
c. financiële, personele, materiële en organisatorische voorwaarden die moeten worden vervuld.
4. Onze Minister brengt zijn standpunt over het instellingsplan binnen zes maanden na ontvangst van het plan ter kennis van het algemeen bestuur. Onze Minister doet daarvan en van het instellingsplan afschrift toekomen aan de beide Kamers van de Staten-Generaal.
5. Onze Minister kan zijn standpunt over het instellingsplan gedurende de looptijd daarvan wijzigen, indien de vaststelling van een nieuw wetenschapsbudget daartoe aanleiding geeft. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing.
Na artikel 18 wordt in de paragraafaanduiding van de bestaande paragraaf 2 de aanduiding «2» vervangen door: 3.
Artikel 21 komt te luiden:
1. Het algemeen bestuur zendt jaarlijks voor 1 november aan Onze Minister de begroting voor het daaropvolgende jaar.
2. De begroting behelst een raming van de baten en lasten van de organisatie, een raming van de voorgenomen investeringsuitgaven en een raming van de inkomsten en uitgaven. In de begroting is een allocatie van middelen opgenomen die in overeenstemming is met het instellingsplan, bedoeld in artikel 18. In de begroting wordt rekening gehouden met de voorstellen van de gebiedsbesturen.
3. De begrotingsposten worden ieder afzonderlijk van een toelichting voorzien. Uit de toelichting blijkt steeds welke begrotingsposten betrekking hebben op de uitoefening van de bij of krachtens de wet aan de organisatie opgedragen taken dan wel op andere activiteiten.
4. Tenzij de activiteiten waarop de begroting betrekking heeft nog niet eerder werden verricht, behelst de begroting een vergelijking met de begroting van het lopende jaar en de laatst goedgekeurde jaarrekening, bedoeld in artikel 25.
Artikel 22 komt te luiden:
1. Het besluit tot vaststelling van de begroting, bedoeld in artikel 21, eerste lid, behoeft de goedkeuring van Onze Minister.
2. De goedkeuring wordt verleend of onthouden aan de vastgestelde begroting in haar geheel. De goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
3. Indien Onze Minister binnen twee maanden na ontvangst geen toepassing heeft gegeven aan het eerste lid, wordt het besluit tot vaststelling van de begroting geacht te zijn goedgekeurd.
Artikel 23 komt te luiden:
Indien gedurende het jaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke en de begrote baten en lasten dan wel inkomsten en uitgaven, doet het algemeen bestuur daarvan onverwijld mededeling aan Onze Minister onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.
Na artikel 23 wordt een nieuw artikel 24 ingevoegd, luidende:
Artikel 25 komt te luiden:
1. Gelijktijdig met het jaarverslag dient het algemeen bestuur de jaarrekening bij Onze Minister in.
2. Het besluit tot vaststelling van de jaarrekening behoeft de goedkeuring van Onze Minister.
3. De goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang dan wel op de grond dat de jaarrekening naar het oordeel van Onze Minister niet of niet voldoende in overeenstemming is met het instellingsplan. Artikel 10:30 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
4. Indien Onze Minister binnen één jaar na ontvangst geen toepassing heeft gegeven aan het tweede lid, wordt het besluit tot vaststelling van de jaarrekening geacht te zijn goedgekeurd.
Artikel 26 komt te luiden:
1. De jaarrekening, waarin rekening en verantwoording wordt afgelegd van het financieel beheer en van de geleverde prestaties over het verstreken boekjaar, wordt ingericht zoveel mogelijk met overeenkomstige toepassing van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2. De jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een door het algemeen bestuur aangewezen accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Bij de aanwijzing van de accountant bedingt het algemeen bestuur dat aan Onze Minister desgevraagd inzicht wordt geboden in de controlewerkzaamheden van de accountant.
3. De verklaring, bedoeld in het tweede lid, heeft mede betrekking op de rechtmatige inning en besteding van de middelen door de organisatie.
4. De accountant voegt bij de verklaring, bedoeld in het tweede lid, tevens een verslag van zijn bevindingen over de vraag of het beheer en inrichting van de werkzaamheden van de organisatie voldoen aan eisen van doelmatigheid.
5. Indien uitgaven zijn geschied in strijd met het bepaalde bij of krachtens de wet, dan wel indien werkzaamheden ten behoeve waarvan de rijksbijdrage is verleend, niet behoorlijk zijn uitgevoerd of de rijksbijdrage ondoelmatig is aangewend, kan Onze Minister, onverminderd artikel 25, bepalen dat de daarmee gemoeide bedragen in mindering worden gebracht op de rijksbijdrage. Hij maakt dit binnen een jaar na de ontvangst van de jaarrekening bekend aan het algemeen bestuur.
Na artikel 26 wordt een paragraafaanduiding ingevoegd, luidende:
Paragraaf 4. Voorschriften inrichting begroting en jaarrekening.
Artikel 27 komt te luiden:
Het opschrift van hoofdstuk IV komt te luiden: «SCHORSING EN VERNIETIGING VAN BESLUITEN; TAAKVERWAARLOZINGSREGELING».
Na artikel 32 wordt een artikel 33 ingevoegd, luidende:
1. Indien het algemeen bestuur naar het oordeel van Onze Minister zijn taak ernstig verwaarloost, kan Onze Minister de noodzakelijke voorzieningen treffen.
2. De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat het algemeen bestuur in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze Minister te stellen termijn alsnog zijn taak naar behoren uit te voeren.
3. Onze Minister stelt de beide Kamers der Staten-Generaal onverwijld in kennis van door hem getroffen voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 41 komt te luiden:
Het instellingsplan, bedoeld in artikel 18, wordt voor de eerste maal uitgebracht in het jaar 2006. Tot het tijdstip van kennisname van het standpunt door het algemeen bestuur, bedoeld in artikel 18, vierde lid, wordt, voor de toepassing van de artikelen 9, tweede lid, 21, tweede lid, en 25, derde lid, de beleidsnota, bedoeld in artikel 17 zoals die bepaling luidde op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze wet, beschouwd als instellingsplan.
Artikel 46 komt te luiden:
Artikel 47 komt te luiden:
In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek2 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
Na artikel 2.2 wordt een artikel 2.2a ingevoegd, luidende:
1. Het instellingsbestuur van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en het instellingsbestuur van de Koninklijke Bibliotheek stellen in afwijking van artikel 2.2 een instellingsplan vast uiterlijk vier jaar na het tijdstip van vaststelling van het vorige plan en zenden dit na vaststelling onverwijld aan Onze minister.
2. In het instellingsplan wordt rekening gehouden met het wetenschapsbudget, bedoeld in artikel 16a van de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek, de instellingsplannen van universiteiten, verkenningen, rapporten, adviezen en aanbevelingen een en ander voorzover die naar het oordeel van het instellingsbestuur van belang zijn voor de uitvoering van de taken van de instelling.
3. Het instellingsplan omvat in elk geval:
a. de doelstellingen van de instelling voor wetenschappelijk onderzoek op middellange termijn,
b. de hoofdlijnen van het te voeren beleid en de daarin te stellen prioriteiten, en
c. de financiële, personele, materiële en organisatorische voorwaarden die moeten worden vervuld.
4. Onze minister brengt zijn standpunt over het instellingsplan binnen zes maanden na ontvangst van het plan ter kennis van het instellingsbestuur. Onze minister doet daarvan en van het instellingsplan afschrift toekomen aan de beide Kamers der Staten-Generaal.
5. Onze minister kan zijn standpunt over het instellingsplan gedurende de looptijd daarvan wijzigen, indien de vaststelling van een nieuw wetenschapsbudget daartoe aanleiding geeft. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden: «Rijksbijdrage aan instellingen voor hoger onderwijs».
2. In de eerste volzin van het eerste lid vervalt de zinsnede «onderscheidenlijk artikel 1.17, eerste lid,».
Na artikel 2.6 wordt een artikel 2.6a ingevoegd, luidende:
1. De inkomsten van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en van de Koninklijke Bibliotheek bestaan uit:
a. de bijdrage uit 's Rijks kas,
b. inkomsten, die samenhangen met voorzieningen waarvoor de rijksbijdrage is verleend, en
c. andere inkomsten.
2. De rijksbijdrage wordt vastgesteld of nader vastgesteld door de vaststelling of nadere vaststelling bij de wet van het hoofdstuk van de rijksbegroting waarop zij is voorgesteld.
3. De rijksbijdrage wordt betaald in zodanige termijnen en tot zodanige bedragen als voor het doen van de betalingen door de instelling nodig is.
4. Zolang de rijksbijdrage niet is vastgesteld of nader vastgesteld, wordt daarop een voorschot betaald overeenkomstig door Onze minister te stellen regels.
5. Bij vaststelling van de rijksbijdrage blijven inkomsten als bedoeld in het eerste lid, onder c, buiten beschouwing.
6. Onze minister stelt regels met betrekking tot de bestemming van saldi die voortvloeien uit de inkomsten, bedoeld in het eerste lid, onder a en b.
Artikel 2.7, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
Na de woorden «elke instelling» wordt ingevoegd: , bedoeld in artikel 1.9, eerste lid,.
Artikel 2.8 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de tweede volzin van het eerste lid wordt het woord «Het» vervangen door: Het instellingsbestuur.
2. In het tweede lid wordt na de eerste volzin een volzin ingevoegd, luidende: In de begroting van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en die van de Koninklijke Bibliotheek is een allocatie van middelen opgenomen die in overeenstemming is met het instellingsplan, bedoeld in artikel 2.2a.
Na artikel 13.9 wordt een artikel 13.10 toegevoegd, luidende:
1. Indien het algemeen bestuur naar het oordeel van Onze minister zijn taak ernstig verwaarloost, kan Onze minister de noodzakelijke voorzieningen treffen.
2. De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat het algemeen bestuur in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze minister te stellen termijn alsnog zijn taak naar behoren uit te voeren.
3. Onze minister stelt de beide Kamers der Staten-Generaal onverwijld in kennis van door hem getroffen voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.
Na hoofdstuk 17c wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:
Artikel 2.2a wordt voor het eerst toegepast op het instellingsplan dat het instellingsbestuur van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen onderscheidenlijk het instellingsbestuur van de Koninklijke Bibliotheek vaststelt in het jaar 2006.
De inhoudsopgave wordt als volgt gewijzigd:
1. Na het opschrift van artikel 2.2 wordt ingevoegd:
Artikel 2.2a. Procedure en inhoud instellingsplan onderzoekinstellingen.
2. Het opschrift van artikel 2.5 komt te luiden: «Rijksbijdrage aan instellingen voor hoger onderwijs.»
3. Na het opschrift van artikel 2.6 wordt ingevoegd:
Artikel 2.6a. Rijksbijdrage aan instellingen voor wetenschappelijk onderzoek.
4. Het opschrift van artikel 13.10 komt te luiden: «Taakverwaarlozingsregeling».
5. Na hoofdstuk 17c wordt ingevoegd:
Hoofdstuk 17d. Overgangsbepalingen van de wet ter uitvoering van de in het Wetenschapsbudget 2000 opgenomen voornemens en tot het aanbrengen van een aantal technische wijzigingen
Artikel 17d.1. Eerste toepassing artikel 2.2a op het instellingsplan van de KNAW en de KB.
Artikel 17d.2. Overgangsregeling geschillen.
Vervallen.
Vervallen.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
M. J. A. van der Hoeven
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
C. P. Veerman
Uitgegeven de dertiende mei 2003
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Kamerstukken II 2001/2002, 2002/2003, 28 466.
Handelingen II 2002/2003, blz. 3237.
Kamerstukken I 2002/2003, 28 466 (173, 173a).
Handelingen I 2002/2003, blz. 617–618.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2003-188.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.