Besluit van 4 april 2003, houdende wijziging van het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs en educatie en beroepsonderwijs

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 21 november 2002, nr. AB/PSW/2002/57671(B45), directie Arbeidsvoorwaarden en Beroepskwaliteit, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op artikel 33, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs; artikel 33, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra; de artikelen 38a en 153, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs; de artikelen 4.1.2, tweede lid, en 4.3.2, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

De Raad van State gehoord (advies van 20 december 2002, nr. W05.02.0525/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, van 17 maart 2003, nr. AB/PSW/2003/2735 (B45), directie Arbeidsvoorwaarden en Beroepskwaliteit, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs en educatie en beroepsonderwijs1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder h wordt «artikel 19, eerste lid, onder a of b, WW» vervangen door: artikel 19, eerste lid, onder a, b of n WW.

2. Onder n wordt na «ZW-uitkering» toegevoegd: , de aanvulling op de uitkering op grond van artikel 3:8 van de WAZO.

3. Na onderdeel w worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

x: de WAZO: de Wet arbeid en zorg;

y. aanvulling op de WAZO-uitkering: de aanvulling op de WAZO-uitkering, bedoeld in artikel 7a.

B

In artikel 5, derde lid, wordt na «ZW-uitkering» toegevoegd: en op de WAZO-uitkering.

C

Na artikel 7 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 7a. Het recht op aanvulling op de WAZO-uitkering

  • 1. De vrouwelijke betrokkene die recht op uitkering heeft op grond van artikel 3:8 WAZO

    a. en die recht op aanvulling op de WW-uitkering of op aansluitende uitkering zou hebben gehad als zij geen recht op uitkering op grond van artikel 3:8 WAZO zou hebben gehad, of

    b. onder toepassing van artikel 3:10 WAZO, terwijl zij laatstelijk voor de ZW verzekerd was op grond van een WW-uitkering waaraan een recht op bovenwettelijke uitkering was verbonden, heeft recht op aanvulling op de WAZO-uitkering.

  • 2. In afwijking van het eerste lid heeft de betrokkene geen recht op aanvulling op de WAZO-uitkering over tijdvakken waarin zij recht heeft op uitkering of bezoldiging op grond van het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs en educatie en beroepsonderwijs.

Artikel 7b. Duur en hoogte van de aanvulling op de WAZO-uitkering

  • 1. De duur van de aanvulling op de WAZO-uitkering is gelijk aan de duur van de WAZO-uitkering.

  • 2. De WAZO-uitkering wordt voor de betrokkene:

    a. die bij aanvang van het recht op aanvulling op de WAZO-uitkering recht zou hebben gehad op een aanvulling op de WW-uitkering, aangevuld tot het percentage bedoeld in artikel 5, derde, vierde of vijfde lid, dat voor haar zou hebben gegolden als zij geen recht op uitkering op grond van de WAZO zou hebben gehad;

    b. die bij aanvang van het recht op aanvulling op de WAZO-uitkering recht zou hebben gehad op een aansluitende uitkering, aangevuld tot het percentage, bedoeld in artikel 9, zevende lid;

    c. die recht op WAZO-uitkering heeft onder toepassing van artikel 3:10 WAZO en op wie onderdeel b niet van toepassing is, aangevuld tot het percentage bedoeld in artikel 5, derde, vierde of vijfde lid, waartoe haar WW-uitkering zou zijn aangevuld indien deze niet was geëindigd.

  • 3. Voor de berekening van de hoogte van de aanvulling op de WAZO-uitkering wordt uitgegaan van de onverminderde uitkering op grond van de WAZO indien deze op grond van enige wettelijke bepaling geheel of gedeeltelijk is geweigerd, dan wel niet of niet geheel is betaald.

D

In artikel 8, derde lid, wordt «artikel 19, eerste lid, onderdeel a of b,» vervangen door: artikel 19, eerste lid, onderdeel a, b of n,.

E

Aan artikel 9, zesde lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het eind van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. een uitkering op grond van artikel 3:8 WAZO, onmiddellijk gevolgd door een uitkering op grond van de ZW of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende uitkering, die weer onmiddellijk is gevolgd door een uitkering als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel b, WW of een uitkering die daarmee naar aard en strekking overeenkomt, en nadien als gevolg van een vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op minder dan 80% recht krijgt op een WW-uitkering waaraan een recht op aansluitende uitkering is verbonden, wordt de duur van deze aansluitende uitkering, indien die is vastgesteld op grond van het eerste of tweede lid, verminderd met de duur van de periode tussen het einde van zijn ZWuitkering of daarmee overeenkomende uitkering en de eerste werkloosheidsdag.

F

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

Toegevoegd wordt een nieuw vierde lid luidende:

  • 4. Op de aanvulling van de uitkering op grond van de WAZO is het derde lid en zijn de artikelen 3:12 en 3:16, eerste lid, onderdelen b, d, f en g, WAZO, van overeenkomstige toepassing.

G

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

Toegevoegd wordt een nieuw vierde lid luidende:

  • 4. Op de aanvulling van de uitkering op grond van de WAZO zijn de artikelen 3:14 en 3:16, tweede lid, onderdelen a en b, WAZO, van overeenkomstige toepassing.

H

In artikel 11a, tweede lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Onderdeel b komt te luiden:

b. eindigt niet door de omstandigheid dat de betrokkene wegens ziekte, arbeidsongeschiktheid of verlof op grond van de WAZO niet beschikbaar is om arbeid te aanvaarden, indien hij geen recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, b of n, WW vanwege het enkele feit dat zijn verzekering op grond van de daar genoemde wetten is geëindigd.

2. Na onderdeel c wordt de volgende zin toegevoegd:

Onderdeel b van de vorige volzin is niet van toepassing in de situatie, bedoeld in artikel 6, tweede lid en artikel 7a, tweede lid.

Artikel 17, zesde lid, komt te luiden:

  • 6. Het eerste tot en met vijfde lid zijn mede van toepassing op de betrokkene die recht heeft op ZW-uitkering of op uitkering op grond van artikel 3:8 WAZO en die, als hij geen recht op die uitkering zou hebben gehad, een nieuw recht op WW-uitkering zou hebben gehad, behalve in de situaties, bedoeld in artikel 6, tweede lid en artikel 7a, tweede lid.

J

Artikel 22 komt te luiden:

Artikel 22. Overgangsbepalingen

  • 1. Voorzover de WW en de ZW nog niet op hem van toepassing zijn geworden, kan een betrokkene geen aanspraken ontlenen aan dit besluit. Voorzover de WW en de ZW op hem van toepassing zijn geworden, kan een betrokkene geen aanspraken meer ontlenen aan het BWOO.

  • 2. Zonodig in afwijking van het eerste lid:

    a. kan een recht op uitkering herleven op grond van artikel 7, vijfde lid, BWOO, en

    b. kan een recht op loonsuppletie op grond van artikel 38, zesde lid, BWOO herleven. Voorzover de betrokkene tegelijk recht heeft op loonsuppletie op grond van artikel 38 BWOO en op grond van artikel 15, wordt alleen de hoogste loonsuppletie uitbetaald.

  • 3. Voor de toepassing van artikel 16 wordt een recht op aanvullende uitkering op grond van hoofdstuk II, paragraaf 1 BWOO aangemerkt als een recht op bovenwettelijke uitkering waaraan:

    a. een recht op aansluitende uitkering en een recht op aanvulling van de vervolguitkering op grond van artikel 5, vierde lid, onderdeel a, zijn verbonden, indien de betrokkene op de ingangsdatum van het recht op loongerelateerde uitkering op grond van het BWOO waarop dit recht op aanvullende uitkering is gevolgd, ten minste 41 jaar oud was;

    b. een recht op aanvulling van de vervolguitkering op grond van artikel 5, vierde lid, onderdeel a, is verbonden, in de overige gevallen.

    Als duur van het oude recht op bovenwettelijke uitkering als bedoeld in artikel 16, wordt in aanmerking genomen de som van de duur van de loongerelateerde uitkering op grond van het BWOO waarop de aanvullende uitkering is gevolgd, en de duur van de aanvullende uitkering.

K

In artikel 23 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het eerste tot en met vierde lid vervallen.

2. De aanduiding «5.» voor het vijfde lid vervalt.

I

Artikel 24 vervalt.

ARTIKEL II

Met ingang van de dag waarop dit besluit in werking treedt, treden het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel en de daarop gebaseerde regelingen, zoals die luidden op 31 december 2002, in werking en werken terug tot en met 1 januari 2003.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug voor wat betreft artikel I, onderdelen A tot en met I tot en met 1 december 2001.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 4 april 2003

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

M. J. A. van der Hoeven

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

B. J. Odink

Uitgegeven de dertiende mei 2003

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Artikel I onderdelen A tot en met I bevat technische wijzigingen in verband met de invoering, per 1 december 2001, van de Wet arbeid en zorg.

De onderdelen J tot en met L hebben betrekking op het niet doorgaan van fase 3 van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen (OOW). Dit besluit tot afstel van fase 3 OOW is geformaliseerd in Stb. 2002, 343. Een en ander betekent dat bij lopende wachtgeld- en werkloosheidsuitkeringen ontstaan uit dienstbetrekkingen die vóór 1 januari 2001 zijn geëindigd, niet zal worden overgegaan tot omzetting naar WW- en bovenwettelijke uitkering.

In verband daarmee moeten de overgangsbepalingen uit het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs en educatie en beroepsonderwijs (BBWO) worden aangepast.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel C

Artikel 6 regelt de aanvulling op de ZW-uitkering voor het geval werkloze ex-werknemers ziek worden. Hieronder was tot 1 december 2001 tevens begrepen het zwangerschaps- en bevallingsverlof. Door de inwerkingtreding per 1 december 2001 van de Wet arbeid en zorg (WAZO) is de wettelijke uitkering bij zwangerschap en bevalling verhuisd van de Ziektewet (ZW) naar de WAZO. Het is de bedoeling dat de bovenwettelijke aanvulling op de zwangerschaps- en bevallingsuitkering door de inwerkingtreding van de WAZO niet materieel wijzigt. De aanvulling op de zwangerschaps- en bevallingsuitkering op grond van de WAZO is geregeld in twee nieuwe artikelen, 7a en 7b, die vergelijkbaar zijn met de artikelen 6 en 7.

Artikel I, onderdelen F en G

De WAZO heeft zijn eigen verplichtingen-, sanctie- en betalingsbepalingen. Deze bepalingen worden in de artikelen 10 en 11 genoemd, zodat aangesloten wordt bij de onderliggende wettelijke regeling.

Artikel I, onderdeel H

Artikel 11a, tweede lid, onderdeel b, BBWO regelt dat de uitkering op grond van artikel 11a doorloopt indien de betrokkene wegens ziekte, arbeidsongeschiktheid, zwangerschap of bevalling niet beschikbaar is voor arbeid. Deze bepaling is nodig ter voorkoming van inkomensverlies bij dergelijke omstandigheden, aangezien betrokkenen op wie artikel 11a van toepassing is, meestal niet meer onder de werknemersverzekeringen vallen, of althans niet in Nederland.

Onderdeel b is in twee opzichten gewijzigd.

Toegevoegd is een vermelding van het zorgverlof en van artikel 19, eerste lid, onder n, WW. Dit is een technische wijziging in verband met de invoering, per 1 december 2001, van de WAZO.

Met de verwijzing naar artikel 6, tweede lid en 7a, tweede lid, BBWO wordt bereikt dat de uitkering op grond van artikel 11a BBWO wel wordt opgeschort of onderbroken als de betrokkene recht heeft op een uitkering op grond van het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs en educatie en beroepsonderwijs (BZA). In dat geval is er immers geen sprake van een inkomensverlies dat door de bovenwettelijke uitkering moet worden opgevangen.

Artikel I, onderdeel J

In het eerste lid van artikel 22 was bepaald dat het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel (BWOO) werd ingetrokken. Het was de bedoeling dat per 1 januari 2003 BWOO-rechten zouden worden omgezet in BBWO-rechten, al dan niet met een onderliggende WW-uitkering (fase 3 OOW). Deze bepaling dient vanwege het afstel van fase 3 OOW te vervallen; bestaande BWOO-rechten moeten nu immers BWOO-rechten blijven. Ook vervallen de bepalingen in het oude derde, vierde, zesde en zevende lid. Die leden hadden uitsluitend betrekking op de conversie in verband met fase 3 van de OOW, die nu niet doorgaat.

Wel gehandhaafd is het oude tweede lid, nu eerste lid, waarin de afbakening staat tussen BWOO en BBWO. Beide besluiten regelen immers aanspraken in dezelfde gevallen, voor dezelfde groep betrokkenen. De afbakening wordt gevormd door het al dan niet van toepassing zijn van de Werkloosheidswet (WW) en Ziektewet (ZW) op de betrokkene.

Overigens blijft het mogelijk dat BWOO-uitkeringen en loonsuppleties herleven als de betrokkene inmiddels onder het WW-regime valt.

Verder is gehandhaafd het oude vijfde lid, nu derde lid. Deze bepaling regelt dat een betrokkene die een BWOO-uitkering heeft gehad, het werk in het onderwijs heeft hervat en bij hernieuwde werkloosheid onder het WW-regime valt, gebruik kan maken van de garanties van artikel 16 BBWO.

Tot slot is het oude achtste lid vervallen; dit had betrekking op de omzetting van BWOO- in BBWO-loonsuppleties. Nu fase 3 OOW niet doorgaat en het BWOO blijft bestaan, kan deze omzetting achterwege blijven.

Artikel I, onderdeel K

Het oude eerste tot en met vierde lid van artikel 23 regelden overgangsgaranties voor betrokkenen van wie de BWOO-uitkering of loonsuppletie in verband met fase 3 van de OOW zou worden omgezet in een uitkering of een loonsuppletie op grond van het BBWO. Deze leden kunnen vervallen omdat de bedoelde omzetting niet doorgaat.

Het oude vijfde lid, nu enig lid, bevat de hardheidsclausule. Deze was niet beperkt tot de fase 3 OOW-gevallen en is dus gehandhaafd.

Artikel I, onderdeel L

Artikel 24 regelt de inwerkingtreding van het BBWO per 1 januari 2001. Aanpassing met terugwerkende kracht van een artikel met eenmalige werking ligt niet in de rede; vandaar dat er voor is gekozen dit artikel te laten vervallen. Materieel heeft dit voor de per 1 januari 2001 in werking getreden onderdelen van het BBWO (het gehele BBWO met uitzondering van artikel 22, eerste lid) uiteraard geen consequenties.

Artikel II

Artikel II regelt dat met ingang van da dag waarop dit besluit in werking treedt met ingang van diezelfde datum het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel en de daarop gebaseerde regelingen, zoals die luidden op 31 december 2002, opnieuw in werking treden en terug werken tot en met 1 januari 2003.

Artikel III

Artikel I, onderdelen A tot en met I, werken terug tot en met 1 december 2001, de datum waarop de Wet arbeid en zorg in werking trad.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

M. J. A. van der Hoeven

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

B. J. Odink


XNoot
1

Stb. 2001, 61, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 11 september 2002, Stb. 499.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 10 juni 2003, nr. 108.

Naar boven