Besluit van 12 april 2003, houdende uitvoering van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Besluit BIBOB)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 1 oktober 2002, nr. EA2002/88934, directoraat-generaal Openbare Orde en Veiligheid, mede namens Onze Minister van Justitie, in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

Gelet op de artikelen 1, tweede lid, 5, tweede lid, 7, tweede lid, 16, tweede lid, 27, eerste lid, onderdeel i, en vijfde lid, en 46 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;

De Raad van State gehoord (advies van 28 november 2002, nr. W04.02.0448/I);

Gezien het nader rapport van Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie van 27 maart, nr EA2003/55758, directoraat-generaal Openbare Orde en Veiligheid, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder «wet»: de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

Artikel 2

Als aanbestedende dienst als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de wet, worden aangewezen de zelfstandige bestuursorganen van de in de bijlage bij dit besluit genoemde rechtspersonen.

Artikel 3

Als sectoren als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet, worden aangewezen:

a. de bouw,

b. de informatie- en communicatietechnologie, en

c. het milieu.

Artikel 4

Als inrichtingen als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de wet, worden aangewezen:

a. inrichtingen waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet, logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken, of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt,

b. voor het publiek toegankelijke, besloten ruimten waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet seksuele handelingen worden verricht, seksuele diensten worden aangeboden of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden,

c. een natuurlijke persoon, een groep van natuurlijke personen of een rechtspersoon die bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet seksuele handelingen verricht of seksuele diensten aanbiedt in een andere ruimte dan de bedrijfsruimte,

d. inrichtingen die in het maatschappelijk verkeer worden aangeduid als smartshops of growshops, en

e. inrichtingen die zijn bestemd om het publiek de gelegenheid te geven een spel door middel van speelautomaten te beoefenen als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de kansspelen.

Artikel 5

Het Bureau stelt jaarlijks de bijdrage in de kosten van het advies, bedoeld in artikel 16 van de wet, vast aan de hand van:

a. de werkelijk gemaakte kosten die het Bureau voor de behandeling van de aanvraag heeft moeten maken,

b. het aantal aanvragen dat in het afgelopen kalenderjaar is ingediend,

c. het verwachte totale aantal aanvragen dat in het lopende kalenderjaar zal worden ingediend,

d. het verwachte aantal aanvragen dat in het eerstvolgende kalenderjaar zal worden ingediend.

Artikel 6

Als bestuursorganen als bedoeld in artikel 27, eerste lid, onderdeel i, van de wet, worden aangewezen:

a. Onze Minister van Justitie, voor zover het bestanden betreft waarvan de gegevens worden verwerkt door het Centraal Justitieel Incasso Bureau;

b. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, voor zover het bestanden betreft waarvan de gegevens worden verwerkt door de Inspectie Verkeer en Waterstaat, divisie Vervoer;

c. de Inspectie Verkeer en Waterstaat, divisie Vervoer;

d. de Dienst Wegverkeer.

Artikel 7

  • 1. De bestuursorganen, genoemd in artikel 6, en de bestuursorganen, genoemd in artikel 27, eerste lid, van de wet, verstrekken de gegevens, bedoeld in de aanhef van artikel 27, eerste lid, van de wet, binnen twee weken nadat het Bureau om verstrekking heeft gevraagd.

  • 2. Indien de gegevens niet binnen twee weken kunnen worden verstrekt, stelt het desbetreffende bestuursorgaan het Bureau daarvan in kennis en noemt het daarbij een termijn waarbinnen de gegevens wel tegemoet kunnen worden gezien. Deze termijn bedraagt niet meer dan twee weken na afloop van de termijn, genoemd in het eerste lid.

Artikel 8

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst, met uitzondering van artikel 6, onderdelen b. en c., dat in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 9

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit BIBOB.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 12 april 2003

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de achtste mei 2003

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

BIJLAGE ALS BEDOELD IN ARTIKEL 2 VAN HET BESLUIT BIBOB

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

– Stichting Administratie Indonesische Pensioenen

– Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie, Politie onderwijs- en kenniscentrum (LSOP)

– Nederlands Bureau Brandweer Examens (NBBE)

– Nederlands instituut voor brandweer en rampenbestrijding (NIBRA)

Ministerie van Economische Zaken

– Kamers van Koophandel en Fabrieken

– Waarborg Platina, Goud en Zilver N.V.

– Nederlands Meetinstituut / Verispect B.V. / NMI Certin B.V.

Ministerie van Financiën

– De Nederlandsche Bank N.V.

– Autoriteit Financiële Markten

– Waarderingskamer (WK)

Ministerie van Justitie

– Centraal orgaan opvang asielzoekers (COA)

– Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven

– Instellingen voor voogdij en gezinsvoogdij

– Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO)

– Raden voor rechtsbijstand

– Stichting Reclassering Nederland (SRN)

– Bureau Financieel Toezicht Notarissen

– College van toezicht auteursrechten en naburige rechten

Ministerie van Justitie en Ministerie van Financiën

– Waarborgfonds Motorverkeer

Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

– Bureau beheer landbouwgronden

– Faunafonds

– College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen (CTB)

– Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst Tuinbouw (Naktuinbouw)

– Stichting Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor Zaaizaad en Pootgoed voor Landbouwgewassen (NAK)

– Stichting Bloembollenkeuringsdienst (BKD)

– Stichting Kwaliteitscontrolebureau voor Groenten en Fruit (KCB)

– Stichting Skal (Controle organisatie voor biologische productiemethoden)

– Stichting Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (COKZ)

– Stichting Controleorgaan voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten (CPE)

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

– Bedrijfsfonds voor de Pers

– Commissariaat voor de Media

– Stichting Stimuleringsfonds Nederlandse culturele omroepproducties

– Nederlandse Omroep Stichting – Nederlandse Programma Stichting

– Informatie Beheer Groep

– Stichting Participatiefonds voor het Onderwijs

– Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs

– Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek

– Stichting fonds voor de letteren

– Stichting fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst

– Mondriaan Stichting

– Stichting Nederlands fonds voor de film

– Stichting Fonds voor Amateurkunst en Podiumkunsten

– Stichting fonds voor de scheppende toonkunst

– Stichting Nederlands literair productie- en vertalingfonds

– Stichting stimuleringsfonds voor de architectuur

– Stichting Fonds voor Podiumprogrammering en Marketing

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

– Sociale Verzekeringsbank

– Centrale Organisatie Werk en Inkomen

– Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

– Vereveningsinstantie

– Stichting Nederlands Instituut voor Lifttechniek

– Stichting voor de Certificatie van Vakbekwaamheid SKO

– Stichting ter certificering van Arbeidshygiënisten SCA

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Ministerie van Financiën

– Pensioen- en Verzekeringskamer

Ministerie van Verkeer en Waterstaat

– Dienst Wegverkeer (RDW)

– organisatie voor luchtverkeersdienstverlening als bedoeld in artikel 5.22 van de Wet luchtvaart (LVNL)

– NS Railinfrabeheer B.V. (RIB)

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu

– Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting

– Dienst voor het kadaster en de openbare registers

– Stichting Bureau Architectenregister (SBA)

– N.V. Service Centrum Grondreiniging

– Gastec Certification B.V.

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

– College voor Zorgverzekeringen (CVZ)

– Commissie Toezicht uitvoeringsorganisatie zorgverzekeringen (CTU)

– College tarieven gezondheidszorg (COTG)

– College bouw ziekenhuisvoorzieningen (CBZ)

– College sanering ziekenhuisvoorzieningen (CSZ)

– ziekenfondsen

– uitvoeringsorganen AWBZ

– Stichting Uitvoering Omslagregeling Wet op de Toegang Ziektekostenverzekering

– ZonMW

– Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS)

– Pensioen- en Uitkeringsraad

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

De onderhavige algemene maatregel van bestuur geeft uitwerking aan een aantal onderwerpen uit de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (verder: de Wet BIBOB).

Het gaat om de volgende onderwerpen:

a. het aanwijzen van zelfstandige bestuursorganen die in het kader van aanbestedingen een beroep kunnen doen op het Bureau BIBOB (Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur);

b. het benoemen van de sectoren waarbinnen aanbestedingen kunnen worden voorgelegd aan het Bureau BIBOB;

c. het benoemen van de inrichtingen ten aanzien waarvan, alvorens een op grond van een gemeentelijke verordening aangevraagde of verleende vergunning wordt geweigerd respectievelijk ingetrokken, een BIBOB-advies kan worden gevraagd;

d. criteria aan de hand waarvan de hoogte van de bijdrage voor een advies van het Bureau BIBOB wordt vastgesteld.

Tevens wordt een drietal instanties toegevoegd aan de instanties die het Bureau BIBOB informatie dienen te verstrekken met het oog op het geven van een advies, en wordt de termijn vastgesteld waarbinnen dergelijke informatieleveranciers de gevraagde informatie aan het Bureau BIBOB dienen te verstrekken.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

In aanvulling op de definities die in de Wet BIBOB zijn gegeven welke tevens gelden ten aanzien van dit besluit -, wordt met het oog op de leesbaarheid van dit besluit, de Wet BIBOB verkort aangeduid.

Wellicht ten overvloede in verband met de aanhef van artikel 1, onder f, van de Wet BIBOB, zij erop gewezen dat in dit besluit onder «Bureau» verstaan wordt het Bureau bevodering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van die wet.

Artikel 2

In artikel 1, onderdeel a, van de Wet BIBOB wordt een aantal rechtspersonen en lichamen waarvan bestuursorganen deel uitmaken, genoemd als aanbestedende dienst. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur zelfstandige bestuursorganen worden aangewezen die eveneens als aanbestedende dienst in het kader van de Wet BIBOB moeten worden aangemerkt. De aanwijzing als zodanig heeft tot gevolg dat het zelfstandig bestuursorgaan van de betrokken rechtspersoon – de aanbestedende dienst – in een aanbestedingsprocedure voor een opdracht in de in artikel 3 genoemde sectoren het Bureau BIBOB kan inschakelen voor het uitbrengen van een advies omtrent een gegadigde aanbieder. Indien binnen een rechtspersoon sprake is van verschillende zelfstandige bestuursorganen, gaat het in dit verband om het zelfstandig bestuursorgaan dat bevoegd is om namens de rechtspersoon aanbestedingen te doen.

De bij dit besluit gevoegde lijst met zelfstandige bestuursorganen die deel uitmaken van een rechtspersoon, is gebaseerd zowel op het overzicht dat aan de Tweede Kamer is gezonden met de nota naar aanleiding van het verslag inzake het wetsvoorstel Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (Kamerstukken II 2000–2001, 27 426, nr. 5), als op de referentielijst inzake rechtspersonen met een wettelijke taak en zelfstandige bestuursorganen (Kamerstukken II 2001–2002, 27 426, nr. 51).

Bij de keuze voor de onderscheiden rechtspersonen hebben de volgende elementen een rol gespeeld.

De betrokken rechtspersonen zijn krachtens publiekrecht dan wel krachtens privaatrecht ingesteld. Daarvan zijn de zelfstandige bestuursorganen aangewezen die grote bedragen aanbesteden in de in artikel 3 genoemde sectoren. Grote bedragen zijn de grensbedragen die in de Europese aanbestedingsrichtlijnen worden genoemd. Voorts zijn zelfstandige bestuursorganen aangewezen die opdrachten door middel van een aanbesteding verlenen in de in artikel 3 genoemde sectoren, die weliswaar onder de grenswaarden van de aanbestedingsrichtlijnen liggen maar van aanzienlijke maatschappelijke waarde zijn. Bij «aanzienlijke maatschappelijke waarde» kan worden gedacht aan opdrachten waarbij met gevoelige gegevens of kostbare producten (high tech bijvoorbeeld) wordt gewerkt, dan wel waarbij noodvoorzieningen of veiligheidsmaatregelen worden ingevoerd. Ook kan worden gedacht aan opdrachten zoals onderhoudswerkzaamheden die worden uitgevoerd in gebouwen of aan systemen die onder strenge beveiliging staan. De toekomstige aanbestedingsrichtlijn (voorstel voor een richtlijn van het Europese Parlement en de Raad betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen, diensten en werken, ingediend door de Commissie op 30 augustus 2000, COM (2000) 275, gewijzigd bij voorstel van 16 mei 2002, COM (2000) 236) zal geen wijziging brengen in de opzet van de lijst van zelfstandige bestuursorganen.

Artikel 3

Het Bureau BIBOB kan aan aanbestedende diensten een advies verstrekken in het kader van bepaalde overheidsopdrachten die binnen de in dit besluit genoemde sector vallen.

In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het gaat om sectoren waar al sprake is van criminele bemoeienis, en om sectoren die bepaalde kenmerken vertonen die wijzen op kwetsbaarheid voor criminaliteit. Het gaat met name om feitelijkheden en het «groot belang criterium». Voor de overheidsopdrachten betekent dit laatste dat het moet gaan om opdrachten met een aanzienlijke maatschappelijke of economische waarde, zodat misbruik of criminele betrokkenheid aantrekkelijk wordt. Het risico van bestuurlijke facilitering kan dan zodanig groot worden geacht dat een beroep op het BIBOB-instrumentarium gerechtvaardigd is.

Wat betreft de specifieke keuze voor de sectoren bouw, ICT en milieu kan worden opgemerkt dat aansluiting is gezocht bij de sectoren die in het rapport van de Parlementaire Enquêtecommissie Opsporingsmethoden genoemd worden. Voorts is voor deze sectoren gekozen, omdat in deze sectoren regelmatig sprake is van overheidsopdrachten waarbij grote overheidsbelangen (financieel en maatschappelijk) zijn betrokken. Het is noodzakelijk dat de overheid zich kan beschermen tegen het gevaar zich te contracteren met een niet integere partij, derhalve is bij de aanbestedingen voor de sectoren bouw, ICT en milieu gekozen.

Een ander criterium is dat bij deze sectoren sprake is van het bovenvermelde «groot belang criterium», zodat de realisatie van het risico dat met behulp van overheidsmiddelen criminele activiteiten worden gefaciliteerd, geen denkbeeldige is.

Vanwege de opzet van de aanbestedingsrichtlijnen is een verplichting voor de aanbestedende diensten om een gegadigde uit te sluiten niet mogelijk. Of daadwerkelijk tot uitsluiting wordt overgegaan, dient in het kader van een specifieke aanbestedingsprocedure proportioneel en niet-discriminatoir te zijn. Het is steeds ter beoordeling van de aanbestedende dienst en afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Het is in dit licht niet wenselijk dat tussen aanbestedende diensten zou worden gewerkt met een «zwarte lijst» van bedrijven die in alle gevallen zouden moeten worden uitgesloten van het verlenen van een overheidsopdracht.

Artikel 4

In dit artikel worden de inrichtingen aangewezen die op grond van een plaatselijke verordening bepaalde vergunningen nodig hebben en waarover in dat verband advies kan worden gevraagd van het Bureau BIBOB.

Tot de in onderdeel a opgenomen horeca-inrichtingen behoort naast de «natte» horeca, ook de zogenaamde droge horeca. Bij brief van 10 oktober 1996 (Kamerstukken II, 1996–1997, 25 056, nr. 1), alsmede in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel BIBOB (Kamerstukken II, 1999–2000, 26 883, nr. 3, blz. 66) is de Tweede Kamer reeds op de hoogte gesteld van hetgeen dient te worden verstaan onder droge horeca. Het gaat om inrichtingen waar niet-alcoholhoudende dranken worden geschonken. Daarbij valt onder meer te denken aan ijssalons, snackbars, sportscholen en tearooms. Wat betreft coffeeshops gaat het om niet-alcoholschenkende inrichtingen. Gesteld kan worden dat de hier bedoelde shops derhalve behoren tot de droge horeca waarover in dit onderdeel wordt gesproken.

De horecagelegenheden die zowel alcohol als niet-alcoholische dranken verstrekken voor consumptie ter plaatse («natte horeca») vallen wat betreft de drank- en horecavergunning reeds via de door de Wet BIBOB gewijzigde Drank- en Horecawet onder de reikwijdte van het BIBOB-instrumentarium. Door middel van de formulering van onderdeel a wordt gerealiseerd dat deze inrichtingen ook voor de op basis van een gemeentelijke verordening noodzakelijke exploitatievergunning onder de BIBOB-reikwijdte vallen. Zonder deze bepaling zou het zich kunnen voordoen dat een horecaexploitatievergunning moet worden verleend omdat de BIBOB-weigeringsgrond niet kan worden ingeroepen, terwijl nog een BIBOB-procedure loopt in het kader van de verstrekking van de drank- en horecavergunning op grond van de Drank- en Horecawet.

De omschrijving in onderdeel b is gebaseerd op die uit het Handboek prostitutiebeleid. Eronder vallen in ieder geval sexbioscopen, sexautomatenhallen, sextheaters, parenclubs, prostitutiebedrijven, erotische-massagesalons, al dan niet in combinatie met elkaar.

Onderdeel c ziet op de escortbranche. Deze omschrijving is deels ontleend aan de bepaling uit de modelverordening van de VNG. Het hangt van de gemeente af of in een verordening het uitoefenen van een escortbedrijf afhankelijk is gesteld van een vergunning.

Ten aanzien van in onderdeel d bedoelde smartshops en growshops wordt het volgende opgemerkt.

Smart- en growshops zijn winkels, met een moeilijk in één term te omschrijven aanbod van producten. Bij growshops worden bijvoorbeeld op zich legale kweekbenodigdheden verkocht, evenwel geen verboden producten als cannabisplanten. Bij smartshops, een bekend verschijnsel in veel grote en middelgrote steden, worden niet-traditionele genotsmiddelen verkocht. Sommige van die middelen hebben in mindere of meerdere mate een bewustzijnsbeïnvloedende werking; veelvuldig worden ook voedingssupplementen en energiedrankjes verkocht.

Dranken worden er in deze winkels hooguit verkocht, niet geschonken. Van een horecagelegenheid is in deze gevallen dan ook geen sprake. Tochverdienen deze shops aandacht, in het bijzonder vanwege de producten die er worden aangeboden. Vandaar dat ze tevens zijn genoemd in onderdeel d.

Onderdeel e ziet op de speelautomatenbranche. In het rapport van de Parlementaire Enquête Commissie wordt ten aanzien van deze branche opgemerkt dat zij om tal van redenen niet alleen erg kwetsbaar voor criminele groepen is, maar ook dat de branche daarvoor erg aantrekkelijk is. Verwezen werd onder meer naar de toenmalige situatie in Rotterdam, waar ongeveer een vijfde van de exploitanten van gokautomaten was gelieerd aan organisaties die zich bezighouden met de handel in verboden drugs en andere vormen van zware criminaliteit. In Amsterdam zou zelfs de helft van de speelautomatenbranche in handen zijn van criminele groeperingen.

Artikel 5

De bestuursorganen en aanbestedende diensten die het Bureau BIBOB inschakelen voor een advies, zijn daartoe een bijdrage verschuldigd. De hoogte van de bijdrage wordt jaarlijks door het Bureau vastgesteld en bekendgemaakt. De bekendmaking vindt op een zodanig moment plaats dat de bestuursorganen er bij de vaststelling van hun beleidslijn voor toepassing van de wet rekening mee kunnen houden. Ook is het van belang voor het eventueel doorberekenen van de kosten voor het aanvragen van een BIBOB-advies, en het in verband daarmee bijstellen van de legesverordening.

Voor de bepaling van de hoogte van de bijdrage gaat het Bureau uit van een viertal parameters:

a. de werkelijk gemaakte kosten die het Bureau voor de behandeling van de aanvraag heeft moeten maken,

b. het aantal aanvragen dat in het afgelopen kalenderjaar is ingediend,

c. het verwachte totale aantal aanvragen dat in het lopende kalenderjaar zal worden ingediend,

d. het verwachte aantal aanvragen dat in het eerstvolgende kalenderjaar zal worden ingediend.

Voor het eerste jaar waarin het Bureau BIBOB operationeel zal zijn, wordt vooralsnog uitgegaan van een bedrag van € 500,– per advies.

Artikel 6

In artikel 27 van de Wet BIBOB is een aantal bestuursorganen opgenomen die uit de bij hen gehouden bestanden gegevens verstrekken aan het Bureau BIBOB. Het Bureau kan die organen daarom verzoeken indien dat in het kader van een uit te brengen advies noodzakelijk is. De noodzakelijkheidsafweging wordt door het Bureau gemaakt.

In de voorbereidingsfase die het Bureau BIBOB heeft doorlopen, is gebleken dat artikel 27 niet uitputtend is. Er bleek behoefte aan aanvulling van de mogelijke «informatieleveranciers».

Wat betreft de Inspectie Verkeer en Waterstaat, divisie Vervoer, wordt opgemerkt dat zij voor een deel taken uitoefent in mandaat namens de Minister van Verkeer en Waterstaat. Daarnaast bezit de Inspectie Verkeer en Waterstaat eigen geattribueerde bevoegdheden.

Ten aanzien van de Dienst Wegverkeer wordt erop gewezen dat zij bepaalde gegevens direct op basis van de Wegenverkeerswet beheert, bijvoorbeeld het kentekenregister. De in dit artikelonderdeel vervatte verbijzonderingen voor wat betreft de onderdelen van het ministerie van Verkeer en Waterstaat zijn noodzakelijk in het licht van de vereisten van artikel 8 van het EVRM en de op basis van die bepaling uitgewerkte jurisprudentie (de voorzienbaarheidseis).

Artikel 7

Blijkens artikel 15 van de Wet BIBOB heeft het Bureau vier weken de tijd een advies uit te brengen aan het bestuursorgaan of de aanbestedende dienst. Deze termijn kan eenmaal met vier weken worden verlengd.

Indien het bestuursorgaan of de aanbestedende dienst een verzoek doet voor een BIBOB-advies, wordt de aanvraagprocedure c.q. de beslistermijn voor een vergunning, subsidie of overheidsopdracht opgeschort. Gezien de korte termijn waarbinnen het Bureau BIBOB dient te adviseren, is het noodzakelijk dat het Bureau zo snel mogelijk over de benodigde informatie beschikt van de bestuursorganen die fungeren als informatieleverancier, omdat het anders niet in staat is binnen de wettelijk gestelde termijn aan zijn plicht te voldoen. Daartoe is in dit besluit de termijn waarbinnen de informatieleveranciers bij het Bureau informatie dienen aan te leveren, gesteld op ten hoogste twee weken, een maal te verlengen met ten hoogste twee weken.

Deze korte termijn is mede ingegeven door de notie dat het niet wenselijk is dat de aanvrager van een vergunning of subsidie of degene die inschrijft in een aanbestedingsprocedure, langer op een beslissing zou moeten wachten dan redelijk is.

Artikel 8

Het concept-besluit is, voordat de voordracht is gedaan, voorgelegd aan de Staten-Generaal. De voorhangprocedure heeft betrekking op de artikelen 2, 3, 4, en 6 van dit besluit.

Door de Eerste Kamer zijn geen opmerkingen gemaakt bij het concept. De Tweede Kamer heeft wel vragen gesteld naar aanleiding van het concept. Daarop is een reactie verzonden op 21 augustus 2002.

Naar verwachting zal op 1 juni 2003 de Wet BIBOB integraal van kracht zijn. Van de Wet BIBOB zijn de bepalingen met betrekking tot het Bureau BIBOB en de informatieleveranciers reeds in werking getreden met ingang van 1 september 2002 (Stb. 2002, 502).

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 10 juni 2003, nr. 108.

Naar boven